h DE AFGELOOPEN WEEK IN HET BUITENLAND LIEFDE'S JEUGDDROOM TWEEDE BLAD DE LEIDSCHE COURANT 2ATERDAG 15 SEPTEMBER 1928 Italië "«l) TJV rr Tot weerziens! Nederland heeft leze week afscheid genomen van den Vol- jenbondsraad. Het was met Columbia en China aan de beurt van aftreden en maak- ;e in tegenstelling met China, dat blijven «rilde, gaarne plaats voor een ander. Verleden week Zaterdag werd daarom Thr. Beelaerts van Blokland in de laatste aijeenkomst van den Raad gehuldigd voor le vele diensten, welke hij in den Raad ge presteerd heeft. En deze hulde was zonder :enigen twijfel ten volle verdiend. In plaats van de aftredende landen zijn hans gekozen: Perziê, Spanje en Vene zuela. De Volkenbondsraad is nu als volgt sa- .engesteld: Er zijn vijf permanente leden, te weten uitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië, ië en Japan. Er zijn negen nieLpermanente leden, die nu de laatste drie leden-op-korteren-ter- mijn zijn afgetreden, allen voor drie jaar zitting hebben, met dien verstande, dat elk jaar een derde van het totaai moet aftre den. Deze negen zijn: Chili, Polen en Roeme nië (moeten aftreden in 1929), Canada, Cu ba en Finland (moeten aftreden in 1930), ïerzië, Spanje en Venezuela (moeten aftre den in 1931). Van deze negen zijn er twee, iPolen en Spanje, onderscheidenlijk in 1929 en 1931 herkiesbaar. Ontnuchtering. Hoe lang is het -leden, dat het Parijsche volk riep: „Leve Stresemann, leve de vredeHoe lang is het geleden, dat minister Briand bij gele genheid van de onderteekcning van het Kellbgg-pact een hoogdravende rede hield over den vrede Een paar luttele dagen Was dat dezelfde Briand, die Maandag in de Vergadering van den Volkenbond zulk een donderrede hield, dat heel Euro pa er kippetjes-vel van kreeg? Wat was er gebeurd? Zaterdag van te voren had de Duitsche rijkskanselier Hermann Müller gesproken over den Duitschen vredeswil en over de Duitsche ontwapening en erop gewezen, dat nu Duitschland het voorbeeld gegeven heeft, het zoo langzamerhand eens tijd wordt, dat ook de andere mogendheden him goeden wil toonen. Men praat wel, maar gedaan wordt er niets. De ontwape ning schijnt totaal van de baan en ondanks alle beloften te Locarno gedaan, denken de Franschen er niet over om het Rijnland te ontruimen. Wat de Duitsche rijkskanselier toen zei- de, was niets anders dan weergeven, wat niet alleen de Duitschers denken, maar ook vele „neutralen". Briand was er evenwel herig door in zijn •wiek geschoten en Maandag heeft hij Mül ler zijn vet teruggegeven. Het kwam in t' kort hierop neer: „Zoo gemakkelijk gaat dat maar niet met die ontwapening. En of jullie Duitschers nu al pochen, dat jullie ontwapend zijn, dat moeten we maar gelooven. Jullie kunt alle mogelijke reserves oproepen en jullie fa brieken omzetten in fabrieken voor oor logstuig. Er zijn 100.000 man beroepssolda ten bij de Duitsche Rijkswcer, die dank ^ij het lange dienstverband een geducht ka der vormen voor een eventueel te vormen leger. (Tusschen haakjesdat lange dienst verband is n.b. in het verdrag van Ver sailles zelf voorgeschrevenWij moeten dus wel een beetje voorzichtig zijn." Aldus sprak Briand. Poincaré had het hem niet kunnen verbeteren. Als Stres emann tegenwoordig geweest was, hij zou zijn oogen hebben uitgewreven en gezegd hebben: „Hé Briand, ben je niet lekker, man? Wat bezielt je? Was het wijntje vandaag minder lekker dan te Thoiry, of bevalt het meer van Genève je minder dan dat van Locarno?" Briands rede werkte als een knuppel in het kippenhok. Men sprak reeds van het einde der Fransch-Duitsche toenadering, doch zoo erg bleek het niet te zijn. Briand heeft in een gesprek met de pers reeds dien eigen dag water bij zijn wijn gedaan en ook Mül ler heeft in een persgesprek getoond, dat hij de zaken niet zoo tragisch opvat. Een Rheinisches Madel.... Misschien was het donderbuitje van Briand wel een middel om de lucht eens te doen opklaren, opdat de besprekingen over de vervroegde Rijnlandontruiming zouden mogen vlotten in een atmosfeer van welwillendheid en onderling begrijpen. De Franschen toonen evenwel vooralsnog weinig lust om den Rijn te verlaten. „Ein Rheinisches Madel beim Rheinischen Wein, das musz ja der Himmel auf Erden sein." En waar het zoo „hemelsch" is, niet waar, daar is het goed te blijven. Formeel staat de zaak zóó, dat in 1930 de tweede Rijnlandzone (die van Coblenz) en in 1935 de derde (die van Mainz) wordt ontruimd, maar dat die ontruiming wordt vervroegd als Duitschland al zijn verdrags verplichtingen is nagekomen. De vraag: moet het Rijnland zoo spoedig mogelijk door de 67.000 Franschen, Belgen en En- gelschen worden ontruimd? wordt dus be antwoord door het antwoord op die ande re vraag: Is Duitschland zijn verdragsver plichtingen na-gekomen Berlijns antwoord op die vraag ligt voor de handhet luidt; „wij zijn al onze ver dragsverplichtingen nagekomen: wat de militaire betreft is dit door de controle commissie geconstateerd; wij hebben poli tieke garanties gegeven door Locarno, en financieele door de aanvaarding van het Dawes-plan. Ge wilt met ontruiming toch niet wachten tot de laatste mark betaald is Gaat weg, het zal u nooit berouwen. Er zal een hartelijke toenadering op vol gen, die thans door het „ijzeren scherm" van soldaten wordt belet." Wat is hierop de Fransche repliek: „Wij l%ten on3 niet met een kluitje in het riet sturen. De aanvaarding van het Dawes- plan is geen afdoende garantie voor werke lijke betaling: ge zult nog anders over de brug moeten komen. En bovendien, Locar no staat niet op zichzelfde geest van Lo carno eischt, dat D.uitsohland aan Polen evenveel garanties geoft als aan Frankrijk en België, zoowel door zijn eigen houding als door invloed te oefenen op de Sovjet- Unie. Eerst als dit alles geschied is, kun nen wij u volkomen vertrouwen, en gaan wij eerder heen." Dat zijn de twee uiterste standpunten. Het is evenwel de vraag of zij gehandhaafd zullen worden. Of Frankrijk al deze waar borgen zal blijven eischen en of Duitsch land nog niet een waarborg.je er bij zal doen, wat het thans nog weigert. Het gaat voornamelijk tusschen deze twee landen, want de andere bezettende mogendheden willen graag weg, als Frank rijk ook maar weggaat. De besprekingen over dit vraagstuk worden zorgvuldig geheim gehouden, maar naar in „welingelichte kringen" verluidt, Hebben zij geen onbevredigend verloop. Zij worden morgen, Zondag, voortgezet. Een herinnering. In dit ver band even een herinnering aan een histo risch moment. Het was Woensdag 7 Mei 3919. De Duit sche delegatie trad het Klein Trianon te Versailles binnen, om daar het verdrag in ontvaugst te nemen, dat na maandenlang geconfereer was opgesteld. „De tijd is ge komen. om de rekening te vereffenen," klonk het uit den mond van Clemenceau. „Ik maak mij geen illusies omtrent uw ge voelens," repliceerde de Duitsche gedele geerde, „maar ik heb een bondgenoot, het recht, dat ons door het wapenstilstands verdrag (de 14 punten) gegeven is." Deze aanvoerder der Duitsche delegatie ried de partijen in Duitschland aan de on- derteetcning van dit verdrag te weigeren. Men dorst het niet aan. Toch had deze Duitsche diplomaat gelijk gehad. Want on langs flapte Lloyd George, in een gesprek met Thcodor Wolff van het Berliner Ta- geblatt, er uit: ja, wij hadden ook niet er op gerekend, dat ge teekenen zoudtZoo was he'. De staatslieden, in Versailles bij een, hadden maar één angst: dat de Duit schers ruggegraat zouden hebben. Dan was het met het verdrag in dien vorm gedaan geweest. En dan stond de Rijnlandkwestie er wel licht ook anders voor. Deze diplomaat met ruggegraat, die den toestand juist overzag, was graaf Brock- dorf Rantzau, die dezer dagen te Moskou plotseling is overleden. Een lustrum. Tot slot het eerste lustrum van Primo's dictatuur in Spanje. Donderdag was het juist 5 jaar geleden, dat Spanje's dictator het land redde. Het. moest luisterrijk gevierd worden. Inder daad is het door het heele land gevierd. In Madrid met een groote optocht en in de provincie met een samenzwering. Tot meer dere glorie van Prirfio zijn honderden ge arresteerd onder Primo's tegenstanders, maar uit de voortdurende samenzweringen tegen Primo's bewind blijkt toch wel, dat er heel wat Spanjaarden zijn, die een te rugkeer tot het constitutionalisme wen- schen, of althans Primo weg willen hebben. Of Primo ooit zijn tweede lustrum halen zal BRIEVEN VAN EEN WANDELAAR. LVI. In de bussen of onder de deur, wordt vooral in de volkswijken een blaadje ge stopt wat zich aandient als „Propaganda blad van de afdeeling Leiden der Sociaal- Democratische Arbeiderspartij". Wij willen even de moeite doen eenige beschouwingen aan den inhoud van dit blaadje te wijden en eens te vergelijken of wat daarin wordt geschreven nu inderdaad zoo ver uitsteekt boven datgene wat aan de zijde van de Kath. vakbeweging wordt gedaan. Als men zoo oppervlakkig leest wat door de S. D. A. P. in hare zorg wordt betrokken, zou men allicht tot, de conclusie kunnen komen, dat die arbeiders toch maar goed af zijn in de S. D. A. P. en dat hun belangen daar een prima verzorging vinden, in tegenstel ling met wat aan onze kant wordt gedaan. Men is er immers op uit in dit blaadje de alleen zaligmakende leer te verkondigen, dat slechts in de rijen van de S. D. A. P. de werken worden beoefend van stoffclijk- ja zelfs zedelijk belang van de groote mas sa der werkers voor het dagelijksch brood. Dit is niet alleen een tikje arrogant, doch in vele opzichten overdreven, om nu niet eens van demagogie te spreken. Immers is het al van weinig kennis getuigende, wat anderen doen, als men een toon aanslaat die doet veronderstellen dat als men hot lidmaatschap van do S. D. A. P. bezit, te gelijk zich toebedeeld ziet een reeks van voordeelen, die wel de begeerlijkheid kun nen opwekken, doch zullen blijken te zijn beloften, en niets anders dan beloften, waarvan de vervulling nog in het verre ver schiet ligt, om niet te spreken van een uto pie, die vervaagt, naarmate men met des te grooter verlangen de vervulling tege moet ziet. De lectuur van alle geschrijf in de S. D. A. P. bladen en geschriften is overigens zeer leerzaam en of men leest de door de grootore goden of de mindere verkondigde theoriën, steeds zal men daarin zien een hengeten naar de gunst van de massa, een opzetten van stellingen en een om hals brengen van problemen, die wel wat vorm betreft, vaak goed verzorgd zijn, doch waarvan de logica dikwijls zeer ver te zoe ken is. Het is heusch geen nieuwe conclu sie welke wij stellen en meerdere vóór ons en talrijke na ons zullen het eveneens doen, dat het socialisme sterk doet aan leuzen, die eigenlijk en alleen de propaganda op peil moeten houden en tracht den argeloo- zen lezer karren zands in de oogen to strooien en hem het normaal beschouwen van de dingen der werkelijkheid te belet ten. Immers, de leiders weten vooraf, dat van al die schoone en gemakkelijk te ge ven beloften een miniem percentage te ver overen valt en dat, hoe keurig en smaak vol ook gegoten in woord en geschrift, de werkelijkheid het wel anders leert Het is slechts een op een hoop jagen van ontevre denen en kankeraars, die bij welk systeem van regeerir.gsvorm of sociale verzox-ging dan ook, immer zullen blijven menschen die nooit te bevredigen zijn. Waarbij dan ook nog komt het hameren op de volksziel over dingen, die in elk systeem wel een onbevredigde oplossing zullen vinden. Vandaar bij die propaganda dat gemis aan erkenning van wat anderen doen, welk streven wordt verkleind of zelfs ontkend en waar eigenlijk en alleen een heele dosis bijbedoelingen worden gesuggereerd aan de massa, die vaak in blind volgen den leiders het gelijk toekent. In de openbare licha men van bestuur onderkent men al dadelijk de tactiek van de leidende S. D. A. P.-man- nen. Het is daar een voortdurend spel van critiek op de daden van de tegenoverstaan de partijen en een spreken, vaak over de eenvoudigste zaken, voor de tribune of de courant, die kosteloos het gesprokene aan de massa overbrengt. Wat wordt in die raadszalen geleverd aan opbouwende cri tiek en wat wordt de massa nu beter van alles wat daar met veelheid van woorden, en veelal snorkende phrasen en met breed gebaar wordt verkondigd? Pover is veelal het succes er. ook dit wordt weer geweten aan de overzijde die zwemt in conservatis me, die doof blijft voor een argumentatie, welke ten doel heeft het welvaartspeil en de verheffing van de massa te vervolma ken. En de massa laat zich dab veelal aan leunen en gaat zien in die goedo verzor gers van hare belangen, de eenig goede en vertrouwbare mannen. Dezelfde tactiele wordt ook toegepast in het propaganda- blaadje, waar men een program ontwik keld vindt, waarin de schrijver (Tj.) het doet voorkomen of alleen de S. D. A. P. de mas sa „Omhoog" vuurt, zooals hij dit in het opschrift aangeeft en dan verder uitwerkt. Hij begint met te zeggen dat het verwijt dat de 8. D. A. P. alleen het stoffelijke be oogt, misleiding is. Doch als men dan de opsomming leest van de middelen welke do S. D. A. P. aanwendt tot heil van de massa en steunpunten bij de actie, dan vindt men daarin terug goede bekenden die ook in do R.-K. Vakbeweging soliede verzorging vin den. "Wanneer hij spreekt van arbeid j- ontwikkeling, betere inrichting van het la- geronderwijs, langer leertijd, volksconcer ten en den aanleg van parken en plantsoe nen en daarbij zegt dat dit alles steeds den steun van de S. D. gehid heeft, dan is dit heusch geen uitblinker, geen reden om daar nu zoo bijzonder op te stoffen. Min stens even vèr, zooal niet verder zijn daar in onze R.-K. Organisaties, die aan die za ken voortdurend aandacht schenken. Ze ker, niet met de middelen en de bedoelin gen welke het zout zijn van de S. D. actie, doch desalniettemin met belangrijk resul taat. Het gevoel van eigenwaardo, van mensch zijn wil de S. D. den mensch bij brengen, doch dan toch slechts in stoffe- lijken zin. Daar vèr boven uit steekt de Katholieke organisatie, die ook dit bewust zijn bijbrengt en bovendien het veel voor namer zieleheil met voortdurende zorgen omringt en het bewustzijn van een hooger levensdoel haar leden voorhoudt. De schrijver schampert „de mensch leeft niet van brood alleen" en dat is ook zooDoch men meeno nu niet dat hij dan tipt slechts naar een hooger, geestelijke ontwikkeling, doch een die slechts voortvloeit uit het le zen van een boek, het zien van een tooneel- werk, het aanhooren van een concert cn vooral de Zondagmorgen-bijeenkomsten, die niet bedoeld zijn als middelpunten waar zielevoedsel valt te vergaren, doch alleen enkele verrijking van den geest. Natuurgenot wil hij hen doen smaken, doch dan alleen met het bloote oog en niet in het bewustzijn dat er Een is die dit alles heeft geschapen en Wien daarvoor dank en lof toekomt. Materialist als hij is opgevoed, zal den door schrijver bedoelden natuur- genieter zoo enorm veel verliezen van die DE VERBINDING MET INDlS VOORHEEN EN THANS De heer F. uit Den Haag schrijft ons het volgende Daar was een tijd, dat een brief naar Oost-Indië per zeilschip moest worden ver zonden en ongeveer 120 dagen onderweg was. Een antwoord op zoo'n brief deed er ook 120 dagen over, zoodat pl.m. 9 maanden voor vraag en antwoord noodig waren, 270 dagen. De reis ging langs de Westkust van Afrika en Kaap de Goede Hoop naar Java. Detijd brak aan, dat het Kanaal door da landengte van Suez werd gegraven en daar-* mede een veel kortere weg naar Indië ge opend. De stoomboot maakte groote vorderingen en steeds sneller varende stoomschepen de* den den afstand tusschen het Vaderland ert den Oost steeds kleiner worden, aangezien deze booten hun koers door het bovenge* noemd Suez-Kanaal namen, waardoor brie* ven in 30 a 32 dagen werden overgebracht» Dat was de zeepost. Algemeen wordt thans van de trein go* bruik gemaakt om brieven te verzenden hetzij via Marseille hetzij via Genua, waar door een 10-tal dagen wordt gewonnen en! correspondentie in pl.m. 25 dagen in detf Oost komt. Het duurde nog veel to lang. Nog to veel tijd was er mede gemoeid. De vliegtuigen zouden het record elaan| en zij deden het ook. Een ieder, die geregeld zijn krant least» zal zich herinneren dat Luitenant Kop pad in ongeveer 13 dagen naar Indië vloog en zijn terugreis met brieven enz. aanboord in 12 dagen terugkeerde, zoodat da brieven nog warm waren van de tropische zon toenj belanghebbenden ze in ontvangst namon. In 25 dagen vraag en antwoord I De telegrafische verbinding met onze In dische bezittingen was intusschen een feilj geworden. Op een telegram daarheen had men gewoonlijk in 6 a 7 uur entwoord. Achtereenvolgens kregen we de telefoon, de draadlooze telegrafie, eindelijk het spre ken zonder draad. De RadioSpreken met Indië, de stem men vernemen van familileleden die jaren afwezig waren en aan het ondereinde der aarde woonden. Men heeft gelezen van de kruisgesprek- ken met Indië door het Hoofdbestuur der. Posterijen, Telegrafie en Telefonie Ingesteld Schrijver dezer had het voorrecht mel^ familie te Weltevreden te mogen spreken, Het was een gedenkwaardige nooit te ver-^ geten dag,toen mijn familie zich aan 't hoofd bestuur bevond en toegelaten werd tot de( studio (spreekkamer), het vertrek vol ge heimzinnigheid en spanning. Het was toen ongeveer 5 uur nam, terwijl te Weltevreden do klok half twaalf 's nachts aanwees. De groote gebeurtenis zou een aanvang nemen. Een ingenieur noodigde ons plaotsj te nemen en wij tooiden ons met een kop>» telefoon om daarna beurtelings door den microfoon te spreken, die onw stemgeluid zou overbrengen aan de familie op een afi stand van 12 a 14.000 kilometers. Toen gebeurde het wonderbare „Hallo Weltevreden" en in minder daq geen tijd, kwam het antwoord, klaar en dui delijk „Hier Weltevreden" en spraken wij met dochter, echtgenoot en kleinkinderen Vragen en antwoorden volgden elkander snel op, het was zóó duidelijk, dat het waa alsof men van aangezicht tot aangezicht stond. Onze laatste woorden waren „goedg nacht", waarop van Weltevreden hot anh» woord kwam „smakelijk eten". Het was verrukkelijk om -nimmer te ver« geten. Nog een verrassing volgde. De volgendd ochtend 7 uur kwam er een telegram uit Semarang met het vroolijke nieuwtje, dat een ander familielid aldaar, het geheelo ge sprek had afgeluisterd! FEUILLETON. Uit het Engelsch van EFFIE A. ROWLANDS. Nadruk verboden. De eerste was vijftig jaar geleden, toen hij zijn oude tehuis moest vaarwel zeggen. Hij was toen nog maar een jongen van vijftien en ik was vijf jaar ouder. Het rijtuig stond voor de deur om hem naar het station te brengen. Mevrouw Emberson, de arme vrouw snikte. De oude squire zag eruit alsof hij den genadeslag had gekre gen. Carlton was doodsbleek, maar zijn oogen schitterden onnatuurlijk. Hij keerdë zich naar mij en wees met zijn vinger naar het oude grijze huis. Den een of anderen dag zal het weer van mij zijn, Harry, zei hij, ik zweer het je! Ik ging naar Indië maar af en toe hoorde ik over je vader spreken als over een goed zakenman en een koen financier. Toen mijn vader stierf trok ik mij uit het |eger terug en vestigde mij hier. Anderhalf jaar geleden hoorde ik vertrouwelijk, dat heb naburige landgoed weer in veiling zou komen. Met wat moeite kwam ik te weten waar mijn vriend uithing en ik vertelde heb hem. Mijn God! riep hij uit. Het komt V1jf jaar te vroeg! De wanhoop, Dick, die ik op zijn ge zicht zag, bleef me nog welcen daarna bij. Ik was niet in staat om hem te helpen, want, weet je, ik ben lieelemaal geen rijk man, ofschoon Enid binnenkort een kleine erfenis krijgt. Het landgoed werd ver kocht en ik hoorde niets meer van je va der. Je kunt je mijn verbazing en vreugde voorstellen, toen je vader ten slotte tofch kooper bleek en je kunt daaruit ook zien wat een ontzaggelijke taak hij op zich genomen heeft. Hoe hij zijn moeilijkheden te boven kwam, weet ik niet, maar het heeft zijn sporen bij je vader achter gela ten, Dick. Ik wou dat hij me meer in vertrou wen nam, zei de jongeman ernstig. Hij is een beste vader voor mij ge weest en toch, ziet u kolonel, kan ik me met u meer vrij uitspreken, dan met hem. Ah, viel hij zich zelf verheugd in de rede, toen een aardig pony-rijtuigje getrokken door twee dikke ponies de oprijlaan in kwam. Daar zijn ze! Met een paar sprongen was Dick bij het rijtuigje en hielp eerst mevrouw Anerley daarna Enid uitstappen. Het laatste scheen eenigszins moeilijker en langduriger te zijn daar de hoofden van de twee dicht naar elkaar toegingen en een arm zich otn het middel van de dame legde. Een stalknecht die to voorschijn was ge komen bij het hooren van knarsende wie len op het kiezelpad, keek een anderen kant uit om een onbescheiden lachje te verbergen en mevrouw Anerley zag met een vragenden glimlach haar man aan. Hij knikte en zij tikte Enid nu op den schouder. Slimraerdje! zei ze verwijtend, waarom vertelde je niet waar het om ging, zoodat ik thuis kon blijven om mijfe schoon zoon te ontvangen. Hij had nog v,'el op het laatste oogen- blik van meeniug kunnen veranderen! lachte ze. Daarop sloot mevrouw Anerley Dick in haar armen en stortte eenige vreugdetra nen. Toen de omhelsde vrij kwam, en een beetje schaapachtig keek, zooals jonge mannen na dergelijke emoties plegen te doon, kwam kolonel Anerley hem te hulp. Mary, beste, zei hij droog, als je huilen wilt, is mijn schouder tot je be schikking. Dick brandt van verlangen om Enid te vertellen, hoe ik mij als een hard vochtige vader heb doen kennen. Gaan jullie nu maar, jongelui. Ik geef jullie een half uur den tijd cm elkaar confidenties te doen en je daarna weer als redelijke menschen te gedragen. Het tweetal maakte vlug van de toe stemming gebruik, kalm naast elkaar voort loopend, totdat eenige hooge heesters hen bij den kromming van den weg aan de hen volgende blikken onttrok. Toen stelde Dick zich, volgens minnaars-zede, voor het lange wachten schadeloos en toen Enid zich ten. slotte blozend en bijna ademloos uit zijn armen losmaakte, nam hij haar beide han den in de zijne en keek haar lang en tee- der aan. Dit is het wat hij zag: een huid, waarvan de ongerepte friscliheid aan flu weel deed denken en die bij elke emotie een vluchtig rose doorschijnen liet; blond haar dat haar gezicht als met een aureool omgaf en oogen van een wonderlijk rein diepblauw. Dick, lieveling, zei ze met een ietwat onzeker lachje, ik ben zoo gelukkig, zoo innig gelukkig, er is maar één ding dat me bezorgd maakt. En wat is dat, liefste? Het is dom van me, natuurlijk, maar ik denk maar steeds aan het oude gezeg de, dat ware liefde door strijd en moei lijkheden moet gaan. En sedert we elkaar voor het eerst zagen, heeft zich bij ons nooit de minste hindernis voorgedaan. Bij mij thuis zijn ze blij, jouw vader heeft er ook niets op tegen, niet waar? Dick bevestigde dit. Hij zei me dat hij het zoo gewenscht had van den eerste dag af dat hij jou zag. Welnu dan, lachte Enid, een van tweeën: of we maken het oude spreek woord te schande, of het lot heeft voor ons nog een leelijke poets in petto. Maar onze liefde zal daar tegen bestand zijn, nietwaar Dick? Als antwoord wilde hij haar weer tegen zich aan trekken, maar zij schudde het hoofd. Je bent toch wel heel, heel zeker van jezelf, niet liefste? vroeg ze, met iets van angst in haar stem. Ze zeggen dat voor een man liefde zooveel minder beteekent dan voor een vrouw. Deze woorden zetten de jongeman aan tot een hartstochtelijk protest. Hoe kun je ook maar in de verste ver ten aan dergelijke idiote praatjes geloo ven? zei hij verwijtend. Kijk me aan, En; 1 i zeg dan of je aan mij twijfelt. Zijn grijze oogen lichtten en met een l y.ucht van tevredenheid legde ze bef hoofd aan zijn schouder. Neen, fluisterde zij, als ik aan joxf moest twijfelen, zou ik ook moeten twijf^ len aan het beste dat in mezelf is! Zijn arm gleed om haar middel en s4* men gingen ze het sprookjesland der gou den droomen binnen. En Diclc yerliet het domein van hdg Linden" zooals de bezitting van den kolo nel werd genoemd, niet eerder dan juisl vijf minuten voor het tijdstip van zijn va* ders diner. Tot morgen, lieveling! waren zijn la&tsté woorden toen hij het hek uitsnelde. O, Dick, ik wou dat het nu al morgei was! klonk het vroolijke antwoord. HOOFDSTUK II. Ontnuchtering. Den volgenden morgen vond Dick Enï- berson bij de post een brief die een sch»* duw wierp over zijn geluksstemming. Dio brief was geschreven in een kloeke vrou wenhand en luidde aldus: Beste Dick. Kom vandaag tta&r de stad, ik moet je onmiddellijk spre ken! Geen uitvluchten! Wat ik je te zeggen heb, betreft iemand die je erg na staat en in levensgevaar verkeert. Wanneer je weigert zal het je tot den laatsten dag van je leven berouwen. DENI8E BEVAft (Wordt vervoigd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5