:rde blad „de leidsche courant" zaterdag 10 december 1927 samaria frederik van eeden rieven van een stedelander. door Gr. 0 wille van het ongeloof, dat Jezus i ludea trof, omwille van de vijandige adheid der farizeeön, die zeker Hèm len zoeken te dooden. tot Wien nog rderen zich wendden, dan tot Joannes Dooper, verliet Jesus Judea, waar Hij maanden geleden was heengegaan en had geopenbaard in Jerusalem, ij hoopte met recht in Galilea, waar- nu zijn schreden zich wenden zouden, r geloof en aanhang to zullen vinden, e rechte weg van Judea naar Galilea it door het tusschengelegen Samaria. el is goed op te merken, dat Jesus zich, ado in Samaria, begaf op vijandigen id, want de Samaritanen waren de istochtelijke tegenstanders van het volk [eerdero malen hooren we van deze lidschap spreken in de dagen van istus. Loe is er de 'verklaring van? 'eilelijk zijn de Samaritanen alleen al r hun bestaan een voortdurend verwijt r hel volk van Israël. Immers meerde- stammen van het Joodsche Volk kwa- 1 indertijd in opstand tegen het regee- (1 huis van David. Zij werden daarom Gods vloek getroffen, en de opstandi- i vervielen tenslotte in de straf, welke I toel.et, dat zij werden weggevoerd in üngschap naar Assyrië. Hierin nu, in a opstand, ligt de eigenlijke oorzaak vau ontstaan der Samaritanen. )oor de wegvoering in ballingschap was geheele bevolking van het Tien Starn- ïrijk het oude rijk van Samaria, niet ;eroeid, maar op schrikbarende wijze und. Je Assyrische overheerschers lieten het J, dat door de Joden verlaten was, niet i zijn lot over, maar stuurden kolonis- die heiden waren, en een bonte men ing vormden van allerlei volken uit het t van Azië, in het ontvolkte land, naar stad Samaria. Zoo ontstond langzamer- ïd de provincie Samar.a. ■ooals te verwachten was vergroeiden achtergebleven Joden met de nieuw aan- umen heidenen. Zij huwden onder el- ider, en zoo g.ngen ook over de gods- nstige opvattingen en gewoonten, we- zijds. Maar het resultaat van dit alles rd, dat net Samaritaansche volk vol- ?kt niet meer was het uitverkoren volk is, al woonde het dan in het Beloofde ad; dat bel ook geen aanspraak meer ken kon op de beloften, welke God- aan n Volk gedaan had. vaast hun heidensche afgoden begonnen kolonisten uit Azië ook vereering te i. en voor den God der Israëlieten, die aantroffen, en het ging wel zóó, dat om le van de zwakke ideeën, hunner eigen lenvereering, de sterke en machtige idee i den God van Israël de overhand ver leg en daardoor verdwijnen ten laatste heidensche afgoden geheel uit den eere- inst der Samaritanen. Bovendien namen ook over de schriften van den grooten afeet Mozes, die in zulk hoog aanzien ind bij de Israëlieten. Door den loop der jaren begon het volk feitelijken afkomst en oorsprong te •geten, en kreeg de gedachte alsof ze ijJ daar gewoond hadden, voelde zich i met de Joden, en ging zijn afstam- ag terugvoeren tot niemand minder dan den Aartsvader Jacob. Haar vergeten we nu niet, dat voor dit ik de beloften van God aan het Jood- ie volk gedaan, niet golden;"dat zij de jfetiën en de genaden van het Verbond, t God met zijn volk had gesloten, misten, (doende was ook het begrip omtrent iiova veel minder levendig, veel minder Gelijk. Feitelijk gaven zij aan Jehova ciits een bijzondere vereering, meer dan a hun afgoden; en al hadden ze dan wel ligszins ook de verwachting op den be lden Messias, deze was toch ook niet leel zuiver en juist, bedorven als ze was ar nationale verlangens. Toen kwam het eigenlijke volk van Is- II los uit zijn ballingschap, en zij gin- a op do puinhoopen van - het oude, een luw Jerusalem bouwen en een nieuwen apel; en ziet, hoe de Samaritanen, dan 1 verlangen, aan dien arbeid mede te en ter eere van Jehova, wiens vereer- rs ook zij beweerden te zijn. We voelen het conflict aankomen. Zij rden afgewezen, en met recht; maar van in tijd af dateert de onverzoenlijke haat r beide buurtvolkeren. Set is echter tevens een duidelijke vin- rwijzmg, dat do Samaritanen toch hard- ikig hadden vastgehouden aan hun Jc- va, hun Messias, en hun boeken van JSOS. Bij het verloop der eeuwen wordt de toe- md niet beter, maar van beide zijden irdt de vijandschap steeds levendig go uden. En als de tijden vol zijn, en de Zouden er in ons land nog kerkkoren b, dio zij 't soms en voorzichtig »'n oude „muziekmis" wel eens zingen? n mis van Bree, Beitjes, Verhulst, Mo rt of Beethoven om de componisten opgaande lijn te noemen? Ik denk het niet. Zelfs voorzichtig, d. f een compositie kiezend in gedragen li. zal men die oude missen wel niet *r uit de koorkast halen gesteld dat daar nog in liggen. Een enkele be- trde zanger moge er al eens over pra- k het jongere ges'acht kent die „mu- tonissen" niet meer, is van meet af ge- ön aan do Palestrynsche muziek en '„nihil obstat". Wat zelfs zoo'n bejaarde korist wel !t meer zal heugen is de tijd, dat er lengde koren in onze kerken zongen: ®es en heeren. Bij overlevering weet dat het hier en daar geschiedde in ®ec Gloria of Credo op hun gemak te Messias verschijnt, vindt hij do Joden en Samaritanen in afgekeerdheid van elkan der. Christus zelf heeft de Samaritanen in het ongelijk gesteld betreffende hun ge dachte, dat ze behoorden tol het volk van Israël. "Want "Jesus noemt hen, in tegen stelling met zijn eigen volk „vreeindel.n- gen"; en als Jesus, nog tijdens zijn open baar leven zijn Apostelen uitzendt om te preeken en wonderen te doen, dan beveelt Hij met nadruk: „Gaat niet tot de heide nen en de Samaritanen, maar veeier tot de verloren schapen van het huis van Israël". We moeten hierbij wel degelijk in aan merking nemen, dat alleen het Volk Gods de belofte had van den Messias. God had nu eenmaal het Joodsche volk uitgekozen om er een Verbond moe aan to gaan; tot hen zou de Messias gezonden worden. God is getrouwd en doet, wat Hij belooft, en zoo kon Christus, om wille van Gods belofte, aan zijn Apostelen verbieden te gaan tot de Samaritanen, die niet tot het uilver koren Volk behoorden. Maar let dan ook op, dat, wanneer hot Oude Verbond is opgehouden, wanneer er dus geen afspraak meer bestaat, Christus ook heel anders spreekt. Dad zegt Hij tot zijn Apostelen: „Weest Mij getuigen in Je rusalem en Judea, in Samaria en tot aan het einde der wereld''. Hier noemt Jesus dat land dus juist afzonderlijk op als arbeidsveld der Apostelen; en zo wor den dus volstrekt niet uitgesloten van hel heil, dat de Messias brengen kwam. Han delt den Christus nu niet tegen zijn eigen bevel? Neen, in zoover niet, dat Christus komt voor alle menschen, en Hij hier vooruit loopt op zijn later bevel, om aan allen, zonder uilzondering het Evangelie te ver kondigen. Jesus gaat dan naar een stad van Sa maria, welke Sychaz genoemd wordt. Treffend is deze benaming van die stad, welke van ouds Sichem heeft geheeten; Cychar toch beteekenl: „stad van den leu gen", en illustreert de onwaarachtigheid van den Jehovad enst, welke daar geoefend werd. Toch was het oude Sichem een zeer eerwaardige stad, het eerste heiligdom der Joden. Toen Abraham het land, hetwelk hem door God gewezen werd, betrad, hield hij het eerst halt in Sichem, te midden van de Kanaanitische bevolking. Hij ontving er een openbaring en bouwde er het eerste altaar. Ook Abraham's nazaat Jacob treffen wo hier na zijn terugkeer uit Mesopotamia, met zijn familie aan. Hij kocht er voor geld het land, waarop zijne tenten ston den, en richtte eveneens een altaar op ter eere van Jehova. Als tegenhanger van het heerlijk beeld, dat wij aanschouwen in den Messias, dio bij Sichem zich neerzet, herinneren we aan den bloedigen wraak van do twee zo nen van Jacob, Simeon eq, Levi, tegen de stad Sichem. Om w lie van die daad wer den zij, evenals Ruben de oudste om an dere redenen, achter gesteld, en op zijn sterfbed gaf de aartsvader Jacob de belof te van bet Messiaansch vaderschap over aan den vierden zoon Juda. En nu betreedt de Messias, de spruit van Juda hetzelfde gebied. Daar rustte ook het gebeente van aarts vader Joseph, Jacobs zoon, die eenmaal het huis van Jacob heeft gered; en die schoen te zullen blijven overheerschen, in zijn nageslacht, over Israël door zijn stam Epbraim; maar de scbepter was eenmaal aan Juda. beloofd, en daardoor zal Sichem de overheersching niet bezitten. Nu komt de Zoon van David in de stad, vanwaaruit eenmaal klonk de oproerkreet: „Wat maakt ons David? Wat geven wij om den zoon van Isai? Van Sichem uit begon de opstand, die leidde tot zulk een ellende als de ballingschap, de wegvoering van het volk, was. Op het land, dat Jacob kocht, en dat hij later gaf aan zijnen zoon Joseph, had hij een put, een bron gegraven, waarom dan ook deze naar Jacob genoemd werd. Wanneer wij ons aldus verplaatst heb ben in de omstandigheden van lijd on plaats, kunnen wo overgaan lot het be spreken van de openbaring, welke de Mes sias gedaan heeft, gezeten bij de bron van Jacob, cn het land van Joseph, zijn beide voorvaderen en voorafbeeldingen. Die voorvallen aldaar, en het gesprek niet do vrouw uit Samaria zijn zoo inte ressant, dat we daar een volgend artikel aan zullen wijden. Wij achten deze voorafgaand1 uiteen zetting noodig, om een goed beeld te krij gen van de verhouding van Joden en Sa maritanen, over welke zoo menigmaal in het Evangelie wordt gesproken gaan zitten luisteren, het kerkboek geslo ten tusschen de vingers. Het bidden werd weer hervat als het koor zweeg en do de Haagsche Binnenhofskerk b.v. maar gehoord heb ik ze ook nooit. Wel heb ik den overgangstijd tusschen „muziekmissen" en de Palestnyscho com posities meegemaakt Die overgang is volstrekt niet zoo vlot van stapel geloopen a's men thans mcenen zou. Menig koor hield lang hardnekkig vast aan de missen, welke sinds men schen heugenis werden gezongen, terwijl tusschen voor- en tegenstanders van „de nieuwe richting" vaak een felle strijd be stond een strijd, waarin zich ook do musicale kerkgangers mengden. Behalve in gesprekken, was dit ook merkbaar aan den grooten toeloop van geloovigen naar hoogmissen, waar Mozart, Verhulst. Viot- ta e.a. nog in eere werdén gehouden. De „nieuwe stijl" nieuw n.b., hoe wel Palestrina's mis „Papae Marcelli" al eeuwen oud is werd saai genoemd, ter wijl do missen in opera-stijl genrezen werden a's beter in staat ora godsdienstige gevoelens op te wekken. De voorstanders dezer „oude richting" hoewel feitelijk veel jonger bewezen intusschen hun z.g. pieuzo voorkeur een s'cchten dienst door priester aan het woord kwam, indien dan ten minste do organist de musicale aan dacht niet voor zich opcischto met „mooie" tusschenspelen. 't Waren toen feite'ijk complete concer ten, welke ter bege'eiding der Hoogmis werden gegeven; van eenig streven naar samenhang met de liturgie geen sprake. In dit opzicht herinner ik mo b.v het volgende: Nadat de priester de Credo had aangeheven, viel het koor niet terstond in, maar fantaseerde de organist rustig door totdat de geestelijk© ook „Dominus vobiscum" (door het koor beantwoord met „Et cum Sniritu tuo") en „Oremus" had gezongen. Dat was practisch vond men. Zoodoende immers kregen do zangers ruim tijd om, terwijl do plechtigheid aan hot altaar voortschreed, hun Credo aan te heffen en uit te zingen. Alsof de priester den zang nog niet aangeheven had, klonk het opnieuw: „Credo in unum Deum", liefst nog een paar ma'en herbaa'd Terwijl ik dit schrijf komt nog een vroolijke melodie in de her innering, waarop werd gezongen: „Credo, credo in unum Deum, credo in unum Deum, credo". En zoo ging dit maar door met allerlei tekstherhalmgen. Ik wed dat er wel van zulke missen zijn, waarin ket terijen staan, zóó zonder'ing werden de woorden soms door elkaar gewerkt. Door die herha'ingen en de soms lange voor- en tusschenspelen van het orgel wer den de Gloria en Credo wel eens zóó ge rekt. dat ze in den gewonen Zondagschon mistijd niet ten einde konden gezongen worden, w'lde de priester niet al te lang moeten wachten en do H Mis niet te lang duren. Wat nood! Er was hier of daar in de compositie we' een goed slot te v'n- den; daarbij werd geen rekening gehou den met den tekst, de muziek was de hoofdzaak. En dan die so'o'sl In de Haagsche St Jacobuskerk heb ik nog een tenor gekend, d:e a'leen in de HooTnissm meezong en daarvoor gehonoreerd werd. En natuurlijk was hij n;et de eenige Hadden wo toen al verkeerd :n het stadium der vereenigin- gen en bonden, er ware beslist een bond van gesalarieerde kerk-solistcn opgericht met een weerstandskas om bij loonactie sterk te staan. Zóó ver waren wo toen echter nog n:et. Die solisten waren bij de kerkgangers goed bekend en bij plechtige go'egenheden kwamen hun namen behoor'ijk in de krant. Trouwens: in d:t euvel vervallen wo nu ook weer! 't Salaris moge verdwe nen zijn, de roem is er weer wat eigen lijk niet past. Behalve de muzieknrssen waren ook vele „Tantum Ergo's" en verschil'cnde hymnen, we'ke na de consecratie of in plechtige 'oven konden gezongen worden, van wereldse hen z'n a'losbehalve vrij te pleiten, terwijl de orge begeleiding vaak het karakter van concerteeren aannam Wat zegt men b v. van voorspelen van 3f' of 40 maten? Maar al b'eef in sommige kerken de wereldsche muz'ek ook bedenkelijk lang in eere, het bekende Pause'ijke „Mulo Propr'o" betreffende den korkelijken zang dreef ze toch allemaal op de vlucht en thans is muziek, welke het „nihil obstat" verwierf, schering en ins'ag. Bovendien werden in eere hersteld do Gregor aansche tusschenzangcn Gra duale, Offertorium en Post-communio welke voorheen door de langgerekte nr's- eomposities in 't gedrang waren geraakt, terwijl in 't algemeen weer verband werd gebracht tusschen koorzang en liturgie Nu we dus in ons land we^r het goede pad bewandelen, mag algomcene instcm- m'ng verwacht worden met de vraag: hoe is men er (och toe gekomen, de kerkmu ziek cm t;:d lang tot een caricaluur te maken? Pater Huyghens. directeur der korko- 'ijke Muziekschool te Utrecht, heeft dezer- dagen in een lezin^ uiteengezet, dat de me'odie onzer kerkelijke gezangen, spe ciaal van het Gregoriaansch, van Jood- schen oorsprong is Zooals de Israël'c ton zongen deden later de Chrslenen het ook, zij 't dan dat natuur'ijk met de an dere tekrten wijzigingen intraden. En ziet nu, hoe de Joden de eeuwen door ii hun synagogen aan den kerkdijken zang hebbm vastgehouden en nog vasthouden zij maken van hun godsdienstoefenin gen geen concerten, beseffend dat binnen de tempc'wanden ook slechts tcinpe'mu- ziek tehu;s behoort terwijl wij..,. In d't verband ban b.v. ook nog herinnerd worden aan het dreunende orgelspel, dat midden tusschen de Praefatio placht inge last to worden De priester moest dan even wachten, wat zoowaar gewoonte was geworden, tot de organist hem het voort gaan niet langer belette, 't Moest misschien nog wol beduiden, dat ZijnEorw. even moest kunnen pauseeren: om weer op adem to komen. Enfin, we zijn van do dwalingen onzes weegs teruggekeerd on leggen ons tegen woordig erop toe, de ware kerkmuziek steeds meer te volmaken Gelukkig gevoe len we nu geen neiging meer, met het ge- s'olen kerkboek te gaan zitten luisteren Do melodiën, welke ons thans omzweven, zijn metterdaad geschikt, om do gods- dienstigo stemming tc verhoogen. Wie met kenn's van zaken een noogmis bijwoont, gevoelt innig verband lusshen altaar en koor; de muziek verstoort de noodigo een heid nu niet meer. Met de invoering van den Pa'estryn- schen stijl ging gepa&rd een verbetering in de uitvoering dor Gregoriaanscho ge zangen, voorheen de stiefkinderen der kerkkoren. De missen werden gerepeteerd, goed gerepeteerd, maar het Gregoriaansch zong men van 't blad met het gevolg natuurlijk, dat er vaak heel weinig van terecht kwam en zoodoende die seboone kerkelijke muz:ek in discrediet raakte Een geïuk bij dit ongeluk was, dat de uitvoerige muziekmissen slechts lijd lie ten voor het mishandelde Introïtus, zoo dat deze ergernis ten minste tot een mi nimum beperkt bleef. Het bekendst© gedicht uit do „Gras sprietjes'' is wel het „Predikantenlied". Laten wo er onmiddellijk aan toevoegen, dat dit gedicht, geschreven iu de Tachtiger jaren, zoals van zelf spreekt, geen persi flage is op de predikanten in 't algomeen, maar op de talloos vele dichtende domi nees on ook op enkele Katholieke gees telijken uit het midden der 19de eeuw, die naar Van Eedens oordeel geen dichters uit roeping waren. Van Eeden bedoelt allerminst, do Pro- testanLsche of Katholieke geestelijken in hun eigenlijko ambtsbediening, in hun waardigheid, of als mensch, aan te tasten. Het gedicht moet geoordeeld worden als litterair tijdverschijnsel. Toch zou meen g- een er óf leedvermaak in vinden, óf er zich aun ergeren, als ik het in zijn geheel overnam. Het telt trouwens 42 stroplien en neemt dus ook to voel ruimte iu, en het profamocrend radicalisme der jeugd is v. Eeden nu ook vreemd geworden. En ein delijk zouden verschillende stroplien voor lezers, dio niet al lo goed thuis zijn in do litteratuurgeschiedenis der 19do eeuw, vcol te veel toelichting eischen. Nadat Bernard ter Haar, Nic. Beets, De Gonoslet, Van Vloten, Huet, Laurillard, M. A. Perk en vooral J. J. L. ten Kate con veeg uit do pan hebben gekregen, richt hij zich tot een paar Katholieke dichters, die in het oog der pasgenoemden niet het „waar geloof" bezitten. Enkele stropheu sckiij\en wo af. Vinger Gods, wat zijt gij groot! Zelfs van 't waar geloof ontbloot Brengt toch 't geestelijk gewaad Dichterzegen, vroeg of laat. Zie daar dat verdoolde schaap dan, Zie dien armen dicher Schaepman: In het duister tast hij rond, Toch spreekt verzen nog zijn mond. Hoor ook pastoor Brouwers' lied! Ach! het rechte wordt het niet.... Waarlijk, ik voor mij verkies Nog.... Jeronimo do Vries. En dan komen de predikanten aan de beurt die journalist werden. Waarom, legdet gij Do Veer 't Zielehcrdcrsambacht neer? Ach! gij hadt hot moeten blijven Stellig zoudt gij beter schrijven. Kranten, politiek, en zoo, Laat dat over aan De Koo, Die te ver reeds afgedwaald Toch don hemel niet meer haalt. Juist do predikanten, die op eon aniler terrein des levens hun kracht zochten, worden met goedmoedigen humor behan deld. Vau Eeden zal zonder twijfel de laat ste geweest zijn, om de geniale gaven van Dr. A. Kuyper te betwisten. Toch moet ook dezo het ontgelden. Kuyper is wel Predikant, En schrijft levens in een krant. Maar die heeft zoon vreemd idee Van zijn plicht als dominee. Zeker is hij groot en knap, Maar het vrome leeraarschap Drijft hij wel wat oorlogzuchtig, Wat rumoerig cn luidruchtig. Laat dat schrijven, bits en fel. 'I IJdele professorsspcl; Wellicht dat het lot u gunt Dat go verzen maken kunt. Daarna krijgt Allard Pierson een beurt, eerst vrijzinuig predikant en een der voor- En o, die gerekte manier, waarop meu het Gregoriaansch ten gchoore brachl! De rzaak hiervan lag begrijpelijkerwijze hierin, dat de gezangen vaak te moei ijk waren om zoo op 't eerste gezicht naar hehooren te worden uitgevoerd, zoodat inen Vdachtzaain zong, noot voor noot luiste rend naar den organ:st ,d:e er dan nog maar een flink register bijtrok als do zangers hem door hun geschreeuw niet ':onden verslaan. Ja, 't was maar al te vaak schreeuwen. Het toppunt in ga'mendc langgerekt- hn:d werd bereikt hij requiemmissen en hij psalmen en den treurtoon, zooals do Miserere. Niet genoeg, dat de mcj'odl'o reeds do stemnrng uitdrukt, waarin do tekst is op te vatton, meenden de ouder- wetscho zangers dit nog te moeten onder strepen door alles op halve en heelo liefst heelo noten ten gehooro te bren gen. En nu moet ik een musicale biecht spreken. Zooals gezegd, heb ik den over gangstijd tusschen oud en nieuw mede gemaakt. Bij do gedirigeerde missen gaf d:t geen wrijving; dan had de dirigent ons allen aan zijn stokje. Bij 't Gregoriaansch evenwel.... Do ouderen hielden dan vast aan hun sleur, terwijl do jongeren in vu- rigen ijver voor do verbeterde inrichting vooruit wi'den Dit werkte de eenheid en daarmede de schoonheid niet in de hand, allerminst wanneer er beurtzang was en afwisselend een jongere do voorzanger cn de ouderen aan 't woord waren. Als het beuftrooster mij het voorzingen op droeg, ging ik mijn eigen gang, zoodat do goede geloovigen om cn ora een vlug gezongen vers en een s'epend vers te hoo ren kregen. Een enkele kerkganger uitH daarover wel eens zijn ongenoegen hij was „ontsticht" maar dan wierp ik na tuurlijk de schu'd op de „oude sokken", iret wi'lendo welen van matiging, ,,'t Hoorde zool" Moge deze late biecht, waarbij 't be rouw niet ontbreekt, mij alsnog absolutio doen verwerven. AJO. >or S. n. mamion van do moderne richting, dio zich' ovenwei aan de kunstgeschiedenis ging wijden, Droevig dolend joeg hij na Goddeloozo «esthetica, zegt Van Eeden. Maar: Midden iu zijn heidensch streven Ziet! daar staat hij plots de lier Met echt dichterlijken zwier. En nu moet men weten, dat do fijuc stij- list Pierson absoluut geen dichter was. Maar nu genoeg, over en uit het Predi kantenlied. Ten Kato moest het wel in 't bijzonder ontgelden bij do jongeren. Het dichtoa was hem oen handwork geworden; de mal van Vondel on Bilderdijk had hij tot zijn beschikking zonder natuurlijk hun our- spronkelijk scheppond-poëtisch gevoel. Daarenboven was hij een handig vertaler, die do verzen van allerlei buitenlandscho beroomdheden in berijmd Nederlanuscli overzette. Zoo vertaalde hij o. a. de DLiiia. Commedia van Dante en Vau Eeden merkt spottend op dat de vertaling „divio- ner'' dan 't oorspronkelijke is want Dantc was maar een leek. „Do eigen lijfpoeët des Heeren Heeft van Dante niets lo lecren". Aan Ten Kato wijdt Van Eeden een af zonderlijk poeëm, waaruit we ter kon- schetsing een paar slropben overnemen. Ze zijn geschreven iu dezelfde quasi-ver- heven taal, waarvan Ten Kate zich be diende. Ten Kate! Ten Kate! koniug der cantate! Die hupp'lend in het priesterklec-u Den lusthof onzer taal betreedt, De schoonste bloemen plukkend, men .lend, Met bonten zwier zo strikkend, strenglend, Verenglend 's levens duistre sfeer, Ons minzaam d.chtend naar den lieer O. J. J. L. ten Kale! O vorst van rijm en maten! Zing opl Zing op! Ten Kale! Gij kunt het tocli niet laten! Laaf onze ziel aan Harmonie, Al wat gij zingt is Poüziel Zing dartel, speelsch of vroom vau zinner Op kerken, vorsten en vorstinnen Wij minnen alles wat gij doet: Want wat Ten Kale schrijft is goed! Zing, J. J. L. ten Kute Ten aller vromen bate! En nu, „Aan Tollens" dat do volgende kostelijke onzin te hooren geeft: Tril cither! dicht vuur blaak! O gij mijn lier sta pal! Klinkt, snaren van mijn hart, mei daav'r nd woordgoscha., Sterk, God, mijn luide stem die door de hallofrondon Den lof van Hollands dichter gaat ver konden. Wat snoeft go, o Brit? Wat stol i ge, c wufte Gal Mot brommend snorren en verblind gebral. Op uwen d chterroem en dichterko cn, Als waar hij ons geen Tollens ooit geboren? Dit ia geheel in den trant van Ilelmers „Ilollandsche Natie" en de bombastische beeldspraak is op dolle wijze door elkaar gegooid. Genoeg over de „Grassprietjes" Niet minder dan do ernstige 1 Horai re kri tiek heeft dit hoekje de schahlonenjacht der 19de ecuwscbe dichters aan do kaak gesteld. LEVENSWIJSHEID. WIL. „Ik wil!" Dat woord is macht-' Denkt mon het ernstig, stil, Het kan oen berg verzetten, Dat eeno woord: „Ik wil!". F. Halm. „Mijn willen hield den vijand gevan gen en daaruit smeedde hij mijne ketenen en kwelde mij. Want uit verkeerden wil is de begeerlijkheid gemaakt en door dezo te dienen ontstaat do gewoonte; on wordt er aan do gevvoonto geen weerstand ge boden, zoo ontstaat er noodzakelijkheid." ponfessiones van den H. Augustinus VIII 5 vertaing van mr. Frans Erena. „Een man mot grooto inlellecluoelo ga ven, maar zonder wil, is een goudmijn, dio niet ontgonnen wordt." Prof. J. Hoogveld. Wat hel kleinste kind moet welen. Schijnen grooten vaak vergeten „Do zon moge door de maan verduisterd worden en in haar schijn lichtglans verlie zen, toch blijft zij in zich zelve de onuitput telijke bron, waaruit liet licht voortstroomt. Eveneens gij, bron van het ware Licht, onuitputtelijke schat van het leven, gij, van wie ons alle zegen kwam: al werdt gij -n oen korten tijd door de schaduwen de» doods omhuld, gij verspreidt overal met volle atroomen het licht, l.et onsterfelijk leven. Daarom zullen wij Uw overgang geen dood noemen! Wat is hij dan? Een sluime ring, een vertrek uit dezo wereld, uw in trede in do woning en heerlijkheid Gods'. n. Johannes van Damascus.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9