CORRESPONDENTIE.
S p. to Leiden. Zooals u gezien
hebt. heb ik me gehaast om uw bijdrage te
plaatsen; temeer daar het wel een beetje
de spuigaten uitloopt, hoe men tegenwoor
dig met onzen gooien en braven Sint solt
en het laatste sprankollje van poëzie uit
het kinderleven rukt mot betrekking tot
bet groote feest van Sint Nicolaas. Ik dank
u wel en houd mij steeds aanbevolen voor
fergeliike bijdragen, die niet anders dan
.Ons Hpekje" kunnen ten goede komen
J o h a n d e G r a a f. Leiden. Flink
zoo Johnl Ik heb me niet in jou vergist!
Van jouw fijn geslepen pen verwacht ik
nog vee! moois en veel goeds Mijn dank en
groet De volgende week komt reeds no. I.
,.De Bokkenrijders" wil ik nog even bewa
ren.
Puer Leiden. Of ik me jou herin
ner? Fn of! Zou ik trouwens niet? Onze
verhouding was steeds van zeer vriend-
schappeliiken aard. Ik hen dan ook blij je
weer te z'en en.... zal mpt klimmende
belangstelling de „Vervolgen" tegemoet
zien! Dag Puer! Dien schuilnaam vind ik
best.
La Bousilleur, Leiden. Het
gaat goed zoo Neefie! Het wordt een heel
verMaJ naar ik merk en.... er zit gang
in Ik zou me vergissen of onze kleine le
zers vinden jouw verbaaltje heel mooi!
Het is allpen jammer, dat je zulke u i t-
heem°ehe namen gekozen hebt Dat
gemooJ1iikf het lezen en dat is iets, wat
eigen1 h'k afbreuk doet aan don inhoud Denk
hie- eons aan voor later! Maak veel groet
jes a^n Leo, jouw bekend en zeg ook hem,
dat ik hooi tevreden ben en ook zijn stuk
ken steeds geplaatst zullen worden. Mot
hand en groet en dank voor geregelde
bijdragen
Herd a v Veen, Leiden. Het
„Kerstverfpllinkjo" laat ik plaatsen Stuur
me het slot ook maar. anders vrees ik dat
het te kort is Je za" in de krant van Za
terdag dat ik voor Kerstmis eon speciaal
kerstnummertje geven zal. Onbewust ben
jij nu no. I van de medodïn"sters. Het
gaat om oen boek. Dag Gerda!
J a c. S p e n d e 1, Leiden. Heel
aardig verteld, Jacques! Dat was zeker
urm- aanleiding van oen taaloefening is
wel? Fop het ook zii: ik laat jonw stukje
plaatsen ennu ik gezien heb dat ie
kunt, verwacht ik je vader op het appèl
Vade- wil wel eens een handio helpen....
ais het noodie is. Veel groetjes aan alle
huis"onooten! Dag Jacques!
Violina Stomnwijk Heel aar
dig V;olina? Ik laat dit stukio onmiddellijk
plaatsen, Kük maar eens. Fn nu nnn bet
werk voor Kerstmis! Dag lief Nichtje!
To dp Haas. Leiden. Maar mïin
lief Nichfie en heb jij dat keurige S;nt Ni-
colaasversie zetf gpmaiW? Of zijn daar de
groote zusjes of moedertje aan te ras geko
men? Fne bet ook zün: ik laat het plaat
sen en St. Nicolaas zal het echt leuk vin
den en dit hef volgende jaar zich nog best
herinneren! Dag Tootje!
Cornelia Wassenaar, Lan
gere a r. Dat is zeker een vertelseltje
van Vader en.dat hpb jii je „noties in
de onr-m "eknoopt" ende rest weet je
wel. Ik' vind het heel flink van je en de
volgende week laat ik iouw eerste verhaal
tje plaatsen. Fijn hé! Kijk dan eens!
Jantje Plouvier. Leiden Als
je nu nog eens een verhaaltje schrijft, moet
jo eens nrnbeevpn om het ordelijk en noties
te schrijven. En danmet inkt. Met
potlood geschreven werk, neem ik niet meer
aan Het oog moet ook wat hebben Jan!
Dag Neefje! Maak veel groetjes aan Vader
ec Moeder en ook aan Tootje, die ook al zoo
aardig met de pen weet om te gaan!
G e 1 Cambior, Leiden. Zoo
Gieltje. zie ik jo ook weer eens! „Verdron
ken" Iaat ik de volgende week plaatsen
Kijk dan maar eens! Nu is lipt netjes en
met zorg gemaakt en verdient liet wel
een plaats jol Zoo hoort het ook te zijn! Dag
Giell
Johnny Langevold. Leiden.
Ja Johnny, vacantio ik ook een heerlijk
woord! Dat klinkt ons allemaal zoet in de
ooren en ik kan me best begrijpen, dat je
gauw naar je moedertje vliegt, de school-
tasch in een hoek gooit en het uitroept,
dat het schalt in 't rónd: we hebben vacan-
tie! Hoera! Nog veertien dagen en dan?
Dag Johnny! Veel groetjes aan moeder! In
de vacantle kom ik eens aan!
Eindelijk bon Ik met het beantwoorden
der ingekomen brieven van deze week klaar
er heb nog geen enkelen brief beantwoord
van den stapel, die vragend, daar voor me
ligt, en. alsof ik hoor... en „wij"? De vol
gende week ga ik door met de andere
brieven, voor nu is geen plaats, wat ik zeer
jammer vind.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
EEN SPROOKJE VOOR GROOT
EN KLEIN
dcor Oom Wim.
Ik zei dan, dat ik aangewezen ben
Om eea dokter te halen op de bovenwereld.
Waar alle middelen der onzen gelaaid lub
ben, daar wil do Burgemeester het eens
probeeren met vreemde hulp Maar en
bier begint mijn zending maar dit moet
in stilte gebeuren. Niemand onzer, mag
weten, wat gebeurt en zal gebeuren.
Lukt het. dan ben ik voor mijn leven ge
borgen. Lukt het niet, dan.... maar wat
zeg ik, het zal lukken, daar ben ik zeker
van.
Ga vender, mijn Broeder, ik luister
met klimmende aandacht, maar snap het
verband nog niet goed.
Dat is anders nog al duidelijk genoeg,
meen ik. Ik ga. Ik moet gaan. Ik krijg
een paspoort mee van onzen Burgemeester
zelf. Die opent me allo deuren, zonder
nadere verklaring.
En dan?
Dan neem ik Izo mee. Wie zou mij dat
beletten. Ik neem hem mee, al moet ik hem
wikkelen in een deken of hem dragen, ats-
of het kleeren of iets anders ware. Wat
zeg je daarvan, mijn angstige Zuster? Wie
niet sterk is, moet slim wezen.
En hoe komt hij weer terug aan zijn
moeders haard?
Netzoo! Het zou ook wat Als ik in
slaat ben, hem buiten onze Kabouterstad
te brengen, zal ik den terugtocht wel vin
den en hem voorbij de posten brengen op
dezelfde wijze en zonder het minste ge
vaar.
Maar zal de post je doorlaten, zonder
nader onderzoek, zooals het gebruik dat
vereischt.
Ik zei alreeds, dat de paspoort van
den Burgemeester me toegang verleenen
zal, waar en wanneer ik wil Dan Is ieder
onderzoek, niet alleen verboden, maar zou
zijn een breken van Burgemeesters woord,
dat heilig is.
Als het zoo is, en bet zoo gemakkelijk
te doen is. dan.... neem ik er vrede mee.
Temeer dat ik hem onder jouw hoede zoo
veilig reken te zijn, als in do armen zijner
moeder.
Maar toch moet ik nog 'n vraag stellen!
Waar blijft Izo, als mijn B-oeder op stap
gaat naar den knappen man, wiens krui
den wonderen zullen doen. Waar blijft Izo
dan?
Dan gaat hij mee, en zonder mijn ver
lof mag hij "-een tien stapjes zich verwij
deren van mij.
Nu weet ik genoeg! Neem hem mee
en laat hom zien, daar boven, wat geen oog
van zün leeftijd nog aanschouwd hoeft.
Zoo zal ik doen, mijn zuster en véór
ik vertrek kom ik je waarschuwen. Zeg
hem voorloonig niets. Er rnoost eens iets
uitlekken. Kinderen, zijn kinderen En nu
adieu mijn zuster. Ik moet weg. Er blijft
mij nog veel te doen over. Adieu!
Tino gaat heen. Zijn zuster oogt hem na.
zoover haar blikken reiken Nu draait hij
den hoek om, en is uit haar gezicht ver
dwenen.
Izo's moeder is alleen en denkt na. Zou
ze den vader van Izo van het plan in ken
nis stellen. Ja. zoo hoort het.Maar hoe
zal zij dit inkleeden. naar man houdt niet
van grapjes, laat staan van avontuurlijke
tochten en dan vooral niet, als het zijn zoon
geldt, waarvan hij houdt als van het licht
zijner oogen.
Toch wil zij niets achterhouden, maar
alles in kleuren en geuren ve-tellen, wat
daar straks tusschen haar Broeder en haar
is verhandeld geworden.
Maar mag zij dat wel? Mag zij wel spre
ken van Burgemeesters ziekte en van de
gewichtige zending die haar Broeder werd
opgedragen.
Hoe meer zij er over nadenkt, hoe moei
lijker het voor haar wordt Haar man in
ie lichten, zonder het ambtsgeheim te mis
bruiken, wis en zeker was dit een moeilijk
geval.
Maar zoover is ze nog! Ze wil er nog
eens over slapen, eer ze haar man Izo's
plan meedeelt en dan zal ze hem
slechts zooveel zeggen, van Tino's zending,
dat vaders ongerustheid is weggenomen
en zijn toestemming gegeven is, voor hij
het zelf weet.
Slim is de moeder van Izo Slim en voor
zichtig. Izo speelt nog altijd door, met
zijn kameraadje voor de deur van Tino,
zijn oom en had hij gehoofd, wat deze met
zijn moedertje daar strakjes hadden be
sproken, daar ware hij vast niet bij het spel
geweest met zijn gedachten, maar loefde hij
op de bovenwereld, waar reuzen werken
in bosch en veld en gaard; waar duizenden
lichtjes branden aan het uitspansel, als
zoovele vriendelijke Engelenoogjes, die ons
toeknikken en den weg wiizen naar bovpn
Had hij alles geweten, dan was hij zijn
moedertje om den hals gevlogen en had
haar met een vloed van kussen bedankt
voor haar hulp en.... dan zou hij haar
reeds beloofd hebben later alles haarfijn
te vertellen, wat hij zien en hooren zou
Maar nu? Izo speelt door cn schatert
het uit van de pret. Hij wint en wint
aldoor.
(Wordt vervolgd)
Bill Town en James Bellow
door La Bousilleur.
„De v ij f J a n t j o s."
Bill schoot, en onder gejuich van de ma
trozen stortte de vlag neer. Allen verdron
gen zich om Bill om hem te felïciteeren
Eindelijk, als ze allen klaar waren, riep
de kapitein vijf namen af: „Johnn, Zonoe,
Jacq, Willen. Abar". En direct stonden
allen in het gelid. „Nu Bill daar zijn je
mannen, van nu af aan ben jo bootsman
en kun je die vijf laten doen wat je wilt"
„Jongens", direct nam Bill z'n bootsman
schap waar om zijn mannen dien avond
verder vrij to geven, waar de lui natuurlijk
graag gebruik van maakten.
Nu zullen wo de matrozen dien avond
eens nagaan. Zij stonden bij de verschan
sing toen Jacq opeens tot de anderen zei:
„Hoe vond jullie hem?" „Wel ik geloof
niet dat wo een kwaaie au hem zullen heb
ben." sprak John. Zonoe, do neger, sprak
in z'n brabbeltaaltje: „Massa, zeer goed ja".
„Wat zouden we nou eigenlijk bij hora
moeten doen, jongens", opperde Will.
„Nou", sprak Abar, ik denk wel, dat we
hem naar land zullen moeten roeien en
z'n hut schoonhouden." Daar kwam hij. die
bet middelpunt van hun gesprek vormde,
aan. Dadelijk stonden ze in liet gelid maar
Bill weerde ze vriendelijk af en vroeg: „kun
nen jullie het zoo nogal houden jongens".
„Best luit," was het eenparig antwoord.
„Nu", sprak Bill, „do kapitein beeft mij
eevraagd met eenigen van jullie te Porl-
Said aan land te gaan en ik heb toezegcring
van de motorsloep gekregen, boe vinden
jullie bet?" „Reuze luit, reuze!" „Nu heb
ben Zonoe en Abar morgen alleen maar de
sloep van buiten en, John, Will en Jacq, de
sloen van binnen schoon te maken en nu
goeden avond."
„Goeden avond, luit". „Jon"e, jonge,
boffen wii even, morden ochtend een mak
kie, 's middags een makkie de sloen klaar
zetten ook al een makkie, volgenden dag
vooruit naar Port-Said, hoe-a! ééntje voor
den luit. hiep. hiep, hoera!" Verwonderd
kwamen de andere matrozen on het dpk.
maf wetend wat die herrie befeekende.
„Sjonge, sjonge, wat zuilen de anderen ja-
loersch zün", sprak Will. „Nou en of" Fn
Zonoe, die niet achter wou blüven knikte
i:ve-ig mee en snrak: „foei" beste brave
Massa" „Zeg Zonoe. snrak Jacrr. ..iij kout
""kor een hee'° masca massa's, is 't niet"
En de arme Zonoe d;e dat ni°t zoo pauw
hebreen, knikte van nee en van ia. omdat
hij dacht dat een van beiden wel goed zou
wezen
(Wordt vervolgd)
Pietje de Klepper
door W. Simons.
vin.
De terugreis of ongeluksrt is.
„Een, twee, driestap op!" riep Va
der en daar gingen ze. Vader met Piet en
Frits de Molen voorop, daarachter Gerard
de Laars met Gerrit de Buik en de achter
ste rij vormden: Kees de Lange en Piet
Kaatsman.
Waar gingen ze naar toe?.... Naar
huis! Ja, de vacantia van Vader was om
en benevens die der jongens. Den volgen
den dag zou Vader weer naar het kantoor
oti de jongens naar school gaan Ze zou-
!en heelemaal met de fiets naar Dordrecht
teruggaan en zo moesten vlug doorrijden
zonder iange tusschenpoozen. Bij Maas
sluis kwam het eerste ongeluk, Piet strui
kelde over 'n groote steen, die midden op
den weg lag. Hij viel over 't stuur en gin"
'n groote winkelruit in terwijl hij tegen 'n
groote pop aanstootte. Deze ging op haar
beurt door de tweede ruit en kwam op de
toonbank terecht, waardoor do winkeljuf
frouw van schrik flauw viel.
Vader had Piet, wiens fiets in vier stuk
ken was, op den trein gezet, en zou zelf
met de jongens fietsen. De jongens doden
goed hun best en daardoor vlotte de reis
best Rotterdam kwam in zicht. Opeens
hoorden ze knallen. „Pangpang....
pang
De fietsen van Frits de Molen en Piet
Kaatsman hadden door glas gereden en in
de banden vertoonden zich nu scheurtjes
Bij 'n fietsenhandelaar werden de fiet
sen gerepareerd en daar gingen ze met
'n vaartje de Coolsingel af. Gerard de
laars moest even afstappen voor 'n auto
bus en toen hij weer wou opstappen bleef
bij met z'n voet tusschen de spaken zitten,
doordat hij misstapte.
Hij klaagde over pijn aan z'n voet en
Vader besloot dat ze naar den trein zouden
rijden, hij zou Gerard dan achter op z'n
flets nemen. Ze reden naar de Beurs en
.ramen daar den trein naar Dordrecht
Daar geen van allen 'n snoorboekje had
den namen ze den eersten den besten trein,
richting Dordrecht, 't Was er een voor
Zwijndrecht.Toen ze daar aankwamen
en al meer dan 'n half uur in de coupé
zalen zonder voor- of achteruit te gaan,
slapten ze uit en gingen naar den Sta
tionschef. Deze zei, dat om 1 uur de vol
gende trein naar Dordt ging. Nu was het
10 uur.
Ze hadden dus den tijd! Wat waren ze
blij toen ze thuis kwamen, Piet zat al lang
bij z'n Moedor en was haar do lieole reis
aan 't vertellen.
De jongens zaten alweer in I Piet
was naar de hoogste klas gegaan en zou
het volgend jaar van de meesters en
schoolvrienden afscheid nemen. Dit laatste
jaar wou Piet toch nog eens echt pret ma
ken om school te blijven, daar gaf hij niet
om, al moest hij duizenden regels schrij
ven. Als hij maar pret kou maken, was
alles goed. Nu zat Piet bij een strengen on
derwijzer, die niets door de vingers zag.
't Was warm en Piet zat lusteloos over z'n
Fransche thema gebogen. „Hoeveel zinnen
moest hij nog?"
„Even tellen, één, tweevijftien, wat
'n boel, hoe krijg ik liet af?" dacht hij
„Ja Piet dan moet je maar opschieten",
zei mijnheer.
Piet ging knorrig naar den meester zit
ten kijken, die echter heelemaal niet op hem
lette. Toen zocht Piet z'n vermaak bij z'n
buurman.
„Zeg ga jo vanavond mee slootjesprin-
gen?"
„Hoe laat?"
„Om 4 uur!"
„Ben je mal, eerst m'n huiswerk, dan
spelen!"
„Gut m'n zorgo dan ga ik met Gerard
do Laars, daar heb ik wat 'n pleizier mee".
„Kan me niks schelen" zei do buurman,
„en hou nou je vervelende mond maar,
of ik zeg 't tegen mijnbeer.
„Bang jochie", siste Piet. „ik zal je van
avond toch wel op jo falie trommelen."
„Of ik jou", giebelde z'n buurman.
..Piet, jo blijft om vier uur school en
Kenri ook", klonk de stem van den mees
ter. Eu de buren keken elkaar woedend
aan en voerden dien middag geen steek
meer uit, wat hun straf niet verkleinde, en
toen de school uit was moesten do twee
jongens tot 6 uur blijven.
(Wordt vervolgd).
Een blij St. Nicolaasfecst.
In een der vele steegjes en sloppen van
Amsterdam woonde do familio Van Dijk.
Arm maar zindelijk zag hun huisje er uit
Het weni bewoond door Moeder en zes
kinderen. Moeder moest hard werken om
voor haar huishouden den kost te vërdie-
nen. 't Liep tegen Sint Nicolaas en de kin
deren liepen druk pratend do étalages te
bekijken. Ook Jan, Marie en Piet van Dijk
waren al druk aan 't bedenken, wat ze
aan St. Nicolaas zouden vragen. De drie
jongsten, Henk, Gorrie en Gretha waren
nog te jong om bet te begrijpen De arme
moeder werkte en spaarde om baar kinde
ren te kunnen geven wat ze noodig had
den. Ze zou hun ook zoo graag wat geven
met St. Nicolaas als de Sint zelf hen niet
vinden kon. Ze had nu al drie gulden ge
spaard voor haar een heele schat, maar
toch nog onvoldoende om baar kinderen
te geven, wat ze verlangden. Bij den bak
ker moest ze nog betalen en bij den krui
denier ook, Als ze nu Zaterdagavond baar
ioon maar ontving, dan schoot ze al een
heel eind op.
Nu was zo op weg om haar loon te ha-
li n. Maar wat was dat? daar lag een
"urs in het slijk Vlug raapte ze hem op.
Wat was ie zwaar. Haar eerste gedachte
was: „van wie is ie!?" Maar hoe moest ze
■lat te weten komen Ze zou maar afwach
ten tot ze er wat meer van hoorde. Maar
cp weg na3T huis moest ze door een defti
ge st"aat en daar zag ze voor 't raam van
'•"ii ba'-'-erswinkel een "root prpier Ze
bleef stilstaan en las: „Verloren epn beurs
met geld door mevrouw H in de Klapsteeg
Tegen belooning terug te bezorgen alhier".
„Wie is die mevrouw H vroeg ze aan
een voorbijganger. „O", antwoordde dpze.
..dat is een rijke dame. die aalmoezen uit
deelt onder de armen!" Hoopvol gestemd
ging ze den winkel binnen. „Ik zou graag
mevrouw H. snreken", zei ze tegen den
bediende, die achter de toonbank stond
..Ik zal 't eens gaan vragen jufrouw", zei
deze cn ging we" Even later kwam nij te
rug en zei: „Dat kan juffrouw! gaat u
maar mee", en hij ging haar voor naar de
spreekkamer. Even later kwam ook me
vrouw H. binnen Wat verlangt u, vroeg zij
vriendelijk aan juffrouw Van Dijk. ..Me
vrouw". zei deze, „ik heb een beurs ge
vonden, is deze van U?" Mevrouw bekeek
ze en zei toen verbeu"d: „Ja hoor, zij is
bet. dank u wel en wat wenseht u als be-
luoning". „Och mevrouw", zei juffrouw
van Dijk, ik zou zoo praa" wat voor mijn
kinderen lcoopen met St. Nicolaas, als
de Sint zelf ons niet vinden kan maar
ik kan het niet betalen. Als u dat voor mij
doen wilde. Als bet niet te veel is voegde
zij er schuchter aan toe.'Wel neen, zei me
vrouw vriendelijk, zegt u mii maar wat ze
verlan"en, dan zal ik den Sint waarschu
wen. Ze noemde op wat de kinderen boven
op hun lijsties hadden staan. Toen ging ze
heen. Den 6den Dec kwam er 's morgens
vroeg een groot pak. „Van Sint Nicolaas"!
siond er op. Wat waren ze in de wolken,
toen ze zagen wat er uit kwam Een ieder
hrd wat ze verlangden. En onderin lag.
„Hè, de beurs", riep moeder verworderd
uit. En op een briefje dat er bij was stond:
„Als belooning voor uw eerlijkheid" Moe
der en kinderen zonden een hartelijk dank
gebed op tot God die alles zoo ten beste
geleid had.
Violina, Stomp wijk.
In de mijn.
Jelle was de oppasser der paarden, acht
in getal. Hij was heel goed voor hen. gaf
ze haver, roggebrood en soms nam bij
versch gras voor hen mee.
De paarden keken hem met d'r mooie
oogen aan, alsof ze zeggen wilden: „er is
op de heele wereld niemand zoo goed als
jijOp zekeren dag gebeurde er een groot
ongeluk. Een der muren bezweek onder den
druk van het water.
De mannen," die juist in deze gang wa
ren, vluchtten en riepen luidkeels: „Vlucht,
'een muur is bezweken!"
Iedereen spoedde zich dan ook naar de
lift en de ladders, ook Jelle: maar plotse-
l!ng bleef hij staan Een akelige gedachte
schoot hem te binnen. De paarden, ja de
paarden, zij stonden in den stal vastgebon
den, en als het water hooper steeg, zouden
zij jammerlijk moeten verdrinken.
Als een pijl uit don boog snelde hij naar
den stal, rukte de deur open, nam zijn zak
mes en sneed het touw van 't eerste paard
door. toen van het tweede en zoo van alle
acht.
Hij sloeg de paarden nooit, maar nu
moest hij ze slaan, want zij durfden niet
u;t den stal door het gedruisch van het
water.
Eindelijk had Jelle de paarden hij de
lift gedreven. Hij was doodmoe, maar hij
wilde zijn reddingswerk volbrengen. Hij
drukte op de bel en.... De wachter van
de lift schrok en dacht: „Zijn er nu nog
meer mcnschen in do mijn?"
Vlug als de wind liet hij de lift zakken
en toen hij die weer ophaalde, zag hij....
een paard.
't Beest werd er uitgehaald, maar wéér
klonk het sein en nog eens en nog eens.
Tutdat ten laatsto de dapporo Jelle uit de
lift kwam.
Pas nad hij vasten grond onder zijn
\-oeten of hij zakte ineen van vermoeidheid
Nu werd Jelle naar een dichtbijzijn den
dokter gebracht, doch dm constateerde
oververmoeidheid. Jelle kwam spoedig
weer tot bewustzijn.
Na eenigo dagen was hij weer de oude en
toen de mijn was leeggepompt en de muur
was hersteld, begonnen de werklieden weer
aan hun werk.
Tot belooning werd Jelle, zoo jong als
hij was, bevorderd tot ploegbaas, omdat hij
zich zoo kranig had gedragen.
In zijn plaats was een andere jongen,
angesteld om in het vervolg voor de paar
den te zorgen en Jelle zei dikwijls: „Behan
del do paarden zooals ik ze heb behandeld
en blijf ze steeds goéd verzorgen."
Jac. Spendel.
Sint Nicolaas.
Sint Nicolaas komt weer dit jaar.
Uit Spanje aan per boot;
En schenkt de gansche kinderschaar,
Iets van zijn rijke vloot,
Die hij met zich heeft meegebracht,
Beladen met een groote vracht
Van speelgoed, boeken, lekkernijen.
Waarmode hij die kinderen gaat verblijen
Dio braaf en erg gehoorzaam zijn;
En een hartje hebben schoon en rein.
St. Nicolaas heeft ook een knecht,
Een flinke zwarte Moor,
Die kruipt door schoorsteen, krom
of recht,
En luistert met zijn oor,
Naar bravo en stoute kinderen,
Naar hen, die hun ouders hinderen,'
En teekent iets op van ieder kind,
Vertelt het dan den goeden Sint;
Die 't een belooning geeft
Of straft, als 't ondeugend leeft.
Ik zal u nu eens gaan verhalen,
Hoe de kinderen van Volendam,
Den goeden Sint af kwamen halen
Van de boot in Amsterdam.
Hoe ze toen den Sint begroetten.
Wat trouwens alle kinderen moeten,
En hoe de Sint van verre af,
Al stond te zwaaien met zijn staf;
En hoe ook onze Pieterbaas,
Stond te sprin"en als een haas.
Ze stonden oo den Sint te wachten
Reeds gedurende een uur:
Ze keken, gluurden en ze lachten
Al was het weder nog zoo guur.
Toen nu kwam de boot i:. 't zicht.
En aller oo"en waren op hem gericht.
De Sint stond vooraan on 't dek,
.Achter het mooi vergierde hek,
En Pieter draaide als een tol
In 't rord, hij leek wel dol
Toen de boot voor anker lag,
Riep de jeugd heel luid,
„Sinterklaas, 'n goeden dag,
Wat ziet u er mooi uit!
We waren al heel erg bang.
Toen het duurde, o zoo lang
Dat u niet kwam misschien.
Maar g?°n zou naar de andere liên.
Nee, toch zijt gij er, lieve man.
Blijf hier, o Sint, zoolang 't kan
En Volendam was goed gezind,
Men danste van pleizier:
En riepen al door tot den Sint:
..Blijf hier, blijf hier, bh'if bier"
Sint Nicolaas lachte de b'nd'ren toe.
En Pieterman met de dikke roe.
Lachte ook. wat bad-ie een pret!
Hij leek, om zoo te ze""on. net.
Een echte grappige paljas.
Ofschoon hij het niet was.
In Volendam daar kwam de Sint
Met groot gevolg aan-
En toen was ieder gehoorzaam kind,
Naar hem nu heen"eeaan.
En had van hem ontvan"en,
Wat het mocht verlangen,
Want Sinterklaas is o zoo goed,
Voor een kind dat erg zijn best toch doet,
Om te trachten braaf te leven.
En naar 't goede doel te streven.
Nu kinderen, doet goed uw best,
Om erg braaf te leven
Dan komt vanzelf wel de rest
En hoeft ge niet te beven,
Wanneer het zes P°cember is.
En voor u dan stellig en gewis,
Een belooninkje zal wezen.
Want overal ka*- men lezen:
Voor hen die br^uf leven en tevrêe,
Brengt de Sint altijd wat mee
Puer
Dit versje kwam een weekje te laat.
maar is zoo precies geteekend. hoe het in
Volendam toeging bij de aankomst van St.
Nicolaas, dat ik het gaarne een plaatsje
geven zal. De waarde van dit mooie vers
is er niet minder om? Is niet waar. lieve
Nichtjes?
Oom Wim.
Als „Hij" komt!
Als 't weer Sint Nicolaas is,
Is ieder kind weer blij;
Dan komt zekér en gewis,
Sint Nicolaas weer bij mij
Op school begon al vroeg de pret,
Wat vonden wij dat fijn.
En 's avonds vlug den schoen gezet,
Zou Hij gekomen zijn?
's Morgens dan vroeg opgestaan,
Verlangend om te zien,
Kleedde ik mij vlug en netjes aan.
En zag gevuld ze, alle tienl
Wat een pleizier en een gejool.
Met schoenen in de hand,
In den grootsten schoen een roodekool
En in den kleinsten een kousenband.
Kleine Jo die had 'n pop
En Cor een prachtig paard,
En Theo reed al in galop
Met 't Fordje langs den haard.
Toen gingen wij allen blijde staan.
En zongen van „Goeden Sint".
Toen Moeders stem: „Nu vlug gegaan,
Naar school mijn beste kind."
To de Haas.