;rdE Blad „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 26 NOVEMBER 1927 EEN VRAAG EN EEN PASSEND ANTWOORD zijn verblijf te Jerusalem, waar Hij iooüdo als de Messias en uitleg gaf werk aan Nicodemus, bleef Jesus met Zijne leerlingen eenigen tijd in omtrek, in dat gedeelte van het H. hetwelk Judea genoemd wordt, land van Juda had een grooten rol in de geschiedenis van het Jood- folk, zoowel in het tijdvak der patri en rechters, als in dat van koning cn diens opvolgers jrijk was dit landsgedeelte ook hetgeen Jesus zelf hier reeds had Zijn geboorteplaats Bethlehem sas hierin gelegen; daar vond plaats dracht in den tempel, evengoed als de y door Herodes, die het Kind dooden. Het was ook in Judea, Messias gedoopt werd door Joannes jaar Hij Zijn veertigdaagsche vasten Ier voorbereiding op Zijn werk. vertoeft Hij er, na al die gebeurte- om er Zijn werk als Messias te evangelist Joannes vat dit samen in <ne woord: „en Hij doopte". Wat Hij geleeraard heeft aan Nicodemus demand, die niet is wedergeboren uit t en den H. Geest, het Rijk Gods zal igaan, wordt nu door Hem in prak- jebracht. Joannes de Dooper had het langekondigd, nu gaat Jesus het Rijk en Hij doopte, zooals Joannes had •peld „met den H. Geest" kracht, die dit Doopsel heeft, ont hei aan het Offer van Jesus, dat Hij zal opdragen, gelijk heel de genade- sling wortelt in het Kruisoffer, oals te Jeruzalem in den tempel, is j buiten de stad te midden van het on-. te midden van de priesters, fari- 3 cn schriftgeleerden, die Hem vijan- kkeken. .mover dit ongeloof stelt Jesus de daad aangekondigd reeds door den r bij den Jordaan: „Midden onder u Hij, dien gij niet kent; die grooter i ik! Ik heb den Geest als een duif Jen hemel zien nederdalen en deze op Hem. En Hij, die mij gezonden m te doopen met water heeft mij over wien gij den Geest zult zien idalcn en blijven, Hij is het, die doopt H. Geest. En ik heb het gezien, en ■eb het getuigd, dat deze is de Zoon sprak de voorlooper, en nu treedt i, over wien hij sprak, op, en doopt, i moeten dit zóó verstaan, dat zoo- loannes, de Evangelist, zegt niet itus zelf het water uitgoot, maar dat leerlingen het voor Hem en ook na- Hem deden. Toch kunnen we daar- ieggen dat Jesus doopte, omdat toch racht, welke aan het doopsel verbon- ras, van Jesus uitging, ras kon dan ook in tegenstelling met den Dooper, anderen aanstellen om toopsel toe te dienen; Hij kon de macht i Hij zelf had, aan anderen mededee- Hij kra anderen aanwenden als 't ils werktuigen, om zoo den Geest deelen. weten het niet, hoeveel leerlingen Jesus met eigen hand zijn gedoopt; dit toch zeker met minstens enkele ad zal zijn. Een overlevering spreekt iet doopsel, toegediend aan Maria en Petrus, een ander van enkele vooraan- de apostelen, door Jesus zelf, maar hst hier in het duister; zekerheid is iet hier omtTent. i optreden van Jesus „met den doop", in Zijn volle Messiaansche waardig- geeft aanleiding tot een beteekenis- gebeurtenis. ;l Evangelie van Joannes zegt ons, dat dagen Joannes de Dooper werkte en in Aennon bij Salem, omdat er daar vater was; en zij kwamen en lieten doopen. hebben we vroeger al gezien, dat de ïr van de Westzijde van den Jordaan ïing naar do Oostzijde, uit vrees voor irizeeörs en hun aanhang. Om de- treden, en ook uit vrees voor Hero- iien hij do waarheid stoutmoedig had ll was hij nu meer naar het Noordon den Jordaan getrokken, dichter bij M, maar in het land der tien steden, witen het land der Jodem Hij pre- alzoo aan de heidenen, waarmede wordt aangeduid, dat het heil, het- Jesus brengen zou, niet alleen was jfo Joden, maar ook voor alle anderen tan de heidenen zou het Rijk Gods Pan, als zij boetvaardigheid deden en heten doopen. Onaardig is het, hoe nu de leerlin- Pn Joannes den Dooper, van wie er tot Jesus waren overgegaan ver waren door hun genegenheid en i voor den Boetgezant, zoodat ze niet bemerkten, dat ze door hun meester je verwezen naar een anderen, een •are, een grootere. Dus feitelijk vurige JQgers en vereerders van den Dooper, geloofden zij in hun vurigheid den eigen meester niet in bet voornaamste van zijn leering. En de leerlingen van den Boetgezant, ge raakten aan het redetwisten met de Joden over de reiniging. Dat was het punt van uitgang, maar zoo kwamen ze van zelf te spreken over het doopsel en nu waren er Joden, die gehoord hebbende van het Doopsel van Jesus, aan dit doopsel de voorkeur gaven en te recht boven dat van Joannes, den Boetgezant. De vurige Joannesvereerders kondon dat maar moeilijk verdragen, en zij gin gen naar hun meester, om hun klacht ie uiten en te zeggen: „Hij, die bij u was, aan do overzijde van den Jordaan, van Wien gij getuigenis hebt afgelegd, zie, Hij doopt, en allen komen tot Hem". Het was wel overdre\en gezegd, dal „allen" tot Jesus kwamen, maar er blijkt toch uit, dat zeer velen werden aangetrok ken door den doop van Jesus. Voor Joannes den Dooper echter was deze mededceling zijner leerlingen, tot hun groote verbazing, een reden lot vrcugac. Dat toch juist was de bedoeling van Zijne prediking en zijn boetedoopsel geweest, dat allen tot Jesus zouden komen. Hem had bij toch aangewezen als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, en wij begrijpen aldus zoo goed hel ant woord dat door den Dooper'werd gegeten. Het was een verheerlijking van den Messias en een schitterende geloofsbelij denis. Joannes kon aan Jesus toch niet verbie den te doopen. Dat stelt hij op de eerste plaats vast door te zeggen: „Een mensch kan niets aannomen, tenzij het hem gege ven is uit den hemel", waarmede niets an ders bedoeld wordt, dan dat niemand me* gezag kan optreden, dan alleen wanneer God het hem verleent. En dat gezag heef' Christus, want, zoo gaat Joannes door „Gij zeiven zijt mij getuigen, dat ik gezegd heb: Niet ik hen do Christus, maar ik ben gezonden vóór Hem uit". Ligt daar weer niet in de edelaardigheid en de juiste opvatting van Joannes? Maar hoort, hoe hij verder zijn vreugde betuigt over het feit, wat voor zijn leerlingen een vreeze had gewekt. Hij vergelijkt Christus met een bruigom, en ^zichzelf met een vriend, een dienaar van den bruigom. „Die de bruid heeft, is de bruigom, maar de vriend des bruide goms, die staande naar hem luistert, is zielsverbeugd door de stem des bruide goms: deze mijne vreugde dan is mij ten volle geworden''. En dan moet Joannes wel met stemverheffing hebben gesproken, als hij voortging: „Hij'moet grooter, maar ik moet kleiner worden". Ja, dat was Joannes ten voeten uit: Jesus de Moester, hij de onderdanige voor looper en dienaar. In zijn vreugde-enthousiasme gaat hij uitweiden over het verschil tusschen Jesus en hemzelven. „Die van boven komt (Jesus) is boven allen. Die van de aarde is (Joannes) is van de aarde en spreekt van de aarde; die uit den hemel komt (Jesus) is boven allen'' Hier wordt dus ged'scht geloof aan Hem, die boven allen is, want „wat Hij gezien heeft en gehoord, dat getuigt Hij, en zijn getuigenis neemt niemand aan". Deze jammerklacht onderbreekt zijn vreugde: de zijnen nemen Hem niet aan; en met nadruk zegt de Boetgezant nog weer eens, dat het toch moet, dat het nood zakelijk is, geloof te schenken aan Jesus. Wie zijn (Jesus') getuigenis aannam, wie dus geloofde, dat Jesus de Zoon van God was, erkent daardoor de waarachtig heid van God; immers door in Christus to gelooven, gelooft hij in God zeiven. Hij toch, dien God afzond, spreekt de woorden Gods; want niet met mate geeft God den Geest, maar in oneindige vol heid, m. a. w. Christus spreekt de waar heid, daar Hij vol is van den H. Geest. Do Vader bemint den Zoon en heeft alles in Zijne hand gegeven; alles, aUe gezag en alle macht, de kennis van alle geheimen, meer dan andere profeten, die slechts ge deelten kennen en verkondigen. De conclusie is klaar en helder, en het antwoord op de vraag der leerlingen af doende, als Joannes besluit met te zeg gen: „Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven; maar wie den Zoon niet go- looft, zal geen leven zien, maar de gram schap Gods blijft over hem; hij is geen vriend van God. Zoo moesten de leerlingen begrijpen, dat zij verkeerd hadden gehandeld om den Boetgezant, hun meester, hooger te stellen dan Jesus, naar Wien hij hen juist had verwezen. Moge ook ons geloof door dit onder richt van Joannes den Dooper worden versterkt. Christus is de Zoon van God. Het go- loof in Hem alleen maakt zalig! 'IEVEN VAN EEN STEDELANDER. 'Leids ch e Gourant laat haar 3 van meerdere zijden kunstzinnig Jfiaten. Pastoor Kwakman maakt ons Ween nieuwsgierig naar Alex Asper- '8 gebrandschilderde ramen, maar 'ook, dat we ze met goed inzicht zul len bewonderen; de heer Swier- toogt ons steeds meer thuis op het 'Tan letterkunde, muziek en schil- ®sl> in welk verband ik de critici Sp. mag vergeten; de heer Hoeks zóó voorbeeldig hot nieuwe feuii- ja, lot eens op, lezer, hoe natuur- W 1)015011611 laat spreken. Dat is "boekentaal", waar je soms wee Yan zijn echte samenspraken, waar "en uit tintelt. ^nioopje had ik noodig om met het '0 komen, of Stedelander zich dit maal bij de kunstzinnige medewerkers mag scharen met een verhandeling over de schildermanieren der oude meesters. Ja, dat 's lang niet mis, maar ik zal n vertellen hoe ik er aan kom. Er viel mij hier een Duitsche brochure in handen, waarin verhaald wordt, hoe de Ameri- kaansche kunstschilder Albert Abend- schein 25 jaren van zijn leven besteed heeft aan het navorschen van de wijze, waarop de oude meesters kunstwerken wisten te schoppen, wier kleuren den toets der eeuwen wisten te doorstaan. Menige moderne schilderij verliest na eenige jaren zijn glans, krijgt donkerder kleuren, gaat barsten. Bij de groote meesters der vorige tijdperken nog steeds niets daarvan. Hoe komt dat? Gebruikten zij betere verven? 't Zou toch wel een schande wezen voor den stand der huidige chemische weten schap, indien op deze vraag een toestem mend antwoord moest gegeven worden. Men mag integendeel aannemen, dat voor taan de samenstelling der verven niet be ter geweest kan zijn dan tegenwoordig, terwijl bovendien de huidige schilders over meer soorten te beschikken hebben. 't Moet ergens anders in zitten. Abendschein onderzocht toen de schil dermethoden van meerdere oude meesters: Titiaan, Rubens, Van Dijck, Vereneso e.a. Merkwaardig is het te lezen, hoe deze bij hun arbeid te werk gingen, maar onzen onderzoeker bevredigde dit toch niet. Ieders methode voerde tot gelijken goeden uitslag, zoodat hij moest blijven zoeken naar iets, wat zij allen gemeen hadden. Waarin school dat geheim! Ten einde raad besloot Abendschein, hun aller gemeenschappelijk materiaal: de lijnolie, aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. Hij vroeg zich af, of de scheppers dier den tijd trotseerende kunst werken de olie misschien aan eenig proces hadden onderworpen nadat de kleur zich reeds op het doek bevond. Hij begon dit onderzoek mot een versch geschilderd doek bij groote hitte te dro gen, maar dit leverde hem geen resul taat op. Daarop zette hij oen schets cenige dagen in de brandende zon en.... spoedig be merkte hij, dat de kleuren zich wat lichi- kracht, zuiverheid en warmen loon betreft begonnen te onderscheiden. Hij had het ei van Columbus nogmaals op zijn punt gezet. Om zekerheid te krijgen, stelde hij nog een aantal schilderijen en schetsen aan de zon bloot en steeds was het resultaat het zelfde. Geholpen door zijn vorige onderzoekin gen kon hij nu vaststellen, dat de onmis bare lijnolie, welke dc schilderijen van lateren datum aan kleurenrijkdom cn glans deed inboeten, op de werken der oude meesters dezen noodlottigen invloed niet had doen gelden, omdat het zonlicht haar daartoe do kracht had benomen. M a w.: het zonlicht deed de verkeerde eigenschappen der lijnolie te niet. Ik zou hier allerhande technische bij zonderheden kunnen inlasschen, doch de?e wijsheid uit de tweede hand zal ik maar voor mij houden, mij bepalend tot de ver dere stappen, welke Abendsche'n di ed om zekerheid te bekomen. Hij ging hiertoe in oude geschriften naspeuren, of werkelijk de oude meesters van het zonlicht gebruik maakten om hun werken zoo'n eeuwen lange jeugd te verschaffen. En hij vond hel. Zoo schreef Titiaan d.d. 31 Juli 1568 uit Venetiö aan den patrociër Brescias. „De groote afmet ug van het schilderstuk maakt het moeilijk, het in de zon te zet ten, wat tocb noodig is, wijk eenige plaat sen, waarik veel vernis gebruikte, anders niet drogen kunnen". Is dat duidelijk of niet? Alleen vraag ik mij af: waarom is die oude wetenschap vergeten, als zij toch zoo precies op schrift stond. Denk bovendien niet, dat bedoeld briefje van Tetiaan het eenige is van dien aard. 't Is hekend, dat deze grootmeester in 1545 te Rome was om het portret van paus Paulus HI to schilderen. Een zijner tijdgenooten nu, Giorgio Vasari, schreef 12 Februari 1547 aan eekeren Benedetto Varchi: „Wat geschiedde b.v. met het por tret van paus Paulus III, dat op een bal- con gezet was om in de zon te drogen. Vele lieden, die het in 't voorbijgaan zagen, dachten dat het de Paus zelf was en be wezen hem eerbied". In een brief aan Rubens, gedateerd 26 Mei 1618, aan Sir Dudley Carlton, staat te lezen: „Het was prachtig zonnig weer vandaag. Op eenige uitzonderingen na, zullen zeker al uw schilderijen zoo droog zijn, dat zij morgen verpakt kunnen wor den''. En in een anderen brief aan denzelfdon kunstenaar: „Met behulp der zon, als zij klaar schijnt en de wind niet te veel slof opjaagt, zal de schilderij in ongeveer vijf dagen goed zijn om op te rollen". Ten slotte nog een schrijven van Rubens, dat allen twijfel opheft over de hulp, welke de oude meesters van de goede zon on dervonden. Het is gedateerd: Londen 9 Augustus 1629 Rubens was toen 52 jaar gericht aan den Franschen ge leerde N. G. F. von Pierese en luidt als volgt: „Indien ik wist of mijn schilderij nog in Antwerpen is, zou ik het daar aanhouden en de kist open laten maken om te zien of het niet beschadigd of donkerder gewor den is; dit laatste geschiedt vaak met frisscho verven, als deze, gelijk hier het geval is, in 't donker opgesloten zijn en niet met de lucht in aanraking komen. Het kan zoo wezen, dat mijn portret er niet meer uitziet als in den aanvang. In dien gij het werkelijk in zulk een slechten staat ontvangt, is er geen beter heelmid del dan het vaak aan de zon bloot te stel len. Daardoor wordt de overvloedige olie, welke die veranderingen te voorschijn roept, vervluchtigd, mocht het stuk daar na weder donkerder worden, dan moet het nogmaals in den zonneschijn worden geplaatst. Dit is het eenige middel tegen die hartkwaal". Ziedaar het heele recept, dateerenJ reeds uit 1629, maar dat tocb werkelijk verloren moet zijn geraakt. Dc brochure bevat toch verklaringen van hedendaag- sche schilders, die niet zeggen: „wat 'n oude kost", maar integendeel verzekeren, dat zij den gegeven wenk zullen opvolgen, wijl het in de zon drogen van een frisch schilderstuk inderdaad van groote betee- kenis is. Omdat de oude meesters het blijkbaar zoo good wisten, lijkt het mij wel aardig hier nog over te nemen, waarop volgens Abendschein de techniek der oude mees ters in hoofdzaak neerkwam. Blijkens zijn onderzoekingen ging Titiaan als volgt te werk: lo. het ongeprepareerde schilderdoek werd bestreken met een witte verfstof, ge woonlijk vermengd met een lijmoplossing; 2o. deze witte sckildergrond werd, na volkomen gedroogd te zijn en nadat het te schilderen onderwerp daarop in teekening was aangegeven, met een dun waas over- togen, waarvoor een mengsel van vernis of lijnolie met een weinig verf werd ge bruikt: men deed zulks opdat de witte GERARD BRUNING door S. VL In het „Nagelaten werk" vind ik een uitvoerige studie „Van Andró Gide tot An- dré Breton", waarin eenige verschijnselen der moderne Fransche litteratuur worden behandeld. Dit opstel, getuigend van groote kennis en belezenheid, is voor de gewone lezers van een dagblad zonder belang. We zwij gen er dus over. Een fragment over Bau delaire gaan we eveneens voorbij. Maar daarna volgt Neder'andsche litteratuur- crit'ck. En die is niet malsch! Er bestaat in ons goodigc vaderland een instituut dat zijn zetel heeft to Leiden, maandelijks in het Nut vergadert en Maat schappij der Ncderlandsche Letterkunde heet. Zij richtte een groote bibliotheek in, die ondergebracht is in de Universiteits- bibFotheek. Onder -haar auspiciën werd jaren geleden aan het Woordenboek der Ncderlandsche Taal begonnen, waaraan nog steeds door taalge'eerden van emi nente beteekenis wordt voortgewerkt; oen cu tuurmonument van onschatbare waar- do; zij bezit verschillende wetenschappen lijke onderafdeelingcn, die zich op histo risch en ander gebied bewegen en nuttig werk verrichten. Er heerscht bij dit achtbaar gezelschap, voor zoover het de Ncderlandsche letter- kundo in engeren zin beoefent, een klein misverstand; n.l. dit dat haar leden de Nederlandscho letterkunde ver tegen woord i gen, een misverstand dat trouwens in wijder kringen ook nog vee! bijval vindt. En daarom wordt, een schrijver, d'e niet in dit Sanhedrin is opgenomen, ook niet voor vol aangez:en. Het heeft jaren ge duurd. voor aan verschillende Tacht'gers, die reeds bij hun eerste optreden toonden dat zij rasschrijvers waren, tot lid wer den benoemd. Men moot daarvoor zijn .connecties" hebben cn dan is er ook wel een staat van dienst te waardceren. De Maatschappij van Ncderlandsche Letterkunde looft jaarlijks een prijs uit voor het in haar oogen beste litte- ra;re werk gedurende dat jaar versche nen. Nu staan er zeer velen op het stand punt. dat de goden z:ch niet kunnen ver gissen, terwij! vooral do jongeren van oor dcel zijn, dat de geheele Olympus wel eens dut. Gerard Bruning is oen paar malen te velde getrokken tegen een uitspraak en heeft in zeer gedocumenteerde critische studies zijn eigen oordeel over de be kroonde werken gegeven. Bekroond werd oen;gc jaren geleden „Kleine Inez" van Van Gendoren Stort. Zie hier de eerste idruk welke het boek op Bruning heeft gemaakt. Ik geef U nu oen heel mooi stukje proza. „Rood, rood klimt het satijn behang, maar de schaduwen van het p'afond wier pen het terug op de schaarsche meubelen; in halflicht verschenen wachten, wichten zij doe'loos en onwezenlijk. De pendule, de candelabres en het éta- gèretje zijn voor altijd Toerloos; het ver dwaasde hazewmdje ach, dit koper werd op een ivoren presse-papier ge schroefd; kamfer ligt op de plooien der gordijnen en e'ke dag dempt zich op dit tapijt: al de zonnen van één dag, do wind en het groeien der bnomen: do aarde, de hemel, de sterren en do kinderen. Maar op dit krullend gesneden fauteuil zet zich bij wij'cn een uitgedoofde mensch en be schouwt do b'eekc gobelins. niet verder, niet verder dan dit matgekleurde weefsel, niet verder dan dit uitgedoofde loven. Do grijze muziek; het stof der judaspennin gen. Er zijn zeer zeker do eventjes-sonielo markiezen van het aucien régime ~ewcest, die mémoires schreven; eventjcs-senie'e mark:ezen, zeer oud en zeer sierlijk van gebaar en zeer govoelig voor hot spelen de* kanten lubben en jabots, den liohten zwiev der degens op hun heup en hot vermoeide^ zeer vermoeide en b'eeke leven der gopoe- derdo zalen en tonnelles. Deze eventjes-scnielo markiezen hebben zeer zeker hun mémoires geschreven, mémoires die later weer. in een précieuzen onus'ag, rustten op het salontafeltje eenet aristocratisclien huize, temidden van nim mer verontruste bibelots. Dan zal een jof fer, ach, deze aristocrat sche j'offer zich in do vensternis zotten on van het perkamenten blad de mémoires lezen van do verganen, eventjes-seniclen markies. Er zullen zeer zeker ik weet het niet, maar er zuilen zeer zeker zulke feven- tjos-sen ele markiezen en zulke aristocra tische jofferen geweest zijn. Ilebt gij mijn verwonderde lezeres cn lozer een g besef van den geest en den stijl dezer memoires? Ja, ja, dat hebben wij! Welnu, zoo van geest en stijl is dit bock Na deze inleiding geeft Bruning dan een u'lvoerige detailcritiek op het boek, waarin hij tracht aan te toonen „dat dit boek waardeloos is naar den geest waar deloos naar artistieke vermogens; psycho logie, beeldend vermogen, riiythme". Nicttem n fel gaat Brun:ng te keer tegen Dirk Coster, wiens Eerste Bunde! Verza meld Proza bekroond werd met den duizend gulden-prijs. Dirk Coster, redacteur van „Do Stem", heeft oen reputatie in de Ne derlandscho schrijverswereld. Hij heeft onlogcnzegge'ijk heel moo e dingen ge schreven, maar Brun:ng bctwijfc't zijn be gaafdheid om als leider van oen beweging op to treden. Hij noemt hom een „stuur loos leider"; en uit Katholiek oogpunt is hij dit zonder een "en twijfe'd. Hij durft do consequentie van zijn beginselen niet aan en op het bes.'i.--- ndo m - n» hat hij den lezer in den steek Nu. dat doet Bruning is g> .1 Zijn overtuiging is k'aar en afgerond. Hij weet precies wat hij wil. En daarom noemt hij ook heb veelgelezen en veelgeprezen boek van Top Naef „Voor do Poort" „Een hoek van verziekten hartstocht". Een boek waarin niets groot wordt gezien en in zijn vo'lo mensche'ijkheid, n'et de zonde cn n>et do deugd, niet do liefde en niet do strijd, niet de wijding en n'et de schoon heid. Het is een krasse stellinguame tegen al le burger'ijko critiek, dat Bruning juist dit boek heeft durven veroordeelen Hot is ook niet do vraag, of iedereen het mot zijn oordeelvellingen over de boe ken van Van Gendoren Stort, D'rk Coster en Top No of eens Ls. ITet is de vraag of hij iets wezen'ijks te zeggen had. of ook n'et vanaf zijn uitzonderlijk standpunt de za ken moesten worden bezien En het kon wel eens zijn. dat, wanneer do thans a'ge meen gehuldigde modegril der crit'r»k yoorbijgefladderd is, er voor een meer ob jectieve waard ebepa'mg van geno.-.ndé werken ernstig nota zal worden geno men van Bruning's oordeel, wanrmeo thans vele jongeren het roerend eens zö Do literaire critiek is tot den 1 nid --n dag nog geen wetenschap, uie absoluut po sitiever normen tot haar beschikking heeft Er zijn eenige hoofdrege'en, eenige stel lige oischen. maar d'e ziin tenslotto zeer vaag en laten al'erlei subjectieve opvat tingen toe. Alleen uit do schok der con- trasleerendo waardecringcn wordt ten slotte het algemeen inzicht geboren dat ook dan nog falen kan zoals de litera tuurgeschiedenis bewijst. Maar dat Bruning een criticus was mot een buitengewoon he'der inzicht en ook mot ruggegraat, wordt door al zijn critisch werk krachtig bewezen grond het oog niet te zeer zou vermoeien; 3o. het onderwerp werd in drie dekken de tinten op het doek gebracht, gewoonlijk wit, zwart en rood: de heldere partijen wit, de donkere zwart, de tusschen kleuren rood of een mengeling der drie kleuren: hierbij werden vormen en lichtsterkten van het te schilderen onderwerp zeer nauw keurig in acht genomen; 4o. daarna ving met doorzichtige verven het eigenlijke schilderen aan; 5o. ten slotte werd het doek governisd. Do methoden van Van Dijk en Rubens weken slechts in zooverre van die van Ti tiaan af, dat zij voor zeer donkere dra perieën eerst een warme tint op 't doek brachten. Om een rood doek te schilderen werd b.v. eerst oen rooden ondergrond gemaakt, waarbij plooien, licht en scha duw nauwkeurig werden in acht geno men, zij 't niet zoo sprekend als 't eigen lijk worden moest. Hot beoogde eindresul taat werd bereikt bij 't overschilderen met transparante verven. Bij blauwe en gele tlrapceringen ging 't juist zoo; voor groene w.erd blauw als ondergrond ge bruikt, welke met geel overschilderd werd. De ietwat gulden toon der werkon van Rubens schrijft Abendschein toe aan het eigenaardige waas, dat de meester op zijn doek wist te brengen. Bij do lezing der brochure bleek me een keer te meer, dat Rembrandt ook in zijn methode van schilderen oen eigen plaats innam. Men heeft blijkbaar het geheim daarvan nog niet achterhaald, wat m. i. ook niet zoo erg is, want per slot van re kening komt het ook niet aan op de me thode, doch op de gave Gods, welke don schilder in staat stelt, zijn tooverwerk op doek of paneel te brengen. Ik verbeeld me natuurlijk heelemaal niet dat ik in dezen brief wat nieuws verteld heb, doch mogelijk is er een enkele lezer, die met mij zeggen zal: dat wist ik nog niet, speciaal niet wat die voor de schil derkunst zoo eegenrijko werking van het zonlicht betreft. AJO. DE WIND. O machtige fiero geweldige wind Jou heb ik altijd al benrnd Ja hcusch, 'k kon uren lang Luisteren, naar je verrukkolijkcn zang, En 't was, als stortte jo geluid Weer nieuwe kracht in mijn ziele uit. Dreigend zag ik jo witte kuiven, En de golven der zee uiteenen stuiven; Maar wie kent do kracht? En wio temt je macht? Zóó zag ik je vaak als kind. O machtige fiere geweldige wind. Zeg wind! zoo heb ik naar jo gehoord, Vaak onverschillig en toch bekoord. Dan zag ik je i< t zwieren l'-kl. n Van novel en zeevocht doortrokken; In je handen, had je oen knots Lang als een eik, maar hard als een rolr De wolken vlogen dan schuw voor mij henen Handenwringend als kind'ron die weenen Ja, zelfs do boomen in 't bosch Vielen dan krakend ncor in 't mos; Maar machtige-fiere, jij deed wat je wilt, Nutteloos te sproken tot jou van stilt; Zóó zag ik je vaak als kind, O machtige, fiere, geweldige wind. Mevr. M. S. A. Leiden, November 1927.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9