CORRESPONDENTIE.
Hans Bok om, Leiden. Ja
Hans. ik begrijp best, dat moeder erg in
haar schik was. Een mooie vaas is altijd
welkom en vindt in ieder huishouden een
geschikt plaatsje! En nu den volgenden
keer een prijsje, waar je vader mee kunt
blij maken? Ik hoop het voor je Hans. Wie
weet? Veel groetjes aan Vader en Moeder
en nu tot.... den volgenden keer?
Cor. v. d. Aar, Hazerswoude.
Het is ook het beste maar trouw af te
wachten en daaraan doen de Hazerswou-
dertjes zeer goed aan. Men kan immers
Portuna niet dwingen, is wel? Na de Kerst
mis kom ik weer en dan hoop ik jullie
twaalf van do partij te zien. Sophie doet
van zelf mee. Tot ziens dan! Veel groetjes
aan jullie allen!
Jo Geldrop, Voorschoten.
Wat 'n ondeugende Wim was dat? Zoo
gaat het altijd! Wie niet hooren wil, moet
voelen. Dat opstelletje was klein, maar
fijn, .Toke! Schrijf voor den volgenden wed
strijd een lang verhaal. Ik zal eens zien!
Dag Neefje!
Johanna Molenkamp, Oogst-
geest. ,,De twee vechtersbazen" is heel
goed peteekend, alleen is het opstelletje
voor de krant te kort. Maar nu ik ge
zien heb, dat jo een mooi en goed opstelle
tje maken kunt, reken ik den volgenden
keer weer op jou en reken dan ook op een
lang verhaal. Zul je?
Coba Broekhof, Noordwijker-
b o u t. Ja Coba. ik zou ook graag ge
zien hebben, dat jouw ongeloste raadsels,
„resultaat mochten hebben", maar?....
evenm'n als ik de pe'nkkigen kan aanwij
zen, evenmin kan ik Vrouwe Fortuna dwin
gen jou als de gelukkige aan te wijzen.
Denk maar: „hierna beter!" Dag Coba!
Jan Smits, Leiden. Zeker kan
ik me voo stellen, dat het heel wat werk
van moeder vergde, eer jullie negen tout
fait in orde waren om naar dpn speeltuin
to gaan Wat vliegt zoo'n middagje om hé,
Leuk dat Vader meeging! Dat is altijd aar
diger! En die Ranja? Jon"e nog toe, dat
smaakte zeker 1 Ja Jan, zoo'n glaasje mag
ik ook wel! Dag jongen! Maak vee! groet
jes aan Philippus. Zijn reisje komt later
in de krant.
Bep UI jé, Leiden. Wat een leuk
verhaaltje is dat? Ik heb zoowat ongeveer
betzelfde gelezen in „Boerke Naas"! Vraag
eens aan de Zuster of ze dat eens vertel
len wil: het is dezelfde strekking. Zie ik ie
den volenden keer ook weer? Dag Bep!
Nellie van Rijn, Wassenaar.
Dat klein Tiroler-liedje vind ik zoo leuk,
dat ik het laat afdrukken, misschien dal
er onder onze kleine lezeresjes zijn, die het
willen van buiten leeren Hier is het!
Tiroler versje.
Tiereliere, toereloerl
Ver van huis bii vreemdelingen
Komen wij een liedje zingen;
Bij den burger, bij den boer.
Tiereliere. toereloer'
Tipreliere, toet, toet, toet!
't Is niet prettig, kleine vrienden.
Als je zoo den kost moet vinden
Zoo zijn geld verdienen moet,
Tiereliere, foot, toet, toet!
Tiereliere. ting-ting-ting!
Lang gespeeld en veel gezongen.
En nog weten te eten, jongen.
Honger '°s een leelijk ding,
Tiereliere. ting-ting-ting!
Tiereliere tom-tom-tom!
Geeft voor 't zingen en 't blazen
Ons een centje, kleine bazen:
Maak het goed met ons, ocb kom,
Tiereliere tom-fom-tom!
Is dat nu geen leuk versje om af te
schrijven en van buiten te leeren? Nelly
vond het ook mooi, anders zou ze het niet
voor ons overgeschreven hebben, nietwaar
Nelly?
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en vragen! Et
zijn nog een dertigtal brieven te beantwoor
den. De stanel mindert al. Trouwens, het
mag ook wel. Zoo hebben we Kerstmis en
dan kom ik weer met Prijsraadsels en....
dan moet ik door den ouden berg brieven
heen eeworsteld zijn, om plaats te maken
voor de nieuwe brieven, die bij tientallen
tegelijk bezorgd wprden.
Nu nog wat! Let op wat ik nu vragen
ga! Wie wil voor Kerstmis een speciaal
stukje schrijven? Hetzij een verhaal, hetzij
een vers of opstel, maar bet moet betrek
king hebben op het groote feest van Kerst
mis. Men schrijve dan over „Kerstnacht".
„Jezus in de Kribbe". „Een Kerstverhaal'"
„Kerstraoantiel" „De Verlosser komt!"
„Jezus is cefcoren!" „Juicht Bethlehem!"
enz. enz. Zietdaar eenige onderwerpen!
Aan het werk Theodora en Ellen en Tan
te Marie en Bep en Josephina en Jan en
Johan en Frits en Piet en Wim en allen,
die do pen weten te voeren en in staat zijn
ons spéciaal Kerstnummer mee mooi
maken. Vooruit! Ik verloot een hoek!
Oom Wim.
EEN SPROOKJE
voor groot en klein
door Oom Wim.
n.
Dat is allemaal goed en wel, mijn lieve
Izo, maar hoe kan ik nu iets voor je doen!
Ik ben zoo bang voor je zelf. Als je eens
een ongeluk overkwam daar boven en ik
je moest verliezen, ik zou het besterven
van angst en verdriet. En nu zeg ik niets
yxeQT. Ik wil een middel zoeken ora je te
helpen. Ga Izo! Ga spelen en kom niet
binnen, vóór ik je roep. Ik wil alleen zijn
en tot den God onzer vaderen bidden, dat
Hij mij helnt en mij het middel aanwijst
om je 'n kijkje te laten nemen in die ande
re wereld, die daar boven ligt, waar de
zon schijnt als een vuurzee hoog aan den
hemel.
Dag Izol
Dag Moeder, tot straks
Izo gaat spelen. Een vriendje is spoedig
gevonden. En weldra is liet kaboutertje
zóó in het spel verdiept, dat hij noch het
gesprek van daareven, noch aan zijn moe
dertje denkt.
En moedertje?
Kijk zo daar staan voor het kleine ven
stertje. dat uitzicht biedt op den hoofd
weg, die naar het huis van den Burge
meester leidt, die is het hoofd van het Ka-
bouterland.
Onbewep"liik staat zij daar. al in ge-
daehten verdient. Fn torh! Fük. haar ge
zicht heldert on; uit haar blik spreekt
vreugde; daar komt iemand nader en wie
daar naderkomt is haar broer
En deze is do vertrouweling van den
Burgemeester endat ze"t alles.
Kom binnen, mijn Broeder, kom b.n-
nen, ik heb je veel te zeggen en veel te
vragen.
Ik kom al, mijn Zuster, ik kom!
En Tino, de vert-ouweüng des Burere-
meesters en de Broeder van Tzo's moeder,
treedt binnen en zet zieh neer on den voor
hom bestemden zetel en ze"t dan met iets
plechtigs in stem en houding, zooals het
een goed bediende des Burgemeesters be
taamt:
Waarmee kan ik miin Zuster Tini
van dienst zün en wat zijn de wenschen
van haar hart?
Luiste'* Tino dan zal ik alles zeggen
en dan laat ik de beslissing aan mijn broe
der Tino over.
En Tzo's moeder vertelde: vertolde tot
in da kleinstp bijzonderheden. we'ke plan
non Tzo had. Fn tenvül zii verfeldp. schud
de T:no het hoofd en lachte fon e'otte zoo
gewe'dig, dat Izo's moeder ophield met
spreken, niet wetende, hoe Tino's lachpn
te ver'-laTen was.
Wat b°duidt dat a'les. mijn Broeder!
V'ndt ee hef r'"n van Tzo nu inderdaad
om te lachen? Dernmof pp dan niet, dat ik,
zoo maar zonder meer, toestemming kan
geven
Tk beTijp alles, heel goed. mün zus
ter Fn ik kan me bost in je toestand in
denken. Maar, waarom h°t een en ander
zoo zwaar opgevat! Ben ik er ook nog
niet?
Juist Tino. in bent er ook nog. En
omdat iü Pr nog bent. kom ik bü jou om
raad Jij bent de vertrouwendes Bur-
gemeoeters: jon wei^orf hi? niets.
Dank ie we!, mün zuster, voor bet
vertrc—en 'n mij gesteld.
En nu?
Nul Wel Tzo «mat mee! Feu iongen
van nog peon twaalf ia ar wil reg^s on
avontuur uit. Dat is Rink. Dat is ferm Dat
is in Tzo te nrüzen. zietdaar. mün zuster!
Hoe zal daf paan. mün broeder!
Dat gaat, hoe het "aat. maar bii komt
or Fn dat is gpmakkejk «ouoeg. Luister,
ik zal jo eens even een klein geheimpje
verklaunon *faar mondje toe! Niemand
mag hof weten.
Tk luister T,n°! Ik luister. En je
woordpn zullen in miir. hart begraven
worden, als de kostbare schatten, door de
twaalf dannersten der or zen bpwaard.
Jouw wonnl is voldoende
Nu dan. mijn zuster. .Te weet. dat dp
Bureemppster ziek is. Hij is zieker, dan
iemand weet De dokters en "eleerden uit
het F^bouterland ziin ontboden De ééne
zegt dit. een anderp dat! De pene seh-ijft
dit poeiertie voor; pod ander geeft een an
der drankje te slikken.
Fn het ééne helpt net zoo min als het
andere.
De Burgemeester is woedend. Hij wil
niets meer innempn en steit in de weten
schap onzer geleerden geen vertrouwen
meer.
Wat nu gedaan? Hij heeft mij ontboden,
mijn zuster: mij, zün rechterhand en ver
trouweling. En toen hppft hii mij iets heel
gewichtigs meegedeeld En hij heeft mij
een zending toevertrouwd, zóó voornaam
en gewichtig, dat ik nog eens moet vragen:
Kan mün zuster goed zwijgen?
Maar Tino. dit is een vraag, die be-
leedigend klinkt in <de ooren. Ik kan zwij
gen en zal zwygen. Ik zie het reeds en be
loofde het al. Waarom ten tweeden keer
gevraagd?
Waarom? Omdat het mijn leven kos
ten zou, zoo iets van 't geheim uitlekte.
Ziedaar!
Genoegl Ik zwijg. De hand er op!
In orde! Ik ga door en vertel!
(Wordt vervolgd)
Bill Town en James Bellow
door La Bourilieur.
vin.
Het schot.
Al spoedig hoorden zij het geschrob en
geplas boven hun hoofden hetgeen bewees
dat de Jantjes daar ook niet stilzaten. Een
half uurtje daarna konden de inwoners
van Gibraltar de fluit hooren gillen van
„Le Pigeon" welks sein beteekende, dat
men op dat oogenblik vertrok. Spoedig
daarop verdween het jacht uit het ge
zicht. Een paar uur daarna was men Kaap
de Gata reeds gepasseerd en toen koerste
men pal Oost. Nog steeds was het weer
schitterend en genoot men van de gezon
de zeelucht die Bill spoedig bruin maakte.
Bill had van James voor hij scheep ging
een prachtig dubbelloops geweer gekregen,
met de noodige patronen.
Nu zat er cons een groote vogel op den
(op van do mast toen Bill hem bespeurde.
Vlug holde hij naar beneden en haalde z'n
geweer. Weer boven gekomen zag hij dat
James ook op het dek was, die hem toe
riep: „dat is een prachtig dier voor een
oefenschot voor jou".
Bill lag aan maar ging eerst een paar
passen achteruit, omdat hij te dicht onder
den mast stond, daarna richtte hij weer
en schoot. Dadelijk daarop viel de vogel
neer. Bill had hem precies in den kop ge
troffen en James feliciteerde hem daarme
de. „Bill als je zoo voort gaat, wordt je
nog een bekwaam schutter". Ook de kapi
tein vond het een mooi schot en stelde Bill
voor om een kleine vlag met een heel dun
nen stok op de mast en die met een schot
door midden te schieten. Nu dat was naar
Bill z'n zin. Hij klom vlug als een aap naar
boven, bevestigde do vlag aan den mast. Nu
Bill, sprak James, als je die vlag met het
eerste schot er af schiet, bevordert de kapi
tein je tot bootsman over de vijf jongste
matrozen.
„En van mij krijg je dat Japansche
dolkmes wat je zoo graag wou hebben"
„Nu als er zooveel met dat schot te verdie
nen is, wil ik mijn geluk wel eens beproe
ven," sprak Bill. Alle matrozen die op dat
oogenblik geen werk hadden stonden be
langstellend in een kring om Bill heen,
toen deze bezig was zijn geweer te laden.
Klaar! Bill legde aan. schoot
(Wordt vervolgd).
Jongeheer Stijfkop
door Jantje Plouvier.
II. (Slot.)
Toon lachte! Wat zou hij moeten doen?
Ja, het verzuimde werk inhalen, nu, dat
was zoo erg niet! Hii ken vlug rekenen en
begreep zijn taalwerk ook heel goed. dus
d:e zes or zeven kleine sommetjes had hij
in huis gauw af. en meer dan één taalles-
ie gaf meester noo;tI Neen. Toon was niet
bang en hij had lekkertjes dat vieze werkje
uiet gedaan zooals Karei
't Lien allemaal best af voorloopig al
thans. Meester deed net. of hij van niets
wist: meester knorde ook niet, gaf Toon
alleen het schoolwerk mee naa'* huis en
zei erbü, dat het pas dm volgenden dag
gereed behoefde te wezen....
Jongeheer Stiifhnn laehte in zün vuistje.
Maar, o wee! drie dagen later, toen
Mietjes emmer weer boordevol op den
stoep stond en Toon epn paar m-nuter
vóór negen op zi;n olaats in de klas zat.
riep meestoT hem hii zich, nam hem mee
naa- de straat en zei:
„Tongen, schop dien aschemmer eens
om!"
..Maar meester," be"on Toon.
„Schop om. zee ik je en dadplijk ook!"
Toon schopto dm vollen emmpr omvpr
.Schel aan hij Mietje!" klonk het nu
De sehe! ging over en het dienstmeisje
verscheen.
„Mietje, mag Toon alsjeblipft even een
blik en'een onden stoffer van ie hebben?
Fü zal dat vuil voor je opvegen."
Schreiend fin"" iop"eheer Stüfkop aan
den mng en veegde alles op.
..Ziomo." snrnk meester. nu is het in
orde. Ga je nu maa- aan de schoo'pomn
wassehen en klop zelf ie buis wat af Nee.
Mietje, hem mag je niet helpen, stijfkop
pen verdienen geen hulp."
De on«e!uksmorgen.
door Johan de Graaf.
Toen Hans Scheffers om tien minuten
voor negenen met een mond vol brood, en
een geopend wiskundehoek in zijn hand
langs de straten holde in de door niets ge
motiveerde hoop nog op tijd op school te
komen en ziin les te kennen, zag hij plotse
ling twee strafpn van zijne woning Molly
zijn poes op de stoeu zitten.
Ze was vuil van het stof en hield haar
beide pooten over pen met de grootste
moeite uit een vuilnisbak onged'ente visch-
graad welke zij aan haa" houd'ng te oor-
dep'pn tot het uiterste wilde verdedigen.
Hans zou voor niets ter wereld zijn ge
liefkoosde poes daar laten zitten. Ze naar
huis brengen ging niet meer, maar wat
dan?
Hulpeloos keek de kat hem aan.
Toen plotseling een kloek besluit nemend
greep hij de kat bij raar nekvel en stopte
ze in zün boekentaseh.
Er mocht dan maar van komen wat
wilde En toen naar school gerend.
Hijgend en hlazpnd viel hij op 't laatste
nipnertje de klas binnen.
Hij zette voorzicht?"" zijn taseh met in
houd neer onder zijn bank. Als die verdui
velde kat zich nu maa-* stil wilde houden
't Werd half elf en Hans begon al hoon
te krijgen, dat alles nog goed af zou loopen
tot op een gegeven ocenhlik een klagend
miauw door de klas klonk. De jongens
proestten.
„Piet Heelstra!" gebood do vertoornde
onderwijzer, „verlaat oogenblikkeKik de
klas en maak voor straf 10 Fransche ver
talingen. wii zullen jouw die geluidmakerij
wel eens afleeren!"
„Mijnhppr, ik maak geen geluid", pro
testeerde Piet.
„Zwijg!" bulderde de onderwijzer, „doe
wat Tk je gezegd heb!"
Piet verliet zwijgend de klas.
Maar dat was Hans te machtig, een
ander hoefde niet gestraft te worden voor
waar hij de schuld van was. Hij stak zijn
vinger omhoog en zei: „Mijnheer, Piet
heeft niets gezegd ikVerder kwam hij
niet.
„Bemoei jij je met je eigen zaken," ge
bood do onderwijzer. „Ik heb niets met
smoesjes te maken.
Nu hadden ze natuurkunde, en allen be
gaven zich naar het natuurkunde-lokaal
Hans zeulde zijn tasch maar weer mee, die
kon hij toch niet laten staan, als do kat er
eens uitglipte.
Er moest een proef gedaan wonden en
daarvoor de klas donker gemaakt.
De proef begon en was juist op het
hoogtepunt, de onderwijzer hield een buis
je met een vloeistof boven een gasvlam,
toen er een paar vurige kattenoogen vlak
bij zijn band spookachtig gloeiden Han's
bat was losgebroken. Nieuw tumult. Be
onderwijzer liet het buisje vallen en stak
zijn vinger in de gasvlam.
Hij slaakte een gil van pijn. Het licht
werd aangeknipt en een geschreeuw en
gejaag begon. Hans deed dapper mee. Hij
zat onder zijn bank en toen de kat vlak bij
item kwam ving hij zo behendig op en
stopte ze ongezien in zijn tasch.
De onderwijzer was in do meening, dat
het de kat der concierge was. cn wel ergens
een heenkomen gezocht had. Ze was ten
minste nergens meer te zien.
De les werd voortgezet en toen de bel
luidde begaf Hans zich met een opgelucht
gemoed naar de directeurskamer, hij klop
te aan.
„Zoo Hans", zei de directeur, „ik wou
je juist hebben. Weet jij iets van dat ge-
miauw af?" „Ja mijnheer", antwoordde
Hans, „maar Piet Heelstra heeft het niet
gedaan."
„Jij dan misschien?"
„Nee mijnheer".
„Wil je me dan zeggen wie do schul
dige is?"
„Ja mijnheer
„Dat valt mij van je tegen Hans," zei
de directeur, „ik had niet gedacht, dat jij
je makkers zou verraden."
„Dat doe ik ook niet mijnheer", zei
Hans, en zonde'* wat te zeggen opende hij
zijn tasch en hield de kat den directeur
onder den neus.
Deze zette groote oogen op van verba
zing.
„Hoe kom je aan dien kat", vroeg hij?
Hans verteMe hem de toedracht der zaak.
O wee, dacht hij, wat zal er nu gebeuren
Word bij misschien van school gejaagd?
Of kreeg hij misseh?en een onoverkomelij
ke partij strafwe-k? Maar neen, zijn direc
teur scheen zelfs te glimlachen.
„Deed je het niet expres?" vroeg hij
„Nee mijnheer", antwoordde Hans uit
den grond van zijn hart.
„Nou, ga dan maar gauw naar huis. ik
zal wl zorgen dat het met Piet Heelstra
in orde komt
Kabouter op reis naar Luilekkerland.
Er heerschte groote drukte in 't Fabou-
terland. Er zou nl. een groot afscheidsfeest
gevierd worden en de voornaamsten van
de eeheele kabouterwe-eld zouden komen
Dat waren natuurlijk de kabouterkon'n"
en zün paces. De meesten waren zeer be
droefd, omdat hun liefste maar eigenwüze
kameraad „Eiggpwiis" een fncht naar Lui
lekkerland zou maken. Velen hadden hem
dit afgeraden, doch hii had niet voor niets
den naam „Eigenwijs" ontvangen Vroe
ger werd hij „hen^baard" "-enoemd Het
ging er vanavond toch vrooliik aan toe Het
feest werd geopend, doordat de vrienden
van „Emenwüs" een vroo!ii1rP kabonferdms
gaven. Daarna gingen ze allen naar een
groote zaal, waar op de tafel van allerlei
Jfkkprs was uitgespreid Ook aan de tafel
werd er gedronken en geklonken dat het
een lust was. Om 1 uur werd er een groot
varken geb-aebt voor „Eigenwijs" Dit ca-
deautie was van den konin"1 „E?"enwi?s"
was hiermede erg ?n zijn serik en bedankte
den koning vriendelük. Tnen het al laat in
den nacht was trin" de kabouterkoning naar
huis, na „Eigenwijs" een goede reis ge-
wensehf te hebben, 's Morgens om 6 unr
""ing kabouter Eigenwüs" op reis Hii
nam van alle kabouters afscheid Toen hii
een uirtje perei°d had. kwam hij in een
soort eenzame vlakte, daar opende hij zün
mandje en gebruikte wat van den heerlij-
i'ori wim en de broodjes met kaas en zette
ziin reis voort.
Nu laten we ..Eigenwijs" eens met rust
en gaan epns kijken na"r zün vrienden die
achtergebleven waren. Ze waren allen zeer
|p*meerrreslanr>n door het vertrekken van
..Fiepnwiis" en keken a'len. als met ge
zichten van oude laueen "Want hij was
ondanks zün eigenwijsheid tnrh "oed en
lief voor iedereen. En no" wat. Als er een
verdrieti"" was, was het altijd „Eigenwijs"
die troost paf
Maar daar kwam eindelijk .Vrooliikheid"
voor den dag en zei dat ze niet mopsten
blijven treuren over .,F?"er>wüV', want die
was er toch voo- zün nleiz.ier op uit.
Tntussehen was „Eigenwüs" weer een
hepl eind verder gereisd Daar kwam hii
ir een woestün. want T "ïinWorland was
niet zoo heel dicht bii. Toen hij pen uur of
wat in de wn°stim verdc* "■"'•«den had.
"insr hij van 't varken „Krulstaartje" ge
naamd af en caf het wat te etpn. want
lii? moest ste.-k zijn. om zoo'n lan^e rit te
maken. Eindelijk, daar hep! in dp veTte.
zag hü een wit puntje, dat moest Luilekker
land zijn.
De fee van Luilekkerland ontving „Eigen
wüs" harteli'"k. Zij was ervu in kennis ge-
sleld dat hii zou komen. Faar huis was
van chocolade pn suikergoed. ..Fleenwijs*'
mocht van alles snoepen en keerde na een
wppk of twee vergenoegd en voldaan naar
huis terug, waar hij weer de troost van
iedereen was.
Joosje Meeuwese.
Kleine oorzaken.
Mijnheer Brommer had vandaag een
erge kwade bui Het was te begrijpen,
want hij was dien dag overal ongelukkig
mee geweest. Hij wou 's morgens epn brief
gaan schrijven, maar liet per ongeluk een
vlak vallen. Toen hij er naar keek, stootte
hij met zijn arm tegen de tafel. De pen
houder viel uit zün hand en kwam recht
op in het kleed op den vloer te staan Daar
kwam mevrouw Brommer binnen. „O,
man, wat heb je een groote vlek op je jas.
Trek hem eens gauw uit, dan zal ik het
epns uitwasschen". Meneer trok zijn jas
uit en gaf hem over. „Wil je oven 't pas
aansteken", vroeg mevrouw. „Ja", ant
woordde meneer norsch.. Hij stond op en
ging naar de keuken Toevalligerwiize
stond daar een emmer met water. In zijn
kwaadheid zag mijnheer dit niet, en hü
liep er pardoes tegen op. De emmer viel om
en meneer kwam er midden in te zitten.
Nu is 't te begrijpen, dat meneer Brom
mer woedend word. Hü pakto de lucifers
en stak het gas aan, maar ongelukkiger-
wyze kwam de vlam in aanraking met zün
banden, zoodat hü een groote brandwond
kreeg.
Veel tijd om zijn woódo lucht te geven,
had hij niet, want daar hoorde hü de stem
zyner oga: „O man. een jongen hooft een
ruit ingegooid, wil je even den schilder op
bellen." Meneer nam do hoorn ter hand en
belde den schilder op.
„Wil u even bü den heer Brommer in de
Heerenlaan een ruit inzetten." „Welke
maat wilt u hebben". „45 bü 47". „Zeg u
het s. v. p. een beetje barder, ik bon een
beetje do^r ziet u." „5 en véééértig",
schreeuwde meneer Brommer, „bü zeven
en véééértig." „Goed mijnheer".
Een half uur later kwam de schilder met
een ruit van 74 bij 47. „Ik heb je toch ge
zegd 45 bü 47." „O, dan heb ik mij vergist,
neem het mij astublieft niet kwalijk", zei
de schilder en ging weer weg. Een hal£
uur later kwam hü terug, en nu was heb
45 bij 47 cM. De schilder wou de ruit in
het raam zetten, maar münheer Brommer
stootte per ongeluk tegen hem aan Dö
schilder liet door de stoot de ruit vallen,
die natuurlyk in gruzelementen viel.
„Ja, dat is uw schuld meneer", zei do
schilder. „Ga maar weg ik zal wel een
andere roepen." „Ik moet eerst mijn geld
hebben", zei de verver. „Nu hier dan", zei
mijnheer kwaad. In de gang liep hij tegen
mevrouw aan, die met een gil achterover
viel. De schilder liep gauw door, anders
zou hü het misschien nog met münheer
Brommer aan den stok krygen. Mevrouw
stond nog even te kijven, maar nu er toch.
niets meer aan te doen was, ging zü aan
münheer vragen, waarom de schilder weer
weg was gegaan. Toen zü de stukken zag
begreep zy alles. Nu was zy nog kwader
dan mynheer Brommer zelf.
Een uur later stond «Ie ruit in het raam.
Meneer Brommer vroeg of de vlek al uit
zyn jas was. „Ja", zei mevrouw, „maar ik
weet niet waar ik hem gelaten heb Nu
zochten zij in alle hoeken en gaten maar
zü konden niets vinden. Toen zü een half
uur gezocht hadden, vond mijnheer hem
onder het ledikant. Toen hij het optilde
sprong het schoothondje van mevrouw er
achter vandaan. „Nu heeft die leelijke hond
ons maar laten zoeken", riep münheer
Brommer. Hü ging weer aan tafel zitten
en schreef den brief af, welke vanmorgen
afgebroken was geweest Nu begreep hij
waarom het vandaag zoo'n ongelukkige
dag geweest was. Münheer was nog al bij-
geloovig en boven den brief stond den
IIden van den elfden maand van het
jaar 1911.
Jan v. d. Kwartel.
Si Nicolaas en Jantje.
Jantje schreef in „De Leidsche Cou
rant", ja, dat is waar hoor! Hij was prs
10 jaar en toch al schryver En hy schreef
a! mooie verhaaltjes. Ioderen Zate-dae als
de krant kwam, stond Jan al by de deur
en wachte, maar zoodra de bns klepperde,
ving hü hem gretig on en verslond al di«
mooie verhalen, vooral van Oom W'm dia
nu weer zoo'n pracht sprenkie in de
krant had staan En als zijn verhaaltje
geplaatst werd. dan liep hij er gauw mee
naar Vader en Moeder en van die wepr
naar vriendjes en anderen, vol trofsch
want het was immers zün verhaal, zün
idee. Jantje had een broertje van vip'* jaar
die heette Pietje. Dat -omt fiin uit hé!
Jantje en Pietje. Pietje hoorde dikwüls van
die mooie verhalen vertellpn van Jan en
dan kwam hij bii Jan staan pn vroeg dan
o zoo vleiend: „Toe Jan vertel Piet'e eens
wat van die allemaal mooie verhalen" Of
..hé! Jan Oom W?m dat is toch zoo'n goeie
oom". Nu die oom Wim was van de cou
rant, daar had ie al t-ens van gehoord.
Maar nu moest hef St Nicolaas worden en
zii waren benieuwd wat de gnojp Sint hun
dit jaa" wper zou brengen Pietip had al
tegen Jantje gezegd, dat hij zi?n verlan-
gensliiatje mocht schrijven en zoo ze#»p ^pt
edel b'-opdernaar zich op een vriipn Woens
dagmiddag aan het werk Pietie b^on,
Jantje nou mof je eerst se'"*iiven* ,.T>pve
Sint, ik wou zoo graag een Piomtoj hpbbnn
en een spnorfjein en een bokkedoos Fn
wilt U dan aan Oom Wim hond^rduisend
"lilden geven die wou hi? zoo eiaa" hdi-
be En aan meheer die de krant maakt,
een mejjoen iuVien. Tag liefe goeip Sin
terklaas Van Pietje.
„Heb je het nou eeschreve Jantje,"
vroeg Pietje angstig. „Ja hoor. zonder een
foutie." Fn toen t^gon Jan voor zichzelf
le schrfiven Toen hü dna"mpo klaar was,
vouwde ie ze o^ "n deed ze in oen envelopes
Ziezoo, daf is ar sprak ie met een zucht
van voldoening
'f Is St. Nicolaasmorgfen. Jinfie en Piet
je zijn reeds vroeg opgestaan om ?o hun
schoenen te ki'ken en alMiei vonden
wat ze wenschfpn. Maar hoven a"e ver
wachting lag bii Jantje het Jeugdblad on
der aan zün schoon van „De Leidsche
Courant" en bü Pietje lag een briefje met
de woorden:
Beste Piet,
Ik kan Oom W;m geen honderdduizend
en mijnheer van de krant geen niilüeen
geven. Maar ik zal zorgen, dat ze allebei
een goeden dag zullen hebben Pa" Piet
de Sint
Toen moet Pietje gebnilil hebben en
heel meewarig gezpgd hebben: „Arme Oom
Wim, arme meheer".
Leo van Zandwijk.
Sint Nïcofaas-misère.
'k Heb mün oogen uitgekeken,
Naar 't gedoe der laatste weken.
En 't gesol met Sinterklaas.
Meerd're zien wü binnenrüden.
En eikaars bestaan bestry'den.
't Is gewoonweg mal en dwaas.
Z<x
ftin;
Lang nog zal het niet meer duren,
Of reclame gaat ons sturen,
Sinterklaas in Juli reeds.
Want het is of concurrentie,
Heeft geen spatje meer concientie,
De historie trapt maar steeds.
Wie zal zekerheid ons geven,
Dat er volgend jaar niet zeven,
Of nog meer, het leven zien!
Want reclame kent geen vormen,
Gaat niet steeds langs vaste normet,
Zoekt slechts voordcel bovendien.
Met dat al is heengogledcn.
't Mooi, uit het rijk verleden,
Dat één Sinterklaas bezat.
Toen de zesde van de dagen.
In December ons kwam dragen,
In de schoen zoo meen'ge schat.
Nu bet kind die holle phrasen
Ziet, met al die Sinterklazen,
Gaat een jeugdbekoring heen!
Waarom vraagt hij, slaat de Goede,
Al die valschen niet met roede,
Tot Hij weer is heel alleen?
Jo>
tkn
rte
bar
'J
m
t'té.
fel
"jet-I
'■•"j
'Cderi
Ail
VTi
'gei
ia ti
Ktt