:rde blad
„de leidsche courant"
zaterdag 10 december 1927
samaria
frederik van eeden
rieven van een
stedelander.
door Gr.
0 wille van het ongeloof, dat Jezus i
ludea trof, omwille van de vijandige
adheid der farizeeön, die zeker Hèm
len zoeken te dooden. tot Wien nog
rderen zich wendden, dan tot Joannes
Dooper, verliet Jesus Judea, waar Hij
maanden geleden was heengegaan en
had geopenbaard in Jerusalem,
ij hoopte met recht in Galilea, waar-
nu zijn schreden zich wenden zouden,
r geloof en aanhang to zullen vinden,
e rechte weg van Judea naar Galilea
it door het tusschengelegen Samaria.
el is goed op te merken, dat Jesus zich,
ado in Samaria, begaf op vijandigen
id, want de Samaritanen waren de
istochtelijke tegenstanders van het volk
[eerdero malen hooren we van deze
lidschap spreken in de dagen van
istus.
Loe is er de 'verklaring van?
'eilelijk zijn de Samaritanen alleen al
r hun bestaan een voortdurend verwijt
r hel volk van Israël. Immers meerde-
stammen van het Joodsche Volk kwa-
1 indertijd in opstand tegen het regee-
(1 huis van David. Zij werden daarom
Gods vloek getroffen, en de opstandi-
i vervielen tenslotte in de straf, welke
I toel.et, dat zij werden weggevoerd in
üngschap naar Assyrië. Hierin nu, in
a opstand, ligt de eigenlijke oorzaak vau
ontstaan der Samaritanen.
)oor de wegvoering in ballingschap was
geheele bevolking van het Tien Starn-
ïrijk het oude rijk van Samaria, niet
;eroeid, maar op schrikbarende wijze
und.
Je Assyrische overheerschers lieten het
J, dat door de Joden verlaten was, niet
i zijn lot over, maar stuurden kolonis-
die heiden waren, en een bonte men
ing vormden van allerlei volken uit het
t van Azië, in het ontvolkte land, naar
stad Samaria. Zoo ontstond langzamer-
ïd de provincie Samar.a.
■ooals te verwachten was vergroeiden
achtergebleven Joden met de nieuw aan-
umen heidenen. Zij huwden onder el-
ider, en zoo g.ngen ook over de gods-
nstige opvattingen en gewoonten, we-
zijds. Maar het resultaat van dit alles
rd, dat net Samaritaansche volk vol-
?kt niet meer was het uitverkoren volk
is, al woonde het dan in het Beloofde
ad; dat bel ook geen aanspraak meer
ken kon op de beloften, welke God- aan
n Volk gedaan had.
vaast hun heidensche afgoden begonnen
kolonisten uit Azië ook vereering te
i. en voor den God der Israëlieten, die
aantroffen, en het ging wel zóó, dat om
le van de zwakke ideeën, hunner eigen
lenvereering, de sterke en machtige idee
i den God van Israël de overhand ver
leg en daardoor verdwijnen ten laatste
heidensche afgoden geheel uit den eere-
inst der Samaritanen. Bovendien namen
ook over de schriften van den grooten
afeet Mozes, die in zulk hoog aanzien
ind bij de Israëlieten.
Door den loop der jaren begon het volk
feitelijken afkomst en oorsprong te
•geten, en kreeg de gedachte alsof ze
ijJ daar gewoond hadden, voelde zich
i met de Joden, en ging zijn afstam-
ag terugvoeren tot niemand minder dan
den Aartsvader Jacob.
Haar vergeten we nu niet, dat voor dit
ik de beloften van God aan het Jood-
ie volk gedaan, niet golden;"dat zij de
jfetiën en de genaden van het Verbond,
t God met zijn volk had gesloten, misten,
(doende was ook het begrip omtrent
iiova veel minder levendig, veel minder
Gelijk. Feitelijk gaven zij aan Jehova
ciits een bijzondere vereering, meer dan
a hun afgoden; en al hadden ze dan wel
ligszins ook de verwachting op den be
lden Messias, deze was toch ook niet
leel zuiver en juist, bedorven als ze was
ar nationale verlangens.
Toen kwam het eigenlijke volk van Is-
II los uit zijn ballingschap, en zij gin-
a op do puinhoopen van - het oude, een
luw Jerusalem bouwen en een nieuwen
apel; en ziet, hoe de Samaritanen, dan
1 verlangen, aan dien arbeid mede te
en ter eere van Jehova, wiens vereer-
rs ook zij beweerden te zijn.
We voelen het conflict aankomen. Zij
rden afgewezen, en met recht; maar van
in tijd af dateert de onverzoenlijke haat
r beide buurtvolkeren.
Set is echter tevens een duidelijke vin-
rwijzmg, dat do Samaritanen toch hard-
ikig hadden vastgehouden aan hun Jc-
va, hun Messias, en hun boeken van
JSOS.
Bij het verloop der eeuwen wordt de toe-
md niet beter, maar van beide zijden
irdt de vijandschap steeds levendig go
uden. En als de tijden vol zijn, en de
Zouden er in ons land nog kerkkoren
b, dio zij 't soms en voorzichtig
»'n oude „muziekmis" wel eens zingen?
n mis van Bree, Beitjes, Verhulst, Mo
rt of Beethoven om de componisten
opgaande lijn te noemen?
Ik denk het niet. Zelfs voorzichtig, d.
f een compositie kiezend in gedragen
li. zal men die oude missen wel niet
*r uit de koorkast halen gesteld dat
daar nog in liggen. Een enkele be-
trde zanger moge er al eens over pra-
k het jongere ges'acht kent die „mu-
tonissen" niet meer, is van meet af ge-
ön aan do Palestrynsche muziek en
'„nihil obstat".
Wat zelfs zoo'n bejaarde korist wel
!t meer zal heugen is de tijd, dat er
lengde koren in onze kerken zongen:
®es en heeren. Bij overlevering weet
dat het hier en daar geschiedde in
®ec Gloria of Credo op hun gemak te
Messias verschijnt, vindt hij do Joden en
Samaritanen in afgekeerdheid van elkan
der.
Christus zelf heeft de Samaritanen in
het ongelijk gesteld betreffende hun ge
dachte, dat ze behoorden tol het volk van
Israël. "Want "Jesus noemt hen, in tegen
stelling met zijn eigen volk „vreeindel.n-
gen"; en als Jesus, nog tijdens zijn open
baar leven zijn Apostelen uitzendt om te
preeken en wonderen te doen, dan beveelt
Hij met nadruk: „Gaat niet tot de heide
nen en de Samaritanen, maar veeier tot
de verloren schapen van het huis van
Israël".
We moeten hierbij wel degelijk in aan
merking nemen, dat alleen het Volk Gods
de belofte had van den Messias. God had
nu eenmaal het Joodsche volk uitgekozen
om er een Verbond moe aan to gaan; tot
hen zou de Messias gezonden worden.
God is getrouwd en doet, wat Hij belooft,
en zoo kon Christus, om wille van Gods
belofte, aan zijn Apostelen verbieden te
gaan tot de Samaritanen, die niet tot het
uilver koren Volk behoorden.
Maar let dan ook op, dat, wanneer hot
Oude Verbond is opgehouden, wanneer er
dus geen afspraak meer bestaat, Christus
ook heel anders spreekt. Dad zegt Hij tot
zijn Apostelen: „Weest Mij getuigen in Je
rusalem en Judea, in Samaria en tot
aan het einde der wereld''. Hier noemt
Jesus dat land dus juist afzonderlijk op
als arbeidsveld der Apostelen; en zo wor
den dus volstrekt niet uitgesloten van hel
heil, dat de Messias brengen kwam. Han
delt den Christus nu niet tegen zijn eigen
bevel?
Neen, in zoover niet, dat Christus komt
voor alle menschen, en Hij hier vooruit
loopt op zijn later bevel, om aan allen,
zonder uilzondering het Evangelie te ver
kondigen.
Jesus gaat dan naar een stad van Sa
maria, welke Sychaz genoemd wordt.
Treffend is deze benaming van die stad,
welke van ouds Sichem heeft geheeten;
Cychar toch beteekenl: „stad van den leu
gen", en illustreert de onwaarachtigheid
van den Jehovad enst, welke daar geoefend
werd. Toch was het oude Sichem een zeer
eerwaardige stad, het eerste heiligdom der
Joden.
Toen Abraham het land, hetwelk hem
door God gewezen werd, betrad, hield hij
het eerst halt in Sichem, te midden van de
Kanaanitische bevolking. Hij ontving er
een openbaring en bouwde er het eerste
altaar.
Ook Abraham's nazaat Jacob treffen wo
hier na zijn terugkeer uit Mesopotamia,
met zijn familie aan. Hij kocht er voor
geld het land, waarop zijne tenten ston
den, en richtte eveneens een altaar op ter
eere van Jehova.
Als tegenhanger van het heerlijk beeld,
dat wij aanschouwen in den Messias, dio
bij Sichem zich neerzet, herinneren we
aan den bloedigen wraak van do twee zo
nen van Jacob, Simeon eq, Levi, tegen de
stad Sichem. Om w lie van die daad wer
den zij, evenals Ruben de oudste om an
dere redenen, achter gesteld, en op zijn
sterfbed gaf de aartsvader Jacob de belof
te van bet Messiaansch vaderschap over
aan den vierden zoon Juda.
En nu betreedt de Messias, de spruit
van Juda hetzelfde gebied.
Daar rustte ook het gebeente van aarts
vader Joseph, Jacobs zoon, die eenmaal
het huis van Jacob heeft gered; en die
schoen te zullen blijven overheerschen, in
zijn nageslacht, over Israël door zijn stam
Epbraim; maar de scbepter was eenmaal
aan Juda. beloofd, en daardoor zal Sichem
de overheersching niet bezitten.
Nu komt de Zoon van David in de stad,
vanwaaruit eenmaal klonk de oproerkreet:
„Wat maakt ons David? Wat geven wij om
den zoon van Isai? Van Sichem uit begon
de opstand, die leidde tot zulk een ellende
als de ballingschap, de wegvoering van
het volk, was.
Op het land, dat Jacob kocht, en dat hij
later gaf aan zijnen zoon Joseph, had hij
een put, een bron gegraven, waarom dan
ook deze naar Jacob genoemd werd.
Wanneer wij ons aldus verplaatst heb
ben in de omstandigheden van lijd on
plaats, kunnen wo overgaan lot het be
spreken van de openbaring, welke de Mes
sias gedaan heeft, gezeten bij de bron
van Jacob, cn het land van Joseph, zijn
beide voorvaderen en voorafbeeldingen.
Die voorvallen aldaar, en het gesprek
niet do vrouw uit Samaria zijn zoo inte
ressant, dat we daar een volgend artikel
aan zullen wijden.
Wij achten deze voorafgaand1 uiteen
zetting noodig, om een goed beeld te krij
gen van de verhouding van Joden en Sa
maritanen, over welke zoo menigmaal in
het Evangelie wordt gesproken
gaan zitten luisteren, het kerkboek geslo
ten tusschen de vingers. Het bidden werd
weer hervat als het koor zweeg en do
de Haagsche Binnenhofskerk b.v. maar
gehoord heb ik ze ook nooit.
Wel heb ik den overgangstijd tusschen
„muziekmissen" en de Palestnyscho com
posities meegemaakt
Die overgang is volstrekt niet zoo vlot
van stapel geloopen a's men thans mcenen
zou. Menig koor hield lang hardnekkig
vast aan de missen, welke sinds men
schen heugenis werden gezongen, terwijl
tusschen voor- en tegenstanders van „de
nieuwe richting" vaak een felle strijd be
stond een strijd, waarin zich ook do
musicale kerkgangers mengden. Behalve
in gesprekken, was dit ook merkbaar aan
den grooten toeloop van geloovigen naar
hoogmissen, waar Mozart, Verhulst. Viot-
ta e.a. nog in eere werdén gehouden.
De „nieuwe stijl" nieuw n.b., hoe
wel Palestrina's mis „Papae Marcelli" al
eeuwen oud is werd saai genoemd, ter
wijl do missen in opera-stijl genrezen
werden a's beter in staat ora godsdienstige
gevoelens op te wekken. De voorstanders
dezer „oude richting" hoewel feitelijk
veel jonger bewezen intusschen hun z.g.
pieuzo voorkeur een s'cchten dienst door
priester aan het woord kwam, indien dan
ten minste do organist de musicale aan
dacht niet voor zich opcischto met
„mooie" tusschenspelen.
't Waren toen feite'ijk complete concer
ten, welke ter bege'eiding der Hoogmis
werden gegeven; van eenig streven naar
samenhang met de liturgie geen sprake.
In dit opzicht herinner ik mo b.v het
volgende: Nadat de priester de Credo had
aangeheven, viel het koor niet terstond
in, maar fantaseerde de organist rustig
door totdat de geestelijk© ook „Dominus
vobiscum" (door het koor beantwoord met
„Et cum Sniritu tuo") en „Oremus" had
gezongen. Dat was practisch vond men.
Zoodoende immers kregen do zangers
ruim tijd om, terwijl do plechtigheid aan
hot altaar voortschreed, hun Credo aan
te heffen en uit te zingen.
Alsof de priester den zang nog niet
aangeheven had, klonk het opnieuw:
„Credo in unum Deum", liefst nog een
paar ma'en herbaa'd Terwijl ik dit schrijf
komt nog een vroolijke melodie in de her
innering, waarop werd gezongen: „Credo,
credo in unum Deum, credo in unum
Deum, credo". En zoo ging dit maar door
met allerlei tekstherhalmgen. Ik wed dat
er wel van zulke missen zijn, waarin ket
terijen staan, zóó zonder'ing werden de
woorden soms door elkaar gewerkt.
Door die herha'ingen en de soms lange
voor- en tusschenspelen van het orgel wer
den de Gloria en Credo wel eens zóó ge
rekt. dat ze in den gewonen Zondagschon
mistijd niet ten einde konden gezongen
worden, w'lde de priester niet al te lang
moeten wachten en do H Mis niet te lang
duren. Wat nood! Er was hier of daar in
de compositie we' een goed slot te v'n-
den; daarbij werd geen rekening gehou
den met den tekst, de muziek was de
hoofdzaak.
En dan die so'o'sl In de Haagsche St
Jacobuskerk heb ik nog een tenor gekend,
d:e a'leen in de HooTnissm meezong en
daarvoor gehonoreerd werd. En natuurlijk
was hij n;et de eenige Hadden wo toen
al verkeerd :n het stadium der vereenigin-
gen en bonden, er ware beslist een bond
van gesalarieerde kerk-solistcn opgericht
met een weerstandskas om bij loonactie
sterk te staan. Zóó ver waren wo toen
echter nog n:et.
Die solisten waren bij de kerkgangers
goed bekend en bij plechtige go'egenheden
kwamen hun namen behoor'ijk in de
krant. Trouwens: in d:t euvel vervallen
wo nu ook weer! 't Salaris moge verdwe
nen zijn, de roem is er weer wat eigen
lijk niet past.
Behalve de muzieknrssen waren ook
vele „Tantum Ergo's" en verschil'cnde
hymnen, we'ke na de consecratie of in
plechtige 'oven konden gezongen worden,
van wereldse hen z'n a'losbehalve vrij te
pleiten, terwijl de orge begeleiding vaak
het karakter van concerteeren aannam
Wat zegt men b v. van voorspelen van 3f'
of 40 maten?
Maar al b'eef in sommige kerken de
wereldsche muz'ek ook bedenkelijk lang
in eere, het bekende Pause'ijke „Mulo
Propr'o" betreffende den korkelijken
zang dreef ze toch allemaal op de vlucht
en thans is muziek, welke het „nihil
obstat" verwierf, schering en ins'ag.
Bovendien werden in eere hersteld do
Gregor aansche tusschenzangcn Gra
duale, Offertorium en Post-communio
welke voorheen door de langgerekte nr's-
eomposities in 't gedrang waren geraakt,
terwijl in 't algemeen weer verband werd
gebracht tusschen koorzang en liturgie
Nu we dus in ons land we^r het goede
pad bewandelen, mag algomcene instcm-
m'ng verwacht worden met de vraag: hoe
is men er (och toe gekomen, de kerkmu
ziek cm t;:d lang tot een caricaluur te
maken?
Pater Huyghens. directeur der korko-
'ijke Muziekschool te Utrecht, heeft dezer-
dagen in een lezin^ uiteengezet, dat de
me'odie onzer kerkelijke gezangen, spe
ciaal van het Gregoriaansch, van Jood-
schen oorsprong is Zooals de Israël'c
ton zongen deden later de Chrslenen het
ook, zij 't dan dat natuur'ijk met de an
dere tekrten wijzigingen intraden. En
ziet nu, hoe de Joden de eeuwen door ii
hun synagogen aan den kerkdijken zang
hebbm vastgehouden en nog vasthouden
zij maken van hun godsdienstoefenin
gen geen concerten, beseffend dat binnen
de tempc'wanden ook slechts tcinpe'mu-
ziek tehu;s behoort terwijl wij..,. In
d't verband ban b.v. ook nog herinnerd
worden aan het dreunende orgelspel, dat
midden tusschen de Praefatio placht inge
last to worden De priester moest dan
even wachten, wat zoowaar gewoonte was
geworden, tot de organist hem het voort
gaan niet langer belette, 't Moest misschien
nog wol beduiden, dat ZijnEorw. even
moest kunnen pauseeren: om weer op adem
to komen.
Enfin, we zijn van do dwalingen onzes
weegs teruggekeerd on leggen ons tegen
woordig erop toe, de ware kerkmuziek
steeds meer te volmaken Gelukkig gevoe
len we nu geen neiging meer, met het ge-
s'olen kerkboek te gaan zitten luisteren
Do melodiën, welke ons thans omzweven,
zijn metterdaad geschikt, om do gods-
dienstigo stemming tc verhoogen. Wie met
kenn's van zaken een noogmis bijwoont,
gevoelt innig verband lusshen altaar en
koor; de muziek verstoort de noodigo een
heid nu niet meer.
Met de invoering van den Pa'estryn-
schen stijl ging gepa&rd een verbetering
in de uitvoering dor Gregoriaanscho ge
zangen, voorheen de stiefkinderen der
kerkkoren. De missen werden gerepeteerd,
goed gerepeteerd, maar het Gregoriaansch
zong men van 't blad met het gevolg
natuurlijk, dat er vaak heel weinig van
terecht kwam en zoodoende die seboone
kerkelijke muz:ek in discrediet raakte
Een geïuk bij dit ongeluk was, dat de
uitvoerige muziekmissen slechts lijd lie
ten voor het mishandelde Introïtus, zoo
dat deze ergernis ten minste tot een mi
nimum beperkt bleef.
Het bekendst© gedicht uit do „Gras
sprietjes'' is wel het „Predikantenlied".
Laten wo er onmiddellijk aan toevoegen,
dat dit gedicht, geschreven iu de Tachtiger
jaren, zoals van zelf spreekt, geen persi
flage is op de predikanten in 't algomeen,
maar op de talloos vele dichtende domi
nees on ook op enkele Katholieke gees
telijken uit het midden der 19de eeuw,
die naar Van Eedens oordeel geen dichters
uit roeping waren.
Van Eeden bedoelt allerminst, do Pro-
testanLsche of Katholieke geestelijken in
hun eigenlijko ambtsbediening, in hun
waardigheid, of als mensch, aan te tasten.
Het gedicht moet geoordeeld worden als
litterair tijdverschijnsel. Toch zou meen g-
een er óf leedvermaak in vinden, óf er
zich aun ergeren, als ik het in zijn geheel
overnam. Het telt trouwens 42 stroplien
en neemt dus ook to voel ruimte iu, en het
profamocrend radicalisme der jeugd is v.
Eeden nu ook vreemd geworden. En ein
delijk zouden verschillende stroplien voor
lezers, dio niet al lo goed thuis zijn in do
litteratuurgeschiedenis der 19do eeuw, vcol
te veel toelichting eischen.
Nadat Bernard ter Haar, Nic. Beets,
De Gonoslet, Van Vloten, Huet, Laurillard,
M. A. Perk en vooral J. J. L. ten Kate con
veeg uit do pan hebben gekregen, richt hij
zich tot een paar Katholieke dichters, die
in het oog der pasgenoemden niet het
„waar geloof" bezitten. Enkele stropheu
sckiij\en wo af.
Vinger Gods, wat zijt gij groot!
Zelfs van 't waar geloof ontbloot
Brengt toch 't geestelijk gewaad
Dichterzegen, vroeg of laat.
Zie daar dat verdoolde schaap dan,
Zie dien armen dicher Schaepman:
In het duister tast hij rond,
Toch spreekt verzen nog zijn mond.
Hoor ook pastoor Brouwers' lied!
Ach! het rechte wordt het niet....
Waarlijk, ik voor mij verkies
Nog.... Jeronimo do Vries.
En dan komen de predikanten aan de
beurt die journalist werden.
Waarom, legdet gij Do Veer
't Zielehcrdcrsambacht neer?
Ach! gij hadt hot moeten blijven
Stellig zoudt gij beter schrijven.
Kranten, politiek, en zoo,
Laat dat over aan De Koo,
Die te ver reeds afgedwaald
Toch don hemel niet meer haalt.
Juist do predikanten, die op eon aniler
terrein des levens hun kracht zochten,
worden met goedmoedigen humor behan
deld. Vau Eeden zal zonder twijfel de laat
ste geweest zijn, om de geniale gaven van
Dr. A. Kuyper te betwisten. Toch moet
ook dezo het ontgelden.
Kuyper is wel Predikant,
En schrijft levens in een krant.
Maar die heeft zoon vreemd idee
Van zijn plicht als dominee.
Zeker is hij groot en knap,
Maar het vrome leeraarschap
Drijft hij wel wat oorlogzuchtig,
Wat rumoerig cn luidruchtig.
Laat dat schrijven, bits en fel.
'I IJdele professorsspcl;
Wellicht dat het lot u gunt
Dat go verzen maken kunt.
Daarna krijgt Allard Pierson een beurt,
eerst vrijzinuig predikant en een der voor-
En o, die gerekte manier, waarop meu
het Gregoriaansch ten gchoore brachl! De
rzaak hiervan lag begrijpelijkerwijze
hierin, dat de gezangen vaak te moei ijk
waren om zoo op 't eerste gezicht naar
hehooren te worden uitgevoerd, zoodat inen
Vdachtzaain zong, noot voor noot luiste
rend naar den organ:st ,d:e er dan nog
maar een flink register bijtrok als do
zangers hem door hun geschreeuw niet
':onden verslaan. Ja, 't was maar al te
vaak schreeuwen.
Het toppunt in ga'mendc langgerekt-
hn:d werd bereikt hij requiemmissen en
hij psalmen en den treurtoon, zooals do
Miserere. Niet genoeg, dat de mcj'odl'o
reeds do stemnrng uitdrukt, waarin do
tekst is op te vatton, meenden de ouder-
wetscho zangers dit nog te moeten onder
strepen door alles op halve en heelo
liefst heelo noten ten gehooro te bren
gen.
En nu moet ik een musicale biecht
spreken. Zooals gezegd, heb ik den over
gangstijd tusschen oud en nieuw mede
gemaakt. Bij do gedirigeerde missen gaf
d:t geen wrijving; dan had de dirigent ons
allen aan zijn stokje. Bij 't Gregoriaansch
evenwel.... Do ouderen hielden dan vast
aan hun sleur, terwijl do jongeren in vu-
rigen ijver voor do verbeterde inrichting
vooruit wi'den Dit werkte de eenheid en
daarmede de schoonheid niet in de hand,
allerminst wanneer er beurtzang was en
afwisselend een jongere do voorzanger
cn de ouderen aan 't woord waren. Als
het beuftrooster mij het voorzingen op
droeg, ging ik mijn eigen gang, zoodat
do goede geloovigen om cn ora een vlug
gezongen vers en een s'epend vers te hoo
ren kregen. Een enkele kerkganger uitH
daarover wel eens zijn ongenoegen hij
was „ontsticht" maar dan wierp ik na
tuurlijk de schu'd op de „oude sokken",
iret wi'lendo welen van matiging, ,,'t
Hoorde zool"
Moge deze late biecht, waarbij 't be
rouw niet ontbreekt, mij alsnog absolutio
doen verwerven.
AJO.
>or S.
n.
mamion van do moderne richting, dio zich'
ovenwei aan de kunstgeschiedenis ging
wijden,
Droevig dolend joeg hij na
Goddeloozo «esthetica,
zegt Van Eeden. Maar:
Midden iu zijn heidensch streven
Ziet! daar staat hij plots de lier
Met echt dichterlijken zwier.
En nu moet men weten, dat do fijuc stij-
list Pierson absoluut geen dichter was.
Maar nu genoeg, over en uit het Predi
kantenlied.
Ten Kato moest het wel in 't bijzonder
ontgelden bij do jongeren. Het dichtoa
was hem oen handwork geworden; de mal
van Vondel on Bilderdijk had hij tot zijn
beschikking zonder natuurlijk hun our-
spronkelijk scheppond-poëtisch gevoel.
Daarenboven was hij een handig vertaler,
die do verzen van allerlei buitenlandscho
beroomdheden in berijmd Nederlanuscli
overzette. Zoo vertaalde hij o. a. de DLiiia.
Commedia van Dante en Vau Eeden
merkt spottend op dat de vertaling „divio-
ner'' dan 't oorspronkelijke is want
Dantc was maar een leek.
„Do eigen lijfpoeët des Heeren
Heeft van Dante niets lo lecren".
Aan Ten Kato wijdt Van Eeden een af
zonderlijk poeëm, waaruit we ter kon-
schetsing een paar slropben overnemen.
Ze zijn geschreven iu dezelfde quasi-ver-
heven taal, waarvan Ten Kate zich be
diende.
Ten Kate! Ten Kate!
koniug der cantate!
Die hupp'lend in het priesterklec-u
Den lusthof onzer taal betreedt,
De schoonste bloemen plukkend, men .lend,
Met bonten zwier zo strikkend, strenglend,
Verenglend 's levens duistre sfeer,
Ons minzaam d.chtend naar den lieer
O. J. J. L. ten Kale!
O vorst van rijm en maten!
Zing opl Zing op! Ten Kale!
Gij kunt het tocli niet laten!
Laaf onze ziel aan Harmonie,
Al wat gij zingt is Poüziel
Zing dartel, speelsch of vroom vau zinner
Op kerken, vorsten en vorstinnen
Wij minnen alles wat gij doet:
Want wat Ten Kale schrijft is goed!
Zing, J. J. L. ten Kute
Ten aller vromen bate!
En nu, „Aan Tollens" dat do volgende
kostelijke onzin te hooren geeft:
Tril cither! dicht vuur blaak! O gij mijn lier
sta pal!
Klinkt, snaren van mijn hart, mei daav'r nd
woordgoscha.,
Sterk, God, mijn luide stem die door de
hallofrondon
Den lof van Hollands dichter gaat ver
konden.
Wat snoeft go, o Brit? Wat stol i ge, c
wufte Gal
Mot brommend snorren en verblind gebral.
Op uwen d chterroem en dichterko cn,
Als waar hij ons geen Tollens ooit geboren?
Dit ia geheel in den trant van Ilelmers
„Ilollandsche Natie" en de bombastische
beeldspraak is op dolle wijze door elkaar
gegooid. Genoeg over de „Grassprietjes"
Niet minder dan do ernstige 1 Horai re kri
tiek heeft dit hoekje de schahlonenjacht
der 19de ecuwscbe dichters aan do kaak
gesteld.
LEVENSWIJSHEID.
WIL.
„Ik wil!" Dat woord is macht-'
Denkt mon het ernstig, stil,
Het kan oen berg verzetten,
Dat eeno woord: „Ik wil!".
F. Halm.
„Mijn willen hield den vijand gevan
gen en daaruit smeedde hij mijne ketenen
en kwelde mij. Want uit verkeerden wil
is de begeerlijkheid gemaakt en door dezo
te dienen ontstaat do gewoonte; on wordt
er aan do gevvoonto geen weerstand ge
boden, zoo ontstaat er noodzakelijkheid."
ponfessiones van den H. Augustinus
VIII 5 vertaing van mr. Frans Erena.
„Een man mot grooto inlellecluoelo ga
ven, maar zonder wil, is een goudmijn, dio
niet ontgonnen wordt."
Prof. J. Hoogveld.
Wat hel kleinste kind moet welen.
Schijnen grooten vaak vergeten
„Do zon moge door de maan verduisterd
worden en in haar schijn lichtglans verlie
zen, toch blijft zij in zich zelve de onuitput
telijke bron, waaruit liet licht voortstroomt.
Eveneens gij, bron van het ware Licht,
onuitputtelijke schat van het leven, gij,
van wie ons alle zegen kwam: al werdt gij
-n oen korten tijd door de schaduwen de»
doods omhuld, gij verspreidt overal met
volle atroomen het licht, l.et onsterfelijk
leven. Daarom zullen wij Uw overgang geen
dood noemen! Wat is hij dan? Een sluime
ring, een vertrek uit dezo wereld, uw in
trede in do woning en heerlijkheid Gods'.
n. Johannes van Damascus.