mm mm.
'UIT HET VATICAAN'.
TWEEDE BLAD
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 11 FEBRUARI I928
Door Prof. FRANZ XAVERIUS ZIMMERMANN te Rome.
Boemenië is een land dat zwaar gebukt
gaat onder de Blagen die het in den we
reldoorlog zijn toegebracht, doch ondanks
de militaire en sociaal-economische ne
derlaag, begint het godsdienstig leven in
het heele land op te bloeien, en zoekt het
volk weer hereeniging met Rome. In ver
band met de regeling van verschillende
kerkelijke toestanden heeft de minister
van Buitenlandsche Zaken, Titulescn een
bezoek gebracht aan het Vaticaan waar
hij in het late avonduur door Z. H. den
Paus in particuliere audiëntie werd ont
vangen. Minister Titulescu, een zeer be
kende en politieke persoonlijkheid in
Roemenië, was vergezeld van zijn echtge-
noote en van Dr. Pennescu, de gezant en
gevolmachtigd minister van Roemenië bij
den H. Stoel.
Bij den ingang der Pauselijke vertrek
ken werd de minister ontvangen door
Mgr. Caccia Domioni, Maestro di Camera
van Z. H. en tot den H. Vader geleid, die
den minister ontving in zijn particuliere
bibliotheek. Het onderhoud duurde ruim
èen uur, waarna de H. Vader belde, en
mevrouw Titulescu werd binnengeleid en
aan den H. Vader door haar echtgenoot
voorgesteld, evenals de minister van Roe
menië bij den H. Stoel dr. Pennescu. In
het geheel duurde de Pauselijke audiëntie
aldus vijf kwartier, waarna de minister
oen bezoek bracht aan Kardinaal Cas-
parri en met den staatssecretaris een
langdurig gesprek had, waarna ook mevr.
Titulescu aan Kardinaal Casparri werd
voorgesteld, alsmede het gevolg, dat be
stond uit de heeren Senator Manrodi,
Michel Arion, directeur van het kabinet
van den minister van buitenlandsche
zaken, Barillius Stoica, secr. der legatie,
Geblesco, secretaris der legatie.
1 Dit bezoek van den minister Titulescu
geeft, zooals voor de hand ligt, aanlei
ding tot vermoedens over de weldra te
Eerwachten afsluiting van een concordaat
tusschen Boekarest en den H. Stoel.
1 De diplomatieke betrekkingen en de
Concordaatsonderhandelingen tusschen
beiden waren sinds het optreden van Bra-
tianoe in vergetelheid geraakt en na zijn
overlijden was de Roemeensche regeering
voorloopig door allerlei binnenlandsche
moeilijkheden te veel bezig gehouden, om
veel aan buitenlandsche betrekkingen te
kunnen denken. Thans, nu de toestand
eenigermate verbeterd is schijnt Titulescu
de in Oct. 1926 door Averescoe aan
geknoopte concordaatsonderhandelingen,
omtrent de groote beginselen, waarvan
tusschen het Vaticaan en de regeering te
Boekarest reeds eenstemmigheid was
verkregen, te bevestigen. Doch over de
kansen op 'n goed eindresultaat kan,
niettegenstaande beide partijen ernaar
verlangen en streven, nog niets met ze
kerheid gemeld worden daar door de
Grieksch-Orthodoxe (schismatieke) bis-
choppen van Roemenië een sterke opposi
tie gevoerd wordt tegen 't Concordaat,
die vreezen, dat het verdrag de Katho
lieke Kerk in Roemenië een bevoorrechte
positie zal bezorgen.
Uit de talrijke bekeeringen, die in
Roemenië plaats hebben, begrijpen de
Schismatieke kerkvoogden heel goed, dat
het volk met heimwee naar Rome ver
langt.
J Ook in Tsfecho-Slowakije, waar een
ware Kerkvervolging heeft gehcerscht én
waar duizenden zich van de Katholieke
Kerk hadden afgescheiden en p"*1 ei"-"-
nationale kerk werd gesticht, die door de
regeering officieel erkend en begunstigd
werd, is een merkbare verandering geko
men ten gunste van de Katholieke Kerk.
Dr. Benesj, de minister van buitenland
sche zak^n van Tsjecho-Slawakije, heeft
een nota gezonden aan den H. Stoel,
waarin hij de regeling, die in December
getroffen is over Kerkelijke politieke
Vraagstukken in Tsjecho-Slowakije, heeft
vastgelegd. De regeling loopt over zes
punten. Zij erkent de onafhankelijkheid
van de geestelijke instellingen in Tsjeco-
Slowakije van buitenlandsche kerkelijke
<)verheden en stelt den invloed van den
staat op het kerkelijk leven vast. De re
geering belooft de betrokken wetsartike
len zoo spoedig mogelijk te zullen invoe
ren. Hierop heeft kardinaal Gasparri aan
Buitenl. Weekoverzicht.
Tweeërlei geluid klinkt over den
Oceaan. Uit Mexico dringen kreten door
van oproer en godsdienstvervolging, ter
wijl ook uit Nicaragua krijgsgedruisch op
stijgt, doch uit het Noorden hooren wij
vredelievende woorden tot afschaffing van
het barbaarsche oorlogswerktuig, dat on
derzeeër heet. Dit laatste geluid is eigen
lijk minder vredelievend dan het zich zoo
laat aanhooren. Ook is het geen nieuw ge
luid, want op de conferentie van Wash
ington in 1921 liet Engeland het ook reeds
hooren. Toen was het duidelijk, waarom
Engeland zoo graag dat kleine, doch venij
nige oorlogstuig wilde afschaffen. Het had
tijdens den oorlog zooveel last van die
verraderlijke dingen gehad, die zijn mooie
Jjroote en dure dreadnoughts met één tor-
pedo-tje naar den kelder kond£i sturen,
dat het er een lief ding voor over zou heb
ben, om «lat „barbaarsche" wapen te zien
afgeschaft. De kleinere mogendheden, die
in de duikboot een goedkoop en toch ge
ducht wapen zagen, wilden er begrijpelij
kerwijze niet van hooren.
Thans is er in Amerika weer eens een
halletje over opgegooid en de mogendhe
den hebben er direct op gereageerd.
Engeland schonk dadelijk zijn instem
ming aan het plan, natuurlijk. 'Japan ver
genoegde zich met z'n schouders op te ha
len en te zeggen: tja, dat zal wel steeds
tot de vrome wenschen blijven behooren.
frankrijk maakte slim genoeg de opmer-
den minister Dr. Benesj geantwoord, dat
de Paus de „Modus Vivendi" de voorloo-
pige overeenkomst tusschen den H. Stoel
en de regeering van Tsjecho-Slowakije,
heeft goedgekeurd. Het document, dat in
het officieele Pauselijke Blad de „Osser-
vatoro Romano' staat opgenomen, behan
delt het beheer der kerkelijke goederen
in Tsjecho-Slowakije, de kwestie van de
kloosterorden en congregaties, de benoe
ming van Aartbisschoppen en bisschop
pen, die verplicht zijn tot aflegging van
een eed in handen der regeerings-autori-
teiten in Tsjecho-Slowakije.
In tegenwoordigheid van den H. Vader
had dezer dagen in het Vaticaan do alge-
meene zitting plaats van de Ritencongre-
gatie, waarin gehandeld werd over de
heldhaftigheid der deugden van de eer
biedwaardige dienarese Gods, Canori-
Mota, een Romeinsche huismoeder, lid
der derde orde van de Trinitariërs. Even
als de zalige Maria Taïgi, die een vrien
din was van mevr. Canori-Mora, beeft
deze huismoeder een groote populariteit
bij de Romeinen verworven en nu reeds
meer dan een eeuw na haar dood leeft
haar gedachtenis nog voort onder het ge-
loovige volk, dat voor haar een hooge
vereering koestert. Elis. Canori werd te
Rome geboren 21 November 1774 als doch
ter van Toma'sco Canori, een -rijk koop
man, en Theresia Pomali. Toen Elis, 2?
jaar oud was trad zij in het huwelijk met
Christoforus Mora 'n bekwaam advocaat-
en zoon van 'n geleerd medicus. Na een
leven kruisen en lijden van allerlei aard
die het gewone natuurlijke uithoudings
vermogen van een mensch ver te boven
gaan, vooral veroorzaakt door haar echt
genoot, die haar schandelijk bedroog, en
haar in opspraak bracht, stierf zij 5 Febr.
1825 te Rome, na nog de voldoening te
hebben genoten haar echtgenoot tot in
keer te kunnen brengen.
Men vertelt dat haar begrafenis als die
van een heilige was; zeer talrijke geestelij
ken en kloosterlingen en een goed deel der
Romeinsche bevolking vergezelde het stof
felijk overschot naar de kerk der Trinita
riërs bij de Vier Fonteinen. Negen jaar la
ter werd het lijk opgegraven in tegenwoor
digheid van haar dochter Lucina, en ge
heel gaaf bevonden, weshalve het in de
kerk zelve en niet meer in de crypte werd
bijgezet. Eenige jaren na haar dood kwam
Lady Herbert, een. voorname Engelsche
dame naar Rome, om zich nauwkeurig van
't leven der godvruchtige vrouw op de hoog
te te stellen. In Engeland is thans de ver
eering van.El. Canori-Mora reecis zoo groot,
dat de katholieke vrouwenbond in Londen
zich naar haar noemde.
Een achter-kleinzoon van Canori-Mora
leeft nog in den persoon van Mgr. Canori,
deken van het College der Pauselijke Hof
kapelaans. Spoedig kan men verwachten
dat de H. Vader door plechtig decreet ver
klaart, dat El. Canori-Mora de deugden in
heldhaftigen graad heeft beoefend; daarna
wordt het tweede gedeelte van het proces
gevoerd, waarbij het om de bevestiging der
wonderen gaat, die op voorbede van de
Eerbiedwaardige Canori-Mora zijn verkre
gen.
Z. H. de Paus heeft in bijzondere audiën
tie ontvangen Z.Exc. Mgr. Schioppa, Inter
nuntius bij het Nederlandsche Hof te Den
Haag en Nuntius van de Republiek Litauen
die in Rome was, daar zijn 84-jarige moe
der overleden is.
De Missie-Unie van de Italiaansche
Geestelijkheid heeft ook een feestprogram
ma opgesteld voor het gouden priesterfeest
van den H. Vader dat in het jaar 1929 ge
vierd zal worden. Het bestaat in de opvoe
ding en opleiding van de Italiaansche gees
telijkheid en van het volk tot krachtige
■jyerkdadigheid, waartoe in alle parochies
missiecomité's gevormd worden. Mgr. Bo-
velli, Bisschop van Faenca en Modigliani,
voorzitter van den Italiaanschen Priester-
missiebond, heeft aan alle directeuren een
schrijven gericht, waarin het program van
actie uiteengezet wordt. Het volgend jaar
hoopt men aan den H. Vader te kumien
mededeelen dat in alle parochies van geheel
Italië een krachtdadige missie-actie ge
voerd wordt, ter verbreiding van het Evan
gelie onder de Heidenen.
king, dat het best mede wilde doen, als
de afschaffing der duikbooten één geheel
uitmaakte met een groot ontwapenings
plan, alle strijdkrachten omvattende.
Mussolini eindelijk zei precies waar het
op stond: „Italië denkt er niet aan om z'n
duikbooten af te schaffenhet kan ze veel
te goed gebruiken."
En daarmee is het lot van het voorstel
tot afschaffing der duikbooten bezegeld.
Waarom Amerika, dat in 1921 mede het
Engelsche voorstel verwierp, thans zoo is
omgeslagen? Wel, in de laatste zes jaren
heeft Japan 50 duikbooten op stapel gezet
of ontworpen: terwijl de Ver. Staten er
slechts een half dozijn hebben gebouwd.
Japan bezit nu dus veel meer groote duik
booten dan de Ver. Staten.
Arbitrage-verdrag. Er is nog
een tweede vredesgeluid, dat ons van over
den Oceaan tegenklinkt. Dat geluid klinkt
wat beter, doch het is eigenlijk niets bij
zonders.
Begin dezer week is n.l. het Fransch-
Amerikaansche arbitrageverdrag, dat het
door den secretaris van staat Root in 1908
met Frankrijk gesloten verdrag van
vriendschap en arbitrage zal moeten ver
vangen, te Washington onderteekend.
Tegenover dit oude verdrag is het nieu
we iu zooverre een wijziging, dat de oude
voorbehouden ten aanzien van geschillen,
die de vitale belangen of de eer van de
beide landen raakten niet zijn gehand
haafd.
Vooruitgang beteekent dit evenwel niet,
want er zijn nu andere voorbehouden ge-
mogelijk gevaarlijke conflicten van de ar
bitrage uit te sluiten.
De Ver. Staten sluiten n.l. alle binnen
landsche kwesties, alle kwesties waarbij
derde mogendheden betrokken zijn en alle
kwestiese welke de Monroe-leer raken,
van arbitrage uit, terwijl Frankrijk het
zelfde doet met kwesties, waarbij de Vol
kenbondsverplichtingen een woordje mee
spreken.
Ook staat er nog wat in omtrent het be
faamde „nooit meer oorlog". Van een mul
tilateraal verdrag, waarbij de vooraan
staande landen den oorlog plechtig in de
ban zouden moeten doen, is de heele be
weging nu uitgeloopen op een weinig bin
dende „verklaring", dat Frankrijk en Ame
rika nooit de wapenen tegen elkaar zullen
opnemen.
Spoedige val. Toen wij in ons
vorig weekoverzicht er de aandacht op
vestigden, dat men de nieuwe Noorsclie
arbeidersregeering geen lang leven voor
spelde, dachten wij niet, dat deze profetie
reeds zoo spoedig zou uitkomen. Maar de
roode broeders wilden het te mooi maken
en de radicalen, die aanvankelijk geneigd
bleken om een arbeidersregeering te steu
nen, hebben thans beangst voor de finan-
cieele gevolgen van zulk een bewind, ge
stemd vóór de motie van wantrouwen en
zoo het kabinet-Hornsrud ten val ge
bracht. Het kabinet had anderhalve week
bestaan. Van socialistische zijde doet men
het voorkomen, alsof het hier eigenlijk een
relletje geldt, dat door de leiders van de
Noorsc-he Bank is op touw gezet, omdat
deze van de regeering 'van Hornsrud niet
konden verwachten hun zin in financieelo
aangelegenheden te kunnen doorzetten.
Doch het geeft te denken, dat onmiddel
lijk na het optreden van de nieuwe arbei
dersregeering een kapitaal vlucht begon,
welke bedenkelijke afmetingen dreigde
aan te nemen.
Daarop volgde de val van het nieuwe ka
binet. Thans zal de radicale partij het
maar weer eens moeten probeeren.
Onrust in B r.-I n d i In Britsch-
Indië ïb de z.g, commissie-Simon allesbe
halve vriendelijk ontvangen. \Vat wilde
deze commissie eigenlijk?
Na den oorlog heeft Engeland aan
Britsch-Indië een nieuwe staatsregeling
geschonken, waarbij den Britsch-Indiërs
een groote mate van zelfbestuur werd toe
gekend. Later echter zag men aan de ge
volgen, dat een zoo groote vrijheid voor
een volk, dat daartoe nog niet rijp was,
eer schadelijk dan voordeelig werkte.
Daarom heeft Engeland een commissie
onder voorzitterschap van sir John Simon,
naar Britsch-Indië gezonden, om na te
gaan of er niet wat veranderd moet wor
den aan de bestaande staatsregeling.
In deze commissie hebben echter geen
Indiërs zitting en daarom verwachten de
inlanders er niet veel goeds van. Vandaar
de agitatie, welke bü. V* aankomst der
commissie te Bombay losbrak. Zij weige
ren met de commissie samen te werken en
willen haar werk eenvoudig boycotten. Do
commissie zal zich echter wel niet bang
laten maken en rustig aan den arbeid
gaan.
n.
Vernieuwing.
door S.
Met de mannen van '80 begint zooals we
opmerkten het derde glorietijdvak der Ne
derlandsche dichtkunst. De eerste poëzie
uit de Tachtiger jaren is een opvlamming,
een opbruisching van leven. In eens had
den alle oude rhetorische vormen afge
daan, nieuwe vormen zwollen van nieuw
en frisch leven. Dat leven was individueel,
het was onstuimig en sidderde van na
tuurdriften. Het getuigde van weinig gees
telijke bezonnenheid; het was impulsief,
hartstochtelijk. Het was als dat van den
natuurmensch, die leeft met de zinnen al
leen en zich vermeit in de bonte kleinig
heid der wereld, zonder zich veel te be
kommeren om den oergrond van 't be
staan. Er zijn vermoedens, er zijn droo-
men, als bliksemschichten schieten diepere
verlangens door het gemoed, maar er is
geen diepe analyse. Zintuigelijke indruk
ken ovcrheer8chen alles; het visueele laat
zich gelden: het visiueele dat altijd do
schilderkunst had beheerscht. En omdat
de Hollander visueel en zintuigelijk is,
was hem deze nieuwe dichtkunst plotseling
een openbaring. En dat visueele vindt
zijn schoonste vertolking in Gorters „Mei".
Ik citeer hier nu een passage van Dirk
Coster
„De „Mei" van Gorter is het grootste en
meest elementaire feest der zinnen, dat
zich de Europeesche mensch nog Hl do
19de eeuw heeft kunnen toebereiden. Het
was alleen maar mogelijk in een littera
tuur, die zich zoo plotseling vernieuwde.
Het was heidensch en absoluut primitief.
Voor dezen dichter hebben de twintig
eeuwen Christelijke cultuur met hun smart
en hun bekommernissen, niet bestaan. Hier
zwerft het jonge menschendier nog zin-
gned over heuvels en door bosschen,
maar deze heidenschheid wordt verzacht
en bedauwd door de oneindige bekoring
der jeugd. Helaas echterhoe bitter zou
zich de kiem tot tragiek uitwerken, die in
alle heidensche levensvreugde verborgen
ligt".
Moeten we spreken over de sonnetten
van Kloos, die van Albert Verwey en van
Van Eeden.
Het is alles individualisme van het zui
verste water, in dien tijd litteratuur-histo
risch gesproken, goed en noodwendig. Van
Eeden neemt weldra een anderfe positie in;
ethische motieven gaan weldra medespre-
ken in zijn werk; in hem ontwaakt weer
de oude Hollandsche vroomheid van het
Godsvertrouwen, zij het dan dat dit ge
loof meer humanitair dan kerkelijk getint
was, maar het was er.
Over de eigenlijke „Nieuwe Gods groep"
zullen we niet meer spreken, dan noodig is
Het werk der „Nieuwe Gidsers" is reeds
40 jaren oud en behoort niet meer tot de
moderne dichtkunst. Het heeft de moderne
dicht-kunst mogelijk gemaakt.
Zij die in hun visueele schouwing en hun
individualisme gevangen bleven, kwamen
al spoedig tot zelfherhaling. Men moest
weer aanknoopen bij het leven van 't ver
leden, men moest de band met de menscli-
heid weer hervinden, men moest van na
tuurlijkheid weer tot komen tot vergeeste
lijking.
En dit zien we gebeuren in 1905 als de
jonge dichteres haar „Sonnetten en Verzen
in Terzinen geschreven" uitgeeft. We schre
ven hierover vroeger reeds uitvoerig, zoo-
'dat we nu kort kunnen zijn. In de diepte
dezer verzen woedt nog de donkere bran
ding van het individualisme, maar men
voelt het pogen om er doorheen te worste
len. Men voelt ook het visueele, de schilder-
lijke verlieerljking van de natuur, maar deze
wordt niet meer uitbundig verheerlijkt lou
ter om haars zelfs wil. De realiteit vraagt
om vergeestelijking. Het zintuigelijk weten
is onvoldoende voor den naar wijsheid hun
kerenden mensch. De dichteres smacht naar
'„het onwankelbare, dat niet van mcnschen
komt", naar iets dicpers ook dan do natuur
kan geven. Haar verzen zijn verzen van zelf
inkeer. In de solitaire verstilling van haar
zieleven is een metapliysiche drang naar
dieper inzicht. Zij wil het leven in schoon-
heidi zien, maar de schoonheid als micldcl
om de wijsheid te benaderen. Niet de dienst
der schoonheid uit louter artistiek welbe
hagen, maar de schoonheid in dienst der
overtuiging. Hiermee is in beginsel de tra
giek geboren, welke altijd samengaat met
het schoone stroven naar diepere geeste
lijkheid. Ik acht het onnoodig na het vele,
dat ik hier reeds over deze dichteres
schreef, nog veel meer van haar te zeggen.
Er zal nog gelegenheid zijn, op haar laat
ste werken terug te komen.
Vergeleken bij de jongste dichters is zij
niet meer modern; maar modern in dien
zin blijft zij, dat het klassieke altijd zijn
gave schoonheid behoudt. En tallabs velen
worden nog altijd op haar verzen geïnspi
reerd, al voelt men het gevaar, dat navol
ging weer leidt tot een nieuwe rhetorica,
waaraan de innerlijke zielsbewogenlieid
ontbreekt.
Henriëtte Roland Holst verliet aldra het
ideaal, dat zij zich in haar eerste verzen
had gesteld. Wildé zij aanvankelijk in zich
zelf en in het leven de wijsheid zoeken en
datgene „wat niet van menschen komt",
weldra wendde zij zich tot liet Socialisme,
waaraan zij zich wijdde met een opoffering
en zelfverloochening als men slechts bij de
edelste geesten van het Christendom mo
gelijk achtte.
Maar het socialisme en later het com
munisme dat zij verheerlijkt, of liever,
waardoor zij gemsmreerd wordt, is niet
dat der werkeliUEJfl, het is een zuiver
geestelijke idee 5?in vele opzichten een
Christendom maar dan zonder Christus-
erkenning.
Over dit onderwerp hebben we indertijd
uitvoerig geschreven.
Met en na Henr. Roland Holst komen
weldra nieuwe figuren, sterke persoonlijk
heden, met sterken klank zich uitend in
hun poëzie, maar toch geen individualist
meer.
We noemen hier in de eerste plaats
Geerten Gossaert, pseudoniem van A. H.
Gerretson, Calvinist van huis uit.
Niet zoo sterk als de individualisten van
'80 ontvlucht Geerten Gossaert de werke
lijkheid, hij sluit zich niet op in eenzame
en ten slotte ziekelijke zelfbepeinzingen.
Hij erkent de werkelijkheid, aanvaardt
haar, maar leeft tevens in conflict met
haar. -Er is bitterheid, opstandigheid in zijn
werk en terzelfder tijd streeft hij naar
vrede, naar innerlijke verzoening. Altijd
weet hij, dat hij steunen moet op „het on
wankelbare dat niet van menschen komt"
zooals H. R. H. zegt. In opstand tegen 't
leven zoekt hij tegelijkertijd de Hand, die
leidt en beschermt. Hij erkent de heilzame
noodzakelijkheid der tucht en schijnt te
vens het dwingende- van die tucht te willen
ontvluchten.
Er is in zijn verzen soms een dreunende
metaalgalm, dan weer een teerheid en ver
inniging, die ontroert.
Slechts één bundel heeft hij in het licht
gegeven, maar deze bundel „Experimenten"
getiteld is vele bundels van anderen waard.
„Experimenten"! De naam is beteekenis-
vol. 't Is of de dichter zich met dezen bun
del rekenschap heeft willen afleggen tegen
over het leven zooals ik het zag in zijn
brandende jeugd. Experimenten, onderzoe
kingen op zijn eigen ziel, om haar houding
te bepalen in den strijd der geesten, in den
strijd ook om 't hoogste.
Sinds de dagen van Jacob Revius had
geen dogmatisch protestant in zoo sonoor
en krachtig rhythme gesproken, was geen
klankvolle stem gehoord.
We zullen enkele verzen uit de „Experi
menten" laten afdrukken.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
Daar ben ik weerl
Wat kan een mensch toch vooruit wei
nig met zekerheid zeggen.
„Onze photopagina geven wij morgen",
schreef „De Leidsche Cou
rant" in haar nummer van 20 Januari.
Maar toen ik dat den volgenden mor
gen las ons orgaan is nu hier ochtend
blad toen bestond die pagina niet
meer. Versmolten lag ze onder de roo-
kende puinen, die zooveel, o zooveel be
dolven.
Wie niet met het courantenbedrijf op de
hoogte is. kan niet beseffen, wat er met
die noodlottige brand allemaal te loor is
gegaan. De leek weet van persen en zet
machines, van letters en papier, maar dat
is nog lang niet alles.
Zoo'n dagelijks verschijnend blad heeft
allerlei zetsel staan, dat telkens moet ge
bruikt worden; vaste „hoofden", die voor
't grijpen moeten wezen; zetsel, dat vati
te voren is klaar gemaakt om des te spoe
diger klaar te wezen op den dag. waar
voor het noodig is; advertenties, die pe
riodiek terugkeeren; vaste rubriekjes,
waarin slechts wat „verstoken" behoeft
te worden, om weer „bij" te zijn, enz. enz.
En daarbij kwam dan nog wat D e
Leidsche Courant voor 't par
ticuliere drukwerk behoefde.
En dat alles was in weinige uren hope
loos vernietigd.
Toen ik ervan las was 't al afgeloopen
en dacht ik: wanneer zal ik ons blad
ik zeg ons, want ik werk er al 17 jaar
aan mee wanneer zal ik het weer in
zijn oude gedaante zien.
Maar ziet: den volgenden dag was het
er weer. Met de oude, vertrouwde k^P
en vervat in het oude bandje!
Dat bandje zei me, dat er toch nog wat
gewichtigs gered was. En het blad riep
mij toe: wat er ook vernietigd is, de ener
gie van directie, redactie en administra
tie niet!
Wat moet het voor hen allen ik zal
geen namen noemen, want dan komt toch
liet blauwe potloot in actie; en ook: ik
mocht er eens een paar vergeten, want
ieder stak de handen uit den mouw, hier
bij zoowaar voorgegaan door den burge
meester wat moet het voor hen allen
een wreede ontgoocheling geweest zijn
toen zetterij en drukkerij onredbaar in
vlammen opgingen, bedreigend ook re
dactie en administratie.
En 't was zoo'n mooie zetterij! Ik heb
er heel wat gezien, maar zelden zooveel
licht en ruimte gevonden. Vraag maar
eens aan dien veteraan-zetter, dien ik bij
na 40 jaar geleden al gekend heb bij het
Haagsche D a g b lad en bij onze cou
rant terugvond; vraag hem maar eens, in
hoe sombere ruimte dat deftige Residen
tieblad gezet en gedrukt werd. 't Haalde
daar niet bij de frissche, goed-verlichte
en goed-geventileerde zaal, waarin onze
typo's werkten.
Dat moest men nu zien ten gronde
gaan. Van de werkplaatsen viel niets te
redden, hoogstens kon de voorzijde van
het gebouw nog worden behouden, wat
gelukkig geschied is.
Waarachtig, mijn journalistieke hart
was in die dagen te Leiden en gaarne had
ik mijn hulp aangeboden. Helaas: de bes
te hulp waseen poosje geduldig zwijgen,
evenals voor al de vrienden der cou
rant de beste hulp bestond in geduldig af
te wachten tot het blad weer in zijn oude
gedaante zal verschijnen.
Zoodra ik het eerste nummer na den
brand ontving, dacht ik: wat moet er
dien eersten dag geloopen en gedraafd
zijn om liet zoover te brengen. Er was
's morgens niets en 's avonds moest en
zou er toch weer een courant zijn. Het
Leidsch Dagblad was een red
der in den nood, een mooi staaltje bie
dend van collegialiteit.
Ook na dien eersten dag is nog heel
wat werk verzet, hetgeen thans reeds
heeft geleid tot de oprichting van een
noodzetterij, wel wat ver van administra-
tie en drukkerij voorloopig immers nog
altijd die aan het Noordeindsplein maar
men moest nemen, wat men vinden kon.
Zulke groote localiteiten liggen niet voor
't oprapen.
En nog is het werk van herstel niet ten
einde, want uit de puinen moet nog een
nieuw gebouw verrijzen.
Die toch aan Rapenburg, Langebrug en
Papenstraat heeft al wat lotswisselingen
beleefd.
Aanvankelijk stond er een klooster,
waarvan nog een stuk fundament werd
teruggevonden en wat 'n stevig stuk
toen eenige jaren geleden een nieuwe
pers werd geplaatst.
Na de Hervorming dienden de kloos
tergebouwen kort tot onderdak voor de
Universiteit, om vervolgens te worden
herschapen in een Stadslogement, het
„Prinsenhof", dat nog ter sprake is ge
komen, in het tusschenfeuilleton van
ons blad.
Later kwam het complex in particulie
re handen, tot de „N.R.K.V." er 'n goe
de kwarteeuw geleden de hand op legde
en er een Bondsgebouw van maakte; uit
dien tijd stamt den bouw van de thans
afgebrande zetterij, aanvankelijk feestzaal
met tooneel; op de foto's van de mine
meen ik de boog voor het scherm nog
gezien te hebben.
Tijdens de mobilisatie werd het geheel
door de militairen in gebruik genomen.
Och, och, wat hebben die erin huisgehou
den. 't Js nog te verwonderen, dat de
mooie eiken deuren in de gang naast het
redactiebureau er zoo goed zijn afgeko
men. want toen de vrede kwam was het
pand in meer dan letterlijken zin uitge
woond.
Enfin, met Rijks hulp werd het hersteld
en later ruilden de „N.R.K.V." en D e
Leidsche Courant, toen op het
Steenschuur gevestigd, hun gebouwen.
Alleen de Bondsteekenschool bleef bo
ven gevestigd, maar of die er weer ko
men zalIn de Van der Werfstraat
vindt ze een goed heenkomen.
Laat me nu ook even de verhuizingen
van onze courant nagaan. Aanvankelijk
waren de redactie en administratie geze
teld op den O. Singel, hoek Scheistr., ter
wijl het blad gedrukt werd door F u t u -
r a. Dat Oude Singelpand was wel knus,
maar o zoo bekrompen en ook was het
lastig, dat redactie en zetterij niet bijeen
waren. Hierin kwam verbetering door de
vestiging op het Steenschuur, waar een
modern front werd gemaakt en een zet
terij gebouwd, thans Bondsvergaderzaal.
Na de ruiling bovengenoemd veranderde
de „N. R. K. V." het front weder, ditmaal
meer in overeenstemming met den gevel
wat een verblijdend kunstzinnige daad
was.
Ik weet niets van de zaken der L e 1 d«
sche Courant, maar aan het uiter*
4