DE LEVENSLOOP VAN MONS :l UR J. D. J. AENGENENT KERKNIEUWS. MODERNE DICHTKUNST. Wij veroorli „De Maasbode leenen: aan artikel in 1 udc- te ont- ugd. In het hartje va ^erd monseigneur Joanr ->sephus Aengenent geborc In de Leen r>en groot deel ondc vallen gaat, had zijn vaa. Laurentius Aengenen. deri;. diens huwelijk met An. .'1 dks v r- als eerste kind onze nieu 'chop, °P 14 Maart 1873, geboren. Er z nop- broers en zusters volgen, waai vtco- p jeugdigen leeftijd overleden zijn. Stierf de vader van monseigneur nent roeds geruimen tijd geleden, moeder bleef tot voor enkele maanden tuige van het bloeiende en rijpende pri*. terleven van haar zoon. Alleen deze uit verkiezing, die de kroon op dat leven zet, i hoeft zij, helaas, niet meer mogen beleven. Zij stierf 22 Maart jl. op 87-jarigen leeftijd, diep betreurd door haren zoon, die haar bijna dagelijks in den laatsten tijd van Warmond uit te Delft kwam bezoeken. Den dag zélf van zijn geboorte, werd Joannes in de moeder der Rotterdamsche kerken, het Steiger, door pater Koors O.P, gedoopt. Peet en meet waren Joannes, Do- mjnicus Aengenent en Maria Catherina Ke telaar. Twee en half jaar na zijn geboorte ver huisde de familie naar Delft waar de klei ne Joannes op de meesterschool kwam van dgp hoofdonderwijzer Wassen, aan den Kieuwen Langedijk, de eenige Katholieke jongensschool destijds in Delft. Onderwij zer Maanen was een van degenen, die hot meest tot zijn eerste opleiding bijdroegen. Na deze lagere school te hebben afgeloo- pen, ontving hij Fransche les van den be kenden onderwijzer Moerel. Naar het priesterschap. Reeds jong had Joannes de stem Gods, $ie hem tot Zijn dienst riep, in zijn hart gehoord. En met al de blijde ongedwongen heid, die zijn jeugdjaren kenmerkte, gaf hij aan die Roepstem spontaan gehoor. Op dertien-jarigen leeftijd ging hij „op studie", op Hageveld, waar hij met groot succes de zeven klassen doorliep; het groot aantal prijzen, waarmede hij naar huis pleegde te komen, legde daarvan een sprekend ge tuigenis af. Onder de vacanties had hij altijd een grooten kring van vrienden om zich, met wie speciaal tijdens de kermisda gen in Augustus toch menige jolige stu- dentikooze grap werd uitgehaald. Ook de vier Warmondsche jaren werden met stijsrend succes afgemaakt, zoodat hij met vier klasgenooten, de eerwaarde hee- ren Schettert, Breems, Dankelman en Höp- pener, den lateren deken van Delft, die zoo rampspoedig om het leven kwam, toen hij zijn oud-klasgenoot, professor Aengenent op diens verjaardag wilde gaan bezoeken, uitverkoren werd om enkele maanden vroeger priester te worden gewijd. Priester. De H. Priesterwijding ontving Mgr. Aengenent op 3 April 1897 uit de handen van monseigneur C. J. M. Bottemanne. En op den dag zelf van zijn wijding kreeg hij ook zijn benoeming: dadelijk wilde de bisschop de frissche kracht van dezer jongen, veelbelovenden priester in dienst stellen van zijn diocees. Den eerstvolgenden Vrijdag vertrok do jonge leviet dus reeds naar ftoelofarends- veen, waar hij tot kapelaan was aange steld. Pastoor van Rijn stond aan het hoofd van de parochie, kapelaan Th. Engering, tegenwoordig pastoor te Castricum, was de socius van den jongen kapelaan. Slechts anderhalf jaar bleef de jeugdige priester te Roelofarendsveen. Maar nóg leeft de herinnering aan zijn priesterlijk werk en zijn enthousiast en actief optreden onder velen in de parochie voort. Leeraar op Hageveld. Op 30 September 1898 werd kapelaan Aengenent tot leeraar in het klein-semina- rie Hageveld, toen nog te Voorhout, be noemd. Bijna zes jaren zou hij hier in verschil lende vakken met zijn uitgebreide en die pe eruditie de jonge studenten leiden en onderrichten en door zijn echt devoot voor beeld stichten. Hij wist aan zijn lessen al tijd een heel bijzonder cachet te geven, waardoor zij voor de studenten niet alleen waarde voor de „school", maar ook voor het leven hadden. Echter was zijn geest veel te expansief, zijn apostolisch hart veel te vurig, zijn jeugdige geestdrift veel te sterk dan dat zijn arbeidsveld binnen de muren van het klein-seminarie beperkt zou blijven. Een van zijn eerste daden naar buiten was zijn krachtige medewerking aan de op richting en de redactie van het weekblad „Sint Bavo", dat tót steun van de te bou wen nieuwe kathedraal te Haarlem in het leven geroepen werd en dat zóó stevig op gezet werd, dat het ook nu nog altijd in een bloeiend leven zich verheugen mag. Het optreden van den jongen leeraar begon spoedig de aandacht te trekken. Een typische gebeurtenis uit die dagen bewijst het. Meer speciaal was leeraar Aengenent (als een van de eersten onder de geeste lijkheid) begonnen zich toe te leggen op de toen zich meer en meer baanbrekende wetenschap der moderne sociologie. Als een bescheiden toehoorder woonde hij ook het eerste nationaal congres voor Zondags rust bij, dat in 1901 in Den Haag werd gehouden. Dr. Schaepman voerde er toen het woord Maar onder het spreken door, ging aldoor des doctors zichtbaar-interesseerende aan- dacht uit naar den jongen priester onder zijn gehoor, een „rara avis" in die dagen op zulk soort van vergaderingen. Amper had Schaepman uitgesproken, of deze was al toegestapt op den jongen gees teljke, wiens aanwezigheid hem blijkbaar zoc verrast had. „Wie en wat was hij?" was des doctors eertte vraag, Aengenent, leeraar van Hageveld", was het bescheiden antwoord. Ik. Schaepman drukte hem hartelijk de har,d en uitte er zijn vreugde over, dat hij daar gekomen was. „Ik voel 't altijd als een injuria", zeide Schaepman, „dat wij klagen over achter uitzetting, waar wij zelve zoo weinig doen i naar voren te komen". 3907 werd in hetzelfde Den Haag het nationaal Congres voor Zondags- ouden, maar toen was Aengenent, hoogleeraar te Warmond ge- 1 bescheiden hoorder meer, •een der toonaangevende dit congres. 0 terwijl het „Katholiek ad' onder redactie van ar. P; Ubsm verschenen. ,uv. hc latate levensjaar van dr. Sc. voelde deze zich j had u ':n nog altijd jonge i-iel --g en over om dit belanL -;erk de: ke jon geren in e». uft Chronica" hartelijk wel. één aanmerking fefl et op. Mot hoevel bo; ng lHrook had kennis genoren van .t v men, van ditzich bere. om mede te cerken aan 1 Weekblad, Ij miste er een di.- '>:i v. gaarne gezin had, en hier lereerst prcessor Aengenent, pe artikel eer het „Eigendomsre tevoren in iet tijdschrift „de Ka. j verschenen,hem bijzonder geïnteres. C. had. Het gesinaleerde verzuim was spoedig hersteld, 'ok zonder den wenk van Schaepman hadden Aalberse en Aenge nent elkaaigauw gevonden om naast trou we vriende en Hartelijke kameraden voor het leven ook voortaan de twee hechte steunpilare te worden van de Katholieke Sociale Ac,e, welke in 1905 op initiatief van Aalbe»e gesticht werd, en waarvan professor pngenent van het begin af de algemcene feestelijke adviseur werd. Professor te Warmond. Van het klein-seminarie ging monseig neur Aengnent op 31 Augustus 1904 naar hot groot-aninarie over. In het geheel heeft hij ds bijna dertig volle jaren aan de opvoedig van de Haarlemsche clergé op klein- e groot-seminarie gewerkt, op zich reeds een respectabele levenstaak. Uitvoerifpiaakt de red. van de „Msbd!.M melding va de door mgr. Aengenent uit gegeven wcjren. Ook gaf ïigr. Aengenent verscheidene jaren een cursus in de wijsbegeerte aan de LeidscMUniversiteit Toen hij|p 3 Aprfl 1922 zijn 25-jarig priesterfees! vierde, kwam de bisschop, Mgr. Callie: den jubilaris persoonlijk be zoeken metjen vicaris, Mgr. Möllman en zijn beide seretarissen. De bisschop dankte hem bij die 'elegenheid voor het vele goe de, dat hij zowel als opvoeder van de aan staande cleré als in zijn werkzaamheden buiten het sminarie in die 25 jaren ver richt had ei benoemde hem tot eere-ka- nunnik van an kapittel. In 1923 wrd professor Aengenent tot kanunnik-thelogaal van het kapittel be noemd. Bekend en geëerd. Het beboet niet te verwonderen, dat de nieuwe bissepp in ruimen kring bekend en ook geëerd Geen populair man in den banalen zin \n het woord, maar een pries ter, geëerd d bemind in alle kringen van het openbareleven. In een arfkol, in de „Maasbode" van 4 April 1922, an het zilveren priesterfeest van professoiAengenent gewijd, gaf H. H. reeds een tyjsche reeks van voorbeelden, hoe het heeldand Aengenent's naam kent en eert. Wij geven Ir, tot slot van deze levens- bijzonderheda enkele weer, om te doen zien, dat deverheffing van Monseigneur Aengenent ipt alleen in Katholiek Ne derland, man ook in niet-Katholieke krin gen met vregde zal worden begroet. H. II. schief dan o.m.: „Onlangs 'ad ik de eer met professor Aengenent an vergadering te hebben in het gebouw Ier Tweede Kamer. Toen wo de trap opgigen, stond daar Duys in ge sprek. Even fceek de sociaal-deraocratische geweldenaar verwonderd, toen hij daar zoo'n zwart* priestergestalte zich in het morgenlicht fan de blanke gang zag aftee- kenen, maartoen hij hem herkende, ging spontaan ea vleug van blijde verrassing over zijn exjressief gezicht, en dadelijk zijn hand uistekend groette hij hartelijk: „Dag profesör!" „Toen wijtegen-\éénen de Kamer verlie ten kwam jist beneden in de vestibule Suze Groenereg, die niet direct van de be- minnelijkstei is, de revolverdeur binnen. Maar dadelij: ook van haar een even hoof- Bche als vrindelijke buiging naar den zwarten prieter, dien zij en Duys zoowel om zijn uitjebracht doorwrocht prae-ad- vies als om j'jn jovialen omgang op het Congres voop Sociale Verzekering hadden leeren waardieren. „Wij gingei koffiedrinken in „de Kroon" Alle tafeltje» bezet met druk-redeneeren- de zakenmenchen, die even-nieuwsgierig opkeken naar de binnenkomende priester figuur. En ve;r klonk uit het geroezemoes van de volle zaal luide een verwelkomende stem: „Dag piofessor, mag ik U even groe ten 1" Nog een kleine herinnering die typeert: ,,'t Was ii de sombere dagen van No vember Ï91fi De Katholieke en Christelij ke organisaties hadden een samenspreking met het Aljemeen Revolutie-comité. „De vergidering was al begonnen, toen stil professtr Aengenent de zaal binnen trad en na® voren schreed. Rond de tafel zaten ook tnkele Haagsche heeren, die blijkbaar niet gewoon waren met Room- sche geestelijken te vorkeeren, want een lichte trek van onaangename verrassing teekende zich zichtbaar op hun gezichten, temeer daar in het begin der vergadering al eenige stekelige woorden waren geval len. „Even laten vroeg professor Aengenent het woord. „Was 't zijn warm donker geluid, de vriendelijke glans van zijn eerlijk oog, zijn bezadigd en gematigd spreken, zijn joviale toon, heel zijn beminnelijk optreden als van een geboren bemiddelaar, zeker was dat zijn met verraste ooren aangehoorde rede al dadelijk een prettige ontspanning bracht over do eenigszins strakke gemoe deren. „Een van de Haagsche heeren, die eerst 't meest ontsteipd leek, sprong spontaan op en wilde na het weldoend woord van professor Aengenent en alvorens do verga dering verder voortgang had eerst even getuigen, dat do argwaan, welke hem zoo even bij het binnenkomen van dezen pries ter een oogenblik had beslopen, als de sneeuw voor de zon was weggesmolten, en hij geloofde uit aller naam te spreken als hij professor Aengenent hier begroette als den rechten man die ter rechter tijd was binnengekomen." DE LIMBURGSCHE BEDEVAART NAAR LOURDES. Treffende ontvangst van de genezene, mej. Heusschen, te Maastricht. Mei. ".hrijft uit Maastricht aan do .Msbd. ri tijd voor de aankomst van de pek 'in; m uit Lourdes had er roods ht plaats naar het station, i h. -es duizenden en nog- rzameld waren op hot n de straten, die Vel»." vriin om familieleden g<_ - Nalen, allen wa ren t -iv 2 mej. Heus schen, e< zoo gTan- dioos als '•et Maas tricht maar De eerste i oruCv-.-or '1 pel grims kwam n. miging binnen, de zieken, in, i - 1e- vaartgangers, met ló r.: t Stationsplein had de zelve in ordelijke rijen geen moeite. Iets anders honderden die op de perr. den. Niet zoodra was mej. Heuss». a trein gestapt, of zij werd har. welkomd door haar broers en and6 lieleden en begroet met een hoera, a i een rollende donder, der verzame. Een stoere militaire politieman en burger maakten korte metten, tilden mej. Heusschen op en voorafgegaan door poli tie en omstuwd door de honderden brach ten zij haar naar het rijtuig. Tot zelfs de zieken, die niet de groote genade eener genezing hadden bekomen, juichten ont roerd mede, dankbaar, dat God aan cén barmhartigheid had bewezen Met een ruiker wite rozen nam zij plaats in het ter beschikking gestelde rij tuig, waarin mede plaats ramen een van haar broeders, de Weleerw. kapelaan Wel ters en de heer J. Maaskant, leider der Se Limburgsche Bodevaart. Mej. Heusschen was volkomen kalm en bleef kalrn, óók toen het rijtuig het sta tion verliet en zij ontvangen werd met een geweldige ovatie. Zoo 'ging het stap voets tuBSoheri de compacte rijen door. Hier ernstige gezichten, daar tranen van ontroering, elders verbazing en enthousias te begroeting. Zoo ging het verder de Macsbrug over, door de Wolfstraat naar het O. L. Vrou- weploin. Bij de kerk en genadekapel van O. L. Vrouw stonden weer duizenden sa men, wijselijk ging de genezeno niet de kerk binnen, doch ervoor gaf zij zelf het teeken tot een geestdriftig hoerageroep. Daarop begon kap. Welters met het voor bidden van drie Weesgegroetjes, 't welk zulk een ontroerende uitwerking had, dat wij stoere kerels zagen schreien. Toen daarna de heer Maassen aan da verzamelde menigte zeer in het kort de ge nezing uiteen had gezet, barstte liet geju bel wederom los, waarbij de klokken, die juist luidden voor het Lof, hun feestelijke klanken mengden als een &nder gebed van lof en dank aan Christus en Zijne H. Moeder, op Wier voorspraak de genezene de groote gunst deelachtig werd. De Tafelstraat, waar mej. Heusschen woont, was eenvoudig versierd. In de hal der woning stond, tusscheh groen en pal men, een prachtig beeld van O. L. Vrouw van Lourdes in een lichtkrans, een ge schenk der straatbewoners. Zij, die in 4 jaar niet had kunnen loopenr liep nu de woning binnen het loopen gaat nog moeilijk en werd het eerst hartelijk ver welkomd door haar moeder. Zij leidde haar naar het beeld, waar ook haar biooht- vader stond en daar, in de intimiteit van den eigon kring, is aan God en Zijne H. Moeder de dank gebracht van een overge lukkig huisgezin. Omtrent de genezing vernamen wij nog, dat mej. Heusschen Zaterdagsmiddags in de piscine gebaad bad, waardoor zij zich verkwikt gevoelde. Bij de Sacraments processie dien dag voelde de zieke, toen haar de zegen gege n werd mot het Al lerheiligste, een st de pijn in den buik en de knie, zij w. end, sedert lö ja ren aan tuber' buik en knie rekte zich uil genezen! Onderzoek «s Con- stations dc vend tot 8 verschille ei verklaarden zo haar sis volkomen genezen. Dr. Hu au zeide, dat deze :c merkwaardigste wai", d.e 1 j had v.edegemaakt. C. P. ADAMA VAN SCHELTEMA IV. door S. In zijn reeds vroeger genoemd opstel schrijft Bernard Verhoeven: „Van zon en zomer kwam als de volledige openbaring van Scheltema's blijde zekerheid. Of die zekerheid op los zand was gebouwd, deed in dat stadium van het dichterschap niets ter zake. Niet het onderwerp doch do mate van overtuiging vormt de gevoels waarde voor don lyricus. En de overtui ging was in genoemd werk overstelpend en zegevierend". Er werd heel wat ge ëtaleerd ondor zon en zomor. Er is inspi ratie, die direct aan het hart ontvloeit; af en toe ook een spel der verbeelding, waaraan do inspiratie vreemd is, al zit er een soort dichterlijkheid in, die eenigszins bedriegelijk werkt op weinig critische na turen. Dan komt het pathos. Bij een volks dichter hindert dat niet zooveel als 't niet te erg is, want een belangrijk deel des volks houdt wel van het pathetische. Dat pathos verleidt hem soms ook tot grappig heden, die niet fijn zijn, terwijl hij toch heusch wel over do fijnere ironie beschikt. Maar Scheltema wist wel, dat een volks dichter af en toe iets hartigs moet zeg gen, dat bij niet al te fijne naturen succes hoeft en door de anderen op den koop toe wordt genomen. Nu is do zucht naar het pathetische een deel van Scheltema's we zen. En het meest uit zich dat in zijn strijdzangen. Lichtelijk pathetisch vinden wij een „Klacht" bij het afsterven van een vriend, een lid der partij. Ik citeer alleen de laatste twee strofen: Als de avond daalde van de bergen, Zag zijn hunkerend hoofd de gloed van het leven, Dat rijst op dc wereld, dat verging in zijn boezem, En zijn stem vroeg den sterren genezing, En stierf ver weg in do bergen, Toen is hij gestorven. Maar onze strijd stuurt zijn echo's aan bergen en dalen, En roept hem weer, als het blaast tot den aanval. Als wij klimmen tot het licht op de bergen, Dan dreunt zijn gebeente van vreugde. En zijn ziel vecht met de voorsion, Maar hij is gestorven. ;>eente, dat vaai vreugde dreunt, n door velen heel mooi wor- ge '-I maar het is rhetoriek en '-nzin. •el aardiger een eenvou- :g j een theorie niets heeft jmaker. en d ht den volkstoon to eons To De i Klom Den hen. dc ael, ij blauw. Drie droppei nij vatten Beneden op dc aard, Drie mooie kleine dingen Zijn daar altijd bewaard. De eerste viel in 't koren, Dat werd een korenbloem, Die bloeit in 't blauw naar boven, Dat is haar groote roem. De tweede viel in 't heikruid Dat word eon heikapel, Die vliegt altijd maar boven, Veel hoogor wou ze wel. De derde ging verloren, Men wist niet waar ze was, Mijn liefste, o mijn blijde meid, Ik vond jou in hot gras. Jouw hartje was de zonne, Die scheen den hemel uit, Scheen uit jou blauwe oogen Mijn mooie kleine bruid. Ik leid jou naar de heide, Dan door het korenland, Leid jij mij naar den hemel, Leid jij mij bij do hand. Het volgende, dat ik nu zal citeeren her innert naar stemming en rhythmischer vox-m heel sterk aan De Genestet. Men denkt aan sommige der Leekedichljes. Maar het moraalpreekje, dat achteraan komt, is natuurlijk niet modern-theolo gisch, doch idealistisch-socialistisch afge stemd. Volksdichters kennen hun pappen heimers. Een beetje moraal wordt als toe spijs gaarne genoten. De menschen zijn naar de kerk, De landen liggen alleen, Ik voel mij zoo licht, zoo sterk, Zoo over de velden heen. Da^r boven mij drijft een wolk, In de blauwe morgenlucht, Benee gaat het vlindervolk In een wapperende vlucht. De menschen zijn naar do kerk, Wat is de morgen weer rijk, Ik denk aan een heel mooi werk: Een Maria van Van Eyck. Wat was het toen innig rein, Toen elk nog wat lieflijks deed, Dat 't eens toch mooier zal zijn, Dat is iets dat ik zeker weet. De menschen zijn allen tor kerke, Maar de preek vertelt ze te laat Ach, hoe, zonder dat ze 't merken, Het leven over hen gaat. Wij zullen thans iets zeggen van een trek van Scheltema's wezen, dien hij meti Boutons gemeen heeft. Boutens was beze ten van een intellectueele behoefte aan schoonheid. Maar Boutens smeekt haar in een zijner schoonste liederen, dat zij nog niet op aarde kome. Niet zoolang aan aarde's blonde brood Wij ons vloek en smaadheid eten, Niet zoolang met maat van veler nood De overvloed der enklen wordt gemeten Niet voordat ons aller jeugd den dood Om het blijde leven kan vergeten. Zoo zingt Boutens, die in heel dit door ons indertijd overgenomen gedicht eert staal van prachtige sociale lyriek geeft. Er siddert een geweldig medodoogen' met de menschheid, die zich nog niet waardig heeft gemaakt om de schoonheid in haar volle statie te ontvangen. Ware zij inderdaad zoover gevorderd dan zou niemand, maar dan ook niemand zich nog leenen om de moordwapenen van het mi litairisme ter hand te nemen en op com mando te dooden. En dan zou de verdien ste van het bezit van stand en geld eon beetje minder hoog worden aangeslagen. Bcheltema dicht ook een bede aan de schoonheid. Minder grootsch en verheven is zij dan die van Boutens maar we kun nen ze daarom toch evenzeer waardee.-en. Schoonheid, die in den hemel zijt, Die de eeuwigheid heeft opgeschreven, Geef ons iets van uw eindeloosheid, Geef ons van uw verhevenheid, Van uw geweldigheid, Om groot te leven. Schoonheid, die in de wereld zijt, Die tusschen menschen hangt te boven, Geeft ons van uw eenvoudigheid, Geef van uw mededeelzaamheid, Van uw deemoedigheid, Om goéd te leven. Schoonheid, die in ons zelve zijt, Die moeder ons heeft meegegeven, Geeft aan onze oogen zuiverheid, Geef aan ons hoofd uw helderheid, Ons hart uw dapperheid, Eerlijk te leven. Adama van Scheltema is niet do dich ter van Boutens statuur. Hij bezit niet diens diepte, niet diens verfijnd klassieke aanvoeling van 't leven. Maar daardoor wordt hij ook bewaard voor het verfijnd intellectueel gedachten spel en spreekt hij de eenvoudigen aan wat met Boutens geenszins hot geval is. Fetri zegt in een studie over Scheltema in „Stemmen dos tijds": Deze man lijdt door de schoonheid on voor de schoonheid en hij voelt het soms aan dat de dingen eerst verloren moeten zijn alvorens men ze winnen kan. Deze dichter staat in hot luidruchtige en stuitende leven met een liefde in zijn ziel en hij voelt dat men eerst zich zolf moet zijn, voor men anderen iets geven kan. Do bezinning wordt dan zelfoordoel en de stilte wordt een receptief-zijn ook voor den zanger zelf. Hoe Schedtema schoonheidsminnaar is blijkt niet het minst uit zijn reeds meerma len aangehaalde „Grondslagen". Dit work is wijsgeerig bedoeld. Eigenlijk is het would-be-wijsgeerig. Scheltema's geest was te impulsief, te ongereglementeerd, om een streng wijsgeerig betoog op te zetten of tenminste vol te houden. Zijn beschou wingswijze is pantheistisch, wat men van een socialist moeilijk anders mag verwach ten. De kunst meent hij moet den mensch woer in harmonie brengen met de innerlij ke harmonie van het universum. Door de kunst treedt de mensch buiten zijn be perktheid, buiten de ellenden van het le ven van allen dag. Do mensch komt tot zelfbevrijding en in do gemeenschapskunst vindt hij zijn broeders weer. Welbeschouwd wordt deze gemeen schapskunst een soort nieuwe religie. Hij zegt: „De kunst schept, herstelt het ver brokkeld universum of liever het stelt de verschijningen op een andere plaats. De tendenz van alle kunst is in laatste instan tie de wederverovering van het paradijs of do schepping der volmaakte harmonie, of de herschepping van het universum". Nauwkeurig beschouwd, treedt het schoonheidsbegrip in de plaats van het Godsbegrip. Scheltema's gevoel tegenover de schoonheid loopt vrijwel analoog met het gevoel van do vrome tegenover God. Dit punt moeten we in een volgend arti kel nader onder oogen zien. Thans citeeren wij tot besluit nog een kleine schoonheids hymne van den dichter. Schoonheid zijt gij nabij, Mag ik op uw zilv'ren vingers hopen, Scheuren uw diepe heomlon open, Puilt uit den nacht uw schitterend lijf;"? Schoonheid, ge herkent uw zoon, Ik sta op den berg tot uw stralende stippen, Hef gij mijn hoofd en uw sneeuwwitte lippen, Tot uw duizlende gelaat. Schoonheid, uw stille ademtocht Heeft weer mijn wankelende hart bewogen. O., de steilten uwer oneindige oogen Zijn al mijn snikkende nachten waard. Voor Scheltema is de schoonheid troost, voor Boutens is zij dat niet. Voor hem is zij als een klassiek beeld dat men met de grootste bewondering beschouwt, maar troost en'-mildheid geeft het niet, omdat het te schoon voor deze aarde is, die er geen waardige .plaats voor heeft. Boutens meent da^ de aarde de gaven der schoort heid nog niet waardig is. Scheltema vraagt baar om nochtans de aarde te ze genen en hij buigt zich voor haar in dee moedig vertrouwen. Scheltema is vroon;, maar zijn vroomheid huldigt het evangelie der aarde. Daarover een volgende maal. 3-3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 11