BOEKEN-NIEUWS
dit de rijkste burgers' zijn, want behalve
het bekostigen van het altaar moest men
ook zorgen voor het onderhoud van den
kapelaan die er Mis las. We kennen er
verscheidene, waarvan we alleen noemen
de familie van Zwieten, die, behalve een
altaar op het koor, ook nog een kapel had
achter in de kerk. Natuurlijk was het op
richten er van gebonden aan de toestem
ming van de geestelijkheid, maar dit neemt
niet weg, dat op den duur uit dezen toe
stand moeilijkheden ontstonden. Eens was
het zelfs zoo erg, dat de keizer er aan te
pas moest komen.
Wat was het geval?
We zagen boven al, dat de Hollandsche
graven het patronaatsrecht over de St.
Pieter aan de Duitsche orde hadden ge
geven De Commandeur bezat dus het
recht om geestelijken, kapelaans, voor zijn
kerk ter benoeming aan den bisschop voor
te dragen. Maar de families, die de kapel
len, of kapelrieën, we zouden zeggen ka-
pelaansplaatsen hadden gesticht en onder
hielden uit hun goederen, wilden graag ook
invloed hebben op de benoeming van „hun"
kapelaan. De stadsregeering, bestaande
uit vertegenwoordigers van de rijke fami
lies. stond natuurlijk tegenover de Duitsche
Orde.
Maar erger werd het, toen de graaf in
greep. Ook deze was op de hand van de
voornamen in de stad, en om hen te helpen
ging hij over tot een onrechtmatige daad.
Met voorbijgaan van het recht der Duit
sche Orde stelt hij zelf twee priesters ter
benoeming aan den bisschop voor. Nu is
het toch te erg: een regeering die net
recht niet handhaaft, en daarom beroept
de Orde zich op den keizer, die in naam
althans nog iets te zeggen had. In 1371
werd het recht der Orde erkend, hoewel
tegelijkertijd ook de families die de ka
pellen gesticht hadden invloed kregen op
de benoeming der kapelaans. Hierdoor
keerde de rust weer en konden de talrijke
kapelaans in eendracht benoemd worden.
Verbazen we ons over het getal der al
taren, dat der gestichte kapclaansplaatsen
is nog grooter. Het kwam immers vaak
voor dat twee plaatsen op een altaar ge
sticht werden vooral als de bezoldiging
er aan verbonden niet te groot was.
Na het voorgaande verwonderen we ons
niet meer over de bijzondere aanblik van
de kerk, bijna bij iedere pilaar een altaar,
tot zelfs achter in de kerk tegen den toren.
Oude schilderingen Niets werd ge
en beelden. spaard om deze
altaren zoo prachtig mogelijk te maken.
Bekende schilders maakten de altaarstuk
ken die ze versierden. Maar, helaas, van
dat alles is s'.echts één kunststuk overge
bleven. Gelukkig, het is tenminste in onze
eigen stad gebleven, en no.oit heeft men
het verkocht, zelfs niet in een tijd, waarin
onze geldmaniakken voor schijnbaar hoo-
ge prijzen de prachtigste stukken van onze
oude kunstenaars naar het buitenland ver
kochten. Dit stuk is de voorstelling die
Lucas van Leyden schilderde voor het
hoofdaltaar van de St. Pieterskerk. Het
stelt het laatste Oordeel voor en is bijzon
der belangrijk voor de geschiedenis van de
schild er kuns't, afgezien nog van de kunst
waarde.
Nadat het aan de vernielzucht der „kerjs-
zuiveraars" ontsnapt was heeft men het in
het Stadhuis opgehangen. Daar bleef het
tot het een plaats kreeg in het Stedelijk
Museum, en nog steeds herbergt de Laken
hal dit kostbaar overblijfsel van kerkelijke
kunst.
Hoezeer dit schilderstuk bekend en be
roemd was blijkt wel uit het verhaal dat
Keizer Budolf II er zooveel gouden duka
ten voor bood als de oppervlakte er van
kon bevatten.
Of alle altaarstukken zoo zeer de kunst-
minnaars in verrukking hebben gebracht,
zouden we niet kunnen zeggen, zeker is dat
men steeds het beste voor de kerk zocht.
In het koor bevonden zich bijvoorbeeld
de beelden van de twaalf apostelen, aan
iedere zuil één. Allen waren ze uitgevoerd
in marmer, een materiaal dat in die dagen
nog kostbaarder was dan tegenwoordig.
Want de groote duurte hiervan ligt niet
zoozeer in de stof als wel in de groote
moeilijkheid deze zware stukken steen zoo
ver te vervoeren. Maar de Pieterskerk had
zijn marmeren beelden, totdat ook deze het
offer werden van de hervorming. Verdwe
nen zijn ze, evenals de voetstukken en de
baldakijns die er bij hoorden.
Maar, hoe grondig alles wat aan onzen
eeredienst herinnerde er uit gehaald en
verborgen is, zoo goed is het niet gedaan
of van veel dingen weten we tamelijk wat.
Natuurlijk is het soms zoo behandeld dat
zelfs niet meer uit te maken is hoe het er
uitgezien heeft. We denken bijvoorbeeld
aan de zoldering, het houten gewelf van
het middenschip, die eens fraai beschil
derd was, maar waarvan niets meer te
maken is, want na de hervorming, (vooral
tijdens het beleg in 1574 toen men de kerk
voor allerlei dingen gebruikte waar hij
niet voor bestemd was) heeft de kerk vree-
selijk geleden.
En dan heeft de witkwast nog in onze
dagen een goed middel om Roomsche mu
ren een protestantsch tintje te geven
veel verborgen, en helaas ook bedorven.
In de Pieterskerk zijn enkele van de
oude schilderingen bloot gekomen, waar
van de voorstelling sterk herinnert aan die
welke we nog alle dagen in onze Katholie
ke kerken kunnen zien. We zullen ze dan
ook niet beschrijven, alleen maar vertellen
dat een der geleerde beschrijvers van een
dezer schilderingen beweert, dat het voor
stelt twee engelen, die een heiligenschijn
vasthouden, welke benedenwaarts stralen
van zich afwerptEen klein beetje inzicht
had hem voor een dergelijke vergissing
kunnen bewaren. En dat was nog iemand
die het wel meende met de overblijfselen
uit onze middeleeuwen!
Deze geschiedenis van de St. Pieterskerk,
die ongetwijfeld niet alleen door onze Leid-
sche lezers met heel veel belangstelling zal
worden gelezen, wordt in ons volgend Za-
terdagsch nummer vervolgd.
BENITO MUSSOLINI.
Door Marghuerita S.arfatti, uit het
Italiaansch vertaald door Ellen
Forest Uitgeverij Foreholte,
Voorhout.
Het leven schrijven van een levend per
soon is altijd iets gewaagds. De schrijver
is of een bewonderaar of een vijand, in
beide gevallen zal zijn werk de gevolgen
hiervan ondervinden. Zoo ook deze schrijf
ster, die door de zeer intieme verhouding,
waarin zij tot Mussolini heeft verkeerd,
wel wat verblind is geworden en gaarne
in het karakter, dat zij schetst, het mooie
naar voren haalt.
Als men het boek toeslaat, laat het
dan ook een onbevredigd gevoel achter.
Een onvoldragen vrucht, een boek, dat not,
eens duchtig bewerkt had moeten worden.
Op verschillende plaatsen brengt het eer
der verwarring dan opheldering. De
schrijfster is dikwijls met de jaren in de
war, springt van het een op het ander
over, iets, wat misschien voor haar een
voudig, maar voor den lezer verbijsterend,
niet te genieten is.
Toch geeft het boek een kijk op het
veelbewogen leven van den, duce. Zijn
jeugdjaren in het kleine dorp, waar reeds
zijn heerschachtige natuur tot uiting komt,
zijn verblijf in het college der Salesianen.
waar de opstandigheid al gistte in de ziel
van het kind. „Om een woord, om een
blik, om niets gaf hij zich over aan de
dolste drift en ging er met de vuist op in
als een werkelijke terreur voor zijn mede
leerlingen.
Later als onderwijzer geplaatst leest hij
allerlei sociale werken, die hem maken tot
een romantisch-idcalistischen communist.
„De man die zich aan de politiek wijdt
moet bestaan, uit vleesch en bloed en
hartstocht en niet uit bloedelooze abstrac-
tie's die meer passen bij economen en de
zulke".
Zijn leven als schoolmeester voldoet hem
niet. Hij wilde verderop, in practijk bren
gen het schoonschrift-dictee, dat hij den
laatsten schooldag aan zijn leerlingen gaf:
„Ferseverando arrivi, de aanhouder wint".
Hij neemt het besluit naar Zwitserland
te gaan en vraagt zijn moeder om 45 Lire
reisgeld. Het geld was spoedig opgeteerd
en wegens landlooperij wordt hij in de ge
vangenis geworpen. Het was zijn eerste
kennismaking, nog elf keer in zijn leven
zal hij achter slot en grendel worden ge
zet. Om zijn levensonderhoud te verdienen
wordt hij opperman en metselaar, zelf spe
cialist in het inmuren van vensters. In den
slappen wintertijd verhuurt hij zich als
loopjongen bij een Italiaanschen wijnhan
delaar.
Ondertusschen bekwaamt hij zich en
zoekt vooral omgang met Russische stu
denten, waardoor hij zich de achterdocht
der politie op den hals haalt. Spoedig
moet hij als gevaarlijk opruier over d'c
Fransche grens vluchten en verdient daar
den kost met 's zomers te metselen en des
winters privaatlessen te geven. Heftige ar
tikelen van zijn hand verschijnen in ver
schillende bladen; door den opgang, die
zij maakten, werd het hem duidelijk, dat
dit de weg weg, dien hij moest volgen, dat
do journalistiek zijn levensberoep moest
worden.
Maar al was hij socialist en redacteur
der „Avanti", die liefde voor Italië zat
hem in het bloed, was diep in zijn hart
geworteld.
Als hij dan ook in de overwinning der
centralen een gevaar ziet voor het hem zoo
dierbare vaderland, schroomt hij niet ve
len van zich te vervreemden door op den
oorlog aan te sturen. Hij sticht een nieuw
blad „U Popoio d'Italia" en verdedigt
daarin Italie's deelneming aan den oorlog
aan den kant der geallieerden. En is een
maal de oorlog uitgebroken, dan neemt hij,
ofschoon onmisbaar voor zijn blad, ter
stond als vrijwilliger dienst. Hij doet in de
loopgraven zijn plicht en meer dan zijn
plicht, ook al wordt hij gehoond door zijn
medestrijders, die hem verwijten tot den
oorlog te hebben bijgedragen.
De vrede bracht niet, wat hij verwacht
had, overal verwarring en sociale beroerin
gen, die door een zwakke regeering niet
onderdrukt werden.
Zijn grenzelooze eerzucht, die hem eens
zal doen zeggen: „Ik ben door eerzucht
bezeten. Zij brandt, zij vermurwt en ver
teert mij innerlijk als een lichamelijke
pijn" stuurt hem al verder en "verder voort,
tot hij door de tijdsomstandigheden ge
holpen, aangeland is op de hoogste plaats,
die hij verwerven kon en waarop gekomen
hij uitroept: „Op den top kan er maar één
zijn, nl. ik, zoolang ik den staat vertegen
woordig. Ik alleen".
Een helder idee van het fascisme
schenkt het boek niet. Vluchtig ziet men
het geboren worden, zich ontwikkelen en
naar de macht grijpen. Zelf zegt hij van
het fascisme: „Het fascisme is geen arse
naal van theoretische doctrinen, want
ieder systeem is op-zich-zelf weer een
proef, terwijl iedere theorie dienst doet als
gevangenis".
De proef is gelukt en zoolang Mussolini
aan het roer blijft, zal hij, die vóór alles
tucht wenscht, het wel in redelijke banen
weten te houden. De toekomst zal leeren,
of het werk, dat hij verricht heeft, blijvend
zal zijn.
Nog iets moet mij van het hart. Of het
fijn gevoeld is op de reclameplaat te zet
ten: „Een moderno Don Quichotte" wil ik
liever niet bespreken, mij stuit het tegen
de borst.
Wat men ook van den Duce denkt, dien
naam verdient hij niet.
MUZIEK.
Missa Festiva ad quator voces
aequales cum organo. Auctore
Jan Nieland. Ultraeti. Vid. J.
R. van Rossum. 1928.
Op Zondag 21 October werd in de ,.Mo-
zes en Aaron" te Amsterdam voor het
eerst tijdens de hoogdienst de Missa Fes
tiva van Jan Nieland uitgevoerd. Er werd
mooi gezongen; Louis van Tulder zong op
zijn bekende gevoelige wijze de tenorsoli
en de componist zelf gaf prachtig orgel
spel te genieten.
Nieland is nog heel jong. Voor orgel
spel ontving hij nog niet lang geleden de
„prix d'excellance En zijn compositori
sche kennis maakt hij thans ijverig dienst
baar aan zijn muzikaal gevoel. Het is
merkbaar aan zijn jongste compositie, dat
Nieland met liefde Grieg en Debussy heeft
bestudeerd, nog niet de slechtsten, om
bij ter schole te gaan. Wie typische eigen
aardigheden van zulke componisten, hun
systeem, kan gebruiken, om zijn eigen mu
zikale gedachten te vertolken, meet wat in
zijn marsch hebben. Dat hij groote voor
gangers, zij het dan niet alleen op uitslui
tend kerkmuzikaal gebied gebruikt om er
zich aan op te werken, is onzerzijds geen
miskenning van zijn verdiensten. De oor
spronkelijkheid, die reeds in ruime mate
aanwezig is, zal zich op den duur steeds
meer vrijmaken van invloeden. Wij achten
het nooit iets afkeurenswaardigs, dat een
jong kunstenaar zijn voordeel doet met c<?
methodes en gedachten van groote voor
gangers, wij meenen juist, dat daardoor de
oorspronkelijkheid zich organisch ontwik!
kelt. Een kunstenaar, die niet wortelen
wil in de traditie, komt door geforceerde
oorspronkelijkheid tot een vormelijke vor
meloosheid, die maar door zeer weinigen
wordt Verstaan. Kerkmuziek wordt ge-
schreveh niet voor enkelingen, maar tot
stichting der groote menigte. De geest
van innigheid en devotie ontbreekt niet
aan Nieland's werk, al vertoont het moder
ne allures. Waarom zou het moderne niet
devoot kunnen zijn? Elke tijd heeft recht
op zijn eigen uitingsvormen. En als de tijd
op eene of andere wijze karaktervol is, dan
spreekt zich dat uit in nieuwe vormen der
kunst. Zoo waren de Gothiekers karakter
vol, evenzoo de vertegenwoordigers der
Renaissance en niet minder die van het
einde der 18de eeuw en der Romantiek.
Ieder uitte zich op zijne wijze, in zijn eigen
zich logisch uit vroegere ontwikkelde vor
men al leek er soms een breuk te be
staan.
Nieland heeft iets te zeggen. Zijn werk
bezit de frischheid en de gedurfdheid der
jeugd. Zijn Kyrie-motief, met zijn omkec-
ringen en verwerkingen, nogal modern,
neemt een belangrijke plaats in in de ge-
heele miscompositie. Mooi is de a cappella-
opzet van het Gloria. Maar we begeven
ons liever niet in detailbespreking. De
stemmen loopen technisch onberispelijk,
maar misschien gelukt het Nieland later
met hetzelfde muzikaal succes eenvoudi
ger te schrijven. Nu eischt de uitvoering
van het werk een stevig geschoold koor,
dat niets geeft om een massa toevallige
verhoogingen. De orgelpartij is zooals te
verwachten was heel mooi. We vermoeden
dat het werk bij grootero koren wel ingajig
zal vinden, wat wij den zeer begaafden
jongen muzicus van harte toewenschen.
Kerstlied. Oud-Nederl'andsche
tekst. Yoor vierstemmig mannen
koor, solo en orgel. Wed. J. R.
van Rossum, Utrecht.
De bekende tekst „Ons genaket die
avent-star" is door Nieland 4-stemmig be
werkt met orgelbegeleiding en hiervan
kan mep niets anders dan onverdeeld lof-
spreken. De melodie is devoot en innig en
toont een fraaie welvende lijn, terwijl een
bepaalde figuur telkens door de bariton
wordt geimiteerd. Geheel de zetting ge
tuigt van soepelheid en klaarheid. Er komt
een solo-trekje in voor, een verhalend vers,
dat door een tenor moet worden gezongen,
heel smaakvol gedacht. Ook bij dit werk
is een mooie orgelpartij, die behalve als
begeleiding een zelfstandige beteekenis
heeft. Een heel mooi werkje, dat straks
met Kerstmis maar heel veel moet worden
gezongen, 't Geeft het oude aroom der
Middeleeuwsche schoonheid voorzoover
die te benaderen is. Sw.
Buitenman (naar een oud, antiek huis
wijzende). Ja, mijnheer, in geen drie
honderd jaar is er aan dat gebouw iets
veranderd, geen steen, noch kalk.
Bezoeker: Dat moet dan dezelfde
huisbaas zijn als de mijne.
Een boertje komt voor het eerst van
zijn leven in Amsterdam en staart vol be
wondering naar de trams. Hij vindt het
leuk en stapt ook in een wagen. Bij de
halte hoort hij den conducteur roepen:
Hobbema, P. C. Hooft, van Baerle, en
ziet hij passagiers uitstappen. Bij de eind
halte gekomen blijft ons boertje nog zit
ten.
Conducteur: Uitstappen, mijnheer,
eindhalte!
Boertje: Wa's dat, moet ik uitstap
pen? Hedde dan al Hein Dommelen ge-
•«üen?
Hij had zich netjes opgedoft en zag er
uit om door een ringetje te halen. Hij had
pas kennis gemaakt met een aardig meisje
en zou dien avond voor den eersten keer
met 'r uitgaan.
Toen-ie 'n kwartiertje met haar zat,
zei-ie, in het volle bewustzijn van zijn su
perioriteit: Nou, juffrouw, je zult wel
eens met leelijker jongens uit geweest zijn
dan met mij, hé?
't Meisje zweeg, 'n heelen tijd lang!
Hij keek 'n beetjo sip, en herhaalde z'n
vraag, wat duidelijker en nog sprekender.
Toen zei ze: Nou man, ik hoorde 't
wel: ik was me aan t' bedenken!
A.: Zeg, amice, weet jij misschien,
hoe ik de laatste uitgave van mijn gedich
ten zou kunnen betitelen?
B.: Noem ze eenvoudig: „Stemmen
uit de prullemand".
DE KLÊÈDiNG DER
GEESTELIJKEN
EEN HISTORISCH OVERZICHT.
Er zijn een groot aantal dingen, die
iedereen ziet en ook eiken dag gezien kun
nen worden, zoodat het volstrekt overbodig
is daarop de aandacht van het publiek te
vestigen. Gebeurt zulks wel, dan is dat een
bewijs, dat, wat tot heden gewoon of ge
bruikelijk was, spoedig tot het verledene
gaat behoorem en dan eerst komt men op
het idee wat meer aandacht te besteden
aan dingen, waar men voorheen ternauwer
nood over dacht. De simpele mededeeling
in de dagbladen dat in het Bisdom Haar
lem met ingang van 1 Kovember de klee
ding der R. K. Geestelijkheid verandering
zal ondergaan, geeft dan ook stof tot
schrijven, zij het dan ook slechts ter eere
van een statiejas en een korte broek.
Want eerst nu komt bij velen de vraag
op, hoe is men eigenlijk aan die klceding
gekomen en waarom is zij dan zoo gekozen
en gehandhaafd?
Wij zullen trachten aan de hand van een
door Pastoor J. C. van der Loos, thans te
Uitgeest, in 1920 bij de fa. E. J. Nijkamp
te Gouda uitgegeven boekje op die vraag
een antwoord te geven.
Reeds het concilie van Trente hield zich
in zijn verschillende zittingen met de klee
ding van den priester in het openbaar be
zig en bedreigde met straffen de geeste
lijken, die een kleed droegen, dat niet met
hun ambt en waardigheid overeenkwam.
Een bepaald voorschrift werd daarbij even
wel niet gegeven. Later, toen het begrip
passend of waardig een nadere aanduiding
behoefde, werd dit door den Paus of Bis
schop of ook door kerkvergaderingen en
synoden nader omschreven. Als algemeen
onderscheidingsteeken voor den priester
werd voorgeschreven het dragen van den
tonsuur en, wat zijn kleed betreft, het
dragen van de toga.
De toga is derhalve als het officieel
kleed der saeculiere geestelijkheid te be
schouwen en was ook hier te lande in
zwang, totdat in de zestiende eeuw het
dragen daarvan, als uitwendig geestelijk
kleed, door de overheid verboden werd. Dit
had tengevolge dat de voorschriften van
het Concilie van Trente hier te lande niet
konden worden nageleefd en vele pries
ters, wilden zij niet mét. het gerecht in
aanraking komen, genoodzaakt werden zich
te vermommen, hetzij als werkman, hetzij
a's eenvoudig leek. Het costuum van deze
laatste nu bestond destijds uit een wam
buis. tot de kin gesloten en met kleine
knoopjes dichtgemaakt. Naar gelang van
den welstand van den drager was de stof
bombazijn, fluweel, laken of satijn. Als
overkleed diende een cape. Hierbij werd
steeds de korte broek gedragen; slechts de
schippers uit die dagen droegen lange
broeken.
De priesters onthielden zich van het
dragen der z.g. Spaansche kragen of an
dere halsversieringen. Het priesterboord of
collaar tot op heden gehandhaafd, bestond
in die dagen uit het hemdsboord, dat om
den kraag van het wambuis geslagen was
en veelal zonder eenig sieraad of borduur
sel.
Eerst toen Napoleon hier te lande den
scepter zwaaide en de Katholieken in het
bezit van verloren rechten stelde, kwamen
de uiterlijke teekenen van geestelijke dracht
wederom in eere.
Nog iets over de statiejas. welke tot het
verleden gaat behooren om plaats te ma
ken voor de gekleede jas. In het begin der
19de eeuw droeg men jassen met z.g. voor
stukken, welke over de geheele borst over
elkaar geslagen werden. De geestelijken
droegen echter veelal een .sta tie jas", een
tot aan de kin gesloten rok, met opstaan-
den kraag, in het midden met knoopen af
gezet, waarover dan een los-omhangende
mantel werd gedragen. Sommige geestelij
ken verkozen evenwel eerstgenoemde jas
welke in verschillende kleuren voorkwam
met afwisselend gekleurde mouwopslagen.
Het tot heden gehandhaafde costuum
dagteekent vanaf de synode van 1865.
Daaraan danken wij ook den z.g. clerica-
len hoed, welke ook thans voor den z.g.
kaasbol of slappen hoed het veld moet rui
men. Voorheen droegen de priesters wat de
mode voorschreef derhalve na den slappen
hoed met groeten of kleinen rand de drie
punt of statiehoed, en den kleineren drie
kanten hoed. Tijdens de Fransche omwen
teling kwam de cylinder „hooge zijen" in
gebruik, welke ook de schedels der pries
ters moest versieren. De Haagsche Pastoor
Schagt, overleden 3 Nov. 1887, wordt in ge
noemd boekje als laatste hooge-zijen-drager
genoemd.
Hij (uit de krant voorlezend): De
eerste menschen schreden op steenen!
ZijGoeie genadeWat zullen ze
daar een frankeerkosten voor hebben
moeten betalen!
Moeder (leest in de krant): Er biedt
zich aan een keukenmeid, die tevens huis
werk wil verrichten.
Hendrik: Hé moe, die moet u nemen.
Moeder: En waarom dat, jongen?
Hendrik: Wel moe, dan kan ze eiken
avond mijn huiswerk maken.
Een jongen heeft een ruit ingegooid, en
daarvoor van zijn vader 'n behoorlijk pak
slaag gekregen. De glazenmaker brengt
de rekening cn daaruit blijkt, dat de ruit
maar één gulden kost.
Ziezoo, dat is toch goedkooper, dan ik
gedacht had, zegt de vader, en hij roept
zijn zoon met de woorden:
Hier jongen, daar heb jij twee kwar
tjes: je hebt een pak slaag gekregen voor
een ruit van een daalder.
Hengelaar, die in drie uren tijds nog
niets gevangen heeft, tot een duiker, die
op het punt staat, onder water te ver
dwijnen:
Zeg eens maat, als ge beneden bent,
laat met dan even weten, of het de moeite
waard is om hier nog langer te blijven
staan, wil je?
KALENDER DER WE
Ia
tie
N.B. Behalve Zondag, alle dagen jjzc
wone Prefatie en kleur: Wit. Zondert ci
fatie v. d. Allerh. Drieëenheid. j et
Groen. Dagelijks Gloria en Credo. Hei
ZONDAG 4 Nov. Drie en twirvtigstj icn
dag na Pinksteren. Mis: Dicit Domin [ild
gebed v. d. H. Carolus; 3e v. h. Alka v
ligenoetaaf; 4e v. d. H.H. Vitalis en Bid
cola, Martelaren. L-jj
Hij, die tie vrouw genas op woadj d<
wijze van hare kwaal, die het doei: ijd
van Jairus onttrok aan de macht vu aki
dood, (Evangelie). Hij kan ons ook m£
den van de macht der zonde. Hij u
niet alleen, maar Hij wil het ook, g,
koestert jegens ons vredelievendè g* >0t
ten (Introitus). Daarom roepen wij l0ie
diepte van onze ellende (Alleluja-ven iou
fertorium) tot den Heer: „Wil de z Da
van uw volk vergeven" (Gebed); Ju nt
niet onder de gevaren bezwijken" ec
communio). En met het volste vertn Uio
gaat onze smeekbede tot God, wan dt
heeft eenmaal gezegd: „Al wat gij $ven
gebed vraagt, gelooft dat gij het zt va
krijgen en het zal u geworden" (Coma Ma
Ons gebed laten wij vergezeld gas; iet
het goede voornemen: in vrede en iois
dracht met elkander leven en streven sur
eerst naar de hoogere, de hemelsei» ms
deren, opdat onze Goddelijke Verlc 10c
maal ons nederig lichaam zal omvorn n
gelijkvormig maken aan Zijn verh; Ku
Lichaam (Epistel).
MAANDAG 5 Nov. 5e dag onder
lerheiligenoctaaf. Mis: Gaudeamus
1 Nov.) 2e gebed tot den H. Geest; 3i|
Kerk of Paus.
„Een kroon van schoonheid heef
Heer geplaatst op de hoofden der
gen". (Kerk. Get.)
DINSDAG 6 Nov. 6e dag onder h
lerheiligenoctaaf. Mis als gisteren.
,.Gij, Heiligen, die als vorsten hi
in den hemel, luistert welwillend m
beden van hen die om de genade d
mels smeeken". (Kerk. Get.)
WOENSDAG 7 Nov. Feestdag v.
Wilibrordus, Apostel van Nede
voornaamste Patroon van ons Bisdom
Statuit
Na een tienjarige voorbereiding j,
den Apostolischen arbeid in de AbK Ql
Benedictijnen te Rathmelsigi, landdtl Tc
de 33-jarige Wililbrordus met elf
nabij het tegenwoordige Katwijk,
den steun van Pepijn van Herstal, He
der Franken verzekerd te hebben,
WiHibrord eerst beneden later
Rijn het ware geloof. Op verlangei
Pepijn laet hij zich te Rome tot
schop der Friezen wijden, om ale
tiger te kunnen arbeiden. Als
koos hij Utrecht, waar hij in zijn jjsr Ei
de vestiging v. h. ware Geloof en d" Ei
schap een Kathedrale Kerk bom* 1 Tv
eere v. d. H. Martinus en daarna r
kloosterschool.
To Vlaardingen, Oegstgeest Velsi
ten en Heiloo bouwde hij kerken. 1)
Nov. v. h. jaar 739 stierf Wililbro I
Echternach (Luxemburg), waar zijnl
is begraven in de door hem gestici I
dijkerk.
Bidden wij vandaag tot den Heï
de bekeering van ons, hem zoo I
vaderland.
DONDERDAG 8 Nov. Octaafdag vi
Allerheiligenfeest. Mis: Gaudean.
op 1 Nov.) 2e gebed v. d. H. WillibiJ"^
3e v. d. vier H.H. gekroonde
„O hoe glorievol is het Rijk, wz
Heiligen zich met Christus verhei
kleed in witte kleederen volgen i\
Lam, overal waar het gaat. Alle
Gods roept ons naar het Vi
(Kerk. Get.)
VRIJDAG 9 Nov. Wijdingsfeest
Aartsbasiliek v. d. Alierh. Verlosser.
Terribilis. 2e gebed (alleen in stille
Missen) v. d. H. Theodorus, Mar ouj
De kerk v. d. Allerh. Verlosser is<i
ste geweest, welke te Rome ope
mocht worden gebouwd en gewijd
de regeering van keizer Constant^ L
Groote. Zij is bekend onder den
St. Jan van Lateranen", omdat
spronkelijk geweest is het Lateraam
leis van keizer Constantijn.
ZATERDAG 10 Nov. Mis v. d. Hp0ei
dreas, Belijder: Os Justi. 2e gebed ï'l&riil
Willibrordus; 3e v. d. H.H. TryphonSfcnst
zeilen, Martelaren; 4e voor den Pa3'
Lancelot was1 rechtsgeleerde en ft ,e
Uit spijt en berouw over een hem n g qq,
rede ontvallen leugen trok hij zich
uit de rechtskundige practijk en
zich geheel aan zuiver priesterlijke j^.
zaamheden. Hij trad inde Orde der
ncn en vroeg uit liefde voor het Kr®*
naam: Andreas.
Bij het begin der H. Mis, bij de *ot
„Ik zal opgaan tot het altaar Gods",1
hij door eene beroerte getroffen en -
spoedig daarop. Zijn voorspraak worf
geroepen om bevrijd te blijven van
onvoorzienen dood.
boj Je
Vi
«1
aai
nl: c
Var
nilic
e
P laa
v. h. Allerheiligenoctaaf; 3e tot den den
Geest. ror
WOENSDAG. Alleen in stille HijP"
sen het gebed v. d. Z. Helena van
mini- E,„
IN DE KERKEN DER
E.E. P.P. FRANCISCANEN:
Alles als in bovenstaande kalende-
hal vi
DINSDAG. Mis1 v. d. Z. Margarita
Lotharingen, Weduwe: Cognovi.
rta-l
Amsterdam.
ALB. M