)ERDE BLAD WAT CHRISTUS ZAG IN DEN TEMPEL „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 12 NOVEMBER 1927 Bewust van den zwaren strijd, welke wachtte, maar ook zeker van de ,rwinning, die volgen zou. staat de sias voor de eerste maal voor de Hei- Stad, Jerusalem. ■t is moeilijk onder woorden te bren- wat er toen in het hart van den dos Menschen is omgegaan. ,,.0- Hij in het verleden, hoe Abraham den borg Maria zijnen zoon Isaac ging ■htofferen uit gehoorzaamheid, en hoe slachtoffer een voorafbeelding was den Messias? is het middelpunt der Stad Jerusa- _e berg Moria, de offerberg. Geheiligd door het offer van Abraham, voorafbeelding van het offer van ;tus, werd Jerusalem later onder (avid, uit wiens geslacht de Messias zou oortkomen, de hoofdstad van het volk God. en diens zoon Salomon zijn het «veest, die vooral de Messiaansche be- !omniing gaven aan de Heilige Stad. David bouwde zijn sterke burcht op den Sion, als aanwijzend den eeuwigen van David, welke door Christus zal jrden opgericht. Vanuit dien burcht overwint en be- •rscht JDavid de volkeren; hier heeft val en opstanding in bootvaardigheid hier krijgt hij de belofte, dat de lessias uit zijn geslacht zal voortkomen. Op dien Sionsberg spreidt Salomon ten on al de heerlijkheid zijner wijsheid, ge- opmd door de koningin van Saba. die beide koningen David en Salo- ziet Jezus, als hij Jerusalem aan bouwt, zijne voorafbeeldingen, degenen, Hem in figuurlijken zin hebben voor- 1. Op een afstand, gescheiden door een ravijn, ligt de berg Moria, op welke steenen gevaarte, de tempel verrijst; de rook van het dagelijksch offer op voorhof, stijgt omhoog; zoo geschiedde reeds jaar in, jaar uit, door het slach- een lam, als hulde aan God, als irafbeelding van het offer van het Lam lods, dat thans voor de poorten van de staat Het is niet meer de heerlijke bouw van ilomon, ook niet die van Davids nako- >ling Zorobabe', maar het is de tempel den Idumeër gebouwd, de stichting Herodes. Dat is de schande van dat hij den tempel bouwde, dat hij ijn stempel er op drukte. Dien tempel de Messias betreden moeten en Hij 'grijpt welk een volk, en vooral welk een >sterschap Hij daar zal aantreffen Door natuurlijke drang gedreven richt Messias Zijne schreden als vanzelf- aar den tempel, waar Jehova troonde midden van zijn volk, dat zoo ongeloo- j was geworden. Eenmaal trok David, omstuwd van alle riesters, gevolgd door het jubelende o!k, onder muziek en trompetgeschal, 'voerende de Arke des Verbonds vol ■lijkheid den tempel binnen, en men irde acht dagen feest. ,Gaat open, eeuwige poorten, opdat de ioning der heerlijkheid binnentrede, Je- m, do geweldige, de Heer der heer- baren." thans, nu de voorafbeelding werke- Ijkheid is geworden, is het volk niet van len kant ontboden, klinkt er geen gezang psalmen en geen geschal van bazui- het volk heeft zelf geen begrip van ernst van dit oogenblik. De Messias, de Zoon Gods, gaat Zijnen 6mpel binnen om zich te openbaren, om 1 beloften te vervullen, en wat krijgt Hij 'oor een ontvangst. Grootsch was de tempelbouw opgevat Dn voorhof van 500 ellen in het vier- 'Qt afgesloten door een muur, omringde drie kleinere voorhoven, waarbinnen Heilige en het Heilige der Heiligen ge- ken was. Prachtige zuilengangen om- ifrden de voorhoven. Machtig was de indruk, welke het ge- eel op den toeschouwer maakte, maar 'oor die schoonheid en macht had de Mes- jjw thans geen oog, aangezien zich aan i m voordoet een schouwspel van a.llerbe- ffoovendslen aard De heidenen werden ook toegelaten om offeren aan Jehova, doch slechts in dit litenst© voorhof; het was reeds een onwijzing, dat God, die het Joodsche als het uitverkorene tot zich nam, och do heidenen niet wilde uitsluiten van heil; juist door de Joden trok Hij op deze wijze. 'o waren dan ook bijvoorbeeld voor Paaschfeest, waarop Jezus zou ster heidenen naar Jerusalem gekomen, Jehova te aanbidden" (Jo. 12, 20), onder hen waren er, die Jezus wensch- i te spreken. jjoe nu was het in dezen voorhof ge- toen Jezus er den eersten keer bin- De groote, heilige ruimte was omge vormd in een markt. Daar waren ten ver koop opgesteld do offerdieren, die de feestgangers noodig hadden, runderen, schapen en duiven, en daartusschen had den de geldwisselaars voor het gemak der betalingen plaats genomen, met hunne geldtafeltjes. Het lawaai, wat daar ging is niet te be noemen, als we welen, dat honderddui zenden naar het Paaschfeest kwamen, en in de voorhoven vertoefden. Alle gedach ten aan de heiligheid der gewijde plaats is verdwenen. De gruwel schreide ten hemel, priesters en tempelwachters, die anders wel in staat waren door strenge maatre gelen de orde te handhaven en ontwij ding tegen te gaan, lieten nu toe, dat daar koophandel werd gedreven. Te midden van dit rumoer treedt nu de Messias door de poort binnen, in het „huis Zijns Vaders", en aanschouwt de gruwel der ontwijding. Dan grijpt heilige toorn den Zoon aan, en Hij maakt van koorden een goesel, en drijft allen uit den tempel, ook de schapen en runderen, en het geld der wisselaars, wier tafels Hij omver werpt, wierp Hij op den grond; tot de verkoopers der duiven zegt Hij; „Gaat weg van hier, maakt het huis mijns Va ders niet tot een verkoophuis!" Hier was dan de stonde aangebroken, waarvan sprake was op dc bruiloft van Kana, toen Jezus zoide: Mijn uur is nog niet gekomen. Hier Yoor het eerst in het openbaar, ten aanschouwen van duizenden feestgangers, vertoont zich do Messias. En in welk een hoedanigheid! Reeds lang toornde de Godheid boven de Bondsark tegen het Joodsche volk. Nu treedt de Zoon bnnen en de ijver voor het huis Zijns Vaders grijpt Hem aan. In toornende godde^ke majesteit, voor wier blik en woord alles siddert, aan welke niemand weerstaat, richt Jezus zich tegen de onverlaten in het heiligdom, en uit vrees voor zijn toorn, we'ke zich uit drukt in de opgeheven hand, en de zwie pende geesel, is het voorhof spoedig ge zuiverd. menschen en dieren verdwijnen, en zoeken hun heil in een haastigen vlucht. Dit is de beteekenis van dit wonder, d e openbaring van den Messias; duidelijk b'ijkt hier de goddelijke macht van Jezus, meer nog dan in het wonder van Kana; daar toch veranderde Jezus water in wijn, hier onderwerpt Hij van vele duizenden de machtigste hartstochten en driften. (Origenes) Symbolisch wordt hier ook aangege ven, dat het einde nadert van de offers van schapen en runderen, nu het offer van het ware Lam Gods, dat voorafge- beeld werd door de offers van het Oud- Verbond, nadert. Het is ook de eerste triomf van het. geloof der eerste leerlingen van Jezus, want zij herinnerden zich nu het woord van den Psalmist, dat over den Messias gesproken was: de ijver voor uw huis heeft Mij verteerd. "Wij vragen ons af, hoe het mogelijk is, dat toen op dat geweldig tijdstip het Jood sche volk, dat den Messias verwachtte en daarom juist ook het Paaschfeest vierde, Jezus niet heeft erkend als zoodanig. Was het wonder nog niet groot genoeg? Voor dengene, die niet gelooven wil, is nooit een wonder groot genoeg; men moet ook willen gelooven. willen zien. En het Joodsche volk was blijkbaar on gel o o v i g, want zij kwamen tot Jezus, en vroegen Hem: Wat teeken toont Ge ons, dat ge aldus optreedt? De eigenwijze ongeloovige vraagt een teeken. zooals h ij het zich denkt, en ziet de ware teekenen Gods voorbij. Zoo gaat het altijd. Maar Jezus gaf hun dan ook geen ver deren uitleg; geen ander teeken; zij zou den toch niet gelooven. Hij verwees hen naar Zijn verrijzenis, welke als het onbetwistbaar en onfeilbaar teeken zou staan te midden van het we reldongeloof. „Breek dezen tempel af, er in drie dagen zal Ik hem weder opbou wen", zoo sprak Hij tot hen. Maar zij spotten met zijn woord, zeg gende: Zes en veertig jaar is aan dezen tempel gearbeid, en zult Gij hem in drie dagen weer opbouwen? Zij hadden door hun star ongeloof deur der genade gesloten, en Christus gaf dus geen genade meer. Het teeken, waarheen Jezus wijst, zal tevens zijn het teeken hunner verwer ping; Jezus zal hen overwinnen in Zijn dood en Opstanding. De Apostelen hebben het woord van Jezus zich herinnerd, toen Hij van de dooden was opgestaan, en hun geloof werd er door bevestigd. Moge het pok zoo bij ons zijn, die leven temidden van het ongeloof ten opzichte van de godheid van Jezus! 1RIEVEN VAN EEN STEDELANDER. I Gemoedelijke platteland. "®li ja, laat ik 't daar toch ook eens ,er hebben. Of 't hier plat is? Laat ik u vertellen, dat in de Dedems- nt ieder schoolkind kent die een torschip een zeldzaamheid is, hoewel j JaarlÜks eenige duizenden vaartuigen Jj- Passeeren. Natuurlijk zijn dit "in dezelfde, die heen en weer va- ,mef hooge turfvraebten. 't Bredascbe "chip is hier nog in volle eere. !n'f'e scbePen zeilen of jagen; langzaam aan breekt het lijntje niet". Als ik y °P de Leidsche Jan van Goyen- jjl le verlaten jagerspleisterplaats zag. e Weet u toch wel. Bij den hoek van de Witte Singel is de Van Goyenkade bij zonder breed. Ga maar kijken. Welnu, daar stonden van oudsher de scheepsja- gers met hun paarden op een vrachtje te wachten en de bebouwing heeft zich daar bij in den loop der jaren aangepast. Van daar nog die bocht. Als ik daar voorheen dagelijks passeer de, dacht Ik weinig, nog eenmaal in een dorado der scheepsjagerij terecht te zullen komen. Ik leer precies het doen en laten dier scheepsslepers kennen. Zij nemen bijv aan, een schip van Dedemsvaart, waar zij wonen, te brengen naar Zwolle, maar zelf hopen zij zoover niet te komen. Zij specu- leeren er nl. op, onderweg een collega uit ZwoUe tegen te komen, die een vaartuig naar Dedemsvaart moet brengen. Dan ruilen die twee onderweg en verrekenen met elkander den overeengekomen prijs naar gelang der wederzijdsche afstanden; de schipper trekt zich van die. ruiling niets aan, doch betaalt eenvoudig den man, die hem brengt waar hij wezen wil Lukken die ruilingen, dan maakt zoo'n schcepsjager een goed daggeld; lukt het niet en moet hij zonder schip terug, dan is zijn loon schaarsch. Maar dat 's de risico van 't vak. We houden er hier ook geen openbare reiniging op na. Laatst hadden we bijv. kermis.... Ja, een groote: een zweefmo len. een draaimolen, een schiettent, een wafel- en poffertjeskraam, een waarzegster en een danstent. En druk dat het er was! Nu bleven daar natuurlijk allerlei papie ren, cigarettendoosjes, schillen en meer afval van over. Denk .echter niet, dat er den volgenden morgen een straatveger kwam. Een autoriteit, dien ik ernaar vroeg, zei laconiek: „dat waait wel weg". En hij had gelijk. Een paar wdkeh later was alles ge leidelijk verdwenen: in een sloot verzon ken, door wagenwielen verpulverd, verder op gewaaid, kortom, dc weg is nu weer zoo schoon alsof er nooit kermis geweest was. Alles gaat hier even gemoedelijk. Zoo heb ik hier al meermalen.... koeien hel pen opdrijven. Vorige week nog. Een boer kuierde met een fiets in de cene, een louw met een koe eraan in de andere hand langs de Dedemsvaart. Het nuttige dier was even wel wat halstarrig, bleef af en toe staan en had daarbij 't fortuintje, dat de baas met die fiets niet ranselen kon. Maar daar kwam ik aangekuierd. Do boer deed nu heelcmaal geer. moeite meer om liet koe beest mee te krijeen. vroeg eenvoudig, toen ik dicht genoeg bij was: „Wé j'rn 'n bietje aonjaogen". Nu. dit heb ik in Leiden lang genoeg zien doen en de daar ontvangen lessen bracht ik in practijk. Mot succes, hoor! Met kennersblik keek ik nog eenige malen om: het gedierte sjokte rustig achter zijn aan. Zoo iets maakt je wandeling pleizierig. Ik loop waarachtig naar zulke koeien uit te kijken. De autobus levert soms ook merkwaar dige ervaringen op. Van Zwolle komende, moest die laatst onderweg stoppen voor 'n nieuwen passagier. Terwijl doze instante vroeg een der inzittenden den bestuurder: .Wacht even: ik kom er zoo weer in." De man verdween achter wat kreupel hout, keerde na korten tijd terug, steeg weer in en zeide tot den bestuurder: „Dat lucht op" Deze antwoordde: „En of!" waarop hij doodgemoedereerd weer gas gaf. Geen der passagiers maakte een bemer king; ze rekenen zeker allemaal op zulke faciliteiten. Ik durf wedden, dat men hier de stoomtram kan laten stoppen als een der passagiers z'n hoed is afgewaaid. Zou men rond Leiden niet gedaan krijgen! Een stedeling kan zich zulk een toestan den moeilijk indenken. Wie bijv. gewoon is van stad tot dorp en van dorp tot dorp electrische verlichting aan te treffen, moet wel vreemd opkijken als hij, gelijk hier op den weg naar Ommen, een reeks electri sche lantaarns plotseling ziet opvolgen door spaarzaam geplaatste olielantaarns. Wie 't voorrecht heeft in deze buurt te wonen, neemt nog heden ten dage graag een fiets- of stallantaarn mede als hij niet goed den weg weet. Mij valt intusschen zoo'n olieverlichting niet vreemd. Ik heb toch als Hagenaar, den Leidschen weg nog gekend, verlicht met olielampen, die tusschen twee hoornen midden boven den weg hingen. Stuk voor stuk worden ze 's avonds aangestoken door man, die ze zóó laag liet zakken tot hij er bij kon; daartoe hing aan een der boomen veilig in een gesloten kastje een touw Hij deed rustig zijn werk; het verkeer hin: derde hem niet. Stel u dat tegenwoordig eens voer! Onwillekeurig gaan nu m'n gedachten naar vroegere dagen terug. Ik moest eens op twee achtereenvolgende avonden spreekbeurt vervullen in de Haarlemmer meer. De plaatsen, waar ik wezen moest, waren zoodanig gelegen, dat ik den eer sten keer 't best kon gaan met de tram uit Leiden, de volgende maal met die Haarlem. Den eersten avond hoorde ik medepassagiers jammeren over zekeren Frins, een huisvader van vele kinderen die gevaarlijk ziek lag; hij zou 't wel niet ophalen en wat moest er dan met die kin deren gebeuren. Den volgenden avond, te Haarlem in de tram stappend, was eerste wat ik hoorde: „Weet ge 't al van Prins?" „Is hij dood?" „Ja" Waarop ik inviel: „Wat moet er nu met al die kinderen?" .,0, kent u hem ook. me neer", en toen werd ik als mede-belang stellende in het gesprek betrokken. Dat gaf me toen zoo'n aardig idee van het met elkaar medeleven op 't platteland iets, wat ik hier nu meemaak, al ben ik nog niet zoo goed met alles op de hoogte als de inboorlingen, die mekaar van haver tot gort kennen. In een stad kent men ter nauwernood z'n buren in de straat en zeer zeker niet de menschen, die een paar hui zen verder wonen; men acht het ten min ste niet noodig notitie van hen te nemen. Op 't platteland evenwel lijkt 't allemaal wel één familie met al de verschillen en stemmingen, welke ook in de beste fa milie voorkomen. Dat geeft zoowaar leven digheid aan het rustige bestaan, gevuld als 't immer wordt met al die dagelijkscln dingen, waarin men wederzijds belang stelt. Wie buiten wennen wil of moet doet wijs, zich daarbij aan te passen Maar wat praat ik hier van buiten wo nen, terwijl een groot deel mijner geachte lezers daar evenzeer van profitceren er dus alles van weten. In hoeveel punten echter hun dagelijksch zijn moge overeenkomen met het mijne, zij kunnen zich toch niet voorstellen, hoe jammerlijk hier het Roomsche leven is. Loopen zij buiten, zij zien hun eigen kerktoren en binnen hun gezichteinder rijzen er nog meerdere; is het donker, zij hooren toch hun klokken mitsgaders die uit den omtrek. Hoe de w.ind ook waait altijd vindt hij wel klokkenklankcn mee te dragen. Ik herinner me, eens op een avond te hebben gewandeld met oen „pas toor van te lande", die me opmerkzaam k maakte op de klokketonen en aan ieder GERARD BRUNING door S. IV. Het geven van creatief werk vereischt nog iels anders dan het bezitten van een eigen persoonlijke stijl. Men kan beschik ken over een taal, een woordenkeus en een zinsbouw, die zeer uitzonderlijk zijn; geheel persoonlijk van zinsmelodie en rhythini- schen gang, en toch niet of nog niet! do middelen bezitten om in schets, novelle of roman karakters te beelden en zich die van binnen uit laten ontwikkelen. Een schrijver, die een roman of drama schrijft, moet de m o g e 1 ij k h o i d tot het zelf-zijn van al de personen die hij schept in zich zelf hebben gevoeld. De scherpste karakterbeelden van alle tijden: Shakes peare, die personen als Hamlet, Macbeth, Kink Lear schept, moet zoo diepo ziel kundige kennis bezeten hebben, dat hem het volgende klaar voor oogen stond; als ik, als mijn leven, zich onder bepaalde om standigheden ontwikkeld had, zou ik een Hamlet Macbeth of King Lear geworden zijn. De waanzin van Lady Macbeth in hem in zijn wezen, even goed bekend als de dom-groteske verbeelding van Mavoleo. Dat hij do grootste en ernstigste waarhe den dikwijls door rotskappen uit laat sta melen duidt op een even diep levensbesef als de ernstige levenslessen van Hamlet, die zoo bij den neus langs worden gelan ceerd. De dwaasheid der vrouw, die in de Midzomcrnachtsdroom oen ezelskop om helst, moet evenzeer in beginsel in hem hebben geleefd als de roerende liefdes idylle van Romeo en Julia. Hij kent evenzeer dc hebzucht van Shy- lock als de verkwisting van den drinke broer uit Driekoningenavond. Mcnschen- kennis is in do eerste plaats zelfkennis, kennis van de mogelijkheden zich onder zekere omstandigheden zouden hebben kun nen ontwikkelen. Maar al beschikt men over zelfkennis en menschkcnnis, dan is dit nog niet voldoende, om figuren te schep pen, die zich geheel los van den schrijver bewegen. Dan moet men over fantasie beschikken en zich zelf los kunnen maken, de perso nen die leven in de ziel vrij in de ruimte kunnen zetten. Daarvoor moet men tot zekere hoo.'i1' aan de subjectiviteit ontgroeid zijn; beel dend, scheppend vermogen bezitten Groote schrijvers zijn gewoonlijk in hun jeugd sterker in de critiek dan in het schep pen. 't Is of zij zich juist door het critische bepalen van hun eigen standpunt eerst ge- hooi vrij moeten vochten, hun gebeelc zelf standigheid moeten veroveren, alvorens zelf persoonlijkheden uit te beelden In dien zin gaat de critiek de kunst vooraf. Gerard Brunings creatieve werk vertoont al de deugden en tekortkomingen men versta dit laatste woord in zijn juiste be teekenis van zijn persoonlijkheid. De deugden: een zeer persoonlijke taal, beeldende zinnen forseh en fel, maar brok kelig en met filmsnello overgangen soms; oen hard en bonkig rhythme Men neme wel in acht, dat we dit laatste niet als een nadeel, als een tekort beschouwen; zij-i zucht naar realisme, zij het dan ook vi sioenair realisme heeft dit rhythme noo dig. Zijn tekortkomingen: hij was nog niet voldoende in staat zijn personen builen zich te plaatsen onafhankelijk van hr.m zelf. We zien hem zelf nog te veel. Dit is een tekortkoming, geen fout. Bij langer leven, intenser levens verdieping, bij objectiveerendcr workrust zou het hem gegeven zijn geweest zijn beeldend ver mogen, dat er in broeden aanleg was, te ontwikkelen. Nu voelt men in do enkele korte fragmenten: Bitumen, Het vensier van Bourget, Klondyke, wel de worsteling om dat beeldend vormogen vrij te makon, maar het is er nog niet. Er is op dit proza gearbeid; men ziol de moeten der beitels, die de gestalten uit het harde marmer moesten verlossen, men bespeurt als bij oen torso een gezichtsliju, een arm dLio naar voren komt, maar meer Dog niet Maar wat men ziet wekt de be langstelling voor wat het had moeten en kunnen worden, indien de levensdraad niet zoo vroeg ware afgesneden. En zou het niet juist dat vooruitgcv ce len van een vroegen dood geweest zijn, dat hun deed schijnen, alsof hij haast had. alsof hij niet rustig de geboorte der ge stalten in zijn ziol kon afwachten, maar ontijdig worstelde, om ze vrij te maken? De conceptie van zijn Remhrandt-opstel en zijn ten voeten uitbeelden van den ec.-.- zame is een bewijs van zijn psychologisch inleven, van zijn beeldend kunnen. Maar Rembrandt was een historische figuur lor- wijl de gestalten uit novelle of roman le vend uit de dichterverbeelding moeien op rijzen. Dat eischt meer! Ben ik onbillijk in mijn ooiv. Doet het iets af aan de „heldere vriend schap'' welke Marsman voor de nagedach tenis van Gerard Bruning en zijn werk opeischt? Ik geloof het niet. „Klondyke is ver!" is het laatsie /.Mi- netje van de schets „Klondyke'' De arme droomer, die „moe en tusschen de mu ren" van een Parijsche achterstraat het geluksland zoekt, weet dat hij delven en delven moet om de goudaders te vinden. Maar zelfs het land, waar die goudaders diep in den bodem verscholen zijn, is zoo vreemd en ver, zoo onbereikbaar ver vou: een armzalig kantoorsehrijvcr, die vast geketend z t aan de materieele kluisii ys van het leven en die als Icvensgave do zucht naar do gouden vrijheid en len prinselijken staat der ziel mot zich mede- draagt. „Klondyke" is ver!" is meteen de ang- slig-zuchlendo zielskreet van Gerard Bru ning als hij de vlucht van zijn korto leven overziet, en weet, hoe ver de tocht naar Klondyke is en hoe moeizaam het <1 •■■■n zal zijn Klondyke ligt veel verder dan de m n- schelijko berekening van oen arm schrij ver met een dichterziel, en toch ook weer zoo heel dichtbij als hij de goudvel len van Klondyke in eigen ziel ontdekt M r ook dan nog is het delven, delven en nog eens delven om de schatten aan 't licht te brengen. En zie, soms gebeurt het, dei de sp ie rust, en dat do vermoeide ziel alleen 'd-> r do troost dor eenzaamheid be?il en dan komt de boot van don droom en roeii zo mede al verder en verder En er ;s ■•en groote klare rust in de wiegende dein en er komt een engel Gods die mot een tooverslaf liet witte rijk van licht en vrede ontsluit. Dit beeft zich na het harde, werken gedurende de laatste weken van zijn leven aan de ziel van Gerard Bruning vervuld. wist to zeggen, vanwaar ze kwamen. „Tloor. dat 's mijn naaste buurman; die andere komt van iets verder; en deze laatste, die altijd een beetje achter loopt, is van pas toor V We stonden stil om te luisteren cn voelden ons zoo staan te midden oener wijdvertakte kolonie geestverwanten, die ons allen iets te zeggen hadden. Maar hier! De naaste Roomsche kerkto ren. is die van Dedemsvaart. een uur loo pen ver; en nóg verderop dio van Slagha ren. OveTigons weet ik er geen. O ja, de Protestantsche van Oud-Avereest, maar wanneer luidt die? Alleen 's Zondags en bij spaarzame gebeurlijkheden een be grafenis bijv. in de week. Toch: onlangs meende ik hem eens te hooren (de wind was gunstig) en waarlijk: het deed me goed. Ik vernam weer eens een metalen stem, die van iets anders sprak dan de ge- lijkvloersche dingen van iedcren dag. Men moet zulke dingen eerst missen om zo recht te kunnen waardeeren. Te Leiden naar mijn bezigheden gaande, tinkelde den laats ten tijd het klooslerklokje aan den Haagweg mij in de ooren. Het riep ten Angelus en hief weer een oogenblik dc ge dachten naar hooger. Het zou mij waarlijk een lief ding waard wezen, indien ook hier zoo'n geluid mij kwam zeggen: Keer even in lot uzelf. Er is evenwel geen denken aan en dit is inderdaad een gemis voor wie 't anders gewoon geweest is. Ik bedenk nu wel eens, vroeger te weinig acht te hebben geslagen op die vriendelijke stemmen uit den hooge. In het stadsgewoel gaan zij trouwens veel verloren, wat jammer is. Zij brengen u immers nader tot allen, die denken als gij. En welk een schoone, hartverheffende een heid steekt er niet in, hij '1 Angelus luiden even dezelfde gedachten te koesteren, de zelfde woorden te bezigen als al degenen, die er in dezelfde stemming naar luisteren. Hier niets daarvan! De natuur is hier wol mooi cn voor wie houdt van de schoon heid der heidevelden, biedt zij zelfs uitge strekt genot. En daar de natuur voert tot haar Schepper, valt ook in dezen zin lee ring te putten uit de aanschouwing van wat de jaargetijden brengen. Maar 't is den mensch goed. dat ook een stem van builen hem in die richting voert. Wijl dit hier onl- breekt; wijl men uren dwalen kan zonder één kerktoren te zien, welke ten Hemel wijst, daarom is hier het platteland min der bevoorrecht dan in streken, waar hel kerkdijk leven rijker opbloeit. AJO. LEVENSWIJSHEID. STERKTE. In dezelfde mate als do bewondering voor lichaamssterkte is toegenomen in onze maatschappij, verslapte de beoefening der zielesterkte: wij zijn inwendig voos en slap geworden. Do innerlijke sterkte toch brengt een bepaaldo vastheid, een volhar den mee; wio onzer is standvastig van ziel? Wij kunnen hot zelfs niet meer zijn in onze vriendschap: hoe weinig is er noodig, om zielen, die eens in elkander opgingen, gelieel van elkaar te vervreem den. In den grond zijn wo niet beter dan de Joden aan den voet van den Sinaï. Toch is het een cisch van natuurlijk, en zeker van bovennatuurlijk gezond le ven, dat men sterk is: standvastig in hel doen van het goede cn hot vermijden van het kwade, vooral waar 't ons moeilijk valt. Daarom worden ook do sterken door Christus zalig geprezen: ZaJig, die hon geren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden, Want, volgens de opmerking van St. Thomas, het is zéér moeilijk, niet alleen de gewont werken der gerechtigheid te volbrengen, maar óók die te verrichten met een onver- zadiglijke begeerte, welke aangeduid wordt door honger en dorst. Het klinkt ons bijna als hoon in do ooron: honger en dorst hebben naar de gerechtigheid; maar do deugd van sterkte is dan ook bijna een on bekende geworden, en nog immer wacht de Heilige Geest, om met Zijn gaven in ons tc komen werken. Uil een artikel van pater Terburg 0. P., in „De Tijd''.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9