)ERDE BLAD
WAT CHRISTUS ZAG IN DEN TEMPEL
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 12 NOVEMBER 1927
Bewust van den zwaren strijd, welke
wachtte, maar ook zeker van de
,rwinning, die volgen zou. staat de
sias voor de eerste maal voor de Hei-
Stad, Jerusalem.
■t is moeilijk onder woorden te bren-
wat er toen in het hart van den
dos Menschen is omgegaan.
,,.0- Hij in het verleden, hoe Abraham
den borg Maria zijnen zoon Isaac ging
■htofferen uit gehoorzaamheid, en hoe
slachtoffer een voorafbeelding was
den Messias?
is het middelpunt der Stad Jerusa-
_e berg Moria, de offerberg.
Geheiligd door het offer van Abraham,
voorafbeelding van het offer van
;tus, werd Jerusalem later onder
(avid, uit wiens geslacht de Messias zou
oortkomen, de hoofdstad van het volk
God.
en diens zoon Salomon zijn het
«veest, die vooral de Messiaansche be-
!omniing gaven aan de Heilige Stad.
David bouwde zijn sterke burcht op den
Sion, als aanwijzend den eeuwigen
van David, welke door Christus zal
jrden opgericht.
Vanuit dien burcht overwint en be-
•rscht JDavid de volkeren; hier heeft
val en opstanding in bootvaardigheid
hier krijgt hij de belofte, dat de
lessias uit zijn geslacht zal voortkomen.
Op dien Sionsberg spreidt Salomon ten
on al de heerlijkheid zijner wijsheid, ge-
opmd door de koningin van Saba.
die beide koningen David en Salo-
ziet Jezus, als hij Jerusalem aan
bouwt, zijne voorafbeeldingen, degenen,
Hem in figuurlijken zin hebben voor-
1.
Op een afstand, gescheiden door een
ravijn, ligt de berg Moria, op welke
steenen gevaarte, de tempel verrijst;
de rook van het dagelijksch offer op
voorhof, stijgt omhoog; zoo geschiedde
reeds jaar in, jaar uit, door het slach-
een lam, als hulde aan God, als
irafbeelding van het offer van het Lam
lods, dat thans voor de poorten van de
staat
Het is niet meer de heerlijke bouw van
ilomon, ook niet die van Davids nako-
>ling Zorobabe', maar het is de tempel
den Idumeër gebouwd, de stichting
Herodes. Dat is de schande van
dat hij den tempel bouwde, dat hij
ijn stempel er op drukte. Dien tempel
de Messias betreden moeten en Hij
'grijpt welk een volk, en vooral welk een
>sterschap Hij daar zal aantreffen
Door natuurlijke drang gedreven richt
Messias Zijne schreden als vanzelf-
aar den tempel, waar Jehova troonde
midden van zijn volk, dat zoo ongeloo-
j was geworden.
Eenmaal trok David, omstuwd van alle
riesters, gevolgd door het jubelende
o!k, onder muziek en trompetgeschal,
'voerende de Arke des Verbonds vol
■lijkheid den tempel binnen, en men
irde acht dagen feest.
,Gaat open, eeuwige poorten, opdat de
ioning der heerlijkheid binnentrede, Je-
m, do geweldige, de Heer der heer-
baren."
thans, nu de voorafbeelding werke-
Ijkheid is geworden, is het volk niet van
len kant ontboden, klinkt er geen gezang
psalmen en geen geschal van bazui-
het volk heeft zelf geen begrip van
ernst van dit oogenblik.
De Messias, de Zoon Gods, gaat Zijnen
6mpel binnen om zich te openbaren, om
1 beloften te vervullen, en wat krijgt Hij
'oor een ontvangst.
Grootsch was de tempelbouw opgevat
Dn voorhof van 500 ellen in het vier-
'Qt afgesloten door een muur, omringde
drie kleinere voorhoven, waarbinnen
Heilige en het Heilige der Heiligen ge-
ken was. Prachtige zuilengangen om-
ifrden de voorhoven.
Machtig was de indruk, welke het ge-
eel op den toeschouwer maakte, maar
'oor die schoonheid en macht had de Mes-
jjw thans geen oog, aangezien zich aan
i m voordoet een schouwspel van a.llerbe-
ffoovendslen aard
De heidenen werden ook toegelaten om
offeren aan Jehova, doch slechts in dit
litenst© voorhof; het was reeds een
onwijzing, dat God, die het Joodsche
als het uitverkorene tot zich nam,
och do heidenen niet wilde uitsluiten van
heil; juist door de Joden trok Hij
op deze wijze.
'o waren dan ook bijvoorbeeld voor
Paaschfeest, waarop Jezus zou ster
heidenen naar Jerusalem gekomen,
Jehova te aanbidden" (Jo. 12, 20),
onder hen waren er, die Jezus wensch-
i te spreken.
jjoe nu was het in dezen voorhof ge-
toen Jezus er den eersten keer bin-
De groote, heilige ruimte was omge
vormd in een markt. Daar waren ten ver
koop opgesteld do offerdieren, die de
feestgangers noodig hadden, runderen,
schapen en duiven, en daartusschen had
den de geldwisselaars voor het gemak der
betalingen plaats genomen, met hunne
geldtafeltjes.
Het lawaai, wat daar ging is niet te be
noemen, als we welen, dat honderddui
zenden naar het Paaschfeest kwamen, en
in de voorhoven vertoefden. Alle gedach
ten aan de heiligheid der gewijde plaats is
verdwenen. De gruwel schreide ten hemel,
priesters en tempelwachters, die anders
wel in staat waren door strenge maatre
gelen de orde te handhaven en ontwij
ding tegen te gaan, lieten nu toe, dat daar
koophandel werd gedreven.
Te midden van dit rumoer treedt nu de
Messias door de poort binnen, in het „huis
Zijns Vaders", en aanschouwt de gruwel
der ontwijding. Dan grijpt heilige toorn
den Zoon aan, en Hij maakt van koorden
een goesel, en drijft allen uit den tempel,
ook de schapen en runderen, en het geld
der wisselaars, wier tafels Hij omver
werpt, wierp Hij op den grond; tot de
verkoopers der duiven zegt Hij; „Gaat
weg van hier, maakt het huis mijns Va
ders niet tot een verkoophuis!"
Hier was dan de stonde aangebroken,
waarvan sprake was op dc bruiloft van
Kana, toen Jezus zoide: Mijn uur is nog
niet gekomen.
Hier Yoor het eerst in het openbaar, ten
aanschouwen van duizenden feestgangers,
vertoont zich do Messias. En in welk een
hoedanigheid!
Reeds lang toornde de Godheid boven
de Bondsark tegen het Joodsche volk. Nu
treedt de Zoon bnnen en de ijver voor het
huis Zijns Vaders grijpt Hem aan. In
toornende godde^ke majesteit, voor wier
blik en woord alles siddert, aan welke
niemand weerstaat, richt Jezus zich tegen
de onverlaten in het heiligdom, en uit
vrees voor zijn toorn, we'ke zich uit
drukt in de opgeheven hand, en de zwie
pende geesel, is het voorhof spoedig ge
zuiverd. menschen en dieren verdwijnen,
en zoeken hun heil in een haastigen
vlucht.
Dit is de beteekenis van dit wonder, d e
openbaring van den Messias;
duidelijk b'ijkt hier de goddelijke macht
van Jezus, meer nog dan in het wonder
van Kana; daar toch veranderde Jezus
water in wijn, hier onderwerpt Hij van
vele duizenden de machtigste hartstochten
en driften. (Origenes)
Symbolisch wordt hier ook aangege
ven, dat het einde nadert van de offers
van schapen en runderen, nu het offer
van het ware Lam Gods, dat voorafge-
beeld werd door de offers van het Oud-
Verbond, nadert.
Het is ook de eerste triomf van het.
geloof der eerste leerlingen van Jezus,
want zij herinnerden zich nu het woord
van den Psalmist, dat over den Messias
gesproken was: de ijver voor uw huis
heeft Mij verteerd.
"Wij vragen ons af, hoe het mogelijk is,
dat toen op dat geweldig tijdstip het Jood
sche volk, dat den Messias verwachtte en
daarom juist ook het Paaschfeest vierde,
Jezus niet heeft erkend als zoodanig.
Was het wonder nog niet groot genoeg?
Voor dengene, die niet gelooven wil, is
nooit een wonder groot genoeg; men moet
ook willen gelooven. willen zien.
En het Joodsche volk was blijkbaar on
gel o o v i g, want zij kwamen tot Jezus,
en vroegen Hem: Wat teeken toont Ge ons,
dat ge aldus optreedt?
De eigenwijze ongeloovige vraagt een
teeken. zooals h ij het zich denkt, en ziet
de ware teekenen Gods voorbij.
Zoo gaat het altijd.
Maar Jezus gaf hun dan ook geen ver
deren uitleg; geen ander teeken; zij zou
den toch niet gelooven.
Hij verwees hen naar Zijn verrijzenis,
welke als het onbetwistbaar en onfeilbaar
teeken zou staan te midden van het we
reldongeloof. „Breek dezen tempel af, er
in drie dagen zal Ik hem weder opbou
wen", zoo sprak Hij tot hen.
Maar zij spotten met zijn woord, zeg
gende: Zes en veertig jaar is aan dezen
tempel gearbeid, en zult Gij hem in drie
dagen weer opbouwen?
Zij hadden door hun star ongeloof
deur der genade gesloten, en Christus
gaf dus geen genade meer.
Het teeken, waarheen Jezus wijst, zal
tevens zijn het teeken hunner verwer
ping; Jezus zal hen overwinnen in Zijn
dood en Opstanding.
De Apostelen hebben het woord van
Jezus zich herinnerd, toen Hij van de
dooden was opgestaan, en hun geloof werd
er door bevestigd.
Moge het pok zoo bij ons zijn, die leven
temidden van het ongeloof ten opzichte
van de godheid van Jezus!
1RIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
I Gemoedelijke platteland.
"®li ja, laat ik 't daar toch ook eens
,er hebben.
Of 't hier plat is?
Laat ik u vertellen, dat in de Dedems-
nt ieder schoolkind kent die een
torschip een zeldzaamheid is, hoewel
j JaarlÜks eenige duizenden vaartuigen
Jj- Passeeren. Natuurlijk zijn dit
"in dezelfde, die heen en weer va-
,mef hooge turfvraebten. 't Bredascbe
"chip is hier nog in volle eere.
!n'f'e scbePen zeilen of jagen; langzaam
aan breekt het lijntje niet". Als ik
y °P de Leidsche Jan van Goyen-
jjl le verlaten jagerspleisterplaats zag.
e Weet u toch wel. Bij den hoek van
de Witte Singel is de Van Goyenkade bij
zonder breed. Ga maar kijken. Welnu,
daar stonden van oudsher de scheepsja-
gers met hun paarden op een vrachtje te
wachten en de bebouwing heeft zich daar
bij in den loop der jaren aangepast. Van
daar nog die bocht.
Als ik daar voorheen dagelijks passeer
de, dacht Ik weinig, nog eenmaal in een
dorado der scheepsjagerij terecht te zullen
komen. Ik leer precies het doen en laten
dier scheepsslepers kennen. Zij nemen bijv
aan, een schip van Dedemsvaart, waar zij
wonen, te brengen naar Zwolle, maar zelf
hopen zij zoover niet te komen. Zij specu-
leeren er nl. op, onderweg een collega uit
ZwoUe tegen te komen, die een vaartuig
naar Dedemsvaart moet brengen. Dan
ruilen die twee onderweg en verrekenen
met elkander den overeengekomen prijs
naar gelang der wederzijdsche afstanden;
de schipper trekt zich van die. ruiling
niets aan, doch betaalt eenvoudig den
man, die hem brengt waar hij wezen wil
Lukken die ruilingen, dan maakt zoo'n
schcepsjager een goed daggeld; lukt het
niet en moet hij zonder schip terug, dan
is zijn loon schaarsch. Maar dat 's de
risico van 't vak.
We houden er hier ook geen openbare
reiniging op na. Laatst hadden we bijv.
kermis.... Ja, een groote: een zweefmo
len. een draaimolen, een schiettent, een
wafel- en poffertjeskraam, een waarzegster
en een danstent. En druk dat het er was!
Nu bleven daar natuurlijk allerlei papie
ren, cigarettendoosjes, schillen en meer
afval van over. Denk .echter niet, dat er den
volgenden morgen een straatveger kwam.
Een autoriteit, dien ik ernaar vroeg, zei
laconiek: „dat waait wel weg". En hij had
gelijk. Een paar wdkeh later was alles ge
leidelijk verdwenen: in een sloot verzon
ken, door wagenwielen verpulverd, verder
op gewaaid, kortom, dc weg is nu weer
zoo schoon alsof er nooit kermis geweest
was.
Alles gaat hier even gemoedelijk. Zoo
heb ik hier al meermalen.... koeien hel
pen opdrijven.
Vorige week nog. Een boer kuierde met
een fiets in de cene, een louw met een
koe eraan in de andere hand langs de
Dedemsvaart. Het nuttige dier was even
wel wat halstarrig, bleef af en toe staan
en had daarbij 't fortuintje, dat de baas
met die fiets niet ranselen kon. Maar daar
kwam ik aangekuierd. Do boer deed nu
heelcmaal geer. moeite meer om liet koe
beest mee te krijeen. vroeg eenvoudig, toen
ik dicht genoeg bij was:
„Wé j'rn 'n bietje aonjaogen".
Nu. dit heb ik in Leiden lang genoeg
zien doen en de daar ontvangen lessen
bracht ik in practijk. Mot succes, hoor!
Met kennersblik keek ik nog eenige malen
om: het gedierte sjokte rustig achter zijn
aan. Zoo iets maakt je wandeling
pleizierig. Ik loop waarachtig naar zulke
koeien uit te kijken.
De autobus levert soms ook merkwaar
dige ervaringen op. Van Zwolle komende,
moest die laatst onderweg stoppen voor 'n
nieuwen passagier. Terwijl doze instante
vroeg een der inzittenden den bestuurder:
.Wacht even: ik kom er zoo weer in."
De man verdween achter wat kreupel
hout, keerde na korten tijd terug, steeg
weer in en zeide tot den bestuurder: „Dat
lucht op" Deze antwoordde: „En of!"
waarop hij doodgemoedereerd weer gas
gaf.
Geen der passagiers maakte een bemer
king; ze rekenen zeker allemaal op zulke
faciliteiten. Ik durf wedden, dat men hier
de stoomtram kan laten stoppen als een
der passagiers z'n hoed is afgewaaid. Zou
men rond Leiden niet gedaan krijgen!
Een stedeling kan zich zulk een toestan
den moeilijk indenken. Wie bijv. gewoon is
van stad tot dorp en van dorp tot dorp
electrische verlichting aan te treffen, moet
wel vreemd opkijken als hij, gelijk hier op
den weg naar Ommen, een reeks electri
sche lantaarns plotseling ziet opvolgen door
spaarzaam geplaatste olielantaarns. Wie
't voorrecht heeft in deze buurt te wonen,
neemt nog heden ten dage graag een fiets-
of stallantaarn mede als hij niet goed den
weg weet.
Mij valt intusschen zoo'n olieverlichting
niet vreemd. Ik heb toch als Hagenaar, den
Leidschen weg nog gekend, verlicht met
olielampen, die tusschen twee hoornen
midden boven den weg hingen. Stuk voor
stuk worden ze 's avonds aangestoken door
man, die ze zóó laag liet zakken tot hij er
bij kon; daartoe hing aan een der boomen
veilig in een gesloten kastje een touw
Hij deed rustig zijn werk; het verkeer hin:
derde hem niet. Stel u dat tegenwoordig
eens voer!
Onwillekeurig gaan nu m'n gedachten
naar vroegere dagen terug. Ik moest eens
op twee achtereenvolgende avonden
spreekbeurt vervullen in de Haarlemmer
meer. De plaatsen, waar ik wezen moest,
waren zoodanig gelegen, dat ik den eer
sten keer 't best kon gaan met de tram uit
Leiden, de volgende maal met die
Haarlem. Den eersten avond hoorde ik
medepassagiers jammeren over zekeren
Frins, een huisvader van vele kinderen
die gevaarlijk ziek lag; hij zou 't wel niet
ophalen en wat moest er dan met die kin
deren gebeuren. Den volgenden avond, te
Haarlem in de tram stappend, was
eerste wat ik hoorde: „Weet ge 't al van
Prins?" „Is hij dood?" „Ja"
Waarop ik inviel: „Wat moet er nu met al
die kinderen?" .,0, kent u hem ook. me
neer", en toen werd ik als mede-belang
stellende in het gesprek betrokken.
Dat gaf me toen zoo'n aardig idee van
het met elkaar medeleven op 't platteland
iets, wat ik hier nu meemaak, al ben ik
nog niet zoo goed met alles op de hoogte
als de inboorlingen, die mekaar van haver
tot gort kennen. In een stad kent men ter
nauwernood z'n buren in de straat en zeer
zeker niet de menschen, die een paar hui
zen verder wonen; men acht het ten min
ste niet noodig notitie van hen te nemen.
Op 't platteland evenwel lijkt 't allemaal
wel één familie met al de verschillen
en stemmingen, welke ook in de beste fa
milie voorkomen. Dat geeft zoowaar leven
digheid aan het rustige bestaan, gevuld
als 't immer wordt met al die dagelijkscln
dingen, waarin men wederzijds belang
stelt. Wie buiten wennen wil of moet
doet wijs, zich daarbij aan te passen
Maar wat praat ik hier van buiten wo
nen, terwijl een groot deel mijner geachte
lezers daar evenzeer van profitceren
er dus alles van weten. In hoeveel
punten echter hun dagelijksch zijn moge
overeenkomen met het mijne, zij kunnen
zich toch niet voorstellen, hoe jammerlijk
hier het Roomsche leven is.
Loopen zij buiten, zij zien hun eigen
kerktoren en binnen hun gezichteinder
rijzen er nog meerdere; is het donker, zij
hooren toch hun klokken mitsgaders die
uit den omtrek. Hoe de w.ind ook waait
altijd vindt hij wel klokkenklankcn mee te
dragen. Ik herinner me, eens op een
avond te hebben gewandeld met oen „pas
toor van te lande", die me opmerkzaam
k maakte op de klokketonen en aan ieder
GERARD BRUNING
door S.
IV.
Het geven van creatief werk vereischt
nog iels anders dan het bezitten van een
eigen persoonlijke stijl. Men kan beschik
ken over een taal, een woordenkeus en een
zinsbouw, die zeer uitzonderlijk zijn; geheel
persoonlijk van zinsmelodie en rhythini-
schen gang, en toch niet of nog niet!
do middelen bezitten om in schets, novelle
of roman karakters te beelden en zich die
van binnen uit laten ontwikkelen.
Een schrijver, die een roman of drama
schrijft, moet de m o g e 1 ij k h o i d tot het
zelf-zijn van al de personen die hij schept
in zich zelf hebben gevoeld. De scherpste
karakterbeelden van alle tijden: Shakes
peare, die personen als Hamlet, Macbeth,
Kink Lear schept, moet zoo diepo ziel
kundige kennis bezeten hebben, dat hem
het volgende klaar voor oogen stond; als
ik, als mijn leven, zich onder bepaalde om
standigheden ontwikkeld had, zou ik een
Hamlet Macbeth of King Lear geworden
zijn. De waanzin van Lady Macbeth in hem
in zijn wezen, even goed bekend als de
dom-groteske verbeelding van Mavoleo.
Dat hij do grootste en ernstigste waarhe
den dikwijls door rotskappen uit laat sta
melen duidt op een even diep levensbesef
als de ernstige levenslessen van Hamlet,
die zoo bij den neus langs worden gelan
ceerd. De dwaasheid der vrouw, die in de
Midzomcrnachtsdroom oen ezelskop om
helst, moet evenzeer in beginsel in hem
hebben geleefd als de roerende liefdes
idylle van Romeo en Julia.
Hij kent evenzeer dc hebzucht van Shy-
lock als de verkwisting van den drinke
broer uit Driekoningenavond. Mcnschen-
kennis is in do eerste plaats zelfkennis,
kennis van de mogelijkheden zich onder
zekere omstandigheden zouden hebben kun
nen ontwikkelen. Maar al beschikt men
over zelfkennis en menschkcnnis, dan is
dit nog niet voldoende, om figuren te schep
pen, die zich geheel los van den schrijver
bewegen.
Dan moet men over fantasie beschikken
en zich zelf los kunnen maken, de perso
nen die leven in de ziel vrij in de ruimte
kunnen zetten.
Daarvoor moet men tot zekere hoo.'i1'
aan de subjectiviteit ontgroeid zijn; beel
dend, scheppend vermogen bezitten
Groote schrijvers zijn gewoonlijk in hun
jeugd sterker in de critiek dan in het schep
pen. 't Is of zij zich juist door het critische
bepalen van hun eigen standpunt eerst ge-
hooi vrij moeten vochten, hun gebeelc zelf
standigheid moeten veroveren, alvorens zelf
persoonlijkheden uit te beelden
In dien zin gaat de critiek de kunst
vooraf.
Gerard Brunings creatieve werk vertoont
al de deugden en tekortkomingen men
versta dit laatste woord in zijn juiste be
teekenis van zijn persoonlijkheid.
De deugden: een zeer persoonlijke taal,
beeldende zinnen forseh en fel, maar brok
kelig en met filmsnello overgangen soms;
oen hard en bonkig rhythme Men neme
wel in acht, dat we dit laatste niet als een
nadeel, als een tekort beschouwen; zij-i
zucht naar realisme, zij het dan ook vi
sioenair realisme heeft dit rhythme noo
dig.
Zijn tekortkomingen: hij was nog niet
voldoende in staat zijn personen builen
zich te plaatsen onafhankelijk van hr.m
zelf. We zien hem zelf nog te veel.
Dit is een tekortkoming, geen fout. Bij
langer leven, intenser levens verdieping,
bij objectiveerendcr workrust zou het hem
gegeven zijn geweest zijn beeldend ver
mogen, dat er in broeden aanleg was, te
ontwikkelen. Nu voelt men in do enkele
korte fragmenten: Bitumen, Het vensier
van Bourget, Klondyke, wel de worsteling
om dat beeldend vormogen vrij te makon,
maar het is er nog niet.
Er is op dit proza gearbeid; men ziol
de moeten der beitels, die de gestalten uit
het harde marmer moesten verlossen, men
bespeurt als bij oen torso een gezichtsliju,
een arm dLio naar voren komt, maar meer
Dog niet Maar wat men ziet wekt de be
langstelling voor wat het had moeten en
kunnen worden, indien de levensdraad
niet zoo vroeg ware afgesneden.
En zou het niet juist dat vooruitgcv ce
len van een vroegen dood geweest zijn,
dat hun deed schijnen, alsof hij haast had.
alsof hij niet rustig de geboorte der ge
stalten in zijn ziol kon afwachten, maar
ontijdig worstelde, om ze vrij te maken?
De conceptie van zijn Remhrandt-opstel en
zijn ten voeten uitbeelden van den ec.-.-
zame is een bewijs van zijn psychologisch
inleven, van zijn beeldend kunnen. Maar
Rembrandt was een historische figuur lor-
wijl de gestalten uit novelle of roman le
vend uit de dichterverbeelding moeien op
rijzen. Dat eischt meer!
Ben ik onbillijk in mijn ooiv.
Doet het iets af aan de „heldere vriend
schap'' welke Marsman voor de nagedach
tenis van Gerard Bruning en zijn werk
opeischt? Ik geloof het niet.
„Klondyke is ver!" is het laatsie /.Mi-
netje van de schets „Klondyke'' De arme
droomer, die „moe en tusschen de mu
ren" van een Parijsche achterstraat het
geluksland zoekt, weet dat hij delven en
delven moet om de goudaders te vinden.
Maar zelfs het land, waar die goudaders
diep in den bodem verscholen zijn, is zoo
vreemd en ver, zoo onbereikbaar ver vou:
een armzalig kantoorsehrijvcr, die vast
geketend z t aan de materieele kluisii ys
van het leven en die als Icvensgave do
zucht naar do gouden vrijheid en len
prinselijken staat der ziel mot zich mede-
draagt.
„Klondyke" is ver!" is meteen de ang-
slig-zuchlendo zielskreet van Gerard Bru
ning als hij de vlucht van zijn korto leven
overziet, en weet, hoe ver de tocht naar
Klondyke is en hoe moeizaam het <1 •■■■n
zal zijn
Klondyke ligt veel verder dan de m n-
schelijko berekening van oen arm schrij
ver met een dichterziel, en toch ook weer
zoo heel dichtbij als hij de goudvel len
van Klondyke in eigen ziel ontdekt M r
ook dan nog is het delven, delven en nog
eens delven om de schatten aan 't licht te
brengen.
En zie, soms gebeurt het, dei de sp ie
rust, en dat do vermoeide ziel alleen 'd-> r
do troost dor eenzaamheid be?il en dan
komt de boot van don droom en roeii zo
mede al verder en verder En er ;s ■•en
groote klare rust in de wiegende dein
en er komt een engel Gods die mot een
tooverslaf liet witte rijk van licht en
vrede ontsluit.
Dit beeft zich na het harde,
werken gedurende de laatste weken van
zijn leven aan de ziel van Gerard Bruning
vervuld.
wist to zeggen, vanwaar ze kwamen. „Tloor.
dat 's mijn naaste buurman; die andere
komt van iets verder; en deze laatste, die
altijd een beetje achter loopt, is van pas
toor V We stonden stil om te luisteren
cn voelden ons zoo staan te midden oener
wijdvertakte kolonie geestverwanten, die
ons allen iets te zeggen hadden.
Maar hier! De naaste Roomsche kerkto
ren. is die van Dedemsvaart. een uur loo
pen ver; en nóg verderop dio van Slagha
ren. OveTigons weet ik er geen. O ja, de
Protestantsche van Oud-Avereest, maar
wanneer luidt die? Alleen 's Zondags en
bij spaarzame gebeurlijkheden een be
grafenis bijv. in de week. Toch: onlangs
meende ik hem eens te hooren (de wind
was gunstig) en waarlijk: het deed me
goed. Ik vernam weer eens een metalen
stem, die van iets anders sprak dan de ge-
lijkvloersche dingen van iedcren dag.
Men moet zulke dingen eerst missen om
zo recht te kunnen waardeeren. Te Leiden
naar mijn bezigheden gaande, tinkelde den
laats ten tijd het klooslerklokje aan den
Haagweg mij in de ooren. Het riep ten
Angelus en hief weer een oogenblik dc ge
dachten naar hooger. Het zou mij waarlijk
een lief ding waard wezen, indien ook
hier zoo'n geluid mij kwam zeggen: Keer
even in lot uzelf.
Er is evenwel geen denken aan en dit is
inderdaad een gemis voor wie 't anders
gewoon geweest is. Ik bedenk nu wel eens,
vroeger te weinig acht te hebben geslagen
op die vriendelijke stemmen uit den hooge.
In het stadsgewoel gaan zij trouwens veel
verloren, wat jammer is. Zij brengen u
immers nader tot allen, die denken als gij.
En welk een schoone, hartverheffende een
heid steekt er niet in, hij '1 Angelus luiden
even dezelfde gedachten te koesteren, de
zelfde woorden te bezigen als al degenen,
die er in dezelfde stemming naar luisteren.
Hier niets daarvan! De natuur is hier
wol mooi cn voor wie houdt van de schoon
heid der heidevelden, biedt zij zelfs uitge
strekt genot. En daar de natuur voert tot
haar Schepper, valt ook in dezen zin lee
ring te putten uit de aanschouwing van
wat de jaargetijden brengen. Maar 't is den
mensch goed. dat ook een stem van builen
hem in die richting voert. Wijl dit hier onl-
breekt; wijl men uren dwalen kan zonder
één kerktoren te zien, welke ten Hemel
wijst, daarom is hier het platteland min
der bevoorrecht dan in streken, waar hel
kerkdijk leven rijker opbloeit.
AJO.
LEVENSWIJSHEID.
STERKTE.
In dezelfde mate als do bewondering
voor lichaamssterkte is toegenomen in
onze maatschappij, verslapte de beoefening
der zielesterkte: wij zijn inwendig voos en
slap geworden. Do innerlijke sterkte toch
brengt een bepaaldo vastheid, een volhar
den mee; wio onzer is standvastig van
ziel? Wij kunnen hot zelfs niet meer zijn
in onze vriendschap: hoe weinig is er
noodig, om zielen, die eens in elkander
opgingen, gelieel van elkaar te vervreem
den. In den grond zijn wo niet beter dan
de Joden aan den voet van den Sinaï.
Toch is het een cisch van natuurlijk,
en zeker van bovennatuurlijk gezond le
ven, dat men sterk is: standvastig in hel
doen van het goede cn hot vermijden van
het kwade, vooral waar 't ons moeilijk
valt. Daarom worden ook do sterken door
Christus zalig geprezen: ZaJig, die hon
geren en dorsten naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden, Want,
volgens de opmerking van St. Thomas,
het is zéér moeilijk, niet alleen de gewont
werken der gerechtigheid te volbrengen,
maar óók die te verrichten met een onver-
zadiglijke begeerte, welke aangeduid wordt
door honger en dorst. Het klinkt ons bijna
als hoon in do ooron: honger en dorst
hebben naar de gerechtigheid; maar do
deugd van sterkte is dan ook bijna een on
bekende geworden, en nog immer wacht
de Heilige Geest, om met Zijn gaven in
ons tc komen werken.
Uil een artikel van pater Terburg
0. P., in „De Tijd''.