MODEDWAASHEDEN
„Do menschclijke dwaasheid is onge
neeslijk" heeft eens een Fransch schrijver
v^eMgd. Die uitspraak is hard en o, zoo
graag zou men dien man aanvliegen en hem
toeroepen: „Man, je hebfc ongelijk! Wat je
zegt, is niet waar!" Maar als men dan even
rondziet, eu de alom heerschende mode be
schouwt, dan zakt je de moed in de schoe
nen en dan moet je hem gelijk geven, of je
wilt of niet.
Nu zijn de dwaasheden op 't gebied van
mode volstrekt geen verschijnselen van on
zen modernen tijd. De kunstzinnige Grie
ken en de krijgshaftige Romeinen maakten
er zich reeds aan schuldig. Zoo lezen we
fo.v., dat ten tijde van den Griekschen dich
ter Anacreox, die van 560495 voor onze
jaartelling in Griekenland leefde, de vrou
wen als mode aannamen om haar wenk
brauwen zóó te laten groeien, dat ze elkaar
raakten. Dit gold algemeen als het ken
merk van schoonheid. En als hun dit niet
gelukte, namen ze de verfkwast te baat om
die samenvoeging kunstmatig na te boot
sen, een mode, die eeuwen achteereen in
zwang bleef en door de Romeinsche vrou
wen werd overgenomen en pas in de eerste
eeuwen onzer christelijke jaartelling in on
bruik geraakte.
Een andere modedwaasheid der Romei
nen bestond in 't verven van haar en baard
Toen deze wereldveroveraars met de
volkeren van Noord-Europa in aanraking
kwamen, vonden ze den blonden haardos
der Germanen zóó mooi, dat de modegek
ken onder hen pogingen begonnen aan te
wenden hun donkeren haartooi een lichtere
tint te geven. Dure haarwaters- en haarzal-
ven werden daartoe gebruikt en zij, die niet
kapitaalkrachtig genoeg waren om deze
kostbare middelen toe te passen, begoten
hun hoofdhaar met water, begaven zich
naar het platte dak hunner woningen en
gingen daar een uur of wat in den blake
renden zonneschijn zitten in de hoopvolle
verwachting, dat hierdoor het effect zou
teweeg gebracht worden, dat hun schrale
beurs hun niet toestond op eerstgenoemde
manier te verkrijgen.
Ook de middeleeuwen vertoonen ons al
lerlei modedwaashedeu. Oude afbeeldingen
doen ze ons nog duidelijk zien: vrouwen
met een hoofdbedekking veel gelijkend op
een suikerbrood, waarvan een sluier over
den rug afhangt tot op den grond; mannen
met schoenen aan de voeten, waarvan de
neuzen hoog staan opgekruld en met klee-
ren aan het lichaam, zóó nauwsluitend, dat
zij ze alleen niet aan- of uit kunnen trek
ken, doch aangewezen zijn op de hulp van
anderen.
Professor Huizinga geeft op blz. 452 van
zijn interessant boek: „Herfsttij der mid
deleeuwen" de volgende beschrijving van
de kleederdracht tusschen 1350 en 1480 die
we met een kleine verandering hieronder
laten volgen.
„Een buitensporigheid als de kleeder
dracht van 1350 tot 1480 vertoont", aldus
deze hooggeleerde schrijver, „heeft de mode
van latere tijden niet meer te zien gegeven
althans niet in zoo algemeenen en langduri-
gen vorm. Er zijn ook later buitensporige
modes geweest, maar die teugellooze over
drijving en overlading, die de Fransch-
bourgondische dracht een eeuw lang ge
kenmerkt heeft, blijft zonder voorbeeld.
Een enkel hofcostuum wordt overladen met
honderden edele steenen. Alle afmetingen
worden tot in het zotto overdreven. Het
vrouwenkapsel neemt den suikerbroodvorm
aan. Het haar wordt aan de slapen en bij de
inplanting op het voorhoofd verwijderd om
de zonderling gewelfde voorhoofden te ver
toonen die als schoon golden. Het décol
leté is plotseling begonnen. Doch in de
mannenkleeding zijn de buitensporigheden
nog talrijker. Hier heeft men bovenal de
lange schoenpunten, die de ridders bij Ni-
copolis zich moesten afsnijden om te kun
nen vluchten; dan de ingesnoerde middels,
de ballonachtige opgepofte mouwen, die bij
de schouders omhoog staan, de manteljas
sen, die tot op de voeten hangen en de
buizen zoo kort, dat zij de billen zichtbaar
laten; de hooge, puntige of cilindervormige
mutsen en hoeden, de kaproenen wonder
lijk op het hoofd gedragen als een hane-
kam of een vlammend vuur. Hoe plechtiger,
hoe buitensporiger; want al dit fraais be
duidt staatsie".
Tot zoover de hooggeleerde schrijver die
9an dit onderwerp in het door ons genoem
de werk nog verscheidene bladzijden wijdt.
Wij begeven ons nu naar het Frankrijk
der 18de eeuw waar we dames ontmoeten,
die hun gelaat beplakt hebben met mou-
ches of zoogenaamde schoonheidspleister—
tjes Die mode was niet nieuw, want reeds
in het oude Rome der keizers droegen de
modepoppen zulke pleistertjes op het ge
laat. maar ze herleefde weer aan 't eind der
17de en bereikte haar glorietijdperk in 't
midden dei achttiende eeuw en vond zoo
veel navolging, dat men kan zeggen, dat
half Europa er door besmet werd. Oor
spronkelijk waren deze pleistertjes uit taf
vervaardigd en van ronden vorm en slechts
een enkele werd op het gelaat aangebracht.
Later werden ze van fluweel en zijde, ja
zelfs van zeer dun metaal gemaakt, terwijl
de ronde vorm wijken moest voor halve
maantjes, sterretjes driehoekjes en vier
kantjes en er waren vrouwen, die hun ge
zicht er als ;t ware mee bezaaiden. Zoo nu
en dan liet zoo'n pleistertje los, doch dit
werd dadelijk door 'n andere vervangen uit
een doosje, dat ze bij zich droegen en ge
vuld was met mouches. Die kleine doosjes
waren dikwijls meesterstukken van goud
smeedkunst en versierd met juweelon. Aan
den binnenkant van het deksel was een
spiegeltje aangebracht, dat bij het opplak
ken benut kon worden om het pleistertje
op de juiste plaats aan te brengen, want
de plaatsing had meestal een vaste betee-
kenis en diende om met anderen onmerk
baar van gedachten te wisselen. Het zou
ons te ver voeren enkele van die beteeke-
uisscn hier op te noemen. We willen vol
staan met te zeggen, dat zij niet altijd even
rein of edel waren.
Tegen deze mode werd van alle kanten
fce velde getrokken, doch zonder succes.
Toch is ze langzamerhand minder buiten
sporig geworden en. hoewel niet geheel
verdwenen, in onzen tijd bijna niet meer
merkbaar.
We zouden op nog enkele mododwaas
heden kunnen wijzen zooals het dragen van
pruiken in de 18de eeuw, de overdrijving
van de crinolines of hoepelrokken, van de
„keu", die vele lezers nog wel gekend heb
ben, maar achten het voldoende, wat wij
van enkele modedwaasheden gezegd heb
ben, omdat iedere lezeres en en iedere le
zer het lijstje wel zal kunnen aanvullen, als
hij de huidge mode maar eens in oogen-
schouw zou willen nemen.
En toch niemand kan zich geheel aan
den invloed der mode onttrekken. Alleen
is het jammer, dat zij de allures aanneemt
van een koningin en wel van een tyrannie-
ke koningin, wier volgelingen met mede
lijdend schouderophalen en minachtende
blikken voorbijgaan ieder, die zich aan do
grillen dezer heerscheres niet slaafsch wil
onderwerpen.
Leiden. Sept. '28. P. G. HOCKS.
DE GEVANGENSCHAP VAN
BENVENUTO CELLINI.
In den tijd, dat Florence groot tras eh
machtig, on dat imlir nel bestuur va i d«*
Medicis de kunsten en wetenschappen er
bloeiden, leefde daar Benvenuto Cellini,
die nog steeds geldt als de meester der
goudsmedenals de man, de door zijn ta
lent en zijne groote artistieke gaven
prachtstukken van goudsmeedkunst te
voorschijn bracht. Zoowel hooge geestelij
ken als wereldlijke heeren, de Paus niet
uitgezonderd, bestelden bij hem kettin
gen, ringen en al wat tot verfraaiing kon
dienen. Zoodoende vestigde Benvenuto
zich te Bome, waar hij, om zijne kunst
vaardigheid eene bijzondere bescherming
genoot. Zelfs bleek men terwille van deze
talenten geneigd om de oogen te sluiten
voor de keerzijden van zijn karakter, want
hij was een opvliegend, hartstochtelijk,
twistziek man, die zelfs, in een woorden
wisseling, die hij met een zijner voornaam
ste concurrenten, den goudsmid Pompejus,
had, niet aarzelde dezen op de plaats zolf
te doorsteken. Slechts met veel moeite, en
tengevolge van een alleszins onjuiste voor
stelling der feiten, slaagde men erin Paus
Paulus III te bewegen om hem brieven v.
gratie te schenken, dit echter op de be
grijpelijke voorwaarde, dat hij zich in de
naaste toekomst beter en meer ingetogen
zou gedragen. Paus Paulus III toonde al
spoedig niet de lankmoedigheid te bezit
ten, die zijn voorganger, Paus Clemens
VII, althans ten opzichte van Benvenuto
Cellini, had getoond. Het heette eenigen
tijd daarna, dat de goudsmid van de troe
belen, die in 1527 plaats hadden, en die
Paus Clemens VII ertoe dwongen om het
fort St.-Ange in staat van tegenweer te
stellen, had gebruik gemaakt om een deel
wellicht slechts oen klein deel van de
schitterende steenen van den pauselijken
schatkelder zich toe te eigeneu en deze
naar zijne woning over te brengen, genaaid
in de zoomen van zijne kleeren. Het pleit
niet voor Benvenuto Cellini, dat men ook
in den kring dergenen, die zijn kunst zeer
bewonderden, er vrij velen vond, gereed
om deze beschuldiging te gelooven. De
Paus beval zijne inhechtenisneming, en
een der hoofdlieden van de z.g. Sbirron,
een zekere Crespino, werd aangewezen om
hem in hechtenis te nemen.
Zij kwamen hem tegen, rustig als ge
woonlijk zijne dagelijksche wandeling
doende. Hij geloofde aanvankelijk aan een
vergissing; meende, dat men hem voor
een ander hield, maar Crespino overtuig
de hom al spoedig van zijn ongelijk, en
nam hem mede naar het kasteel St. Ange,
waar lieden van zijn stand en talenten
werden gevangen gezet. Men had de noo-
dige zorg voor hembehandelde hem be
leefd, maar niettemin sloot men hem in
een vertrok, veilig gelegen, op. Benvenuto
poogde zich vrij te pleiten van het hem
ten laste gelegde; zelfs slaagde hij er in
den Franschen koning Frans I, die hem
aan zijn hof te Parijs verwachtte teneinde
er eenige bestellingen uit te voeren, te zij
nen gunste te doen pleiten. Maar de Sieur
Jean de Montluc, de gezant van Frans I,
vroeg tevergeefsde Paus vond geen re
den om Benvenuto in vrijheid te stellen.
Wel trof de goudsmid het in zooverre, dat
de resideerende gouverneur van het kas
teel St.-Ange Florentijn van geboorte was,
en niet naliet hem, voorzoover zijne beve
len hem dit vergunden, zekere vrijheden
toe te staan. Toen men echter verdenking
begon te koesteren, dat hij van de vrijhe
den zou gebruik maken om te ontsnap
pen, kortte men ze in. Men had Benvenuto
op zijn eerewoord doen beloven, dat hij
geen poging zou doen te ontvluchtenniet
ten onrechte achtte hij zich aan dit eere
woord niet meer gebonden, toen men dui
delijk te kennen gaf hem niet te vertrou
wen en tegen hem de maatregelen nam,
bij gewone misdadigers gebruikelijk.
Hij sneod de beddelakens in stukken;
wanneer men hem schoone bracht en do
vuile terugvroeg, zeide hij deze te hebben
gegeven aan eenige arme soldaten van de
garde, die hij niet bij name wilde noemen
teneinde hen niet te verraden. Hij ver
stopte de aldus stukgescheurde lakens in
zijn matras, en, teneinde te voorkomen,
dat deze matras een te grooten omvang
zou krijgen, haalde hij het stroo er uit, en
verbrandde dit in het vuur, dat ter ver
warming van zijn kamer aanwezig was.
Zoodoende kreeg hij voldoende lakens bij
een om de stukken ervan te gebruiken ten
einde in den nacht zijne gevangenis te ver
laten. Het toeval wilde, dat de gouver
neur, die hem zoozeer genegen was, een
soort zielsziekte had, die zich gedurende
een bepaalden tijd per jaar uitte in waan
voorstellingen. Het eene jaar dacht hij een
oliekruik te zijn; het andere jaar een
«childpad een derde jaar weer dacht hij
rich dood en moest men hem begraven.
Dit jaar uitte zich de zielsziekte in het
waandenkbeeld, dat hij een vleermuis
was. Het geluk diende Benvenuto in zoo
verre, dat hij erin slaagde den gouverneur
door zijn geestige gesprekken wat op te
vroolijken. Zoo liet men hem nogal eens
bij den gouverneur komen, en hij wist de
zen op verschillende wijzen te kalmeeren.
Maar, sprak hij van de vleermuis, dan ge
raakte deze weer in de gewone extaBe, en
hij zag Benvenuto aan alsof hij slechts
wilde zien of deze beter zou kunnen vlie
gen dan hij als vleermuis.
Zoodoende schoot Benvenuto met zijn
pogingen tot ontvluchting niet erg op. Een
ander zou dubbele voorzichtigheid hebben
betracht, maar zijn heftig karakter ver
zette er zich tegen en meer dan eens
Bnauwde hij zijn bewakers, die hem zorg
vuldig gadesloegen, toe: „Sluit mij goed
in, en let goed op mij, want ondanks alles
zal ik jullie toch ontsnappen." Dat hij
zoodoende zijn eigen bewaking onnoodig
verzwaarde, behoeft geen betoog. Maar
hij bleef op ontsnapping zinnen. Hij wist
zich op behendige wijze enkele werktui
gen te verschaffen, en die werktuigen
werden evenals de stukken der lakens in
de matras opgeborgen. Maar op een dag
kwamen de bewakers, door een nieuwen
uitval van Benvenuto weer opgeschrikt,
zijn kamer onderzoeken. Zij wilden reeds
beginnen zijn matras na te speuren, toen
hij, met waarlijk niet voorgewenden schrik
hen toeriep, dat zij daar met hun handen
zouden afblijven; dat zij niet konden ver
wachten en verlangen, dat hij nog rustig
op die lakens en op die matras zou slapen,
indien zij deze tevoren met hunne handen
hadden vuil gemaakt!
Al was Benvenuto een gevangene, men
wist, dat hij groote beschermers achter
zich had. Men kwam hem dus zooveel mo
gelijk tegemoet, eu de bewakers waagden
het niet om tegen zijn gebod in de ma
tras te onderzoeken. Den volgenden dag
diende hij bij den gouverneur een klacht in
over hen, en zoo goed deed hij zijn woord,
dat de bewakers strenge opdracht kregen
om zijn bed, zijne meubelen, zijne kleeren,
ja al deze dingen met rust te laten.
Is het wonder, dat Benvenuto meende,
dat hij nu de poging wel kon wagen. Hij
koos een avond, dat het uit allerlei tee
kenen, tot in de verste uithoeken van het
kasteel bleek, dat een geweldige nieuwe
aanval van waanzinnigheid den gouver
neur prikkelde. Hij nam zijn werktuigen
ter hand; zette zich aan den arbeid, en
slaagde na twee uren moeizaam werken,
voortdurend in spanning of allicht een
der bewakers zijn kamer zou betreden, er
in om voldoende ruimte te maken, dat
hij naar buiten kon gaan. Hij bond de lan
ge strook linnen, tevoren in gereedheid
gebracht, aan den toren, naast zijn ver
trek gelegen vast. Hij liet zich naar be
neden glijden, in zijn eene hand een dolk,
die hij~zich evenals de werktuigen listig
lijk had weten te verschaffen. Tot zijn ge
luk was er geen maan; toch was het een
heldere nacht, helder genoeg in elk ge
val om hem te doen,zie.n, van welke hoog
te hij neergegleden was en hoe gelukkig
hij zich behouden mocht rekenen. Maar
als hij gedacht had reeds ontsnapt te zijn,
vergiste hij zich. Want hij stond nog voor
een tweetal muren, die de gouverneur had
laten bouwen om zijn stal en de ruimte,
waarin zijn gevogelte was, te beschermen.
Hij vond kettingen langs de muren; ket
tingen met stevige ijzeron pinnen. Hij
waagde het daartegen op te klimmen;
zijn handen gansch 'tot bloedzijn beenen
hier en daar door vleze pinnen opengere
ten, kwam hij over den muur. Hij ademde
de vrije lucht in, maar nog was hij niet
vrij, want in zijn onmiddellijke nabij
heid waakte een schildwacht, die even
wel, den ontsnapten gevangene met een
resolute beweging op hem ziende toestap
pen en gewaar wordende, dat deze een
ontblooten dolk in de hand droeg, rechts
omkeert maakte en deed alsof hij niets
zag. Zoo verging Jiet hem ook met den
tweeden schildwacht, en nog vóór zonsop
gang stond hij voor een der poorten van
Bome. Maar zijne ontsnapping had hem
bloed en wonden gekostzijn been scheen
gebroken; hij was verzwakt; hij sleepte
zich te langen leste meer voort clan dat
hij liep. Met zijn dolk en dank zij stee
nen, wist hij het slot van de poort te for-
ceeren; hij kwam Rome binnen, maar het
was klaarlichten dag en elk oogenblilc
liep hij gevaar herkend te worden. De
honden, destijds in Rome berucht gelijk zij
het later in Constantinopel zijn gewor
den, wierpen zich op hem en niet dan na
met groote moeite hield hij hen van zich
terug.
Toen zag hij, tot zijn vreugde, in zijne
onmiddellijke nabijheid een waterdrager,
die zijn ezel, zwaar met zakken water be
laden, bij zich had. Hij wist hem een heel
verhaal te doen, dat het hart van dezen
man beroerde. Hij was een arme jongen,
zoo zeide hij, die, om de eer van een da
me uit een der eerste geslachten van Ro
me te redden, uit een raam was gespron
gen, over tuinhekken was geklauterd en
zich nu hier bevond, elk oogenblik in ge
vaar om door de dienaren van den echt
genoot vèn die dame to worden inge
haald en herkend. Hij stelde zijn welvoor
ziene beurs den waterdrager ter hand, en
deze hielp hemdroeg hem de treden van
den St.-Pieter op, en snelde toen heen,
naar zijn ezel terug.
Benvenuto had maar één gedachte, en
c^at was om de woning van den hertog
Octavio te bereiken, gehuwd met de
dochter van Karei V, die tevoren weduwe
van Alexander de Medicis was geweest.
Deze prinses zou hij was er van over
tuigd haar vroegeren landgenoot niet
alleen laten; op haar hulp kon hij reke
nen. Maar, terwijl hij zich de treden van
den St.-Pieter afsleepte, om do poort van
het kasteel Octavio te bereiken, herkende
hem een dienaar van kardinaal Cornaro,
die tijdelijk in het Yaticaan verblijf hield.
Hij snelde naar het vertrek van zijn mees
ter en deelde hem mede wat hij gezien
had. Trouwens, terwijl de dag in Rome be
gon te leven, deden de verhalen van Ben-
venuto's ontsnapping reeds de ronde;
zijn leege cel was opgemerktde stuk
ken laken waren gevonden, en zoozeer
had het indruk gemaakt op den gouver
neur. dat zijn waanvoorstellingen als met
één slag waren verdwenen en hij van
vleermuis weer denkend mensch was ge
worden.
Niettemin, Benvenuto .was gezien dei
heerschappij, die de machtige heeren van
dien tijd over eigen woning en grondge
bied uitoefenden vrijwel in veiligheid.
Kardinaal Cornaro was hem goedgezind,
en Messire Roberti Pucci al niet minder.
Zoozeer waren zij hem genegen, dat zij
den Heiligen Vader om een onderhoud
verzochten, zich aan zijn voeten wierpen
en om genade voor den talentvollen Cel
lini vroegen. Zij deden uitkomen, dat men
hem niet mocht beschouwen alB een ge
woon mensch; dat zijn schuld aan het
misdrijf, waarvoor hij was gevangen ge
zet, in geen enkel opzicht was bewezen,
maar zelfs, al zou dat het geval zijn, dat
zij dan nog zijn vrijheid vroegen om hem
in staat te stellen zijn talentvol werk
voort te zetten. De Paus echter wees op
den heerschzuchtigen, heftigen aard van
Benvenutokon niet toegeven, dat hij ten
onrechte was gevangen gezet. Maar de
Heilige Vader bleek niet ongeneigd hem
verzachting van straf toe te dienen. Wij
zullen hem bij ons houden, aldus luidde
zijn uitspraak, opdat hij in onze nabijheid
kan werken en niet naar Frankrijk be
hoeft te gaan.
Maar er was er een in de omgeving van
den Paus, die zeker zijn heil niet wensch-
te. Dat was de zoon van 'n bloedverwant
v. d. Paus Pierre Louise Farnèse. Deze
wees hem op al de slechte dingen, die op
rekening v. Benvenuto vielen te schrijven:
wees hem er op, dat, al had men den Hei
ligen Vader ook eene andere lezing trach
ten te geven, de moord op den goudsmid
Pompejus was begaan op klaarlichten
dag, in de volte van het toenmalig drukke
gewoel van Rome. Indien hij thans gena
de ontving, zou dat slechts voor hem een
spoorslag zijn om op den vroegeren weg
voort te gaan.
De Paus moest veel daarvan als juist
erkennen, en voorloopig bleef Benvenuto
onder de hoede van Kardinaal Cornaro.
Totdat deze, het onrecht inziende, dat hij
beging, hem ter beschikking van den Hei
ligen Vader stelde, die beloofde hem zijn
bijzondere opmerkzaamheid niet te zullen
onthouden. Zoo kwam dus Benvenuto op
nieuw in de pauselijke kerkers terecht,
maar zijn lot was beter dan hij het vroe
ger had gehad, en beter, mogen wij zijn
tijdgenooten gelooven, dan hij het had
verdiend. Weer verbleef hij op het kas
teel St.-Angeteneinde hem de ontsnap
ping onmogelijk te maken, bracht hij eerst
een tijdlang in een onderaardshc gewelf,
daarna in een der hoogst gelegen vertrek
ken door. Maar andere invloeden deden
zich te zijnen gunste gelden. Het was op
nieuw de Fransche koning, die zijne in
vrijheidstelling verzocht. Benvenuto was
een kunstzinnig, maar een uitermate be
wegelijk onderdaan. Zijn schuld was niet
bewezenhem loslaten zou hem in zijne
hoogmoedigheid gestijfd hebben en hem
onmiddellijk tot nieuwe excessen hebben
verleid. Zoo werd hij aan den Franschen
koning overgegeven, en de gezant van de
zen kon aan zijn vorst melden, dat hij
een diplomatieke overwinning had be
haald, waarop hij, had hij in de kaarten
der tegenpartij kunnen zien, niet zoo
trotsck zou zijn geweest. Niet lang ove
rigens is Benvenuto gebleven aau het
Fransche hof.
Maar toch, ondanks al zijne karakter
fouten, ondanks al zijn groote gebreken,
blijft hij voor ons leven als de groote
kunstzinnige artist, en van die kunst ge
tuigen de overblijfselen, die zich echter
slechts in de schatkamers van vorsten of
van machtige geslachten, die de stormen
der eeuwen hebben getrotseerd, bevin
den!
EEN WEERSPANNIGE HOED.
Ik wil u leiden, waarde lezer, naar Lour-
des om u de ware geschiedenis te vertel
len van een weerspannigen hoeen van
de manier, hoe de Heilige Maagd het aan
legde om er een gedweëe hoed van te ma
ken.
Want er is in de geschiedenis van ver
schillende gebeurtenissen te Lourdes, één
ding.oheen heel klein ding, ik geef
het toe, maar dat toch even goed van be
lang is. Ik bedoel de hoeden, en wel man-
nenhoeden
Het is op het uur van de processie....
achter de rij Van ziekenen pelgrims,
zijn er de nieuwsgierigen uit den om
trek.
Dit zijn badgasten uit C'auterets, Lu-
chon of Biaritz. Ieder uur brengt de auto
car ze aan, en weer terug. Tusschentijds
willen ze wat zien: Mevrouw en de jonge
dame komen de Heilige Maagd van Lour
des begroeten, en mijnheer vergezelt
ze
Het boerendeel van den tijd is hij even
zoo belangstellend als zijn vrouw en doch
ter. Hij weet, dat hij op het bewuste
oogenblik een kniebuiging moet maken-
met een knie, die hij zorgvuldig beschermt
door een zakdoek of opgevouwen krant er
onder te leggen, opdat zijn broek toch
niet vuil zal worden.
gWat zou men er in Luchon of Biarritz
van zeggen
Het gebeurt dan nog wel eens, dat mijn
heer vergeet zijn hoed af te zetten, hetzij
bij het voorbijtrekken van het H. Sacra
ment, hetzij op het oogenblik van de ze
gening.
Mevrouw en de jongedame, zijn zicht
bare engelen, die aan zijn rechter- en lin
kerzijde geknield zijn, trekken hem dan
aan de panden van zijn jas en fluisteren:
Papa, je hoed....
Je hoed, Evariste....
En Evariste buigt ditmaal voor het be
vel van de dames en voor den goeden
God; hij ontbloot het hoofd....
Wanneer mijnheer alleen is, gaat het
niet altijd zoo gemakkelijkHij weet
niet dat hij het hoofd moet ontblooten
Of wel, hij heeft het vergetenOf nog
anders, hij durft niet.... Hij ziet rond of
een andere passagier van de auto-car de
oogen niet op hem gericht heeft. Dikwijls
verandert hij van plaats, zoekendo naar
een afgezonderd hoekje, waar het niet zoo
erg opgemerkt wordt, dat hij den hoed op
houdt,
Wat hem in dergelijke gevallen
redt is: het ontmoeten van een heer,
zijn hoed heeft afgezetof genield
Dan komt hij nader, hurkt naast hem,
der, enmoedig wordend, ontbloot
ook eindelijk het hoofd.... hij heeft,
voorganger gevonden
De aarzelende hoed heeft opgehoi
te weifelen....
Maar zoo nu en dan gebeurt het,
zeer zeldzaamdat de hoed niet
feit; hij blijft dan hardnekkig op
hoofd van den eerbiedwaardigen dra
vastzitten.
Om zoo te zeggen, het is de hoed
iemand, die onbevangen is, van hem,
vrijdenkt voor zoover zijn eigen kei
gaat
Het is de authentieke geschiedenis
een dier weerspannige hoeden, waarvan
u iets wilde vertellen:.... De hoed, w
het over gaat, trok de belangstelling i
de Heilige Maagd: naar do titel zal
u op uw beurt wel interesseeren.
Het was Donderdag 6 September li
Verschillende bisdommen hadden zie
naar Lourdes gezonden.
Een van deze, Julienne geheeten, ei
jaar oud, kwam uit Reims.
Op het laatste oogenblik had men li
gezonden om de bedevaart mee te mal
Zij was voorzien van geneeskundige pa]
ren, die de president van liet Bureau J
ter onvoldoende achtte. Ook had hij
vraagd, dat zij naar het Bureau gebra
zou worden, om haar daar te onderz
ken. Daar zij veel pijn leed, had hij hi
matras op een beweegbaren brancard
ten maken, om de eventueele pijnen, i
Dij het overbrengen veroorzaakt zoud
worden, te ontwijken.
Het medisch onderzoek had denzell
morgen plaats: vier doctoren verklaard
éénparig een longontsteking in ven
gaanden staat met verschillende etteren
zweren.
Het was in dezen toestand.... m
moeite geconstateerd gedurende vier
rijf uurdat Julienne uitgestrekt
haar vervoerbaar ziekbed, op het ple
van de Bozenkranskerk, wacht op l
voorbijtrekken en de zegening van het i
lerheiligst Sacrament.
Achter haar, vooraan tusschen de ra
nigte en pelgrims, stond een vrijdenker,
niet alleen daar gekomen om „vrij te dei
ken", maar ook om te toonen, dat hij \i
dacht".
Deze soldaat der vrije gedachte hz
naar het scheen, zijn hoed stevig op h
hoofdverder een sigaret op de li
pen, terwijl hij met het eene oog gerin
schattend, en het andere uitdagend rol
zag. Dan had hij nog de handen in i
zak, alsof het winter was!"....
Ondertusschen had onze „denker",
wachtende op de komst van Hem, die
als zijn persoonlijke vijand beschom
noodzakelijkerwijze Julienne opgemej
alsmede den toestand van de zieke A
wie hij de minste beweging- een kreet V
pijn ontsnapte.
De onafgebroken reis van -lWim.% na
Lourdes had de zieke door de vele sck
ken en trillingen van den trein, totaal p-
geput.
Ziedaar er nu een, zeide hij bij m
zelf, die ia „hem" uitdaag te genezen!.»
Bij het naderen der H. Hostie, mAifl
een drager hem er opmerkzaam op,
hij zijn hoofd niet ontbloot had-
Arme ziekenbroederHij kon zon.f
succes zijn plaats in de processie k|
men. i
Dat gaat u niets aan!.... Ik heb al
hoed op, en ik houd den hoed op, was k\l
antwoord van den „vrijdenker".
Pilatus had zooiets reeds gezegd in au.
dere termen: „Wat 'k geschreven heb, het
ik geschreven."
Doch ziet, op hetzelfde oogenblik gs
de monstrans het teeken van geloof aai
de zieke
Ineens, als een veer, richtte Juliena
zich op; een pijnlijke schreeuw ontsnap
baar, maar dat was dan ook het vaarw
pan de ziekte.... En zij knielde neder o
Jezus te bedanken, die gekomen was
haar te genezen.
Maar tegelijkertijd knielde er o
nog een ander neder.... Dat was de vi-
denkerZijn hoed had hij niet meer fl
het hoofd: de H. Maagd, die was het
getwijfeld, had daarvoor gezrogd en u
met de handen gevouwen, het hoofd gel*
gen, weende hij.
Eenige minuten later, terwijl men Ju
lienne naar het Onderzoekingsbureii
brengt, loopt een man het Rozenkranii
plein over, bzegeeft zich in de kerk...
en werpt zich in een biechtstoel....
Denzelfden avond vroeg hij naar
naam van de zieke.... en ook de gun
haar den volgenden morgen te mogen zi
Men vertelde hem, dat zij Mme. Hass
heette (zooals men weet is hasard in 1
Hollandsch: toeval, geluk).
Do goede God heeft ook spotternijl I
Hij genas een zieke om een andere be>
te maken, en die hij als voorwerp dtt* I
voor koos heette nu juist.Hasard
luk).
Een door de Voorzienigheid beschik
toeval
Den volgenden morgen constateerden
drie en twintig doktoren, onder welken
zich de vier bevonden, die den vorigen
dag de ziekte haden vastgesteld, de geie*
zing als vaststaande en, om haar abnor
male vlugheid, in tegenstelling met aU0
vastgesteld regels der liedendaagsche *e'
tenschap.
Denzelfden morgen nam Julienne Ha
sard het kleed en de bezigheden van een
ziekenzuster aan.
Zij kreeg ook bezoek van den bekeer
ling. De één, vroolijk om haar genezen h*
chaamde andere om zijn ziel, die
als het ware uit den doode was opge
wekten beiden, de een nog gelukkiger
dan de andere, hadden een onderhoue, dat
in hun eigen naieve taal was, het Te Deiun
tot hen, die het niet wisten....
„La Croix".
2-3