1 1 i s 1 1 1 1 I 3£ I! s I i I I 3* O S§9? ft Zalig Kerstfeest 99 99 mm 99 99 (m cj» 5» »4 ©j® fc® w 6» «C ©f 99 99 6>© i ®«9> <5öP *99* <39? stuurd, en zoo argeloos als het vrouwtje hem haar kinderen toevertrouwde. Tien minuten later liep de dief weer in de stille straat, rechts en links van hem een druk redeneerend longetje, ingepakt in dassen en mutsen. „Het was heel moeilijk om wakker te blij ven." hoorde hij links. „Pim zei, dat wij de handen boven dek moesten houden; dan werden ze koud en kon ie niet in slaap val len." „En Wim telde aldoor zestig," klonk het rechts. „Dan is er een minuut om, heeft moeder verteld. Maar het duurde erg lang." „We zijn drie keer naar beneden gegaan," vertelde Wim, „om te waarschuwen als er iemand kwam." „Wist u waar we wonen?" vroeg Pim. „Hier gaan we om den hoek, meneer. Wij zijn direct in de kerk. Is het uw kerk ook?" „Nee." antwoordde de dief. „Dan zal ik zeggen, waar we zitten,"ver klaarde Wim. „'t Is heelemaal vooraan." Het orgel speelde met volle registers, toen zij de kerk binnenkwamen. Werktuigelijk lier hij zich leiden door de kinderen en kniel de tn de bank, waar Wim fluisterde: „Deze bank. meneer." Even keek hij links en rechts naast zich; in adoratie staarden de wollen venties naar de bloemen en kaarsen op het feestelijke altaar. Beide sloegen een kruis, bruut, greep dadelijk naar zijn revolver..^. De dief bad, dat hij niet te laat zou komen. Hijgend stond hij vóór het huis, onder zocht vlug het slot, daarna het raam. De verf van het kozijn was beschadigd. Onhoorbaar had hij eenige seconden la ter met een looper de deur geopend. Op de deurmat bleef hij staan en luisterde; het huis was donker en stil. Hij luisterde scherper, hoorde toen in de kamer naast hem een zwak gerucht, alsof een stoel verschoven werd. Met de revolver in zijn hand sloop de dief naar de eerste deur in de gangmet zijn oor op het sleutelgat luisterde hij. Weer een zwak gerucht; het stond nu voor hem vast, dat zijn medeplichtige in de kamer was. Met één beweging had hij de deur open gerukt. Blanke Joop stond bij het buffet, waarop eenige Oostersch bewerkte kistjes voor hem lagen. De schrik in zijn oogen ver dween, toen hij den dief herkende. „Gemakkelijk werk," zei hij. „Ik heb de gordijnen gesloten en het licht aangedraaid. Geen gevaar. Maar waarom ben jij hier? Dat is de afspraak niet." „Heb je al iets?" vroeg de dief. Blanke Joop klopte op zijn binnenzak. „Leg het dadelijk weer op zijn plaats en ga hier vandaan." De inbreker werd bleek van ergernis. „Klets niet," zei hij ruw. „Morgen kan ik waarom was u hier toen die vreesdijke man inbrak?" Hij glimlachte. „Door hetzelfde toeval dat mij tot Wim en Pim bracht." Toen hij in de ziekenauto gedragen werd, blikten de groote oogen hem dankbaar aan. „Een droevige Kerstmis voor u," zei zij. „Neen," antwoordde de dief, „een zeer goede Kerstmis." illÜQiüööSiQBÖiüiilSüüöü DE KERSTMIS VAN REMBRANDT. De geschiedenis van het „Honderd-gulden-stuk In den Kerstavond van mist en regen, van een druilerige natte kou en modderige straten, liep Rembrandt over de slapende grachten van Amsterdam. Eenzaamheid, die hem op dezen avond vooral te zwaar werd, had hem uit zijn huis gedreven. Want Hol lands groote kunstenaar was eenzaam en alleen. De gunst van het publiek had hij verloren zijn vrienden, die minder zijn vriendschap zochten dan zijn beroemdheid naar hun uitroepen van bewondering en verlangen. Het is hem of deze jongens en meisies, arm en verlaten als hij, zijn eigen kinderen zijn, en plotseling, onbewust en impulsief, noodigt hij hen uit met hem mee te gaan. „Jelui krijgt van mij, wat je hebben wilt". Zonder verwondering over die rijke be lofte. volgen alle twintig hem Rembrandt gaat voorop met een kwiek meisje, dat op de Rozengracht „nog mooier winkel weet dan deze in de Warmoesstraat". Het is een ba zar, een waar kinderparadijs. De schilder geeft zijn beschermelingen over aan den eigenaar, die den drukken troep naar het achterste gedeelte van den winkel brengt. Daar kunnen zij ongestoord de volle vreug de genieten om te zoeken wat zij begeeren uit den overstelpenden voorraad van aller lei Zuidvruchten, figuren en poppen van marsepain en nougat, verpakt in ritselend en blinkend goudpapier, kleine spiegeltjes, poppen, fluitjes, sabels, trompetten, dui- veltjes-in-doosje, arken van Noë, tinnen sol daten, volledig opgetuigde fregatten en schoeners, kaarsjes in alle kleuren en hon derd andere dingen, die een kind rijk maken. Zakken en handen vol met geschenken, verlaten de kinderen den winkel en volgen Rembrandt over den Dam naar zijn huis in de Jodenbreestraat de vijf sterkste ion- over een stuk koper gebogen, waarin hj met forsche trekken een schets graveert De herinnering aan den zonnigen avond die hij den steeds vreugdeloozen kinderet kon schenken, vervult zijn hart met eet diep medelijden en warme teederheid, welkt zijn hand met den graveerstift besturen Zoo heeft hij de scbets opgezet, het begin van het machtige stuk, dat als een samen vatting zou worden van geheel zijn oeuvre Aangevangen in dezen Kerstnacht van 1648, den arbeid vragend van een gehei jaar om voltooid te worden op het volgendt Kerstfeest, van 1649, is dit het subliemt doek, dat bekend is als het „Honderd gulden stuk", zoo genoemd naar den prijs waar voor het van Rembrandt is gekocht. Christus, gezeten aan de bron van Bethseda, heft Zijn hand over de scharen om allen te zegenen te vergeven en te genezen. In deze van God delijk licht overstraalde figuur schijnt Rem brandt het geheele leven van Christus tt hebben willen verbeeld de woorden van troost en medelijden tot de lijdenden de gezondheid welke I ij den zieken terug gaf, die aanbiddend hun handen tot Hem opheffen, de roep tot de kinderen die Christus niet vergeefs laten vragen, den vrede et de liefde die ij de wereld gaf. Het is een Rembrandtesk werk bij uitstek, door de DL PROCESSIE DIE MEI KEKSTMIS TE BETLEHEM WORDT GEHOUDEN. toen de priesters en roodgetoogde misdie naars uit de sacristiedeur kwamen. Het or gel michte en een zuivere jongensstem trilde door de kerk. De diet verloor zich in herinneringen. Hoe tang was hei geleden, dat hij als kind naar den Kerstnacht verlangde en naast zijn moe der in de kerk knielde? Hij vocht tegen zijn aandoening, wilde cynisch blijven. Had hij vanavond niet gespot over den eenzamen booswicht, die door een Kerstliedje be keerd werd? War hem in de vestibule van dar huis natuurlijk scheen, was nu voor hem senrimenteele onzin. Wat had hij zich in te laten met rwee kinderen, die graag naar de Nachtmis wilden? In gezelschap van Blanke Joop zou hij Drifti g rukte hij Pim aan den arm. „Op welk nummer wonen jullie?" vroeg hij geiaagd. „Nummer 91," antwoordde Pim prompt. „Moet u naar huis?" De dief dwong zich tot kalmte. „Ja, kerk boek halen. Hier blijven tot ik terug kom, hè?" Pim knikte; Wim bemerkte zelfs niet dat hij de bank verliet. De biddende menschen keken verwonderd, toen hij driftig door het pad liep. Hij zag her niet. „Idioot," schold hij zichzelf. Woedend verwenschte hij zijn onbegrijpelijke ge dachteloosheid. Hoe was het mogelijk, dat hij vergat, waarom hij in die straat had ge- loopen? Nu was Blanke Joop waarschijnlijk in het huis, het vrouwtje zou niet slapen, zou den inbreker hooren en Joop was een naar je grappen luisteren. Wil je persé ge knipt worden?" De dief liep naar den muur tegenover het buffet. „Laat je revolver in je zak," gebood hij, terwijl hij zijn eigen wapen toonde. „On middellijk weg nu." Met de revolver dreef hij zijn medeplich tige naar den gangdeur. „Ik wil niet, dat je hier steelt. Dat is alles." Een harde vloek kraakte door de gang. „Je bent gek," hijgde Blanke Joop woest. „Stil!" siste de dief. „Zij zullen je hooren. Maar het was te laat. Boven op de trap klonk een angstige kreet. De dief was on voorzichtig en keek naar boven; daar zag hij, halverwege de trap, het kind-vrouwtje met groote schrikoogen. „Als je één woord zegt, schiet ik je neer," beet de dief den inbreker toe. Voor niets ter wereld wilde hij dar her vrouwtje zou weten, wie de geleider van haar kinderen was; voor het eerst schaamde hij zich over zijn levens wijze. Weer keek hij naar boven, vreezend dat zij toch iets van hun gesprek gehoord had. Op hetzelfde oogenblik klonk een schot; Blanke Joop rukte de deur open en vloog naar buiten. De. dief zakte op den gang vloer; in zijn enkel sneed een scherpe pijn. „Wilt u telefoneeren naar het gasthuis?" vroeg hij, toen het vrouwtje zich over hem boog. „U blijft hier, natuurlijk," zei zij. „Neen," besliste hij kort. „Wilt u de auto waarschuwen?. En er moet iemand naar de kerk om Wim en Pim te halen." „Ja, de kinderen," schrok zij. „Maar op hen wilden laten afstralen, hadden zich van hem afgekeerd, tegelijk met het pu bliek zijn kunst, steeds ernstiger en be- zonkener, vond geen weerklank bij het volk, ging het begrip der rijke reeders en koop lieden te boven. Zijn kinderen had hij ver loren en Saskia, hun moeder, was hen in den dood gevolgd. Het verlies van zijn kinderen was de zwaar ste slag voor hem geweest, Zijn warme sym pathie, zijn liefde ging uit naar alle kinde ren. Vandaar, dat hij ook nu bijna onwille keurig zijn schreden richt naar een winkel met bonte uitstalling op den hoek der War- raoesstraat, waar een troepje jongens en meisjes elkaar verdringen om het best de begeerde lekkernijen en speelgoederen te kunnen zien. Hun drukke stemmen hebben den schilder uit zijn gepeins gewekt. Het zijn arme kinderen, die uit de grauwe slop- ies en stegen zijn gevlucht om althans te zien, wat andere kinderen op Kerstavond- bezitten. Hun handen zijn blauw, hun licha men beven van de kou, waartegen de te dunne kleeding geen bescherming biedt, maar zij schijnen het niet te voelen, want enthousiast en bewonderend wijzen zij elkaar de schit terende en klatergouden dingen, reeds blij, dat zij elkaar kunnen vertellen hoe heerlijk het bezit zou zijn. Luisterend en observeerend is Rembrandt weldra in hun midden. Hij voelt zoo goed hun armoede, hun gebrek aan vreugde, hun hunkering naar het weinige, wat een kinder leven rijk kan maken, .dat hij zich sterk tot hen voelt aangetrokken, scherp luistert gens van het troepje zwoegen met een reus- achtigen kerstboom. Hijgend en vermoeid, opgewonden van geluk, bereiken zij her huis van den schilder, waar de oude trouwe Hen- drickje op hun kloppen hun de voordeur opent. Rembrandt brengt zijn jeugdige gasten naar het groote atelier. Het groote huis wordt onmiddellijk gevuld met blij gezang en geschater van drukke kinder stemmen, in het atelier draven longens en meisjes heen en weer en werken met haas tigen ijver om den Kerstboom op te stellen en te versieren op de trap maken drie jon gens een heidensch lawaai met een ladder, die zij van den zolder gehaald hebben om de groote zilverpapieren ster boven den Kerst boom te hangen. Maar als de boom klaar is en de vele kaarsjes branden, wordt het rumoer minder. Het gezicht van den Kerst boom, dien velen voor het eerst zien, maakt de kinderen stil, tot Hendrickje zich bij hen voegt en een kerstliedje aanheft. De schrille, ongeoefende kinderstemmen zingen met een vuur en een gevoel, dat ontroert. Vanuit een hoekje bekijkt Rembrandt den boom en de kinderen, en het schijnt hem toe, dat zijn eigen gestorven kinderen in het huis zijn teruggekeerd, om met hun vriend jes kerstmis te vieren. Als de jongens en meisjes, met een blos van genot op de wangen en een schittering in hun oogen, zijn vertrokken, is het oude huis weer stil en donker. Alleen in het atelier brandt een enkele lamp. Met de ronde flu- weelen jnuts op het hoofd en een warmen mantel-om zich heen geslagen, zit Rembrandt meesterlijke uitvoering van een grootsch concept, door de heerlijke schakeering van licht en schaduw en vooral omdat Rembrand! zijn gansche ziel in dit schilderij heeft gelegd! [H)[j3[ID[I3[j5(I3tni[I3tI3(IDtn)Q3a3[j3{ig(I3[i3tID(igtIDtID(n)tI3tIIllIDIIDGDtIDGDEil DE DICHTER VAN „STILLE NACHT". Den twaalfden December 1925 heeft de stad Salzburg een daad van piëteit gesteld je gens haar burger Joseph Mohr, den dichter van „Stille Nacht'Ter dankbare herden king werd dien dag een gedenksteen ge plaatst in zijn geboortehuis in de Steingasse. Plannen zijn toen gemaakt om voor hem en den componist van het wereldbekende Kerst lied, Frans Xaver Gruber, een standbeeld op te richten in Oberndorf aan de Salzbach en daar tevens een Gruber-Mohr-kapel te bou wen. Algemeen houdt men Gruber voor den componist van „Stille Nacht". Er zijn er ech ter ook velen, die dit betwijfelen. Tot nu toe is nog geen document gevonden, dat de strijdvraag afdoende beantwoordt. ^ooooöoooooooooooooooooothxhhw 0 öoooooo-o<xh>o<hx>oo<h>ooooo<xxh>o<5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14