CORRESPONDENTIE. Hans Bok om, Leiden. Ja Hans. ik begrijp best, dat moeder erg in haar schik was. Een mooie vaas is altijd welkom en vindt in ieder huishouden een geschikt plaatsje! En nu den volgenden keer een prijsje, waar je vader mee kunt blij maken? Ik hoop het voor je Hans. Wie weet? Veel groetjes aan Vader en Moeder en nu tot.... den volgenden keer? Cor. v. d. Aar, Hazerswoude. Het is ook het beste maar trouw af te wachten en daaraan doen de Hazerswou- dertjes zeer goed aan. Men kan immers Portuna niet dwingen, is wel? Na de Kerst mis kom ik weer en dan hoop ik jullie twaalf van do partij te zien. Sophie doet van zelf mee. Tot ziens dan! Veel groetjes aan jullie allen! Jo Geldrop, Voorschoten. Wat 'n ondeugende Wim was dat? Zoo gaat het altijd! Wie niet hooren wil, moet voelen. Dat opstelletje was klein, maar fijn, .Toke! Schrijf voor den volgenden wed strijd een lang verhaal. Ik zal eens zien! Dag Neefje! Johanna Molenkamp, Oogst- geest. ,,De twee vechtersbazen" is heel goed peteekend, alleen is het opstelletje voor de krant te kort. Maar nu ik ge zien heb, dat jo een mooi en goed opstelle tje maken kunt, reken ik den volgenden keer weer op jou en reken dan ook op een lang verhaal. Zul je? Coba Broekhof, Noordwijker- b o u t. Ja Coba. ik zou ook graag ge zien hebben, dat jouw ongeloste raadsels, „resultaat mochten hebben", maar?.... evenm'n als ik de pe'nkkigen kan aanwij zen, evenmin kan ik Vrouwe Fortuna dwin gen jou als de gelukkige aan te wijzen. Denk maar: „hierna beter!" Dag Coba! Jan Smits, Leiden. Zeker kan ik me voo stellen, dat het heel wat werk van moeder vergde, eer jullie negen tout fait in orde waren om naar dpn speeltuin to gaan Wat vliegt zoo'n middagje om hé, Leuk dat Vader meeging! Dat is altijd aar diger! En die Ranja? Jon"e nog toe, dat smaakte zeker 1 Ja Jan, zoo'n glaasje mag ik ook wel! Dag jongen! Maak vee! groet jes aan Philippus. Zijn reisje komt later in de krant. Bep UI jé, Leiden. Wat een leuk verhaaltje is dat? Ik heb zoowat ongeveer betzelfde gelezen in „Boerke Naas"! Vraag eens aan de Zuster of ze dat eens vertel len wil: het is dezelfde strekking. Zie ik ie den volenden keer ook weer? Dag Bep! Nellie van Rijn, Wassenaar. Dat klein Tiroler-liedje vind ik zoo leuk, dat ik het laat afdrukken, misschien dal er onder onze kleine lezeresjes zijn, die het willen van buiten leeren Hier is het! Tiroler versje. Tiereliere, toereloerl Ver van huis bii vreemdelingen Komen wij een liedje zingen; Bij den burger, bij den boer. Tiereliere. toereloer' Tipreliere, toet, toet, toet! 't Is niet prettig, kleine vrienden. Als je zoo den kost moet vinden Zoo zijn geld verdienen moet, Tiereliere, foot, toet, toet! Tiereliere. ting-ting-ting! Lang gespeeld en veel gezongen. En nog weten te eten, jongen. Honger '°s een leelijk ding, Tiereliere. ting-ting-ting! Tiereliere tom-tom-tom! Geeft voor 't zingen en 't blazen Ons een centje, kleine bazen: Maak het goed met ons, ocb kom, Tiereliere tom-fom-tom! Is dat nu geen leuk versje om af te schrijven en van buiten te leeren? Nelly vond het ook mooi, anders zou ze het niet voor ons overgeschreven hebben, nietwaar Nelly? De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven en vragen! Et zijn nog een dertigtal brieven te beantwoor den. De stanel mindert al. Trouwens, het mag ook wel. Zoo hebben we Kerstmis en dan kom ik weer met Prijsraadsels en.... dan moet ik door den ouden berg brieven heen eeworsteld zijn, om plaats te maken voor de nieuwe brieven, die bij tientallen tegelijk bezorgd wprden. Nu nog wat! Let op wat ik nu vragen ga! Wie wil voor Kerstmis een speciaal stukje schrijven? Hetzij een verhaal, hetzij een vers of opstel, maar bet moet betrek king hebben op het groote feest van Kerst mis. Men schrijve dan over „Kerstnacht". „Jezus in de Kribbe". „Een Kerstverhaal'" „Kerstraoantiel" „De Verlosser komt!" „Jezus is cefcoren!" „Juicht Bethlehem!" enz. enz. Zietdaar eenige onderwerpen! Aan het werk Theodora en Ellen en Tan te Marie en Bep en Josephina en Jan en Johan en Frits en Piet en Wim en allen, die do pen weten te voeren en in staat zijn ons spéciaal Kerstnummer mee mooi maken. Vooruit! Ik verloot een hoek! Oom Wim. EEN SPROOKJE voor groot en klein door Oom Wim. n. Dat is allemaal goed en wel, mijn lieve Izo, maar hoe kan ik nu iets voor je doen! Ik ben zoo bang voor je zelf. Als je eens een ongeluk overkwam daar boven en ik je moest verliezen, ik zou het besterven van angst en verdriet. En nu zeg ik niets yxeQT. Ik wil een middel zoeken ora je te helpen. Ga Izo! Ga spelen en kom niet binnen, vóór ik je roep. Ik wil alleen zijn en tot den God onzer vaderen bidden, dat Hij mij helnt en mij het middel aanwijst om je 'n kijkje te laten nemen in die ande re wereld, die daar boven ligt, waar de zon schijnt als een vuurzee hoog aan den hemel. Dag Izol Dag Moeder, tot straks Izo gaat spelen. Een vriendje is spoedig gevonden. En weldra is liet kaboutertje zóó in het spel verdiept, dat hij noch het gesprek van daareven, noch aan zijn moe dertje denkt. En moedertje? Kijk zo daar staan voor het kleine ven stertje. dat uitzicht biedt op den hoofd weg, die naar het huis van den Burge meester leidt, die is het hoofd van het Ka- bouterland. Onbewep"liik staat zij daar. al in ge- daehten verdient. Fn torh! Fük. haar ge zicht heldert on; uit haar blik spreekt vreugde; daar komt iemand nader en wie daar naderkomt is haar broer En deze is do vertrouweling van den Burgemeester endat ze"t alles. Kom binnen, mijn Broeder, kom b.n- nen, ik heb je veel te zeggen en veel te vragen. Ik kom al, mijn Zuster, ik kom! En Tino, de vert-ouweüng des Burere- meesters en de Broeder van Tzo's moeder, treedt binnen en zet zieh neer on den voor hom bestemden zetel en ze"t dan met iets plechtigs in stem en houding, zooals het een goed bediende des Burgemeesters be taamt: Waarmee kan ik miin Zuster Tini van dienst zün en wat zijn de wenschen van haar hart? Luiste'* Tino dan zal ik alles zeggen en dan laat ik de beslissing aan mijn broe der Tino over. En Tzo's moeder vertelde: vertolde tot in da kleinstp bijzonderheden. we'ke plan non Tzo had. Fn tenvül zii verfeldp. schud de T:no het hoofd en lachte fon e'otte zoo gewe'dig, dat Izo's moeder ophield met spreken, niet wetende, hoe Tino's lachpn te ver'-laTen was. Wat b°duidt dat a'les. mijn Broeder! V'ndt ee hef r'"n van Tzo nu inderdaad om te lachen? Dernmof pp dan niet, dat ik, zoo maar zonder meer, toestemming kan geven Tk beTijp alles, heel goed. mün zus ter Fn ik kan me bost in je toestand in denken. Maar, waarom h°t een en ander zoo zwaar opgevat! Ben ik er ook nog niet? Juist Tino. in bent er ook nog. En omdat iü Pr nog bent. kom ik bü jou om raad Jij bent de vertrouwendes Bur- gemeoeters: jon wei^orf hi? niets. Dank ie we!, mün zuster, voor bet vertrc—en 'n mij gesteld. En nu? Nul Wel Tzo «mat mee! Feu iongen van nog peon twaalf ia ar wil reg^s on avontuur uit. Dat is Rink. Dat is ferm Dat is in Tzo te nrüzen. zietdaar. mün zuster! Hoe zal daf paan. mün broeder! Dat gaat, hoe het "aat. maar bii komt or Fn dat is gpmakkejk «ouoeg. Luister, ik zal jo eens even een klein geheimpje verklaunon *faar mondje toe! Niemand mag hof weten. Tk luister T,n°! Ik luister. En je woordpn zullen in miir. hart begraven worden, als de kostbare schatten, door de twaalf dannersten der or zen bpwaard. Jouw wonnl is voldoende Nu dan. mijn zuster. .Te weet. dat dp Bureemppster ziek is. Hij is zieker, dan iemand weet De dokters en "eleerden uit het F^bouterland ziin ontboden De ééne zegt dit. een anderp dat! De pene seh-ijft dit poeiertie voor; pod ander geeft een an der drankje te slikken. Fn het ééne helpt net zoo min als het andere. De Burgemeester is woedend. Hij wil niets meer innempn en steit in de weten schap onzer geleerden geen vertrouwen meer. Wat nu gedaan? Hij heeft mij ontboden, mijn zuster: mij, zün rechterhand en ver trouweling. En toen hppft hii mij iets heel gewichtigs meegedeeld En hij heeft mij een zending toevertrouwd, zóó voornaam en gewichtig, dat ik nog eens moet vragen: Kan mün zuster goed zwijgen? Maar Tino. dit is een vraag, die be- leedigend klinkt in <de ooren. Ik kan zwij gen en zal zwygen. Ik zie het reeds en be loofde het al. Waarom ten tweeden keer gevraagd? Waarom? Omdat het mijn leven kos ten zou, zoo iets van 't geheim uitlekte. Ziedaar! Genoegl Ik zwijg. De hand er op! In orde! Ik ga door en vertel! (Wordt vervolgd) Bill Town en James Bellow door La Bourilieur. vin. Het schot. Al spoedig hoorden zij het geschrob en geplas boven hun hoofden hetgeen bewees dat de Jantjes daar ook niet stilzaten. Een half uurtje daarna konden de inwoners van Gibraltar de fluit hooren gillen van „Le Pigeon" welks sein beteekende, dat men op dat oogenblik vertrok. Spoedig daarop verdween het jacht uit het ge zicht. Een paar uur daarna was men Kaap de Gata reeds gepasseerd en toen koerste men pal Oost. Nog steeds was het weer schitterend en genoot men van de gezon de zeelucht die Bill spoedig bruin maakte. Bill had van James voor hij scheep ging een prachtig dubbelloops geweer gekregen, met de noodige patronen. Nu zat er cons een groote vogel op den (op van do mast toen Bill hem bespeurde. Vlug holde hij naar beneden en haalde z'n geweer. Weer boven gekomen zag hij dat James ook op het dek was, die hem toe riep: „dat is een prachtig dier voor een oefenschot voor jou". Bill lag aan maar ging eerst een paar passen achteruit, omdat hij te dicht onder den mast stond, daarna richtte hij weer en schoot. Dadelijk daarop viel de vogel neer. Bill had hem precies in den kop ge troffen en James feliciteerde hem daarme de. „Bill als je zoo voort gaat, wordt je nog een bekwaam schutter". Ook de kapi tein vond het een mooi schot en stelde Bill voor om een kleine vlag met een heel dun nen stok op de mast en die met een schot door midden te schieten. Nu dat was naar Bill z'n zin. Hij klom vlug als een aap naar boven, bevestigde do vlag aan den mast. Nu Bill, sprak James, als je die vlag met het eerste schot er af schiet, bevordert de kapi tein je tot bootsman over de vijf jongste matrozen. „En van mij krijg je dat Japansche dolkmes wat je zoo graag wou hebben" „Nu als er zooveel met dat schot te verdie nen is, wil ik mijn geluk wel eens beproe ven," sprak Bill. Alle matrozen die op dat oogenblik geen werk hadden stonden be langstellend in een kring om Bill heen, toen deze bezig was zijn geweer te laden. Klaar! Bill legde aan. schoot (Wordt vervolgd). Jongeheer Stijfkop door Jantje Plouvier. II. (Slot.) Toon lachte! Wat zou hij moeten doen? Ja, het verzuimde werk inhalen, nu, dat was zoo erg niet! Hii ken vlug rekenen en begreep zijn taalwerk ook heel goed. dus d:e zes or zeven kleine sommetjes had hij in huis gauw af. en meer dan één taalles- ie gaf meester noo;tI Neen. Toon was niet bang en hij had lekkertjes dat vieze werkje uiet gedaan zooals Karei 't Lien allemaal best af voorloopig al thans. Meester deed net. of hij van niets wist: meester knorde ook niet, gaf Toon alleen het schoolwerk mee naa'* huis en zei erbü, dat het pas dm volgenden dag gereed behoefde te wezen.... Jongeheer Stiifhnn laehte in zün vuistje. Maar, o wee! drie dagen later, toen Mietjes emmer weer boordevol op den stoep stond en Toon epn paar m-nuter vóór negen op zi;n olaats in de klas zat. riep meestoT hem hii zich, nam hem mee naa- de straat en zei: „Tongen, schop dien aschemmer eens om!" ..Maar meester," be"on Toon. „Schop om. zee ik je en dadplijk ook!" Toon schopto dm vollen emmpr omvpr .Schel aan hij Mietje!" klonk het nu De sehe! ging over en het dienstmeisje verscheen. „Mietje, mag Toon alsjeblipft even een blik en'een onden stoffer van ie hebben? Fü zal dat vuil voor je opvegen." Schreiend fin"" iop"eheer Stüfkop aan den mng en veegde alles op. ..Ziomo." snrnk meester. nu is het in orde. Ga je nu maa- aan de schoo'pomn wassehen en klop zelf ie buis wat af Nee. Mietje, hem mag je niet helpen, stijfkop pen verdienen geen hulp." De on«e!uksmorgen. door Johan de Graaf. Toen Hans Scheffers om tien minuten voor negenen met een mond vol brood, en een geopend wiskundehoek in zijn hand langs de straten holde in de door niets ge motiveerde hoop nog op tijd op school te komen en ziin les te kennen, zag hij plotse ling twee strafpn van zijne woning Molly zijn poes op de stoeu zitten. Ze was vuil van het stof en hield haar beide pooten over pen met de grootste moeite uit een vuilnisbak onged'ente visch- graad welke zij aan haa" houd'ng te oor- dep'pn tot het uiterste wilde verdedigen. Hans zou voor niets ter wereld zijn ge liefkoosde poes daar laten zitten. Ze naar huis brengen ging niet meer, maar wat dan? Hulpeloos keek de kat hem aan. Toen plotseling een kloek besluit nemend greep hij de kat bij raar nekvel en stopte ze in zün boekentaseh. Er mocht dan maar van komen wat wilde En toen naar school gerend. Hijgend en hlazpnd viel hij op 't laatste nipnertje de klas binnen. Hij zette voorzicht?"" zijn taseh met in houd neer onder zijn bank. Als die verdui velde kat zich nu maa-* stil wilde houden 't Werd half elf en Hans begon al hoon te krijgen, dat alles nog goed af zou loopen tot op een gegeven ocenhlik een klagend miauw door de klas klonk. De jongens proestten. „Piet Heelstra!" gebood do vertoornde onderwijzer, „verlaat oogenblikkeKik de klas en maak voor straf 10 Fransche ver talingen. wii zullen jouw die geluidmakerij wel eens afleeren!" „Mijnhppr, ik maak geen geluid", pro testeerde Piet. „Zwijg!" bulderde de onderwijzer, „doe wat Tk je gezegd heb!" Piet verliet zwijgend de klas. Maar dat was Hans te machtig, een ander hoefde niet gestraft te worden voor waar hij de schuld van was. Hij stak zijn vinger omhoog en zei: „Mijnheer, Piet heeft niets gezegd ikVerder kwam hij niet. „Bemoei jij je met je eigen zaken," ge bood do onderwijzer. „Ik heb niets met smoesjes te maken. Nu hadden ze natuurkunde, en allen be gaven zich naar het natuurkunde-lokaal Hans zeulde zijn tasch maar weer mee, die kon hij toch niet laten staan, als do kat er eens uitglipte. Er moest een proef gedaan wonden en daarvoor de klas donker gemaakt. De proef begon en was juist op het hoogtepunt, de onderwijzer hield een buis je met een vloeistof boven een gasvlam, toen er een paar vurige kattenoogen vlak bij zijn band spookachtig gloeiden Han's bat was losgebroken. Nieuw tumult. Be onderwijzer liet het buisje vallen en stak zijn vinger in de gasvlam. Hij slaakte een gil van pijn. Het licht werd aangeknipt en een geschreeuw en gejaag begon. Hans deed dapper mee. Hij zat onder zijn bank en toen de kat vlak bij item kwam ving hij zo behendig op en stopte ze ongezien in zijn tasch. De onderwijzer was in do meening, dat het de kat der concierge was. cn wel ergens een heenkomen gezocht had. Ze was ten minste nergens meer te zien. De les werd voortgezet en toen de bel luidde begaf Hans zich met een opgelucht gemoed naar de directeurskamer, hij klop te aan. „Zoo Hans", zei de directeur, „ik wou je juist hebben. Weet jij iets van dat ge- miauw af?" „Ja mijnheer", antwoordde Hans, „maar Piet Heelstra heeft het niet gedaan." „Jij dan misschien?" „Nee mijnheer". „Wil je me dan zeggen wie do schul dige is?" „Ja mijnheer „Dat valt mij van je tegen Hans," zei de directeur, „ik had niet gedacht, dat jij je makkers zou verraden." „Dat doe ik ook niet mijnheer", zei Hans, en zonde'* wat te zeggen opende hij zijn tasch en hield de kat den directeur onder den neus. Deze zette groote oogen op van verba zing. „Hoe kom je aan dien kat", vroeg hij? Hans verteMe hem de toedracht der zaak. O wee, dacht hij, wat zal er nu gebeuren Word bij misschien van school gejaagd? Of kreeg hij misseh?en een onoverkomelij ke partij strafwe-k? Maar neen, zijn direc teur scheen zelfs te glimlachen. „Deed je het niet expres?" vroeg hij „Nee mijnheer", antwoordde Hans uit den grond van zijn hart. „Nou, ga dan maar gauw naar huis. ik zal wl zorgen dat het met Piet Heelstra in orde komt Kabouter op reis naar Luilekkerland. Er heerschte groote drukte in 't Fabou- terland. Er zou nl. een groot afscheidsfeest gevierd worden en de voornaamsten van de eeheele kabouterwe-eld zouden komen Dat waren natuurlijk de kabouterkon'n" en zün paces. De meesten waren zeer be droefd, omdat hun liefste maar eigenwüze kameraad „Eiggpwiis" een fncht naar Lui lekkerland zou maken. Velen hadden hem dit afgeraden, doch hii had niet voor niets den naam „Eigenwijs" ontvangen Vroe ger werd hij „hen^baard" "-enoemd Het ging er vanavond toch vrooliik aan toe Het feest werd geopend, doordat de vrienden van „Emenwüs" een vroo!ii1rP kabonferdms gaven. Daarna gingen ze allen naar een groote zaal, waar op de tafel van allerlei Jfkkprs was uitgespreid Ook aan de tafel werd er gedronken en geklonken dat het een lust was. Om 1 uur werd er een groot varken geb-aebt voor „Eigenwijs" Dit ca- deautie was van den konin"1 „E?"enwi?s" was hiermede erg ?n zijn serik en bedankte den koning vriendelük. Tnen het al laat in den nacht was trin" de kabouterkoning naar huis, na „Eigenwijs" een goede reis ge- wensehf te hebben, 's Morgens om 6 unr ""ing kabouter Eigenwüs" op reis Hii nam van alle kabouters afscheid Toen hii een uirtje perei°d had. kwam hij in een soort eenzame vlakte, daar opende hij zün mandje en gebruikte wat van den heerlij- i'ori wim en de broodjes met kaas en zette ziin reis voort. Nu laten we ..Eigenwijs" eens met rust en gaan epns kijken na"r zün vrienden die achtergebleven waren. Ze waren allen zeer |p*meerrreslanr>n door het vertrekken van ..Fiepnwiis" en keken a'len. als met ge zichten van oude laueen "Want hij was ondanks zün eigenwijsheid tnrh "oed en lief voor iedereen. En no" wat. Als er een verdrieti"" was, was het altijd „Eigenwijs" die troost paf Maar daar kwam eindelijk .Vrooliikheid" voor den dag en zei dat ze niet mopsten blijven treuren over .,F?"er>wüV', want die was er toch voo- zün nleiz.ier op uit. Tntussehen was „Eigenwüs" weer een hepl eind verder gereisd Daar kwam hii ir een woestün. want T "ïinWorland was niet zoo heel dicht bii. Toen hij pen uur of wat in de wn°stim verdc* "■"'•«den had. "insr hij van 't varken „Krulstaartje" ge naamd af en caf het wat te etpn. want lii? moest ste.-k zijn. om zoo'n lan^e rit te maken. Eindelijk, daar hep! in dp veTte. zag hü een wit puntje, dat moest Luilekker land zijn. De fee van Luilekkerland ontving „Eigen wüs" harteli'"k. Zij was ervu in kennis ge- sleld dat hii zou komen. Faar huis was van chocolade pn suikergoed. ..Fleenwijs*' mocht van alles snoepen en keerde na een wppk of twee vergenoegd en voldaan naar huis terug, waar hij weer de troost van iedereen was. Joosje Meeuwese. Kleine oorzaken. Mijnheer Brommer had vandaag een erge kwade bui Het was te begrijpen, want hij was dien dag overal ongelukkig mee geweest. Hij wou 's morgens epn brief gaan schrijven, maar liet per ongeluk een vlak vallen. Toen hij er naar keek, stootte hij met zijn arm tegen de tafel. De pen houder viel uit zün hand en kwam recht op in het kleed op den vloer te staan Daar kwam mevrouw Brommer binnen. „O, man, wat heb je een groote vlek op je jas. Trek hem eens gauw uit, dan zal ik het epns uitwasschen". Meneer trok zijn jas uit en gaf hem over. „Wil je oven 't pas aansteken", vroeg mevrouw. „Ja", ant woordde meneer norsch.. Hij stond op en ging naar de keuken Toevalligerwiize stond daar een emmer met water. In zijn kwaadheid zag mijnheer dit niet, en hü liep er pardoes tegen op. De emmer viel om en meneer kwam er midden in te zitten. Nu is 't te begrijpen, dat meneer Brom mer woedend word. Hü pakto de lucifers en stak het gas aan, maar ongelukkiger- wyze kwam de vlam in aanraking met zün banden, zoodat hü een groote brandwond kreeg. Veel tijd om zijn woódo lucht te geven, had hij niet, want daar hoorde hü de stem zyner oga: „O man. een jongen hooft een ruit ingegooid, wil je even den schilder op bellen." Meneer nam do hoorn ter hand en belde den schilder op. „Wil u even bü den heer Brommer in de Heerenlaan een ruit inzetten." „Welke maat wilt u hebben". „45 bü 47". „Zeg u het s. v. p. een beetje barder, ik bon een beetje do^r ziet u." „5 en véééértig", schreeuwde meneer Brommer, „bü zeven en véééértig." „Goed mijnheer". Een half uur later kwam de schilder met een ruit van 74 bij 47. „Ik heb je toch ge zegd 45 bü 47." „O, dan heb ik mij vergist, neem het mij astublieft niet kwalijk", zei de schilder en ging weer weg. Een hal£ uur later kwam hü terug, en nu was heb 45 bij 47 cM. De schilder wou de ruit in het raam zetten, maar münheer Brommer stootte per ongeluk tegen hem aan Dö schilder liet door de stoot de ruit vallen, die natuurlyk in gruzelementen viel. „Ja, dat is uw schuld meneer", zei do schilder. „Ga maar weg ik zal wel een andere roepen." „Ik moet eerst mijn geld hebben", zei de verver. „Nu hier dan", zei mijnheer kwaad. In de gang liep hij tegen mevrouw aan, die met een gil achterover viel. De schilder liep gauw door, anders zou hü het misschien nog met münheer Brommer aan den stok krygen. Mevrouw stond nog even te kijven, maar nu er toch. niets meer aan te doen was, ging zü aan münheer vragen, waarom de schilder weer weg was gegaan. Toen zü de stukken zag begreep zy alles. Nu was zy nog kwader dan mynheer Brommer zelf. Een uur later stond «Ie ruit in het raam. Meneer Brommer vroeg of de vlek al uit zyn jas was. „Ja", zei mevrouw, „maar ik weet niet waar ik hem gelaten heb Nu zochten zij in alle hoeken en gaten maar zü konden niets vinden. Toen zü een half uur gezocht hadden, vond mijnheer hem onder het ledikant. Toen hij het optilde sprong het schoothondje van mevrouw er achter vandaan. „Nu heeft die leelijke hond ons maar laten zoeken", riep münheer Brommer. Hü ging weer aan tafel zitten en schreef den brief af, welke vanmorgen afgebroken was geweest Nu begreep hij waarom het vandaag zoo'n ongelukkige dag geweest was. Münheer was nog al bij- geloovig en boven den brief stond den IIden van den elfden maand van het jaar 1911. Jan v. d. Kwartel. Si Nicolaas en Jantje. Jantje schreef in „De Leidsche Cou rant", ja, dat is waar hoor! Hij was prs 10 jaar en toch al schryver En hy schreef a! mooie verhaaltjes. Ioderen Zate-dae als de krant kwam, stond Jan al by de deur en wachte, maar zoodra de bns klepperde, ving hü hem gretig on en verslond al di« mooie verhalen, vooral van Oom W'm dia nu weer zoo'n pracht sprenkie in de krant had staan En als zijn verhaaltje geplaatst werd. dan liep hij er gauw mee naar Vader en Moeder en van die wepr naar vriendjes en anderen, vol trofsch want het was immers zün verhaal, zün idee. Jantje had een broertje van vip'* jaar die heette Pietje. Dat -omt fiin uit hé! Jantje en Pietje. Pietje hoorde dikwüls van die mooie verhalen vertellpn van Jan en dan kwam hij bii Jan staan pn vroeg dan o zoo vleiend: „Toe Jan vertel Piet'e eens wat van die allemaal mooie verhalen" Of ..hé! Jan Oom W?m dat is toch zoo'n goeie oom". Nu die oom Wim was van de cou rant, daar had ie al t-ens van gehoord. Maar nu moest hef St Nicolaas worden en zii waren benieuwd wat de gnojp Sint hun dit jaa" wper zou brengen Pietip had al tegen Jantje gezegd, dat hij zi?n verlan- gensliiatje mocht schrijven en zoo ze#»p ^pt edel b'-opdernaar zich op een vriipn Woens dagmiddag aan het werk Pietie b^on, Jantje nou mof je eerst se'"*iiven* ,.T>pve Sint, ik wou zoo graag een Piomtoj hpbbnn en een spnorfjein en een bokkedoos Fn wilt U dan aan Oom Wim hond^rduisend "lilden geven die wou hi? zoo eiaa" hdi- be En aan meheer die de krant maakt, een mejjoen iuVien. Tag liefe goeip Sin terklaas Van Pietje. „Heb je het nou eeschreve Jantje," vroeg Pietje angstig. „Ja hoor. zonder een foutie." Fn toen t^gon Jan voor zichzelf le schrfiven Toen hü dna"mpo klaar was, vouwde ie ze o^ "n deed ze in oen envelopes Ziezoo, daf is ar sprak ie met een zucht van voldoening 'f Is St. Nicolaasmorgfen. Jinfie en Piet je zijn reeds vroeg opgestaan om ?o hun schoenen te ki'ken en alMiei vonden wat ze wenschfpn. Maar hoven a"e ver wachting lag bii Jantje het Jeugdblad on der aan zün schoon van „De Leidsche Courant" en bü Pietje lag een briefje met de woorden: Beste Piet, Ik kan Oom W;m geen honderdduizend en mijnheer van de krant geen niilüeen geven. Maar ik zal zorgen, dat ze allebei een goeden dag zullen hebben Pa" Piet de Sint Toen moet Pietje gebnilil hebben en heel meewarig gezpgd hebben: „Arme Oom Wim, arme meheer". Leo van Zandwijk. Sint Nïcofaas-misère. 'k Heb mün oogen uitgekeken, Naar 't gedoe der laatste weken. En 't gesol met Sinterklaas. Meerd're zien wü binnenrüden. En eikaars bestaan bestry'den. 't Is gewoonweg mal en dwaas. Z<x ftin; Lang nog zal het niet meer duren, Of reclame gaat ons sturen, Sinterklaas in Juli reeds. Want het is of concurrentie, Heeft geen spatje meer concientie, De historie trapt maar steeds. Wie zal zekerheid ons geven, Dat er volgend jaar niet zeven, Of nog meer, het leven zien! Want reclame kent geen vormen, Gaat niet steeds langs vaste normet, Zoekt slechts voordcel bovendien. Met dat al is heengogledcn. 't Mooi, uit het rijk verleden, Dat één Sinterklaas bezat. Toen de zesde van de dagen. In December ons kwam dragen, In de schoen zoo meen'ge schat. Nu bet kind die holle phrasen Ziet, met al die Sinterklazen, Gaat een jeugdbekoring heen! Waarom vraagt hij, slaat de Goede, Al die valschen niet met roede, Tot Hij weer is heel alleen? Jo> tkn rte bar 'J m t'té. fel "jet-I '■•"j 'Cderi Ail VTi 'gei ia ti Ktt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14