CORRESPONDENTIE. S p. to Leiden. Zooals u gezien hebt. heb ik me gehaast om uw bijdrage te plaatsen; temeer daar het wel een beetje de spuigaten uitloopt, hoe men tegenwoor dig met onzen gooien en braven Sint solt en het laatste sprankollje van poëzie uit het kinderleven rukt mot betrekking tot bet groote feest van Sint Nicolaas. Ik dank u wel en houd mij steeds aanbevolen voor fergeliike bijdragen, die niet anders dan .Ons Hpekje" kunnen ten goede komen J o h a n d e G r a a f. Leiden. Flink zoo Johnl Ik heb me niet in jou vergist! Van jouw fijn geslepen pen verwacht ik nog vee! moois en veel goeds Mijn dank en groet De volgende week komt reeds no. I. ,.De Bokkenrijders" wil ik nog even bewa ren. Puer Leiden. Of ik me jou herin ner? Fn of! Zou ik trouwens niet? Onze verhouding was steeds van zeer vriend- schappeliiken aard. Ik hen dan ook blij je weer te z'en en.... zal mpt klimmende belangstelling de „Vervolgen" tegemoet zien! Dag Puer! Dien schuilnaam vind ik best. La Bousilleur, Leiden. Het gaat goed zoo Neefie! Het wordt een heel verMaJ naar ik merk en.... er zit gang in Ik zou me vergissen of onze kleine le zers vinden jouw verbaaltje heel mooi! Het is allpen jammer, dat je zulke u i t- heem°ehe namen gekozen hebt Dat gemooJ1iikf het lezen en dat is iets, wat eigen1 h'k afbreuk doet aan don inhoud Denk hie- eons aan voor later! Maak veel groet jes a^n Leo, jouw bekend en zeg ook hem, dat ik hooi tevreden ben en ook zijn stuk ken steeds geplaatst zullen worden. Mot hand en groet en dank voor geregelde bijdragen Herd a v Veen, Leiden. Het „Kerstverfpllinkjo" laat ik plaatsen Stuur me het slot ook maar. anders vrees ik dat het te kort is Je za" in de krant van Za terdag dat ik voor Kerstmis eon speciaal kerstnummertje geven zal. Onbewust ben jij nu no. I van de medodïn"sters. Het gaat om oen boek. Dag Gerda! J a c. S p e n d e 1, Leiden. Heel aardig verteld, Jacques! Dat was zeker urm- aanleiding van oen taaloefening is wel? Fop het ook zii: ik laat jonw stukje plaatsen ennu ik gezien heb dat ie kunt, verwacht ik je vader op het appèl Vade- wil wel eens een handio helpen.... ais het noodie is. Veel groetjes aan alle huis"onooten! Dag Jacques! Violina Stomnwijk Heel aar dig V;olina? Ik laat dit stukio onmiddellijk plaatsen, Kük maar eens. Fn nu nnn bet werk voor Kerstmis! Dag lief Nichtje! To dp Haas. Leiden. Maar mïin lief Nichfie en heb jij dat keurige S;nt Ni- colaasversie zetf gpmaiW? Of zijn daar de groote zusjes of moedertje aan te ras geko men? Fne bet ook zün: ik laat het plaat sen en St. Nicolaas zal het echt leuk vin den en dit hef volgende jaar zich nog best herinneren! Dag Tootje! Cornelia Wassenaar, Lan gere a r. Dat is zeker een vertelseltje van Vader en.dat hpb jii je „noties in de onr-m "eknoopt" ende rest weet je wel. Ik' vind het heel flink van je en de volgende week laat ik iouw eerste verhaal tje plaatsen. Fijn hé! Kijk dan eens! Jantje Plouvier. Leiden Als je nu nog eens een verhaaltje schrijft, moet jo eens nrnbeevpn om het ordelijk en noties te schrijven. En danmet inkt. Met potlood geschreven werk, neem ik niet meer aan Het oog moet ook wat hebben Jan! Dag Neefje! Maak veel groetjes aan Vader ec Moeder en ook aan Tootje, die ook al zoo aardig met de pen weet om te gaan! G e 1 Cambior, Leiden. Zoo Gieltje. zie ik jo ook weer eens! „Verdron ken" Iaat ik de volgende week plaatsen Kijk dan maar eens! Nu is lipt netjes en met zorg gemaakt en verdient liet wel een plaats jol Zoo hoort het ook te zijn! Dag Giell Johnny Langevold. Leiden. Ja Johnny, vacantio ik ook een heerlijk woord! Dat klinkt ons allemaal zoet in de ooren en ik kan me best begrijpen, dat je gauw naar je moedertje vliegt, de school- tasch in een hoek gooit en het uitroept, dat het schalt in 't rónd: we hebben vacan- tie! Hoera! Nog veertien dagen en dan? Dag Johnny! Veel groetjes aan moeder! In de vacantle kom ik eens aan! Eindelijk bon Ik met het beantwoorden der ingekomen brieven van deze week klaar er heb nog geen enkelen brief beantwoord van den stapel, die vragend, daar voor me ligt, en. alsof ik hoor... en „wij"? De vol gende week ga ik door met de andere brieven, voor nu is geen plaats, wat ik zeer jammer vind. Jullie liefhebbende, Oom Wim. EEN SPROOKJE VOOR GROOT EN KLEIN dcor Oom Wim. Ik zei dan, dat ik aangewezen ben Om eea dokter te halen op de bovenwereld. Waar alle middelen der onzen gelaaid lub ben, daar wil do Burgemeester het eens probeeren met vreemde hulp Maar en bier begint mijn zending maar dit moet in stilte gebeuren. Niemand onzer, mag weten, wat gebeurt en zal gebeuren. Lukt het. dan ben ik voor mijn leven ge borgen. Lukt het niet, dan.... maar wat zeg ik, het zal lukken, daar ben ik zeker van. Ga vender, mijn Broeder, ik luister met klimmende aandacht, maar snap het verband nog niet goed. Dat is anders nog al duidelijk genoeg, meen ik. Ik ga. Ik moet gaan. Ik krijg een paspoort mee van onzen Burgemeester zelf. Die opent me allo deuren, zonder nadere verklaring. En dan? Dan neem ik Izo mee. Wie zou mij dat beletten. Ik neem hem mee, al moet ik hem wikkelen in een deken of hem dragen, ats- of het kleeren of iets anders ware. Wat zeg je daarvan, mijn angstige Zuster? Wie niet sterk is, moet slim wezen. En hoe komt hij weer terug aan zijn moeders haard? Netzoo! Het zou ook wat Als ik in slaat ben, hem buiten onze Kabouterstad te brengen, zal ik den terugtocht wel vin den en hem voorbij de posten brengen op dezelfde wijze en zonder het minste ge vaar. Maar zal de post je doorlaten, zonder nader onderzoek, zooals het gebruik dat vereischt. Ik zei alreeds, dat de paspoort van den Burgemeester me toegang verleenen zal, waar en wanneer ik wil Dan Is ieder onderzoek, niet alleen verboden, maar zou zijn een breken van Burgemeesters woord, dat heilig is. Als het zoo is, en bet zoo gemakkelijk te doen is. dan.... neem ik er vrede mee. Temeer dat ik hem onder jouw hoede zoo veilig reken te zijn, als in do armen zijner moeder. Maar toch moet ik nog 'n vraag stellen! Waar blijft Izo, als mijn B-oeder op stap gaat naar den knappen man, wiens krui den wonderen zullen doen. Waar blijft Izo dan? Dan gaat hij mee, en zonder mijn ver lof mag hij "-een tien stapjes zich verwij deren van mij. Nu weet ik genoeg! Neem hem mee en laat hom zien, daar boven, wat geen oog van zün leeftijd nog aanschouwd hoeft. Zoo zal ik doen, mijn zuster en véór ik vertrek kom ik je waarschuwen. Zeg hem voorloonig niets. Er rnoost eens iets uitlekken. Kinderen, zijn kinderen En nu adieu mijn zuster. Ik moet weg. Er blijft mij nog veel te doen over. Adieu! Tino gaat heen. Zijn zuster oogt hem na. zoover haar blikken reiken Nu draait hij den hoek om, en is uit haar gezicht ver dwenen. Izo's moeder is alleen en denkt na. Zou ze den vader van Izo van het plan in ken nis stellen. Ja. zoo hoort het.Maar hoe zal zij dit inkleeden. naar man houdt niet van grapjes, laat staan van avontuurlijke tochten en dan vooral niet, als het zijn zoon geldt, waarvan hij houdt als van het licht zijner oogen. Toch wil zij niets achterhouden, maar alles in kleuren en geuren ve-tellen, wat daar straks tusschen haar Broeder en haar is verhandeld geworden. Maar mag zij dat wel? Mag zij wel spre ken van Burgemeesters ziekte en van de gewichtige zending die haar Broeder werd opgedragen. Hoe meer zij er over nadenkt, hoe moei lijker het voor haar wordt Haar man in ie lichten, zonder het ambtsgeheim te mis bruiken, wis en zeker was dit een moeilijk geval. Maar zoover is ze nog! Ze wil er nog eens over slapen, eer ze haar man Izo's plan meedeelt en dan zal ze hem slechts zooveel zeggen, van Tino's zending, dat vaders ongerustheid is weggenomen en zijn toestemming gegeven is, voor hij het zelf weet. Slim is de moeder van Izo Slim en voor zichtig. Izo speelt nog altijd door, met zijn kameraadje voor de deur van Tino, zijn oom en had hij gehoofd, wat deze met zijn moedertje daar strakjes hadden be sproken, daar ware hij vast niet bij het spel geweest met zijn gedachten, maar loefde hij op de bovenwereld, waar reuzen werken in bosch en veld en gaard; waar duizenden lichtjes branden aan het uitspansel, als zoovele vriendelijke Engelenoogjes, die ons toeknikken en den weg wiizen naar bovpn Had hij alles geweten, dan was hij zijn moedertje om den hals gevlogen en had haar met een vloed van kussen bedankt voor haar hulp en.... dan zou hij haar reeds beloofd hebben later alles haarfijn te vertellen, wat hij zien en hooren zou Maar nu? Izo speelt door cn schatert het uit van de pret. Hij wint en wint aldoor. (Wordt vervolgd) Bill Town en James Bellow door La Bousilleur. „De v ij f J a n t j o s." Bill schoot, en onder gejuich van de ma trozen stortte de vlag neer. Allen verdron gen zich om Bill om hem te felïciteeren Eindelijk, als ze allen klaar waren, riep de kapitein vijf namen af: „Johnn, Zonoe, Jacq, Willen. Abar". En direct stonden allen in het gelid. „Nu Bill daar zijn je mannen, van nu af aan ben jo bootsman en kun je die vijf laten doen wat je wilt" „Jongens", direct nam Bill z'n bootsman schap waar om zijn mannen dien avond verder vrij to geven, waar de lui natuurlijk graag gebruik van maakten. Nu zullen wo de matrozen dien avond eens nagaan. Zij stonden bij de verschan sing toen Jacq opeens tot de anderen zei: „Hoe vond jullie hem?" „Wel ik geloof niet dat wo een kwaaie au hem zullen heb ben." sprak John. Zonoe, do neger, sprak in z'n brabbeltaaltje: „Massa, zeer goed ja". „Wat zouden we nou eigenlijk bij hora moeten doen, jongens", opperde Will. „Nou", sprak Abar, ik denk wel, dat we hem naar land zullen moeten roeien en z'n hut schoonhouden." Daar kwam hij. die bet middelpunt van hun gesprek vormde, aan. Dadelijk stonden ze in liet gelid maar Bill weerde ze vriendelijk af en vroeg: „kun nen jullie het zoo nogal houden jongens". „Best luit," was het eenparig antwoord. „Nu", sprak Bill, „do kapitein beeft mij eevraagd met eenigen van jullie te Porl- Said aan land te gaan en ik heb toezegcring van de motorsloep gekregen, boe vinden jullie bet?" „Reuze luit, reuze!" „Nu heb ben Zonoe en Abar morgen alleen maar de sloep van buiten en, John, Will en Jacq, de sloen van binnen schoon te maken en nu goeden avond." „Goeden avond, luit". „Jon"e, jonge, boffen wii even, morden ochtend een mak kie, 's middags een makkie de sloen klaar zetten ook al een makkie, volgenden dag vooruit naar Port-Said, hoe-a! ééntje voor den luit. hiep. hiep, hoera!" Verwonderd kwamen de andere matrozen on het dpk. maf wetend wat die herrie befeekende. „Sjonge, sjonge, wat zuilen de anderen ja- loersch zün", sprak Will. „Nou en of" Fn Zonoe, die niet achter wou blüven knikte i:ve-ig mee en snrak: „foei" beste brave Massa" „Zeg Zonoe. snrak Jacrr. ..iij kout ""kor een hee'° masca massa's, is 't niet" En de arme Zonoe d;e dat ni°t zoo pauw hebreen, knikte van nee en van ia. omdat hij dacht dat een van beiden wel goed zou wezen (Wordt vervolgd) Pietje de Klepper door W. Simons. vin. De terugreis of ongeluksrt is. „Een, twee, driestap op!" riep Va der en daar gingen ze. Vader met Piet en Frits de Molen voorop, daarachter Gerard de Laars met Gerrit de Buik en de achter ste rij vormden: Kees de Lange en Piet Kaatsman. Waar gingen ze naar toe?.... Naar huis! Ja, de vacantia van Vader was om en benevens die der jongens. Den volgen den dag zou Vader weer naar het kantoor oti de jongens naar school gaan Ze zou- !en heelemaal met de fiets naar Dordrecht teruggaan en zo moesten vlug doorrijden zonder iange tusschenpoozen. Bij Maas sluis kwam het eerste ongeluk, Piet strui kelde over 'n groote steen, die midden op den weg lag. Hij viel over 't stuur en gin" 'n groote winkelruit in terwijl hij tegen 'n groote pop aanstootte. Deze ging op haar beurt door de tweede ruit en kwam op de toonbank terecht, waardoor do winkeljuf frouw van schrik flauw viel. Vader had Piet, wiens fiets in vier stuk ken was, op den trein gezet, en zou zelf met de jongens fietsen. De jongens doden goed hun best en daardoor vlotte de reis best Rotterdam kwam in zicht. Opeens hoorden ze knallen. „Pangpang.... pang De fietsen van Frits de Molen en Piet Kaatsman hadden door glas gereden en in de banden vertoonden zich nu scheurtjes Bij 'n fietsenhandelaar werden de fiet sen gerepareerd en daar gingen ze met 'n vaartje de Coolsingel af. Gerard de laars moest even afstappen voor 'n auto bus en toen hij weer wou opstappen bleef bij met z'n voet tusschen de spaken zitten, doordat hij misstapte. Hij klaagde over pijn aan z'n voet en Vader besloot dat ze naar den trein zouden rijden, hij zou Gerard dan achter op z'n flets nemen. Ze reden naar de Beurs en .ramen daar den trein naar Dordrecht Daar geen van allen 'n snoorboekje had den namen ze den eersten den besten trein, richting Dordrecht, 't Was er een voor Zwijndrecht.Toen ze daar aankwamen en al meer dan 'n half uur in de coupé zalen zonder voor- of achteruit te gaan, slapten ze uit en gingen naar den Sta tionschef. Deze zei, dat om 1 uur de vol gende trein naar Dordt ging. Nu was het 10 uur. Ze hadden dus den tijd! Wat waren ze blij toen ze thuis kwamen, Piet zat al lang bij z'n Moedor en was haar do lieole reis aan 't vertellen. De jongens zaten alweer in I Piet was naar de hoogste klas gegaan en zou het volgend jaar van de meesters en schoolvrienden afscheid nemen. Dit laatste jaar wou Piet toch nog eens echt pret ma ken om school te blijven, daar gaf hij niet om, al moest hij duizenden regels schrij ven. Als hij maar pret kou maken, was alles goed. Nu zat Piet bij een strengen on derwijzer, die niets door de vingers zag. 't Was warm en Piet zat lusteloos over z'n Fransche thema gebogen. „Hoeveel zinnen moest hij nog?" „Even tellen, één, tweevijftien, wat 'n boel, hoe krijg ik liet af?" dacht hij „Ja Piet dan moet je maar opschieten", zei mijnheer. Piet ging knorrig naar den meester zit ten kijken, die echter heelemaal niet op hem lette. Toen zocht Piet z'n vermaak bij z'n buurman. „Zeg ga jo vanavond mee slootjesprin- gen?" „Hoe laat?" „Om 4 uur!" „Ben je mal, eerst m'n huiswerk, dan spelen!" „Gut m'n zorgo dan ga ik met Gerard do Laars, daar heb ik wat 'n pleizier mee". „Kan me niks schelen" zei do buurman, „en hou nou je vervelende mond maar, of ik zeg 't tegen mijnbeer. „Bang jochie", siste Piet. „ik zal je van avond toch wel op jo falie trommelen." „Of ik jou", giebelde z'n buurman. ..Piet, jo blijft om vier uur school en Kenri ook", klonk de stem van den mees ter. Eu de buren keken elkaar woedend aan en voerden dien middag geen steek meer uit, wat hun straf niet verkleinde, en toen de school uit was moesten do twee jongens tot 6 uur blijven. (Wordt vervolgd). Een blij St. Nicolaasfecst. In een der vele steegjes en sloppen van Amsterdam woonde do familio Van Dijk. Arm maar zindelijk zag hun huisje er uit Het weni bewoond door Moeder en zes kinderen. Moeder moest hard werken om voor haar huishouden den kost te vërdie- nen. 't Liep tegen Sint Nicolaas en de kin deren liepen druk pratend do étalages te bekijken. Ook Jan, Marie en Piet van Dijk waren al druk aan 't bedenken, wat ze aan St. Nicolaas zouden vragen. De drie jongsten, Henk, Gorrie en Gretha waren nog te jong om bet te begrijpen De arme moeder werkte en spaarde om baar kinde ren te kunnen geven wat ze noodig had den. Ze zou hun ook zoo graag wat geven met St. Nicolaas als de Sint zelf hen niet vinden kon. Ze had nu al drie gulden ge spaard voor haar een heele schat, maar toch nog onvoldoende om baar kinderen te geven, wat ze verlangden. Bij den bak ker moest ze nog betalen en bij den krui denier ook, Als ze nu Zaterdagavond baar ioon maar ontving, dan schoot ze al een heel eind op. Nu was zo op weg om haar loon te ha- li n. Maar wat was dat? daar lag een "urs in het slijk Vlug raapte ze hem op. Wat was ie zwaar. Haar eerste gedachte was: „van wie is ie!?" Maar hoe moest ze ■lat te weten komen Ze zou maar afwach ten tot ze er wat meer van hoorde. Maar cp weg na3T huis moest ze door een defti ge st"aat en daar zag ze voor 't raam van '•"ii ba'-'-erswinkel een "root prpier Ze bleef stilstaan en las: „Verloren epn beurs met geld door mevrouw H in de Klapsteeg Tegen belooning terug te bezorgen alhier". „Wie is die mevrouw H vroeg ze aan een voorbijganger. „O", antwoordde dpze. ..dat is een rijke dame. die aalmoezen uit deelt onder de armen!" Hoopvol gestemd ging ze den winkel binnen. „Ik zou graag mevrouw H. snreken", zei ze tegen den bediende, die achter de toonbank stond ..Ik zal 't eens gaan vragen jufrouw", zei deze cn ging we" Even later kwam nij te rug en zei: „Dat kan juffrouw! gaat u maar mee", en hij ging haar voor naar de spreekkamer. Even later kwam ook me vrouw H. binnen Wat verlangt u, vroeg zij vriendelijk aan juffrouw Van Dijk. ..Me vrouw". zei deze, „ik heb een beurs ge vonden, is deze van U?" Mevrouw bekeek ze en zei toen verbeu"d: „Ja hoor, zij is bet. dank u wel en wat wenseht u als be- luoning". „Och mevrouw", zei juffrouw van Dijk, ik zou zoo praa" wat voor mijn kinderen lcoopen met St. Nicolaas, als de Sint zelf ons niet vinden kan maar ik kan het niet betalen. Als u dat voor mij doen wilde. Als bet niet te veel is voegde zij er schuchter aan toe.'Wel neen, zei me vrouw vriendelijk, zegt u mii maar wat ze verlan"en, dan zal ik den Sint waarschu wen. Ze noemde op wat de kinderen boven op hun lijsties hadden staan. Toen ging ze heen. Den 6den Dec kwam er 's morgens vroeg een groot pak. „Van Sint Nicolaas"! siond er op. Wat waren ze in de wolken, toen ze zagen wat er uit kwam Een ieder hrd wat ze verlangden. En onderin lag. „Hè, de beurs", riep moeder verworderd uit. En op een briefje dat er bij was stond: „Als belooning voor uw eerlijkheid" Moe der en kinderen zonden een hartelijk dank gebed op tot God die alles zoo ten beste geleid had. Violina, Stomp wijk. In de mijn. Jelle was de oppasser der paarden, acht in getal. Hij was heel goed voor hen. gaf ze haver, roggebrood en soms nam bij versch gras voor hen mee. De paarden keken hem met d'r mooie oogen aan, alsof ze zeggen wilden: „er is op de heele wereld niemand zoo goed als jijOp zekeren dag gebeurde er een groot ongeluk. Een der muren bezweek onder den druk van het water. De mannen," die juist in deze gang wa ren, vluchtten en riepen luidkeels: „Vlucht, 'een muur is bezweken!" Iedereen spoedde zich dan ook naar de lift en de ladders, ook Jelle: maar plotse- l!ng bleef hij staan Een akelige gedachte schoot hem te binnen. De paarden, ja de paarden, zij stonden in den stal vastgebon den, en als het water hooper steeg, zouden zij jammerlijk moeten verdrinken. Als een pijl uit don boog snelde hij naar den stal, rukte de deur open, nam zijn zak mes en sneed het touw van 't eerste paard door. toen van het tweede en zoo van alle acht. Hij sloeg de paarden nooit, maar nu moest hij ze slaan, want zij durfden niet u;t den stal door het gedruisch van het water. Eindelijk had Jelle de paarden hij de lift gedreven. Hij was doodmoe, maar hij wilde zijn reddingswerk volbrengen. Hij drukte op de bel en.... De wachter van de lift schrok en dacht: „Zijn er nu nog meer mcnschen in do mijn?" Vlug als de wind liet hij de lift zakken en toen hij die weer ophaalde, zag hij.... een paard. 't Beest werd er uitgehaald, maar wéér klonk het sein en nog eens en nog eens. Tutdat ten laatsto de dapporo Jelle uit de lift kwam. Pas nad hij vasten grond onder zijn \-oeten of hij zakte ineen van vermoeidheid Nu werd Jelle naar een dichtbijzijn den dokter gebracht, doch dm constateerde oververmoeidheid. Jelle kwam spoedig weer tot bewustzijn. Na eenigo dagen was hij weer de oude en toen de mijn was leeggepompt en de muur was hersteld, begonnen de werklieden weer aan hun werk. Tot belooning werd Jelle, zoo jong als hij was, bevorderd tot ploegbaas, omdat hij zich zoo kranig had gedragen. In zijn plaats was een andere jongen, angesteld om in het vervolg voor de paar den te zorgen en Jelle zei dikwijls: „Behan del do paarden zooals ik ze heb behandeld en blijf ze steeds goéd verzorgen." Jac. Spendel. Sint Nicolaas. Sint Nicolaas komt weer dit jaar. Uit Spanje aan per boot; En schenkt de gansche kinderschaar, Iets van zijn rijke vloot, Die hij met zich heeft meegebracht, Beladen met een groote vracht Van speelgoed, boeken, lekkernijen. Waarmode hij die kinderen gaat verblijen Dio braaf en erg gehoorzaam zijn; En een hartje hebben schoon en rein. St. Nicolaas heeft ook een knecht, Een flinke zwarte Moor, Die kruipt door schoorsteen, krom of recht, En luistert met zijn oor, Naar bravo en stoute kinderen, Naar hen, die hun ouders hinderen,' En teekent iets op van ieder kind, Vertelt het dan den goeden Sint; Die 't een belooning geeft Of straft, als 't ondeugend leeft. Ik zal u nu eens gaan verhalen, Hoe de kinderen van Volendam, Den goeden Sint af kwamen halen Van de boot in Amsterdam. Hoe ze toen den Sint begroetten. Wat trouwens alle kinderen moeten, En hoe de Sint van verre af, Al stond te zwaaien met zijn staf; En hoe ook onze Pieterbaas, Stond te sprin"en als een haas. Ze stonden oo den Sint te wachten Reeds gedurende een uur: Ze keken, gluurden en ze lachten Al was het weder nog zoo guur. Toen nu kwam de boot i:. 't zicht. En aller oo"en waren op hem gericht. De Sint stond vooraan on 't dek, .Achter het mooi vergierde hek, En Pieter draaide als een tol In 't rord, hij leek wel dol Toen de boot voor anker lag, Riep de jeugd heel luid, „Sinterklaas, 'n goeden dag, Wat ziet u er mooi uit! We waren al heel erg bang. Toen het duurde, o zoo lang Dat u niet kwam misschien. Maar g?°n zou naar de andere liên. Nee, toch zijt gij er, lieve man. Blijf hier, o Sint, zoolang 't kan En Volendam was goed gezind, Men danste van pleizier: En riepen al door tot den Sint: ..Blijf hier, blijf hier, bh'if bier" Sint Nicolaas lachte de b'nd'ren toe. En Pieterman met de dikke roe. Lachte ook. wat bad-ie een pret! Hij leek, om zoo te ze""on. net. Een echte grappige paljas. Ofschoon hij het niet was. In Volendam daar kwam de Sint Met groot gevolg aan- En toen was ieder gehoorzaam kind, Naar hem nu heen"eeaan. En had van hem ontvan"en, Wat het mocht verlangen, Want Sinterklaas is o zoo goed, Voor een kind dat erg zijn best toch doet, Om te trachten braaf te leven. En naar 't goede doel te streven. Nu kinderen, doet goed uw best, Om erg braaf te leven Dan komt vanzelf wel de rest En hoeft ge niet te beven, Wanneer het zes P°cember is. En voor u dan stellig en gewis, Een belooninkje zal wezen. Want overal ka*- men lezen: Voor hen die br^uf leven en tevrêe, Brengt de Sint altijd wat mee Puer Dit versje kwam een weekje te laat. maar is zoo precies geteekend. hoe het in Volendam toeging bij de aankomst van St. Nicolaas, dat ik het gaarne een plaatsje geven zal. De waarde van dit mooie vers is er niet minder om? Is niet waar. lieve Nichtjes? Oom Wim. Als „Hij" komt! Als 't weer Sint Nicolaas is, Is ieder kind weer blij; Dan komt zekér en gewis, Sint Nicolaas weer bij mij Op school begon al vroeg de pret, Wat vonden wij dat fijn. En 's avonds vlug den schoen gezet, Zou Hij gekomen zijn? 's Morgens dan vroeg opgestaan, Verlangend om te zien, Kleedde ik mij vlug en netjes aan. En zag gevuld ze, alle tienl Wat een pleizier en een gejool. Met schoenen in de hand, In den grootsten schoen een roodekool En in den kleinsten een kousenband. Kleine Jo die had 'n pop En Cor een prachtig paard, En Theo reed al in galop Met 't Fordje langs den haard. Toen gingen wij allen blijde staan. En zongen van „Goeden Sint". Toen Moeders stem: „Nu vlug gegaan, Naar school mijn beste kind." To de Haas.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 12