;rdE Blad
„DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 26 NOVEMBER 1927
EEN VRAAG EN EEN PASSEND
ANTWOORD
zijn verblijf te Jerusalem, waar Hij
iooüdo als de Messias en uitleg gaf
werk aan Nicodemus, bleef Jesus
met Zijne leerlingen eenigen tijd in
omtrek, in dat gedeelte van het H.
hetwelk Judea genoemd wordt,
land van Juda had een grooten rol
in de geschiedenis van het Jood-
folk, zoowel in het tijdvak der patri
en rechters, als in dat van koning
cn diens opvolgers
jrijk was dit landsgedeelte ook
hetgeen Jesus zelf hier reeds had
Zijn geboorteplaats Bethlehem
sas hierin gelegen; daar vond plaats
dracht in den tempel, evengoed als de
y door Herodes, die het Kind
dooden. Het was ook in Judea,
Messias gedoopt werd door Joannes
jaar Hij Zijn veertigdaagsche vasten
Ier voorbereiding op Zijn werk.
vertoeft Hij er, na al die gebeurte-
om er Zijn werk als Messias te
evangelist Joannes vat dit samen in
<ne woord: „en Hij doopte". Wat Hij
geleeraard heeft aan Nicodemus
demand, die niet is wedergeboren uit
t en den H. Geest, het Rijk Gods zal
igaan, wordt nu door Hem in prak-
jebracht. Joannes de Dooper had het
langekondigd, nu gaat Jesus het Rijk
en Hij doopte, zooals Joannes had
•peld „met den H. Geest"
kracht, die dit Doopsel heeft, ont
hei aan het Offer van Jesus, dat Hij
zal opdragen, gelijk heel de genade-
sling wortelt in het Kruisoffer,
oals te Jeruzalem in den tempel, is
j buiten de stad te midden van het on-.
te midden van de priesters, fari-
3 cn schriftgeleerden, die Hem vijan-
kkeken.
.mover dit ongeloof stelt Jesus de
daad aangekondigd reeds door den
r bij den Jordaan: „Midden onder u
Hij, dien gij niet kent; die grooter
i ik! Ik heb den Geest als een duif
Jen hemel zien nederdalen en deze
op Hem. En Hij, die mij gezonden
m te doopen met water heeft mij
over wien gij den Geest zult zien
idalcn en blijven, Hij is het, die doopt
H. Geest. En ik heb het gezien, en
■eb het getuigd, dat deze is de Zoon
sprak de voorlooper, en nu treedt
i, over wien hij sprak, op, en doopt,
i moeten dit zóó verstaan, dat zoo-
loannes, de Evangelist, zegt niet
itus zelf het water uitgoot, maar dat
leerlingen het voor Hem en ook na-
Hem deden. Toch kunnen we daar-
ieggen dat Jesus doopte, omdat toch
racht, welke aan het doopsel verbon-
ras, van Jesus uitging,
ras kon dan ook in tegenstelling met
den Dooper, anderen aanstellen om
toopsel toe te dienen; Hij kon de macht
i Hij zelf had, aan anderen mededee-
Hij kra anderen aanwenden als 't
ils werktuigen, om zoo den Geest
deelen.
weten het niet, hoeveel leerlingen
Jesus met eigen hand zijn gedoopt;
dit toch zeker met minstens enkele
ad zal zijn. Een overlevering spreekt
iet doopsel, toegediend aan Maria en
Petrus, een ander van enkele vooraan-
de apostelen, door Jesus zelf, maar
hst hier in het duister; zekerheid is
iet hier omtTent.
i optreden van Jesus „met den doop",
in Zijn volle Messiaansche waardig-
geeft aanleiding tot een beteekenis-
gebeurtenis.
;l Evangelie van Joannes zegt ons, dat
dagen Joannes de Dooper werkte en
in Aennon bij Salem, omdat er daar
vater was; en zij kwamen en lieten
doopen.
hebben we vroeger al gezien, dat de
ïr van de Westzijde van den Jordaan
ïing naar do Oostzijde, uit vrees voor
irizeeörs en hun aanhang. Om de-
treden, en ook uit vrees voor Hero-
iien hij do waarheid stoutmoedig had
ll was hij nu meer naar het Noordon
den Jordaan getrokken, dichter bij
M, maar in het land der tien steden,
witen het land der Jodem Hij pre-
alzoo aan de heidenen, waarmede
wordt aangeduid, dat het heil, het-
Jesus brengen zou, niet alleen was
jfo Joden, maar ook voor alle anderen
tan de heidenen zou het Rijk Gods
Pan, als zij boetvaardigheid deden en
heten doopen.
Onaardig is het, hoe nu de leerlin-
Pn Joannes den Dooper, van wie er
tot Jesus waren overgegaan ver
waren door hun genegenheid en
i voor den Boetgezant, zoodat ze niet
bemerkten, dat ze door hun meester
je verwezen naar een anderen, een
•are, een grootere. Dus feitelijk vurige
JQgers en vereerders van den Dooper,
geloofden zij in hun vurigheid den eigen
meester niet in bet voornaamste van zijn
leering.
En de leerlingen van den Boetgezant, ge
raakten aan het redetwisten met de Joden
over de reiniging. Dat was het punt van
uitgang, maar zoo kwamen ze van zelf te
spreken over het doopsel en nu waren er
Joden, die gehoord hebbende van het
Doopsel van Jesus, aan dit doopsel de
voorkeur gaven en te recht boven dat
van Joannes, den Boetgezant.
De vurige Joannesvereerders kondon
dat maar moeilijk verdragen, en zij gin
gen naar hun meester, om hun klacht ie
uiten en te zeggen: „Hij, die bij u was,
aan do overzijde van den Jordaan, van
Wien gij getuigenis hebt afgelegd, zie, Hij
doopt, en allen komen tot Hem".
Het was wel overdre\en gezegd, dal
„allen" tot Jesus kwamen, maar er blijkt
toch uit, dat zeer velen werden aangetrok
ken door den doop van Jesus.
Voor Joannes den Dooper echter was
deze mededceling zijner leerlingen, tot hun
groote verbazing, een reden lot vrcugac.
Dat toch juist was de bedoeling van Zijne
prediking en zijn boetedoopsel geweest,
dat allen tot Jesus zouden komen. Hem
had bij toch aangewezen als het Lam
Gods, dat de zonde der wereld wegneemt,
en wij begrijpen aldus zoo goed hel ant
woord dat door den Dooper'werd gegeten.
Het was een verheerlijking van den
Messias en een schitterende geloofsbelij
denis.
Joannes kon aan Jesus toch niet verbie
den te doopen. Dat stelt hij op de eerste
plaats vast door te zeggen: „Een mensch
kan niets aannomen, tenzij het hem gege
ven is uit den hemel", waarmede niets an
ders bedoeld wordt, dan dat niemand me*
gezag kan optreden, dan alleen wanneer
God het hem verleent. En dat gezag heef'
Christus, want, zoo gaat Joannes door
„Gij zeiven zijt mij getuigen, dat ik gezegd
heb: Niet ik hen do Christus, maar ik ben
gezonden vóór Hem uit".
Ligt daar weer niet in de edelaardigheid
en de juiste opvatting van Joannes? Maar
hoort, hoe hij verder zijn vreugde betuigt
over het feit, wat voor zijn leerlingen een
vreeze had gewekt.
Hij vergelijkt Christus met een bruigom,
en ^zichzelf met een vriend, een dienaar
van den bruigom. „Die de bruid heeft, is
de bruigom, maar de vriend des bruide
goms, die staande naar hem luistert, is
zielsverbeugd door de stem des bruide
goms: deze mijne vreugde dan is mij ten
volle geworden''. En dan moet Joannes wel
met stemverheffing hebben gesproken, als
hij voortging: „Hij'moet grooter, maar ik
moet kleiner worden".
Ja, dat was Joannes ten voeten uit:
Jesus de Moester, hij de onderdanige voor
looper en dienaar.
In zijn vreugde-enthousiasme gaat hij
uitweiden over het verschil tusschen
Jesus en hemzelven.
„Die van boven komt (Jesus) is boven
allen. Die van de aarde is (Joannes) is
van de aarde en spreekt van de aarde; die
uit den hemel komt (Jesus) is boven allen''
Hier wordt dus ged'scht geloof aan
Hem, die boven allen is, want „wat Hij
gezien heeft en gehoord, dat getuigt Hij,
en zijn getuigenis neemt niemand aan".
Deze jammerklacht onderbreekt zijn
vreugde: de zijnen nemen Hem niet aan;
en met nadruk zegt de Boetgezant nog
weer eens, dat het toch moet, dat het nood
zakelijk is, geloof te schenken aan Jesus.
Wie zijn (Jesus') getuigenis aannam,
wie dus geloofde, dat Jesus de Zoon van
God was, erkent daardoor de waarachtig
heid van God; immers door in Christus to
gelooven, gelooft hij in God zeiven.
Hij toch, dien God afzond, spreekt de
woorden Gods; want niet met mate geeft
God den Geest, maar in oneindige vol
heid, m. a. w. Christus spreekt de waar
heid, daar Hij vol is van den H. Geest.
Do Vader bemint den Zoon en heeft alles
in Zijne hand gegeven; alles, aUe gezag en
alle macht, de kennis van alle geheimen,
meer dan andere profeten, die slechts ge
deelten kennen en verkondigen.
De conclusie is klaar en helder, en het
antwoord op de vraag der leerlingen af
doende, als Joannes besluit met te zeg
gen: „Wie in den Zoon gelooft, heeft het
eeuwig leven; maar wie den Zoon niet go-
looft, zal geen leven zien, maar de gram
schap Gods blijft over hem; hij is geen
vriend van God.
Zoo moesten de leerlingen begrijpen, dat
zij verkeerd hadden gehandeld om den
Boetgezant, hun meester, hooger te stellen
dan Jesus, naar Wien hij hen juist had
verwezen.
Moge ook ons geloof door dit onder
richt van Joannes den Dooper worden
versterkt.
Christus is de Zoon van God. Het go-
loof in Hem alleen maakt zalig!
'IEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
'Leids ch e Gourant laat haar
3 van meerdere zijden kunstzinnig
Jfiaten. Pastoor Kwakman maakt ons
Ween nieuwsgierig naar Alex Asper-
'8 gebrandschilderde ramen, maar
'ook, dat we ze met goed inzicht zul
len bewonderen; de heer Swier-
toogt ons steeds meer thuis op het
'Tan letterkunde, muziek en schil-
®sl> in welk verband ik de critici Sp.
mag vergeten; de heer Hoeks
zóó voorbeeldig hot nieuwe feuii-
ja, lot eens op, lezer, hoe natuur-
W 1)015011611 laat spreken. Dat is
"boekentaal", waar je soms wee Yan
zijn echte samenspraken, waar
"en uit tintelt.
^nioopje had ik noodig om met het
'0 komen, of Stedelander zich dit
maal bij de kunstzinnige medewerkers
mag scharen met een verhandeling over
de schildermanieren der oude meesters.
Ja, dat 's lang niet mis, maar ik zal n
vertellen hoe ik er aan kom. Er viel mij
hier een Duitsche brochure in handen,
waarin verhaald wordt, hoe de Ameri-
kaansche kunstschilder Albert Abend-
schein 25 jaren van zijn leven besteed
heeft aan het navorschen van de wijze,
waarop de oude meesters kunstwerken
wisten te schoppen, wier kleuren den toets
der eeuwen wisten te doorstaan. Menige
moderne schilderij verliest na eenige jaren
zijn glans, krijgt donkerder kleuren, gaat
barsten. Bij de groote meesters der vorige
tijdperken nog steeds niets daarvan.
Hoe komt dat?
Gebruikten zij betere verven?
't Zou toch wel een schande wezen voor
den stand der huidige chemische weten
schap, indien op deze vraag een toestem
mend antwoord moest gegeven worden.
Men mag integendeel aannemen, dat voor
taan de samenstelling der verven niet be
ter geweest kan zijn dan tegenwoordig,
terwijl bovendien de huidige schilders over
meer soorten te beschikken hebben.
't Moet ergens anders in zitten.
Abendschein onderzocht toen de schil
dermethoden van meerdere oude meesters:
Titiaan, Rubens, Van Dijck, Vereneso e.a.
Merkwaardig is het te lezen, hoe deze
bij hun arbeid te werk gingen, maar onzen
onderzoeker bevredigde dit toch niet.
Ieders methode voerde tot gelijken goeden
uitslag, zoodat hij moest blijven zoeken
naar iets, wat zij allen gemeen hadden.
Waarin school dat geheim!
Ten einde raad besloot Abendschein,
hun aller gemeenschappelijk materiaal: de
lijnolie, aan een nauwgezet onderzoek te
onderwerpen. Hij vroeg zich af, of de
scheppers dier den tijd trotseerende kunst
werken de olie misschien aan eenig proces
hadden onderworpen nadat de kleur zich
reeds op het doek bevond.
Hij begon dit onderzoek mot een versch
geschilderd doek bij groote hitte te dro
gen, maar dit leverde hem geen resul
taat op.
Daarop zette hij oen schets cenige dagen
in de brandende zon en.... spoedig be
merkte hij, dat de kleuren zich wat lichi-
kracht, zuiverheid en warmen loon betreft
begonnen te onderscheiden.
Hij had het ei van Columbus nogmaals
op zijn punt gezet.
Om zekerheid te krijgen, stelde hij nog
een aantal schilderijen en schetsen aan de
zon bloot en steeds was het resultaat het
zelfde.
Geholpen door zijn vorige onderzoekin
gen kon hij nu vaststellen, dat de onmis
bare lijnolie, welke dc schilderijen van
lateren datum aan kleurenrijkdom cn
glans deed inboeten, op de werken der
oude meesters dezen noodlottigen invloed
niet had doen gelden, omdat het zonlicht
haar daartoe do kracht had benomen.
M a w.: het zonlicht deed de verkeerde
eigenschappen der lijnolie te niet.
Ik zou hier allerhande technische bij
zonderheden kunnen inlasschen, doch de?e
wijsheid uit de tweede hand zal ik maar
voor mij houden, mij bepalend tot de ver
dere stappen, welke Abendsche'n di ed om
zekerheid te bekomen. Hij ging hiertoe in
oude geschriften naspeuren, of werkelijk
de oude meesters van het zonlicht gebruik
maakten om hun werken zoo'n eeuwen
lange jeugd te verschaffen.
En hij vond hel.
Zoo schreef Titiaan d.d. 31 Juli 1568
uit Venetiö aan den patrociër Brescias.
„De groote afmet ug van het schilderstuk
maakt het moeilijk, het in de zon te zet
ten, wat tocb noodig is, wijk eenige plaat
sen, waarik veel vernis gebruikte, anders
niet drogen kunnen".
Is dat duidelijk of niet?
Alleen vraag ik mij af: waarom is die
oude wetenschap vergeten, als zij toch zoo
precies op schrift stond.
Denk bovendien niet, dat bedoeld briefje
van Tetiaan het eenige is van dien aard.
't Is hekend, dat deze grootmeester in
1545 te Rome was om het portret van
paus Paulus HI to schilderen. Een zijner
tijdgenooten nu, Giorgio Vasari, schreef
12 Februari 1547 aan eekeren Benedetto
Varchi: „Wat geschiedde b.v. met het por
tret van paus Paulus III, dat op een bal-
con gezet was om in de zon te drogen.
Vele lieden, die het in 't voorbijgaan zagen,
dachten dat het de Paus zelf was en be
wezen hem eerbied".
In een brief aan Rubens, gedateerd 26
Mei 1618, aan Sir Dudley Carlton, staat
te lezen: „Het was prachtig zonnig weer
vandaag. Op eenige uitzonderingen na,
zullen zeker al uw schilderijen zoo droog
zijn, dat zij morgen verpakt kunnen wor
den''.
En in een anderen brief aan denzelfdon
kunstenaar: „Met behulp der zon, als zij
klaar schijnt en de wind niet te veel slof
opjaagt, zal de schilderij in ongeveer vijf
dagen goed zijn om op te rollen".
Ten slotte nog een schrijven van Rubens,
dat allen twijfel opheft over de hulp, welke
de oude meesters van de goede zon on
dervonden. Het is gedateerd: Londen 9
Augustus 1629 Rubens was toen 52
jaar gericht aan den Franschen ge
leerde N. G. F. von Pierese en luidt als
volgt:
„Indien ik wist of mijn schilderij nog in
Antwerpen is, zou ik het daar aanhouden
en de kist open laten maken om te zien of
het niet beschadigd of donkerder gewor
den is; dit laatste geschiedt vaak met
frisscho verven, als deze, gelijk hier het
geval is, in 't donker opgesloten zijn en
niet met de lucht in aanraking komen.
Het kan zoo wezen, dat mijn portret er
niet meer uitziet als in den aanvang. In
dien gij het werkelijk in zulk een slechten
staat ontvangt, is er geen beter heelmid
del dan het vaak aan de zon bloot te stel
len. Daardoor wordt de overvloedige olie,
welke die veranderingen te voorschijn
roept, vervluchtigd, mocht het stuk daar
na weder donkerder worden, dan moet
het nogmaals in den zonneschijn worden
geplaatst. Dit is het eenige middel tegen
die hartkwaal".
Ziedaar het heele recept, dateerenJ
reeds uit 1629, maar dat tocb werkelijk
verloren moet zijn geraakt. Dc brochure
bevat toch verklaringen van hedendaag-
sche schilders, die niet zeggen: „wat 'n
oude kost", maar integendeel verzekeren,
dat zij den gegeven wenk zullen opvolgen,
wijl het in de zon drogen van een frisch
schilderstuk inderdaad van groote betee-
kenis is.
Omdat de oude meesters het blijkbaar
zoo good wisten, lijkt het mij wel aardig
hier nog over te nemen, waarop volgens
Abendschein de techniek der oude mees
ters in hoofdzaak neerkwam. Blijkens zijn
onderzoekingen ging Titiaan als volgt te
werk:
lo. het ongeprepareerde schilderdoek
werd bestreken met een witte verfstof, ge
woonlijk vermengd met een lijmoplossing;
2o. deze witte sckildergrond werd, na
volkomen gedroogd te zijn en nadat het te
schilderen onderwerp daarop in teekening
was aangegeven, met een dun waas over-
togen, waarvoor een mengsel van vernis
of lijnolie met een weinig verf werd ge
bruikt: men deed zulks opdat de witte
GERARD BRUNING
door S.
VL
In het „Nagelaten werk" vind ik een
uitvoerige studie „Van Andró Gide tot An-
dré Breton", waarin eenige verschijnselen
der moderne Fransche litteratuur worden
behandeld.
Dit opstel, getuigend van groote kennis
en belezenheid, is voor de gewone lezers
van een dagblad zonder belang. We zwij
gen er dus over. Een fragment over Bau
delaire gaan we eveneens voorbij. Maar
daarna volgt Neder'andsche litteratuur-
crit'ck. En die is niet malsch!
Er bestaat in ons goodigc vaderland een
instituut dat zijn zetel heeft to Leiden,
maandelijks in het Nut vergadert en Maat
schappij der Ncderlandsche Letterkunde
heet. Zij richtte een groote bibliotheek in,
die ondergebracht is in de Universiteits-
bibFotheek. Onder -haar auspiciën werd
jaren geleden aan het Woordenboek der
Ncderlandsche Taal begonnen, waaraan
nog steeds door taalge'eerden van emi
nente beteekenis wordt voortgewerkt; oen
cu tuurmonument van onschatbare waar-
do; zij bezit verschillende wetenschappen
lijke onderafdeelingcn, die zich op histo
risch en ander gebied bewegen en nuttig
werk verrichten.
Er heerscht bij dit achtbaar gezelschap,
voor zoover het de Ncderlandsche letter-
kundo in engeren zin beoefent, een klein
misverstand; n.l. dit dat haar leden de
Nederlandscho letterkunde ver tegen woord i
gen, een misverstand dat trouwens in
wijder kringen ook nog vee! bijval vindt.
En daarom wordt, een schrijver, d'e niet
in dit Sanhedrin is opgenomen, ook niet
voor vol aangez:en. Het heeft jaren ge
duurd. voor aan verschillende Tacht'gers,
die reeds bij hun eerste optreden toonden
dat zij rasschrijvers waren, tot lid wer
den benoemd. Men moot daarvoor zijn
.connecties" hebben cn dan is er ook wel
een staat van dienst te waardceren.
De Maatschappij van Ncderlandsche
Letterkunde looft jaarlijks een prijs uit
voor het in haar oogen beste litte-
ra;re werk gedurende dat jaar versche
nen. Nu staan er zeer velen op het stand
punt. dat de goden z:ch niet kunnen ver
gissen, terwij! vooral do jongeren van oor
dcel zijn, dat de geheele Olympus wel eens
dut.
Gerard Bruning is oen paar malen te
velde getrokken tegen een uitspraak en
heeft in zeer gedocumenteerde critische
studies zijn eigen oordeel over de be
kroonde werken gegeven.
Bekroond werd oen;gc jaren geleden
„Kleine Inez" van Van Gendoren Stort.
Zie hier de eerste idruk welke het boek
op Bruning heeft gemaakt. Ik geef U nu
oen heel mooi stukje proza.
„Rood, rood klimt het satijn behang,
maar de schaduwen van het p'afond wier
pen het terug op de schaarsche meubelen;
in halflicht verschenen wachten, wichten
zij doe'loos en onwezenlijk.
De pendule, de candelabres en het éta-
gèretje zijn voor altijd Toerloos; het ver
dwaasde hazewmdje ach, dit koper
werd op een ivoren presse-papier ge
schroefd; kamfer ligt op de plooien der
gordijnen en e'ke dag dempt zich op dit
tapijt: al de zonnen van één dag, do wind
en het groeien der bnomen: do aarde, de
hemel, de sterren en do kinderen. Maar op
dit krullend gesneden fauteuil zet zich bij
wij'cn een uitgedoofde mensch en be
schouwt do b'eekc gobelins. niet verder,
niet verder dan dit matgekleurde weefsel,
niet verder dan dit uitgedoofde loven. Do
grijze muziek; het stof der judaspennin
gen.
Er zijn zeer zeker do eventjes-sonielo
markiezen van het aucien régime ~ewcest,
die mémoires schreven; eventjcs-senie'e
mark:ezen, zeer oud en zeer sierlijk van
gebaar en zeer govoelig voor hot spelen de*
kanten lubben en jabots, den liohten zwiev
der degens op hun heup en hot vermoeide^
zeer vermoeide en b'eeke leven der gopoe-
derdo zalen en tonnelles.
Deze eventjes-scnielo markiezen hebben
zeer zeker hun mémoires geschreven,
mémoires die later weer. in een précieuzen
onus'ag, rustten op het salontafeltje eenet
aristocratisclien huize, temidden van nim
mer verontruste bibelots. Dan zal een jof
fer, ach, deze aristocrat sche j'offer
zich in do vensternis zotten on van het
perkamenten blad de mémoires lezen van
do verganen, eventjes-seniclen markies.
Er zullen zeer zeker ik weet het niet,
maar er zuilen zeer zeker zulke feven-
tjos-sen ele markiezen en zulke aristocra
tische jofferen geweest zijn.
Ilebt gij mijn verwonderde lezeres cn
lozer een g besef van den geest en den
stijl dezer memoires?
Ja, ja, dat hebben wij!
Welnu, zoo van geest en stijl is dit
bock
Na deze inleiding geeft Bruning dan
een u'lvoerige detailcritiek op het boek,
waarin hij tracht aan te toonen „dat dit
boek waardeloos is naar den geest waar
deloos naar artistieke vermogens; psycho
logie, beeldend vermogen, riiythme".
Nicttem n fel gaat Brun:ng te keer tegen
Dirk Coster, wiens Eerste Bunde! Verza
meld Proza bekroond werd met den duizend
gulden-prijs. Dirk Coster, redacteur van
„Do Stem", heeft oen reputatie in de Ne
derlandscho schrijverswereld. Hij heeft
onlogcnzegge'ijk heel moo e dingen ge
schreven, maar Brun:ng bctwijfc't zijn be
gaafdheid om als leider van oen beweging
op to treden. Hij noemt hom een „stuur
loos leider"; en uit Katholiek oogpunt is
hij dit zonder een "en twijfe'd. Hij durft
do consequentie van zijn beginselen niet
aan en op het bes.'i.--- ndo m - n» hat hij
den lezer in den steek
Nu. dat doet Bruning is g> .1 Zijn
overtuiging is k'aar en afgerond. Hij weet
precies wat hij wil. En daarom noemt hij
ook heb veelgelezen en veelgeprezen boek
van Top Naef „Voor do Poort" „Een hoek
van verziekten hartstocht". Een boek
waarin niets groot wordt gezien en in zijn
vo'lo mensche'ijkheid, n'et de zonde cn
n>et do deugd, niet do liefde en niet do
strijd, niet de wijding en n'et de schoon
heid.
Het is een krasse stellinguame tegen al
le burger'ijko critiek, dat Bruning juist
dit boek heeft durven veroordeelen
Hot is ook niet do vraag, of iedereen
het mot zijn oordeelvellingen over de boe
ken van Van Gendoren Stort, D'rk Coster
en Top No of eens Ls. ITet is de vraag of hij
iets wezen'ijks te zeggen had. of ook n'et
vanaf zijn uitzonderlijk standpunt de za
ken moesten worden bezien En het kon
wel eens zijn. dat, wanneer do thans a'ge
meen gehuldigde modegril der crit'r»k
yoorbijgefladderd is, er voor een meer ob
jectieve waard ebepa'mg van geno.-.ndé
werken ernstig nota zal worden geno
men van Bruning's oordeel, wanrmeo
thans vele jongeren het roerend eens zö
Do literaire critiek is tot den 1 nid --n
dag nog geen wetenschap, uie absoluut po
sitiever normen tot haar beschikking heeft
Er zijn eenige hoofdrege'en, eenige stel
lige oischen. maar d'e ziin tenslotto zeer
vaag en laten al'erlei subjectieve opvat
tingen toe. Alleen uit do schok der con-
trasleerendo waardecringcn wordt ten
slotte het algemeen inzicht geboren dat
ook dan nog falen kan zoals de litera
tuurgeschiedenis bewijst.
Maar dat Bruning een criticus was mot
een buitengewoon he'der inzicht en ook
mot ruggegraat, wordt door al zijn critisch
werk krachtig bewezen
grond het oog niet te zeer zou vermoeien;
3o. het onderwerp werd in drie dekken
de tinten op het doek gebracht, gewoonlijk
wit, zwart en rood: de heldere partijen
wit, de donkere zwart, de tusschen kleuren
rood of een mengeling der drie kleuren:
hierbij werden vormen en lichtsterkten van
het te schilderen onderwerp zeer nauw
keurig in acht genomen;
4o. daarna ving met doorzichtige verven
het eigenlijke schilderen aan;
5o. ten slotte werd het doek governisd.
Do methoden van Van Dijk en Rubens
weken slechts in zooverre van die van Ti
tiaan af, dat zij voor zeer donkere dra
perieën eerst een warme tint op 't doek
brachten. Om een rood doek te schilderen
werd b.v. eerst oen rooden ondergrond
gemaakt, waarbij plooien, licht en scha
duw nauwkeurig werden in acht geno
men, zij 't niet zoo sprekend als 't eigen
lijk worden moest. Hot beoogde eindresul
taat werd bereikt bij 't overschilderen
met transparante verven. Bij blauwe en
gele tlrapceringen ging 't juist zoo; voor
groene w.erd blauw als ondergrond ge
bruikt, welke met geel overschilderd werd.
De ietwat gulden toon der werkon van
Rubens schrijft Abendschein toe aan het
eigenaardige waas, dat de meester op zijn
doek wist te brengen.
Bij do lezing der brochure bleek me een
keer te meer, dat Rembrandt ook in zijn
methode van schilderen oen eigen plaats
innam. Men heeft blijkbaar het geheim
daarvan nog niet achterhaald, wat m. i.
ook niet zoo erg is, want per slot van re
kening komt het ook niet aan op de me
thode, doch op de gave Gods, welke don
schilder in staat stelt, zijn tooverwerk op
doek of paneel te brengen.
Ik verbeeld me natuurlijk heelemaal niet
dat ik in dezen brief wat nieuws verteld
heb, doch mogelijk is er een enkele lezer,
die met mij zeggen zal: dat wist ik nog
niet, speciaal niet wat die voor de schil
derkunst zoo eegenrijko werking van het
zonlicht betreft.
AJO.
DE WIND.
O machtige fiero geweldige wind
Jou heb ik altijd al benrnd
Ja hcusch, 'k kon uren lang
Luisteren, naar je verrukkolijkcn zang,
En 't was, als stortte jo geluid
Weer nieuwe kracht in mijn ziele uit.
Dreigend zag ik jo witte kuiven,
En de golven der zee uiteenen stuiven;
Maar wie kent do kracht?
En wio temt je macht?
Zóó zag ik je vaak als kind.
O machtige fiere geweldige wind.
Zeg wind! zoo heb ik naar jo gehoord,
Vaak onverschillig en toch bekoord.
Dan zag ik je i< t zwieren l'-kl. n
Van novel en zeevocht doortrokken;
In je handen, had je oen knots
Lang als een eik, maar hard als een rolr
De wolken vlogen dan schuw voor
mij henen
Handenwringend als kind'ron die
weenen
Ja, zelfs do boomen in 't bosch
Vielen dan krakend ncor in 't mos;
Maar machtige-fiere, jij deed wat
je wilt,
Nutteloos te sproken tot jou van stilt;
Zóó zag ik je vaak als kind,
O machtige, fiere, geweldige wind.
Mevr. M. S. A.
Leiden, November 1927.