DE
LEVENSLOOP VAN
MONS :l UR J. D. J. AENGENENT
KERKNIEUWS.
MODERNE
DICHTKUNST.
Wij veroorli
„De Maasbode
leenen:
aan artikel in
1 udc- te ont-
ugd.
In het hartje va ^erd
monseigneur Joanr ->sephus
Aengenent geborc
In de Leen r>en
groot deel ondc vallen
gaat, had zijn vaa.
Laurentius Aengenen. deri;.
diens huwelijk met An. .'1 dks v r-
als eerste kind onze nieu 'chop, °P
14 Maart 1873, geboren. Er z nop-
broers en zusters volgen, waai vtco- p
jeugdigen leeftijd overleden zijn.
Stierf de vader van monseigneur
nent roeds geruimen tijd geleden,
moeder bleef tot voor enkele maanden
tuige van het bloeiende en rijpende pri*.
terleven van haar zoon. Alleen deze uit
verkiezing, die de kroon op dat leven zet, i
hoeft zij, helaas, niet meer mogen beleven.
Zij stierf 22 Maart jl. op 87-jarigen leeftijd,
diep betreurd door haren zoon, die haar
bijna dagelijks in den laatsten tijd van
Warmond uit te Delft kwam bezoeken.
Den dag zélf van zijn geboorte, werd
Joannes in de moeder der Rotterdamsche
kerken, het Steiger, door pater Koors O.P,
gedoopt. Peet en meet waren Joannes, Do-
mjnicus Aengenent en Maria Catherina Ke
telaar.
Twee en half jaar na zijn geboorte ver
huisde de familie naar Delft waar de klei
ne Joannes op de meesterschool kwam van
dgp hoofdonderwijzer Wassen, aan den
Kieuwen Langedijk, de eenige Katholieke
jongensschool destijds in Delft. Onderwij
zer Maanen was een van degenen, die hot
meest tot zijn eerste opleiding bijdroegen.
Na deze lagere school te hebben afgeloo-
pen, ontving hij Fransche les van den be
kenden onderwijzer Moerel.
Naar het priesterschap.
Reeds jong had Joannes de stem Gods,
$ie hem tot Zijn dienst riep, in zijn hart
gehoord. En met al de blijde ongedwongen
heid, die zijn jeugdjaren kenmerkte, gaf hij
aan die Roepstem spontaan gehoor. Op
dertien-jarigen leeftijd ging hij „op studie",
op Hageveld, waar hij met groot succes de
zeven klassen doorliep; het groot aantal
prijzen, waarmede hij naar huis pleegde
te komen, legde daarvan een sprekend ge
tuigenis af. Onder de vacanties had hij
altijd een grooten kring van vrienden om
zich, met wie speciaal tijdens de kermisda
gen in Augustus toch menige jolige stu-
dentikooze grap werd uitgehaald.
Ook de vier Warmondsche jaren werden
met stijsrend succes afgemaakt, zoodat hij
met vier klasgenooten, de eerwaarde hee-
ren Schettert, Breems, Dankelman en Höp-
pener, den lateren deken van Delft, die zoo
rampspoedig om het leven kwam, toen hij
zijn oud-klasgenoot, professor Aengenent
op diens verjaardag wilde gaan bezoeken,
uitverkoren werd om enkele maanden
vroeger priester te worden gewijd.
Priester.
De H. Priesterwijding ontving Mgr.
Aengenent op 3 April 1897 uit de handen
van monseigneur C. J. M. Bottemanne. En
op den dag zelf van zijn wijding kreeg hij
ook zijn benoeming: dadelijk wilde de
bisschop de frissche kracht van dezer
jongen, veelbelovenden priester in dienst
stellen van zijn diocees.
Den eerstvolgenden Vrijdag vertrok do
jonge leviet dus reeds naar ftoelofarends-
veen, waar hij tot kapelaan was aange
steld. Pastoor van Rijn stond aan het hoofd
van de parochie, kapelaan Th. Engering,
tegenwoordig pastoor te Castricum, was
de socius van den jongen kapelaan. Slechts
anderhalf jaar bleef de jeugdige priester
te Roelofarendsveen. Maar nóg leeft de
herinnering aan zijn priesterlijk werk en
zijn enthousiast en actief optreden onder
velen in de parochie voort.
Leeraar op Hageveld.
Op 30 September 1898 werd kapelaan
Aengenent tot leeraar in het klein-semina-
rie Hageveld, toen nog te Voorhout, be
noemd.
Bijna zes jaren zou hij hier in verschil
lende vakken met zijn uitgebreide en die
pe eruditie de jonge studenten leiden en
onderrichten en door zijn echt devoot voor
beeld stichten. Hij wist aan zijn lessen al
tijd een heel bijzonder cachet te geven,
waardoor zij voor de studenten niet alleen
waarde voor de „school", maar ook voor
het leven hadden.
Echter was zijn geest veel te expansief,
zijn apostolisch hart veel te vurig, zijn
jeugdige geestdrift veel te sterk dan dat
zijn arbeidsveld binnen de muren van het
klein-seminarie beperkt zou blijven.
Een van zijn eerste daden naar buiten
was zijn krachtige medewerking aan de op
richting en de redactie van het weekblad
„Sint Bavo", dat tót steun van de te bou
wen nieuwe kathedraal te Haarlem in het
leven geroepen werd en dat zóó stevig op
gezet werd, dat het ook nu nog altijd in
een bloeiend leven zich verheugen mag.
Het optreden van den jongen leeraar
begon spoedig de aandacht te trekken. Een
typische gebeurtenis uit die dagen bewijst
het. Meer speciaal was leeraar Aengenent
(als een van de eersten onder de geeste
lijkheid) begonnen zich toe te leggen op
de toen zich meer en meer baanbrekende
wetenschap der moderne sociologie. Als
een bescheiden toehoorder woonde hij ook
het eerste nationaal congres voor Zondags
rust bij, dat in 1901 in Den Haag werd
gehouden.
Dr. Schaepman voerde er toen het woord
Maar onder het spreken door, ging aldoor
des doctors zichtbaar-interesseerende aan-
dacht uit naar den jongen priester onder
zijn gehoor, een „rara avis" in die dagen
op zulk soort van vergaderingen.
Amper had Schaepman uitgesproken, of
deze was al toegestapt op den jongen gees
teljke, wiens aanwezigheid hem blijkbaar
zoc verrast had.
„Wie en wat was hij?" was des doctors
eertte vraag,
Aengenent, leeraar van Hageveld", was
het bescheiden antwoord.
Ik. Schaepman drukte hem hartelijk de
har,d en uitte er zijn vreugde over, dat hij
daar gekomen was.
„Ik voel 't altijd als een injuria", zeide
Schaepman, „dat wij klagen over achter
uitzetting, waar wij zelve zoo weinig doen
i naar voren te komen".
3907 werd in hetzelfde Den Haag het
nationaal Congres voor Zondags-
ouden, maar toen was Aengenent,
hoogleeraar te Warmond ge-
1 bescheiden hoorder meer,
•een der toonaangevende
dit congres.
0 terwijl het „Katholiek
ad' onder redactie van
ar. P; Ubsm verschenen.
,uv. hc latate levensjaar van dr.
Sc. voelde deze
zich j had u ':n nog altijd
jonge i-iel --g en over om
dit belanL -;erk de: ke jon
geren in e». uft Chronica"
hartelijk wel. één
aanmerking fefl et op.
Mot hoevel bo; ng lHrook had
kennis genoren van .t v
men, van ditzich bere.
om mede te cerken aan 1
Weekblad, Ij miste er een di.- '>:i v.
gaarne gezin had, en hier
lereerst prcessor Aengenent,
pe artikel eer het „Eigendomsre
tevoren in iet tijdschrift „de Ka. j
verschenen,hem bijzonder geïnteres. C.
had.
Het gesinaleerde verzuim was spoedig
hersteld, 'ok zonder den wenk van
Schaepman hadden Aalberse en Aenge
nent elkaaigauw gevonden om naast trou
we vriende en Hartelijke kameraden voor
het leven ook voortaan de twee hechte
steunpilare te worden van de Katholieke
Sociale Ac,e, welke in 1905 op initiatief
van Aalbe»e gesticht werd, en waarvan
professor pngenent van het begin af de
algemcene feestelijke adviseur werd.
Professor te Warmond.
Van het klein-seminarie ging monseig
neur Aengnent op 31 Augustus 1904 naar
hot groot-aninarie over. In het geheel
heeft hij ds bijna dertig volle jaren aan
de opvoedig van de Haarlemsche clergé
op klein- e groot-seminarie gewerkt, op
zich reeds een respectabele levenstaak.
Uitvoerifpiaakt de red. van de „Msbd!.M
melding va de door mgr. Aengenent uit
gegeven wcjren.
Ook gaf ïigr. Aengenent verscheidene
jaren een cursus in de wijsbegeerte aan
de LeidscMUniversiteit
Toen hij|p 3 Aprfl 1922 zijn 25-jarig
priesterfees! vierde, kwam de bisschop,
Mgr. Callie: den jubilaris persoonlijk be
zoeken metjen vicaris, Mgr. Möllman en
zijn beide seretarissen. De bisschop dankte
hem bij die 'elegenheid voor het vele goe
de, dat hij zowel als opvoeder van de aan
staande cleré als in zijn werkzaamheden
buiten het sminarie in die 25 jaren ver
richt had ei benoemde hem tot eere-ka-
nunnik van an kapittel.
In 1923 wrd professor Aengenent tot
kanunnik-thelogaal van het kapittel be
noemd.
Bekend en geëerd.
Het beboet niet te verwonderen, dat de
nieuwe bissepp in ruimen kring bekend en
ook geëerd Geen populair man in den
banalen zin \n het woord, maar een pries
ter, geëerd d bemind in alle kringen van
het openbareleven.
In een arfkol, in de „Maasbode" van 4
April 1922, an het zilveren priesterfeest
van professoiAengenent gewijd, gaf H. H.
reeds een tyjsche reeks van voorbeelden,
hoe het heeldand Aengenent's naam kent
en eert.
Wij geven Ir, tot slot van deze levens-
bijzonderheda enkele weer, om te doen
zien, dat deverheffing van Monseigneur
Aengenent ipt alleen in Katholiek Ne
derland, man ook in niet-Katholieke krin
gen met vregde zal worden begroet.
H. II. schief dan o.m.:
„Onlangs 'ad ik de eer met professor
Aengenent an vergadering te hebben in
het gebouw Ier Tweede Kamer. Toen wo
de trap opgigen, stond daar Duys in ge
sprek. Even fceek de sociaal-deraocratische
geweldenaar verwonderd, toen hij daar
zoo'n zwart* priestergestalte zich in het
morgenlicht fan de blanke gang zag aftee-
kenen, maartoen hij hem herkende, ging
spontaan ea vleug van blijde verrassing
over zijn exjressief gezicht, en dadelijk
zijn hand uistekend groette hij hartelijk:
„Dag profesör!"
„Toen wijtegen-\éénen de Kamer verlie
ten kwam jist beneden in de vestibule
Suze Groenereg, die niet direct van de be-
minnelijkstei is, de revolverdeur binnen.
Maar dadelij: ook van haar een even hoof-
Bche als vrindelijke buiging naar den
zwarten prieter, dien zij en Duys zoowel
om zijn uitjebracht doorwrocht prae-ad-
vies als om j'jn jovialen omgang op het
Congres voop Sociale Verzekering hadden
leeren waardieren.
„Wij gingei koffiedrinken in „de Kroon"
Alle tafeltje» bezet met druk-redeneeren-
de zakenmenchen, die even-nieuwsgierig
opkeken naar de binnenkomende priester
figuur. En ve;r klonk uit het geroezemoes
van de volle zaal luide een verwelkomende
stem: „Dag piofessor, mag ik U even groe
ten 1"
Nog een kleine herinnering die typeert:
,,'t Was ii de sombere dagen van No
vember Ï91fi De Katholieke en Christelij
ke organisaties hadden een samenspreking
met het Aljemeen Revolutie-comité.
„De vergidering was al begonnen, toen
stil professtr Aengenent de zaal binnen
trad en na® voren schreed. Rond de tafel
zaten ook tnkele Haagsche heeren, die
blijkbaar niet gewoon waren met Room-
sche geestelijken te vorkeeren, want een
lichte trek van onaangename verrassing
teekende zich zichtbaar op hun gezichten,
temeer daar in het begin der vergadering
al eenige stekelige woorden waren geval
len.
„Even laten vroeg professor Aengenent
het woord.
„Was 't zijn warm donker geluid, de
vriendelijke glans van zijn eerlijk oog, zijn
bezadigd en gematigd spreken, zijn joviale
toon, heel zijn beminnelijk optreden als
van een geboren bemiddelaar, zeker was
dat zijn met verraste ooren aangehoorde
rede al dadelijk een prettige ontspanning
bracht over do eenigszins strakke gemoe
deren.
„Een van de Haagsche heeren, die eerst
't meest ontsteipd leek, sprong spontaan
op en wilde na het weldoend woord van
professor Aengenent en alvorens do verga
dering verder voortgang had eerst even
getuigen, dat do argwaan, welke hem zoo
even bij het binnenkomen van dezen pries
ter een oogenblik had beslopen, als de
sneeuw voor de zon was weggesmolten, en
hij geloofde uit aller naam te spreken als
hij professor Aengenent hier begroette als
den rechten man die ter rechter tijd was
binnengekomen."
DE LIMBURGSCHE BEDEVAART
NAAR LOURDES.
Treffende ontvangst van de genezene,
mej. Heusschen, te Maastricht.
Mei. ".hrijft uit Maastricht aan do
.Msbd.
ri tijd voor de aankomst van de
pek 'in; m uit Lourdes had er roods
ht plaats naar het station,
i h. -es duizenden en nog-
rzameld waren op hot
n de straten, die
Vel»." vriin om familieleden
g<_ - Nalen, allen wa
ren t -iv 2 mej. Heus
schen, e< zoo gTan-
dioos als '•et Maas
tricht maar
De eerste i oruCv-.-or '1 pel
grims kwam n. miging
binnen, de zieken, in, i - 1e-
vaartgangers, met ló r.: t
Stationsplein had de
zelve in ordelijke rijen
geen moeite. Iets anders
honderden die op de perr.
den.
Niet zoodra was mej. Heuss». a
trein gestapt, of zij werd har.
welkomd door haar broers en and6
lieleden en begroet met een hoera, a i
een rollende donder, der verzame.
Een stoere militaire politieman en
burger maakten korte metten, tilden mej.
Heusschen op en voorafgegaan door poli
tie en omstuwd door de honderden brach
ten zij haar naar het rijtuig. Tot zelfs de
zieken, die niet de groote genade eener
genezing hadden bekomen, juichten ont
roerd mede, dankbaar, dat God aan cén
barmhartigheid had bewezen
Met een ruiker wite rozen nam zij
plaats in het ter beschikking gestelde rij
tuig, waarin mede plaats ramen een van
haar broeders, de Weleerw. kapelaan Wel
ters en de heer J. Maaskant, leider der Se
Limburgsche Bodevaart.
Mej. Heusschen was volkomen kalm en
bleef kalrn, óók toen het rijtuig het sta
tion verliet en zij ontvangen werd met
een geweldige ovatie. Zoo 'ging het stap
voets tuBSoheri de compacte rijen door.
Hier ernstige gezichten, daar tranen van
ontroering, elders verbazing en enthousias
te begroeting.
Zoo ging het verder de Macsbrug over,
door de Wolfstraat naar het O. L. Vrou-
weploin. Bij de kerk en genadekapel van
O. L. Vrouw stonden weer duizenden sa
men, wijselijk ging de genezeno niet de
kerk binnen, doch ervoor gaf zij zelf het
teeken tot een geestdriftig hoerageroep.
Daarop begon kap. Welters met het voor
bidden van drie Weesgegroetjes, 't welk
zulk een ontroerende uitwerking had, dat
wij stoere kerels zagen schreien.
Toen daarna de heer Maassen aan da
verzamelde menigte zeer in het kort de ge
nezing uiteen had gezet, barstte liet geju
bel wederom los, waarbij de klokken, die
juist luidden voor het Lof, hun feestelijke
klanken mengden als een &nder gebed
van lof en dank aan Christus en Zijne H.
Moeder, op Wier voorspraak de genezene
de groote gunst deelachtig werd.
De Tafelstraat, waar mej. Heusschen
woont, was eenvoudig versierd. In de hal
der woning stond, tusscheh groen en pal
men, een prachtig beeld van O. L. Vrouw
van Lourdes in een lichtkrans, een ge
schenk der straatbewoners. Zij, die in 4
jaar niet had kunnen loopenr liep nu de
woning binnen het loopen gaat nog
moeilijk en werd het eerst hartelijk ver
welkomd door haar moeder. Zij leidde
haar naar het beeld, waar ook haar biooht-
vader stond en daar, in de intimiteit van
den eigon kring, is aan God en Zijne H.
Moeder de dank gebracht van een overge
lukkig huisgezin.
Omtrent de genezing vernamen wij nog,
dat mej. Heusschen Zaterdagsmiddags
in de piscine gebaad bad, waardoor zij
zich verkwikt gevoelde. Bij de Sacraments
processie dien dag voelde de zieke, toen
haar de zegen gege n werd mot het Al
lerheiligste, een st de pijn in den buik
en de knie, zij w. end, sedert lö ja
ren aan tuber' buik en knie
rekte zich uil genezen!
Onderzoek «s Con-
stations dc vend tot 8
verschille ei verklaarden
zo haar sis volkomen genezen.
Dr. Hu au zeide, dat
deze :c merkwaardigste
wai", d.e 1 j had v.edegemaakt.
C. P. ADAMA VAN SCHELTEMA
IV.
door S.
In zijn reeds vroeger genoemd opstel
schrijft Bernard Verhoeven: „Van zon en
zomer kwam als de volledige openbaring
van Scheltema's blijde zekerheid. Of die
zekerheid op los zand was gebouwd, deed
in dat stadium van het dichterschap niets
ter zake. Niet het onderwerp doch do
mate van overtuiging vormt de gevoels
waarde voor don lyricus. En de overtui
ging was in genoemd werk overstelpend
en zegevierend". Er werd heel wat ge
ëtaleerd ondor zon en zomor. Er is inspi
ratie, die direct aan het hart ontvloeit;
af en toe ook een spel der verbeelding,
waaraan do inspiratie vreemd is, al zit er
een soort dichterlijkheid in, die eenigszins
bedriegelijk werkt op weinig critische na
turen. Dan komt het pathos. Bij een volks
dichter hindert dat niet zooveel als 't niet
te erg is, want een belangrijk deel des
volks houdt wel van het pathetische. Dat
pathos verleidt hem soms ook tot grappig
heden, die niet fijn zijn, terwijl hij toch
heusch wel over do fijnere ironie beschikt.
Maar Scheltema wist wel, dat een volks
dichter af en toe iets hartigs moet zeg
gen, dat bij niet al te fijne naturen succes
hoeft en door de anderen op den koop toe
wordt genomen. Nu is do zucht naar het
pathetische een deel van Scheltema's we
zen. En het meest uit zich dat in zijn
strijdzangen. Lichtelijk pathetisch vinden
wij een „Klacht" bij het afsterven van een
vriend, een lid der partij. Ik citeer alleen
de laatste twee strofen:
Als de avond daalde van de bergen,
Zag zijn hunkerend hoofd de gloed
van het leven,
Dat rijst op dc wereld, dat verging
in zijn boezem,
En zijn stem vroeg den sterren genezing,
En stierf ver weg in do bergen,
Toen is hij gestorven.
Maar onze strijd stuurt zijn echo's
aan bergen en dalen,
En roept hem weer, als het blaast tot
den aanval.
Als wij klimmen tot het licht op de
bergen,
Dan dreunt zijn gebeente van vreugde.
En zijn ziel vecht met de voorsion,
Maar hij is gestorven.
;>eente, dat vaai vreugde dreunt,
n door velen heel mooi wor-
ge '-I maar het is rhetoriek en
'-nzin.
•el aardiger een eenvou-
:g j een theorie niets heeft
jmaker. en d ht den volkstoon to
eons
To
De i
Klom
Den hen.
dc ael,
ij blauw.
Drie droppei nij vatten
Beneden op dc aard,
Drie mooie kleine dingen
Zijn daar altijd bewaard.
De eerste viel in 't koren,
Dat werd een korenbloem,
Die bloeit in 't blauw naar boven,
Dat is haar groote roem.
De tweede viel in 't heikruid
Dat word eon heikapel,
Die vliegt altijd maar boven,
Veel hoogor wou ze wel.
De derde ging verloren,
Men wist niet waar ze was,
Mijn liefste, o mijn blijde meid,
Ik vond jou in hot gras.
Jouw hartje was de zonne,
Die scheen den hemel uit,
Scheen uit jou blauwe oogen
Mijn mooie kleine bruid.
Ik leid jou naar de heide,
Dan door het korenland,
Leid jij mij naar den hemel,
Leid jij mij bij do hand.
Het volgende, dat ik nu zal citeeren her
innert naar stemming en rhythmischer
vox-m heel sterk aan De Genestet. Men
denkt aan sommige der Leekedichljes.
Maar het moraalpreekje, dat achteraan
komt, is natuurlijk niet modern-theolo
gisch, doch idealistisch-socialistisch afge
stemd. Volksdichters kennen hun pappen
heimers. Een beetje moraal wordt als toe
spijs gaarne genoten.
De menschen zijn naar de kerk,
De landen liggen alleen,
Ik voel mij zoo licht, zoo sterk,
Zoo over de velden heen.
Da^r boven mij drijft een wolk,
In de blauwe morgenlucht,
Benee gaat het vlindervolk
In een wapperende vlucht.
De menschen zijn naar do kerk,
Wat is de morgen weer rijk,
Ik denk aan een heel mooi werk:
Een Maria van Van Eyck.
Wat was het toen innig rein,
Toen elk nog wat lieflijks deed,
Dat 't eens toch mooier zal zijn,
Dat is iets dat ik zeker weet.
De menschen zijn allen tor kerke,
Maar de preek vertelt ze te laat
Ach, hoe, zonder dat ze 't merken,
Het leven over hen gaat.
Wij zullen thans iets zeggen van een
trek van Scheltema's wezen, dien hij meti
Boutons gemeen heeft. Boutens was beze
ten van een intellectueele behoefte aan
schoonheid. Maar Boutens smeekt haar in
een zijner schoonste liederen, dat zij nog
niet op aarde kome.
Niet zoolang aan aarde's blonde brood
Wij ons vloek en smaadheid eten,
Niet zoolang met maat van veler nood
De overvloed der enklen wordt gemeten
Niet voordat ons aller jeugd den dood
Om het blijde leven kan vergeten.
Zoo zingt Boutens, die in heel dit door
ons indertijd overgenomen gedicht eert
staal van prachtige sociale lyriek geeft.
Er siddert een geweldig medodoogen'
met de menschheid, die zich nog niet
waardig heeft gemaakt om de schoonheid
in haar volle statie te ontvangen. Ware
zij inderdaad zoover gevorderd dan zou
niemand, maar dan ook niemand zich nog
leenen om de moordwapenen van het mi
litairisme ter hand te nemen en op com
mando te dooden. En dan zou de verdien
ste van het bezit van stand en geld eon
beetje minder hoog worden aangeslagen.
Bcheltema dicht ook een bede aan de
schoonheid. Minder grootsch en verheven
is zij dan die van Boutens maar we kun
nen ze daarom toch evenzeer waardee.-en.
Schoonheid, die in den hemel zijt,
Die de eeuwigheid heeft opgeschreven,
Geef ons iets van uw eindeloosheid,
Geef ons van uw verhevenheid,
Van uw geweldigheid,
Om groot te leven.
Schoonheid, die in de wereld zijt,
Die tusschen menschen hangt te boven,
Geeft ons van uw eenvoudigheid,
Geef van uw mededeelzaamheid,
Van uw deemoedigheid,
Om goéd te leven.
Schoonheid, die in ons zelve zijt,
Die moeder ons heeft meegegeven,
Geeft aan onze oogen zuiverheid,
Geef aan ons hoofd uw helderheid,
Ons hart uw dapperheid,
Eerlijk te leven.
Adama van Scheltema is niet do dich
ter van Boutens statuur. Hij bezit niet
diens diepte, niet diens verfijnd klassieke
aanvoeling van 't leven. Maar daardoor
wordt hij ook bewaard voor het verfijnd
intellectueel gedachten spel en spreekt hij
de eenvoudigen aan wat met Boutens
geenszins hot geval is. Fetri zegt in een
studie over Scheltema in „Stemmen dos
tijds": Deze man lijdt door de schoonheid
on voor de schoonheid en hij voelt het
soms aan dat de dingen eerst verloren
moeten zijn alvorens men ze winnen kan.
Deze dichter staat in hot luidruchtige
en stuitende leven met een liefde in zijn
ziel en hij voelt dat men eerst zich zolf
moet zijn, voor men anderen iets geven
kan. Do bezinning wordt dan zelfoordoel
en de stilte wordt een receptief-zijn ook
voor den zanger zelf.
Hoe Schedtema schoonheidsminnaar is
blijkt niet het minst uit zijn reeds meerma
len aangehaalde „Grondslagen". Dit work
is wijsgeerig bedoeld. Eigenlijk is het
would-be-wijsgeerig. Scheltema's geest was
te impulsief, te ongereglementeerd, om
een streng wijsgeerig betoog op te zetten
of tenminste vol te houden. Zijn beschou
wingswijze is pantheistisch, wat men van
een socialist moeilijk anders mag verwach
ten. De kunst meent hij moet den mensch
woer in harmonie brengen met de innerlij
ke harmonie van het universum. Door de
kunst treedt de mensch buiten zijn be
perktheid, buiten de ellenden van het le
ven van allen dag. Do mensch komt tot
zelfbevrijding en in do gemeenschapskunst
vindt hij zijn broeders weer.
Welbeschouwd wordt deze gemeen
schapskunst een soort nieuwe religie. Hij
zegt: „De kunst schept, herstelt het ver
brokkeld universum of liever het stelt de
verschijningen op een andere plaats. De
tendenz van alle kunst is in laatste instan
tie de wederverovering van het paradijs of
do schepping der volmaakte harmonie, of
de herschepping van het universum".
Nauwkeurig beschouwd, treedt het
schoonheidsbegrip in de plaats van het
Godsbegrip. Scheltema's gevoel tegenover
de schoonheid loopt vrijwel analoog met
het gevoel van do vrome tegenover God.
Dit punt moeten we in een volgend arti
kel nader onder oogen zien.
Thans citeeren wij tot besluit nog een
kleine schoonheids hymne van den dichter.
Schoonheid zijt gij nabij,
Mag ik op uw zilv'ren vingers hopen,
Scheuren uw diepe heomlon open,
Puilt uit den nacht uw schitterend lijf;"?
Schoonheid, ge herkent uw zoon,
Ik sta op den berg tot uw stralende
stippen,
Hef gij mijn hoofd en uw sneeuwwitte
lippen,
Tot uw duizlende gelaat.
Schoonheid, uw stille ademtocht
Heeft weer mijn wankelende hart
bewogen.
O., de steilten uwer oneindige oogen
Zijn al mijn snikkende nachten waard.
Voor Scheltema is de schoonheid troost,
voor Boutens is zij dat niet. Voor hem is
zij als een klassiek beeld dat men met
de grootste bewondering beschouwt, maar
troost en'-mildheid geeft het niet, omdat
het te schoon voor deze aarde is, die er
geen waardige .plaats voor heeft. Boutens
meent da^ de aarde de gaven der schoort
heid nog niet waardig is. Scheltema
vraagt baar om nochtans de aarde te ze
genen en hij buigt zich voor haar in dee
moedig vertrouwen. Scheltema is vroon;,
maar zijn vroomheid huldigt het evangelie
der aarde.
Daarover een volgende maal.
3-3