M
„Er is iets, dat ie hindert,'* zei de vriend.
„Goed opgemerkt," gaf de dief onmiddel-
jk toe, „maar war het is, weet ik niet."
„Je voelt je eenzaam," meende dé vriend,
:ooals tedere vrijgezel op Kerstavond."
„Nonsens," schamperde de dief. „Hier
•nzaam Waarom Wij hebben een goed
jner gehad, de kellners zijn beleefd, de zaal
gezellig, er is geen beter strijkje in de stad
vinden, en wij hebben aan tafel meer uit-
•geven, dan menige huisvader vanavond
t an besteden aan Kerstcadeautjes voor zijn
inderen. Bovendien ben ik zoo gelukkig ge
feest jou te ontmoeten wij hebben leuke
•hool-herinneringen opgehaald en ik al-
ïans heb mij vanavond buitengewoon ge-
"museerd."
De vriend tikte den kellner om te betalen
n nam ias en hoed van den kapstok. Harte-
'jk namen zij afscheid terwijl zij elkaar de
and drukten keek de vriend nog eens den
jj ief scherp aan, inspecteerde daarna
'ijn horloge. Toen schoof hij zijn stoel weer
„Ik zal je een goeien raad geven," zei hij.
Je moet trouwen."
„Je komt te laat voor je trein," ontweek de
ief.
„Ik heb nog tien minuten. En die wil ik
ebruiken om je precies de waarheid te zeg
en. Mag ik, nietwaar Ik heb oude rechten
DE DIEF.
heen geen woord drong tot hem door en nij
dig schoof hij z'n stoel in 'n donkeren hoek van
zijn loge, vanwaar hij het tooneel niet kon
zien. Hij neuriede een luchtig revue-wijsje,
hij dacht aan de verrassing, toen hij dien
middag plotseling zijn vriend ontmoette, hij
haalde zich de dolle situaties van het humo
ristisch boek, dat hij pas had gelezen, weer
voor den geest het bleef vruchteloos. Hij
voelde zich eenzaam en bleef in een gedrukte
stemming
Tenslotte poogde hij't met zelf-bespotting.
Karei moest toch maar een verhaal over hem
schrijven. Het was zoo romantisch mogelijk
een dief, jarenlang op het slechte pad, tot in
keer gebracht door een roerende preek in de
Nachtmis en de herinnering aan Kerstmis in
zijn jeugd, toen moeder nog leefde. Moeder.
Zijn gedachten dwaalden weer af. De ont
moeting met Kare had de herinnering aan
zijn jeugd en schooljaren levendig gemaakt.
Het was vroeger zoo goed, in het mooie huis
aan den singel, met moeder die hem aanbad,
en vader, die trotsch was op zijn knappen,
begaafden zoon. Moeder verwende hem, voor
al toen zijn eenig zusje bezweken was aan een
longziekte, totdat Vader het gevaar voor zijn
zoon, die meer en meer verwend en ongeniet
baar werd, inzag, en hem naar een internaat
stuurde. Na zijn tweede vacantie kwam hij
midden onder de schoolperiode thuisom
Vader te begraven. Voor Moeder was de slag
te hard bijna een jaar later rustte zij naast
haar echtgenoot op het kerkhof. De oom, die
als voogd werd aangesteld, vader een
reidde de verdachte transacties voor, die
Blanke Joop op de Beurs moest afsluiten.
Daardoor bleef hij onbekend, gevaar voor
ontdekking van zijn duister bedrijf bestond
er niet en de weinigen, die hem kenden, hiel
den hem voor een rijken vrijgezel, die voor
alles een rustig en onbewogen leven verlang-
de.
Dit bestaan leidde de dief nu tien jaar
niemand verdacht hem of wist van zijn rela
ties met Blanke Joop. Zij beschouwden hun
diefstallen als een beroep het was eenmaal
gekozen, geen van tweeën was van plan het op
te geven. Het was gevaarloos en gemakkelijk.
Slechts nu en dan, zooals den middag, dat hij
zijn trouwen schoolvriend na jaren terugzag,
drong het stuitende en onwaardige van zijn
leven tot den dief door. Maar hij maakte zelfs
geen voornemens om er mede te breken
daartoe had hij het te lang geleid en was hij te
sterk gebonden aan zijn medeplichtige. Hij
werd cynisch, onverschillig tegenover alle
opvattingen van eerlijkheid en moraal zijn
geloof had hij verloren. Hij was de dief.
Het kletterend applaus wekte hem uit zijn
dommelend gepeins. Met de andere bezoe
kers ging hij naar de koffiekamer, waar hij
Blanke Joop zou ontmoeten. Aan een der ta
feltjes vond hij hem. Hij slenterde er heen,
vroeg vuur voor zijn sigaret. „Om half twee,"
fluisterde hij, „jij gaat er in en ik blijf de
wacht houden. Morgenmiddag drie uur op je
kamer den buit verdeelen. Blanke Joop
knikte bijna onmerkbaar, waarna de dief hem
alleen liet. Den omgang met zijn medeDÜch-
Plotseling vertraagde hij zijn gang en druk
te zich dichter tegen de huizen aan. Aan den
overkant der straat, bijna recht tegenover
hem knarste een sleutel de voordeur ging
open en in het licht van de electrische lamp
in de gang zag de dief twee kinderen staan in
rood-wit gestreepte pyama'tjes en roode
muiltjes, in de hoogste verbazing keek de
dief toe, hoe de kinderen in beide richtingen
in de straat tuurden. Toen stak hij de straat
over naar de geopende deur hij was nieuws
gierig en het zou nog zeker een uur duren
vóór Blanke Joop het werk begon, dacht hij
nog.
Verwonderd merkte hij op, dat de kinde
ren niet bang waren, maar eerder verheugd
schenen, toen zij hem zagen naderen.
„Zie je wel," hoorde hij, „daar komt een
meneer."
„Als 't maar een aardige meneer is, die
ons wil meenemen." hoopte de tweede.
Voor de dief iets vragen kon, hingen de
kinderen ieder aan een arm. Hij voelde hen
beven van kou; hun banden en gezicht waren
paars.
„U wilt ons wel brengen, meneer?" vroeg
de een.
„U gaat toch mee, hè?" vleide de ander.
„Eerst naar binnen," commandeerde de
dief. „Het is hier veel te koud. Waarom zijn
jullie niet in bed.?"
„We moesten toch op u wachten."
„Anders hadden wij u niet gezien. En wij
wisten zeker dat u zou komen."
..We hebben den heelen nacht gewacht en
dat zij beneden waren. Hadden zij de deur
geopend?"
„Ik zag ze in de deur staan," legde de dief
uit. „Wachtten zij op iemand? Ik wilde hun
vragen, wat zij zochten, want het is een min
of meer ongewoon verschijnsel twee peu
ters van yijf jaar op dit uur op straat te zien
Ah, pardon; van Rheeman," Hij
boog.
„Mevrouw Diersoldt," antwoordde zij.
„Ziet u, zij zouden dit jaar voor het eerst
met mij naar de Nachtmis gaan. Maanden
hebben zij zich erop verheugd, Leo" blo
zend slikte zij het woord in - „mijn man is
op zee, stuurman op een mailschip en eer
gisteren is Liesje, m'n jongste meisje, ziek
feworden. Ik kan haar niet alleen laten.
onder mij kunnen zij natuurlijk niet gaan
en nu hebben zij 't in hun hoofd gezet, dat
op een of andere manier iemand wel zal op
dagen ora met hen naar de kerk te gaan.
Zoo vast geloofden zij het, dat zij van zeven
uur af wakker zijn gebleven om te wachten
op den redder en zooals u ziet, zijn zij zelfs
uit bed gekomen. Als zij u niet gezien had
den, waren zij stellig de straat ingewandeld."
De dief keek haar aan, terwijl zij onbe
vangen het vreemde avontuurtje uitlegde.
Er was maar één vrouw geweest van wie hij
hield, zijn moeder; noch in zijn studenten
jaren noch later had hij langer dan noodza
kelijk was in gezelschap van dames doorge
bracht; liefde en verliefdheid kende hij niet.
Nu hij, in dit vreemde uur, tegenover de
moeder stond van de dappere mannetjes, die
HET BEROEMDE HONDERD-GULDEN-STUK VAN REMBRANDT. Zie bijsch ift pag. 4).
e. Ik herhaal ie moet trouwen. Je bent
peen kerel om allee,, door het leven te gaan.
Op avonden als dezen voel ie het sterkst hoe
ileen alleen-zijn is. Waarvoor leef ie Ik za!
jeen sentimenteelen lofzang zingen op mijn
vrouw en huiselijk geluk, maar ik ben blij,
t ik vanavond naar huis reis. Ik zou graag
Willen, dat uj hetzelfde gevoel had."
Je ziet ipij verkeerd," antwoordde de
dief kalm. „Die muziek hier was te sentimen
teel en nu ben ik poëtisch als een kostschool-
ie. Misschien heeft deKerstavond invloed
op mij, maar ie kent mij goed genoeg om te
weten, dat de weemoedige bui over een uur
verdwenen is. Je wilt misschien wel, dat ik
vannacht in een kerk terecht kom en luisteren
ga naar Kerstliedjes. Wees niet bezorgd over
ij, Karei, en vlieg naar den trein. Ik ga naar
n theater en morgen ben ik de oude weer."
De vriend keek teleurgesteld.
„Zoek je misschien een geschikt onder
werp voor een Kerstverhaaitje vroeg de
dief, terwijl de kellner hem hielp met zijn
overjas. „Zooiets van een verstokten vrijgezel,
mistletoe en een lief meisje Fantaseer dan,
kerel met mij zul je het niet beleven."
In de taxi praatten zij onverschillig over
hun schooljaren en dat het een genoegen was
elkaar na jaren weer te ontmoeten. De dief
was vroolijk en luidruchtig, zoodra hij echter
den schouwburg voor den tweeden keer
afscheid had genomen en zijn plaats in de lo
ge had gevonden, daalde zijn stemming en hij
moest bekennen, dat zijn vriend goed had
gezien. Hij voelde zich eenzaam.
Maar gevoeligheid stond niet op zijn pro-
|ram voor dezen avond. Hij spande zich in
het blijspel op het tooneel belangstellend te
volgen, maar zijn gedachten sprongen erover
kinder-rijk gezin en leider van een fabriek,
miste den tijd of de lust om voldoende zorg
aan de opvoeding van zijn neefje te geven.
Op het internaat kwamen spoedig de twee
groote gebreken tot uiting luiheid en licht
zinnigheid. Het strenge toezicht van de
leeraren. Vader had zijn keuze van school
nauwgezet gedaan hield de luiheid in toom
en zijn lichtzinnigheid bleef beperkt tot het
zorgeloos uitgeven van zijn zakgeld. De
universiteit werd zijn ongeluk. Hij vertelde
zijnrvoogd, dat hij scheikunde wilde studee-
ren het plan was hem echter slechts inge
geven door zijn verlangen naar een vrij leven,
zonder werk en dwang. Nog meer dan in
zijn jeugd zonder leiding en noodzaak om la
ter in eigen onderhoud te voorzien, werd de
studie geheel verwaarloosd en verdeelde hij
zijn tijd tusschen bed en café. Toen hij meer
derjarig was en het ouderlijk kapitaal in eigen
beheer ontving, was hij nog even ver van het
einde zijner studie als toen hij het internaat
verliet. Zijn vrees voor arbeid en zoeken naar
middelen om zonder moeite geld te verdie
nen, bracht hem tot speculanten. Onervaren
heid en een gewetenlooze beursspeculant
maakten hem binnen drie maanden arm.
In die critieke dagen maakte hij kennis met
Blanke Joop, een bankbediende, die na een
vonnis wegens verduistering, op den weg der
misdaad was geblev.en. Oplichterij, verval-
sching van cheques en, als het noodig was,
inbriak en diefstal werd hun broodwinning.
Blanke Joop was sluw, pleegde het liefst op
lichting, die volgens de wet geen misdrijf kon
genoemd worden en ging slechts in uitersten
nood over tot inbraak in een onbewoond huis.
Zijn medeplichtige toonde zich spoedig even
geslepen, bleef op den achtergrond en be-
tige hield hij zakelijk afkomst en opvoeding
waren steeds een muur geweest voor elke
poging tot meer vertrouwelijkheid en vriend
schap van Blanke Joop, die een schurk van
het ruwere genre was.
Na de voorstelling liet de dief zich naar een
restaurant rijden hij soupeerde er en dronk
aan de leestafel tot een slaperige kellner hem
waarschuwde, dat het sluitingsuur was aan
gebroken. Met de tram reed hij naar de grens
der buitenwijk, waar zij dezen nacht hun
kans zouden wagen. Terwijl hij door de stille
straat wandelde, rustig als een late voorbij
ganger, die van café naar huis gaat, beslopen
hem opnieuw eenzaamheid en neerslachtig
heid. Hij voelde zich als een vloek tusschen
de stille huizen, waar iedereen in rust het
feest van Kerstmis verbeidde. Ellendig was
het, dat zij juist nu gedwongen werden door
inbraak hun financiën te herstellen. Blanke
Joop was met het voorstel gekomen. Zij had
den langen tijd geen gelegenheid gehad voor
een ongevaarlijke zwendelzaak of oplichting.
Het geld raakte op en hij wist in een der stra
ten van een buitenwijk een huis, waar zij een
flinken voorraad juweelen en Oostersche sie
raden zouden vinden. Kerstnacht bood gun
stige kansen voor een inbraak.
Het werk zou zijn sentimenteele gedachten
wel afleiden, peinsde de dief. In een donkere
straat sluipen, om de wacht te houden, terwijl
een medeplichtige deuren forceerde en ju
weelenkistjes openbrak, was wel iets anders
dan in de kerk naar Kerstliedjes en predica-
ties te luisteren. De dief glimlachte. Hij wist
wel, dat zijn gevoelige stemming niet lang zou
duren. Opgewekt bijna liep hij naar het einde
der straat, waar hij in een portiek Blanke Joop
zou vinden voor de laatste afspraak.
we waren bang, dat het te laat zou worden."
De dief dacht, dat hij droomde. Wat be
doelden die twee met hun wachten en te
laat komen? Hij bekeek hen nauwkeuriger.
Het waren twee jongetjes, vijf of zes jaar
oud: even groot, .dezelfde pantoffeltjes en
pyama's, dezelfde oogen en haren, hetzelfde
nu hoogroode gezicht met een aardig wip
neusje. Hij wilde hun, tamelijk overbodig,
vragen of zij tweelingen waren, toen hij er
gens in het huis een deur hoorde dichtslaan
en haastige voetstappen naderen. Een dame
kwam 'n oogenblik daarna haastig de trap af.
„Stoute oengels," begon zij, nog op de
trap. „Waarom zijn jullie ongehoorzaam ge
weest? Ik heb jullie toch verboden uit bed
te komen."
De kinderen luisterden niet naar het
standje.Juichend trokken zij haar naar den
dief.
„Er is een meneer gekomen, moeder. U
wou het niet gelooven, hè, dat hij komen
zou? Is het niet te laat, moeder? Zullen we
ons aankleeden?"
Met haar kinderen kwam zij naar den dief
toe. „Ik hoop, dat zij u niet hebben opgehou
den, meneer. O, wat zijn jullie koud," schrok
zij, toen zij de verkleumde handjes voelde.
Gauw naar bed. Jullie wordt verkouden,
omdat je ongehoorzaam bent geweest."
„Maar we gaan met meneer mee."
„Eerst naar bed. Anders moet je thuis
blijven."
Gehoorzaam beklommen nu de rood
witte kereltjes de trap. De dief hoorde, dat zij
verlicht zuchtte, toen zij boven een deur
hoorde sluiten.
„Ik hoop, dat zij u niet hebben opgehou
den," herhaalde zij. Ik wist natuurlijk niet,
blijkbaar een soort wonder verwacht had
den, voelde hij slechts dat zijn mismoedig
heid en cynisme hem verlieten. Hij schatte
dat zij zeker ouder dan dertig was, maar in
spreken en manieren was zij een meisje.
Groote bruine oogen, een wipneusje als haar
kinderen en een kleine mond in een regel
matig gezicht: een kind-vrouwtje, naïef, kin
derlijk, maar niet zorgeloos of onnadenkend;
de deugden van een kind, het karakter en de
ziel van een vrouw. De dief begreep plotse
ling het blinde vertrouwen van haar kinde
ren in den wonderbaren geleider en benijdde
den man, die met deze vrouw door het leven
mocht gaan.
„Ik ben blij, dat u ze zag," ging zij voort;
„ik dank u vriendelijk. Zij zouden...."
Van boven kwam een vleiend stemmetje;
„Komt u ons aankleeden, moeder? Anders
komen we te laat en de meneer moet zoo
lang wachten."
Zij bloosde sterk, maar de dief zei; „Uw
zoontje heeft gelijk, mevrouw. Ik zal met
uw verlof hier wachten. Hoe laat begint de
Nachtmis?"
Zij keek op de klok in de kleine vestibule.
„Over een half uur. Maar..
„U kunt ze toch niet teleurstellen. Ik had
toch het plan er heen te gaan," loog de dief.
„Dan heel graag," antwoordde zij. „Zij
zullen het heerlijk vinden." Wantrouwen
was haar vreemd,
De dief wachtte op de bank, in een soort
gedachteloosheid. Het absurde van den toe
stand drong niet tot hem door; het leek de
gewoonste zaak ter wereld, dat hij met twee
vreemde kinderen naar de kerk zou gaan,
zoo natuurlijk als het voor de kinderen was
dat het Kerstkindje een geleider had ge-