WIE?
Verhaal doer Oom Wim.
(siot) vni.
Dg zon stond reeds hoog aan den hemel,
eer de drie broers om de ouderlijke tafel
zalen en met vader en moeder onlbc'jn.
Dat is in langen tij.d niet geberl 1, hé
Moeder!
Neen Wimt Wio zou nu ooit gedacht
hebben, dat ik na vijf jaren drie heeren
zou te logeeren krijgen.
En dat nog wel uw eigen heeren,
waarop vader trolsch kan zijn.
Dat ben ik jongen! Ik kan eigenlijk
niet zeggen, wat er bij mij omgaat,
vraag mij telkens af, „zouden dat nu mijn
jongens zijn, die daar voor mij zitten, hoe
gek kan het toch in het leven loopen!"
Zoo is het vader! Niemand weet, wat
hem de toekomst brengen zal. God alleen
weet het!
Dat is goed gezegd Jan, maar ieder is
do maker van zijn eigen geluk; zou ik mee-
nen, roept Piet uit Wie niet oppast, zal het
niet ver in de wereld brengen, en wie dit
wel doet, vindt altijd een boterham.
Als de goede God meehelpt, mijn zoon,
zegt moeder, terwijl vader door „ja" knik
ken, hiermee ton volle instemt.
En hoe zijn de zaken hier gegaan,
vader?
Wat zal ik je zeggen! Stilletjes aan?
Met ons vak is niet veel te verdienen.
Het is hard werken en het slot is een
karig stuk brood, maar dat zal anders
worden
IToo bedoel je dat. Piet?
Wel, we moeten het samen nog eens
overleggen vader; mij dunkt, het wordt tijd,
dal u en moeder het werk moet neerleggen
Er komt ook een tijd van rusten. Wat zeg
gen jullie mijn broers?
Zoo dachten wij er ook over Piet,
klinkt het als uit één mond.
U hoort het vader! Leg leest en pek
draad en spanriem maar gerust op zij en
laat van nu af aan, het schoenmaken maar
achterwege. Wij hebben lang genoeg van U
gegelrn Nu komt onze tijd.
Maar mijn kinderen, dat zal veel te
veel geld gaan kosten!
Geen nood vader! zegt Wim. Als 't
moet. ben ik alleen wel in staat, u beidjes
te onderhouden, zonder dat ik me iets zal
behoeven te ontzeggen.
Zoo zeg ik ook, meent Jan te moeten
aanvullen Wij zouden meer dan slecht
zijn, als we onze kinderlijke dankbaarheid
waf is de eerste plicht vergeten.
Goed gesproken, antwoordt Piet! Ik
heb mij niet in mijn broeders vergist.
Van nu af aan is alle leed geleden Moe
dertje! We zullen dit huisje eens netjes
inrichten. Een paar gemakkeiijko stoelen
naast het kacheltje zullen voortaan u tot
uitrusten uitnoodigen. En om u nu te laten
zien. moeder, dat we niet roekeloos met
uw geld hebben omgesprongen, zullen we
U nog hetzelfde kwartje laten zien, dat we
van u meekregen op onze reis door het
leven.
Dat kwartje zullen we bewaren, als aan
denken aan uw goed haTt en goede mee
ting
Tn minder dan geen tijd lagen de drie
kwartjes op tafel, opgediept uit het onder
ste der beurzen, en voor geen geld ter we
reld, zou datzelfde kwartje worden uitgege
ven
Dat kwartje zou meegaan door het leven
der drie broeders als een talisman, en het
zou blijven spreken van die goeie. lieve,
trouwe ziel, die gaf wat ze missen kon.
Eo nu vervolgt Piet verder, laat u alles
maar aan ons over Wij zullen verder zor
gen en uw leven maken tot een hemeltje op
aarde, zooals u ruimschoots verdiend hebt
voor al uw werken, en zwoegen en slaven
voor ons, en ons alleen.
En thans is het woord aan mij. Brave
kinderen, hoe zullen wij u voor alles dan
ken! God zal u zegenen en de zegen van
uw ouders moge uw geluk blijven besten
digen tot in boogen ouderdom.
Dank u vader, klinkt het als uit één
mond
Eu nu komt allen mee.
Wie heeft den schat verdiend?
Oordeelt zelf!
Er is niemand, die voor zich beslis
sen kan, vader.
Wij hebben gewerkt naar plicht en ge
weten
Wij hebben gebeden en onzen God niet
vergeten.
Zoo wil ik het hooren, mijn winderen.
Dan komt en laat den schat onverdeeld en
draagt hem allen mee, het heele leven
door, tot uw aller heil en geluk.
Piet is de oudste en graaft.
Do spade wroet al dieper.
Dra ligt het kistje bloot.
Nog een ruk en het oogenblik is daar,
waarop vaders' schat zal liggen voor aller
oog.
Het slot springt open:
Op den bodem van het kistje ligt een
gee] geworden briefje en bevat slechts deze
woorden, maar woorden van gouden
gaande;
„Bidt en werkt"!
Jullie vader en moeder!
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
*7 A v o n t u u r 5 2 (Slot).
Een week later!
Mies en Max spelen weer samen; eten
weer uit hetzelfde bakje; slapen weer in
(hetzelfde mandje; en halen saampjes
•hetzelfde kattekwaad weer uit.
Ze zijn weer de schrik van Trui en een
zorg voor de vrouw, tot iets gebeurt.
Mies komt onder een auto; draait een
paai- maal rond, trekt even met den poot.
slaat nog eens met het staartje en ziet met
haar brekend oog naar Max, die bij haar
staat, en niet weet hoe haar te helpen en
luid blaffend heen en weer loopt, onder
wijl Mies dood gaat.
De vuilnisman komt, vindt Mies en
werpt haar pardoes in de vuilniskar.
Max vindt dit gemeen; springt tegen den
man op en blaft op hartverscheurende wij
ze. De man rijdt door. Max volgt. Op de
helt vindt Max, Mies eindelijk nq lang zoe
ken en graven en wroeten terug.
Max grijpt haar op en vlucht met haar
naar huis.
Hij legt haar op den sloep en blaft om
binnen gelaten te worden.
Trui komt; doet do deur open, laat Max
binnen, maar deze blijft bij Mies en gaat
niet heen.
Trui roept de vrouw. Deze komt en
vindt haar poesje dood.
Arm Miesje! zegt de vrouw en laat
Trui Max' kameraad in den tuin begraven
En Max?
Sedert den dood van Mies is alle pleizier
voor hem uit. Hij eet niet meer pn wordt
kwaad als iemand bij zijn hok komt. Zien-
deroogen vervalt hij en op een zekeren mor
gen, de zon was nauwelijks op haar baan,
slaat Max niet meer van zijn leger op.
strekt de vier poolen uit; rilt over al zijn
ledematen en is Mies gevolgd uit dit
leven.
En nu zijn de avonturen uit en rusten
de twee deugnieten, die in het leven samen
waren, ook samen in één graf.
Voor de Correspondentie is vandaag
geen plaats. De volgende week ga ik door
met het beantwoorden der brieven en der
vragen. Tevens vertel ik dan ook iets van
het nieuwe sprookje, dat bijna af is Wie
in den geest van „Wie" ook zoo iets kan
fantaseeren, zooals ik reeds zag in het
aardige stukje van Theo Vosters uit Roe-
lofarendsveen.stuurt het mij op
Bijzonder maak ik u aftend op het Kerst
spel door Tante Mario Ik laat het nu
reeds plaatsen, om jullie in de gelegenheid
te stellen dit spe] bijtijds voor het groote
KerslTeest te kunnen spelen.
Oom Wim
Het Zwervertje
door Johan de Graaf.
II
„Daar ben -ik voor to vinden", zei Bob.
„geef me de vijf!" Ze drukten elkander de
hand en bezegelden hun vriendschaps
band. „Kom laten we opstappen", zei Bob
en naar de diebtsbije stad gaan dan zullen
we daar ons kostje voor vandaag zien te
verdienen.
Deze stad lag ongeveer op 4 K.M af
stand. Daar begaven onze twee vrienden
zich heen, druk pratende over hun zwer
versleven
In den loop van den ochtend kwamen
ze in de plaats, en begonnen daar met bun
eerste voorstelling. Het was een mooi ge
hoor de fijne tonen der viool geaccompag
neerd door Williams werkelijk schoone
stem. Ze hadden talent. Dat moest een
ieder die een beetje in de muziek thuis was
bekennen. Maar och, ze hadden al niet
veel succes Zo waren nog niet bezig of
werden door een barschen agent wegge
jaagd. Teleurgesteld beraadslaagden zij
wat te doen Ergens in een andere straat
opnieuw beginnen, was te gewaagd. Ze kon
den dan ieder oogenblik opgepakt worden
Gelukkig lag er op een half uur afstand
een ander dorp Daar begaven ze zich heen
En daar hadden ze succes De menschen
waren zeer verrast door hun schoone spel
en offerden een ruime e;ft De slotsom was
een rijksdaalder
„Dat is nog eens wat, zoo moest het
altijd gaan, riep Bob uit, we behoeven nu
niet bang to zijn, dat we vandaag niet kun
nen eten. Het overige van den dag brachten
zij door mot het opzoeken van een nacht
leger en het maken van plannen voor de
komendo dagen.
Alles was nog goed gegaan, doch op een
dag, het was drie weken later, liepen zij
buiten op een weg beladen met allerlei
etenswaar, welke zij pas gekocht hadden
Plotseling kwamen uit de struiken twee
veldwachters te voorschijn.
,Ha, schoeljes, dieven, eindelijk zijn
jullie daar bij",o riepen ze en grepen de
niets vermoedendei jongens vast.
„Maar mijnheer!" riep Bol), „wij
„Wij hebben niets gedaan!" onderbrak
hem een der veldwachters, „alleen maar
gestolen." „Ha, ha! we zullen jullie eens
ergens opbergen, ga maar mee!" En of ze
al beweerden dat zij niets gedaan hadden
ze werden meegenomen, weer naar de stad,
waar ze niet weinig bekijks hadden. Ze
werden naar het politiebureau gebracht,
waar ze werden gefouilleerd en opgesloten
Na eenigen lijd kwam een agent hen
halen met de mededeeling dat zij voor de
commissaris moesten verschijnen. Ze wer
den in een kamer gelaten, waar ze tus-
schen twee agenten moesten plaats nemen.
Ze moesten hun naam opgeven, ouder
dom enz. En toen vroeg de commissaris of
ze niet wilden bekennen schuldig te zijn
aan een diefstal van levensmiddelen bij een
kruidenier.
„Mijnheer", zei Bob. „we hebben niets
te bekennen, dat proviand dat we bij ons
hadden hebben we eerlijk gekocht bij krui
denier K. welke hier woont.
Direct werd een agent om inlichtingen
uitgestuurd en kwam terug met de bood
schap dat de beweringen der jongens klop
ten. Ze werden nog wat gevraagd en toen
weggeleid.
Even later werden ze weer binnengela
ten, en kregen de mededeeling dat ze vrij
werden gelaten, „want*1, zei 'de commissa
ris, „we hebben in jullie de verkeerden
gezien."
Ze kregen een schadevergoeding en
mochten toen vertrekken. „Daar komen we
nog goed vanaf", zei William.
„Zeg dat wel," antwoordde Bob, „en we
l-ebben nu weer een aardig centje op zak
;t was de moeite best waard". Daar kwam
een huifkar aangehobbeld. „Weet je wat,
zei William, laten we onze schade inha
len en vragen of we mee mogen rijden. Dat
werd gedaan, en na eenige oogenblikken
hadden zij het zich gemakkelijk gemaakt
in de kar en bespraken hun avontuur en
nog wat.
(Wordt vervolgd).
Lezeresjes en lezertjes.
Hebben jullie wel eens een Kerstspel op
gevoerd in de huiskamer? Misschien niet,
misschien ook wol, dit wat hier volgt is
zeer gemakkelijk uit te voeren en kan voor
een verrassing dienen voor je lieve ouders,
wanneer zij uit de nachtmis thuis komen
en. daar hun kleine meisjes en jongens als
engeltjes hun zien verwelkomen.
Het is heel eenvoudig en zoowel met
veel als met weinig kinderen op te voeren.
Doe dus eens je best en als ik later hoor
dat het ingang heeft gevonden, maak ik
voor een volgend feestje nog wel eens
wat, dus aan het werk.
Bij voorbaat mijn dank, tante Maria!
Dit Kerstspel is uitstekend geschikt voor
Kostschool of Pensionaat. Ik zie gaarne d<
„vervolgstukjes" tegemoet. Met hand en
dank en groet.
Oom Wim
Kersfsóel voor kinderen bij den Kerstboom
door Tante Marie.
Drie engeltjes hebben de laatste hand ge
legd aan hef versieren van den kerstboom
en zien uit naar de andere engelen. Wan
neer deze zijn binnen gekomen zegt het
Je engeltje:
Engeltjes, engeltjes zijn jullie «daar?
Kijk eens ons boompje, 't is heelemaal
klaar
2e engeltje:
Is het niet als je heel goed kijkt,
Of hot een beetje op ons hemeltje lijkt?
3e engeltje:
Wij mot ons drietjes hebben 't gedaan,
Daarom zijn wij uit den hemel gegaan
De andore engelen komen nader:
4c- engel:
Wij zijn ook uit den hemel gekomen,
Wij zijn gevlogen over de boomen.
Over het water en over de wei.
Met ons allen, in één rij
5e engel:
Wij waren wel een beetje bang,
Want de weg was. o zoo lang.
fic engel:
Wij zijn ook nog nooit op aarde geweest.
En in den hemel is het altijd feest.
Ie engelitje:
Maar hier is het ook groot feest
vandaag.
Daarom kwamen we zoo graag.
2e engeltje:
We mochten de menschen vertellen gaan
Wat ons lief Heertje heeft gedaan.
3e engeltje:
Toen 't Kerstmis was voor den eersten
keer,
Werd Hij een kindje, die lieve Heer
Alle engelen:
En daarom willen wij engeltjes klein
Met Kerstmis graag op do aarde zijn.
Met Kerstmis gaan wij hier ten dans.
Zooals in d^n Hemelschen stralenglans
(De engelen dansen om de kerstboom; eeni
ge kindertjes komen op maar blijven van
verre staan).
Ie kind:
Wat is het hier toch prachtig en fijn
Waarom zou dat allemaal zijn?
2c kind:
Kijk toch! Engeltjes dansen daar
In een kringetje met elkaar.
3e kind:
Mogen we hier wel blijven staan
Moeten we niet naar huis toe gaan?
4e kind:
Kijk dat engeltje wuift ons toe....
Zie.... we moeten komen.... toe...
4e engel tot de kinderen:
Komt! veel moois is hier te zien,
Of, zeg, durf je niet misschien?
5e engel tegen een klein meisje:
Jullie kijken of je hing zijt,
Kom eens hier, kleine meid!
De kinderen komen bij het kTibje en kij
ken:
le engel:
En jij waarna kijk je zoo
Ken je dat Kindje daar op het stroo?
le kind:
Ja natuurlijk kennen wij Hom.
't Is het Kindje Jezus, van Bethlehem
2e kind:
En dat is onze lieve Vrouw,
Wat is die mooi hé, zoo in 't blauw?
3e kind:
Kijk, St. Jozef staat op zij!
Maar die hoort er ook toch bij.
4e kind:
En kijk daar eens, heel achteraan,
Daar zie je den os en den ezel staan,
le kind naar den kerstboom wijzend:
Zeg, zag je al die lichtjes al?
Hier en daar en overal,
!e kind:
Die bal, die heele groote daar
Heeft alle kleuren door elkaar.
3e kind tegen de engeltjes:
Hebben jullie engeltjes dat gedaan,
En blijft er dat nu altijd staan?
4e kind:
Of nemen jullie het straks weer mee?
Engelen:
Straks? dat doen we niet, wel neel
le engel:
Ons lief Heertje zei van morgen:
Gaan jullie maar vlug voor de kindertjes
zorgen,
2e engel:
Straks krijgen jullie allemaal wat,
Zegt nu eens, hoe vind je dat?
Kinderen:
Engelen dat is heerlijk, o,
Maar krijgen we dat nu maar zoo?
3e engel:
Willen jullie ook niet eens een dansje
probeeren?
Wij zullen hét je wel eventjes leeren,
4e engel:
Want met Kerstmis ieder jaar
Staan alle engeltjes telkens klaar.
Omver van het Hemelland.
Met brave kindertjes hand aan hand
Te dansonen een liedje te zingen
Over de groote Hemclsche dingen.
(Engelen en kinderen dansen om den kerst
boom, daarna gaan de engelen, om
Kribbe staan, de kinderen knielen en allen
zingen een kerstliedje).
EINDE.
Moeders verjaardag.
Nog één dag en dan., dan., zou Moe
der jarig zijn.
Marie, Jan en Lies hadden al wel twee
weken van te voren aan hun vader ge
vraagd, wat ze aan Moeder op haar ver
jaardag zouden geven. Nu jullie moesten
zelf maar 'ns wat bedenken, bijv. ieder
zelf eens wat maken, dat is wel zoo aardig,
maar nu moet ik naar 't kantoor, dan
denken jullie er vandaag maar 'ns over. en
vanavond hoor ik 't dan wel. Nu er over
denken, deden ze wel want toen mijnheer
Bergman 's avonds thuis kwam, wisten zé
alle drie, wat ze zouden maken. Marie de
oudste was 15 jaar en zou 'n sluimerrol
haken Jan was dertien, hij zou een teeke-
ning maken en in laten lijsten en Liesje
van tien jaar zou 'n kleedje maken voor
een bloomtafcltje. Vader vond de dingen,
die ze bedacht hadden, wel goed, en dan
zouden ze met 'r allen nog 'n kanarie in
'n kooi er b'j geven. Nu was eindelijk den
23sten Augustus aangebroken en morgen
was Moeder jarig. Alle drie hadden ze hun
handwerkjes af en gingen ze van avond
met vader den kanarie koopen.
Ze zochten een mooi zangertje uit en
anderen daags zou ie gebracht worden
Den anderen morgen waren ze a1 vroeg op.
eerst werd moeder geffdicileerd en toen
de cadeautjes gegeven. Moeder was er na
tuurlijk erg mee in haar schik Tegen acht
uur werd er gebald, zij wisten al wie dat
was. T.i^sie mocht gaan kijken en kwam
binnen met een prachtige kooi, waarin 'n
vroolijk zangertïe za» Aan de kooi hing
'n kaartie waaron met sierlijke letters
stond: ..Voor Moe"! Den gebeden dag werd
pr natuurlijk fe^st gevierd, 's avonds kwam
er veel visite en mochten ze lang opblijven
Zoo "ine de dag prettig voorbij en ze
vonden hpt heel erg jamnmr dat Moeder
maar éénmaal in 't iaar jarig was.
Minn Ooddijn
Een t'euke Pic-nic.
Wij hebben thuis een leuk klein motor
bootje voor ongeveer zeven S. acht perso
nen Op epn zekeren dag in de groote va
cantia. stelde vader voor een pij-nic te
gaan honden en we zouden met de boot
uitvaren. "Wij allen vonden dat natuurlijk-
best en de meisjes trokken een ouden jurk
aan en maakten ons gereed De proviand
was ook klaar en zoo gingen wij op weg
Toen wij ruim een uur gevaren hadden,
leek het net of onze maag een beetje begon
re jeuken, dus zochten wij naar een rustig
plekje in de schaduw Eindelijk vonden wij
een heerlijk plekje nl. een inham met dich
te boomen omgeven, een geschikt schoon
weiland Toen we dnar een beetje den
cmtrek bekeken hadden, gingen we maar
naar de boot terug en haalden we al het
lekkers te voorschijn, het was nl. limona
de, broodjes met ham, druiven, biscuitjes
en nog een heele boel lekkers meer We
smuldpn naar hartelust, want het leek of
de boterhammen huiten veel lekkerder
smaakten dan thuis. Toen we nog wat rond
'evaren hadden, gingen we met frissche
roode wanden weer naar huis
Of we dien nacht Jekker geslapen heb
ben, begrijpt ge zeker wel.
joke Walenkamp, Warmond
Het muziekkorps en Jantje.
Zij waren op het strand: moeder met de
er kinderen Er waren maar weinig
menschen op het strand, wijl het niet het
mooiste weer van de wereld was Iniegeii-
deel, bet zag er eerder naar uit, dat hei
zou gaan regenen. Jantje, de jongste van
de vier, verveelde zich danig. Het zeewa-
rer was te koud om ..pooOo te baden Daar
begon het te regenen, eerst langzaam,
maar steeds harder. „Laten wo maar naar
huis gaan", zei moeder, „zijn ze er alle
maalmaar waar is Jautje?" De
kleine was nergens te zien Groote schrik
bij allen Men gaat zoeken, zonder resu1
taat. Hij is en blijft weg. In haar angsi
gaat moeder naar de politie Deze zoekt
vindt niets Men vraagt, hoe hij eruit ziet
In haar angst zegt moeder liet Daar komt
jongen aan, die zegt dat hij gehoord
neeft. dat er in do haven een jongetje is
gevallen Moeder valt flauw, do kinderen
slaan te huilen Ds politie haalt de dreg,
en gaat dreggen. Er schijnt evenwel van
het praatje niets waar te zijn, er wordt ten
minste niets gevonden. „Dan is hij in de
zee verdronken", jammert moeder.
Er staan ondcrtusschen aardig wat men
schen om de kuil waar moeder zit. „Voor
uit, ga liever mee zoeken", zegt oen agent
Er komen wel meer menschen bij, maar er
jaat niemand weg. De Eerste Hulpdienst
wordt ingelicht, dat er jongen zijn been
beeft gebroken. De auto staat al op de bou-
vard. Moeder valt voor de tweede maal
in bezwijming, daar zij meent, dat in die
auto haar jongen ligt. De dokter treedt er
uit gevolgd door den chauffeur. „Waar is
iie gewonde?" vraagt de dokter. „Hé?"
Alleen een paar vraagoogen, die den dok
ter aanstaren is het antwoord. Spoedig
komt d"> dokter alles te weten. Een paar
woorden brommend slapt hij weer in zijn
auto. Plotseling hoort men: „Taratata sjien
sjien sjien!" Verwonderd kijkt men op en
men ziet daar een muziekkorps het strand
langs komen, omstuwd door een groote
menschenmassa en wie loopt daar tus-
schen? 't Is Jantje. Zijn moeder vliegt op
hem af. „Moeder, ik word ook muziekman",
Jantje. Zijn moe-Ier kuste hem van
blijdschap. „Vooruit, kinderen, nu gauw
naar don tram". In den tram zat Jantje te
denken, waarom zijn moeder toch zoo'n
roode oogen had en waarom ze hem zoo
kuste, en hij maakte het vaste voornemen
ook muzikant te worden, met zoo'n groote
hoorn en trompet.
Jan c. d. KwaTtel.
Kabouter Blauwjas.
Kabouter Blauwjas was een rijke man.
Hij had een gouden tooverstokje. Met dat
gouden tooverstokje, kon hij van alle din.
gen goud maken.
Laatst ging hij een eindje wandelen
maar onderweg kreeg hij vreeselijken dorst
Ha, dacht hij daar komt een wagen met
wijn aan.
Tegelijkertijd kroop hij onder den w*
gen en dronk zooveel dat hij er dronken
van werd.
Toen ging hij in het bosch liggen Daat
kwam een houthakker aan. die hem vroeg
wat hem scheelde.
Toen zei de kabouter, ik ben mijn gou
den stokje kwijt, ale je het vindt breng j6
het me dan? Nee, dan hou ik het, ze. de
houthakker. Toen smeekte het kaboutertje;
ach lieve houtbakker geef het me dan
terug-
Neen, zei de houthakker ik geef 't je
niet. Maar een roodborstje had 't gevon
den en liet het stokje door 't gat van jt?a
hoorn vallen, die dicht bij de plek stond,
waar het kaboutertje lag
Kaboutertje Blauwjas zag het stokje
glinsteren en liep er naar toe. En ja hoor,
't was werkelijk zijn eigen stokje. Heel
vroolijk ging Kabouter Blauw las weer
naar huis terug. En sedert dien tijd past
hij beter op z'n stokje en zorgt er voor
nooit meer dronken te worden en öerge,
lijke domme stukken uit te 1 alen
Henrië^te Simonis,
Een benauwde tocht.
De dorpsklok liet twaalf slagen hooren
De schoolpoort ging open en groepjes jon
gens kwamen er uit druk pratend Vier
jongens haddon het nog 't druks' Fijn 'iè,
zei Gerrit Vermeulen dat is een bof, een
Dinsdagmiddag vrij! Zeg. we gaan van
middag pretmaken hoor „Om twee uur
nier hoor", commandeerde Hein van den
dokter, „wie te laat is woei wv er op
slaat". Daarna gingen ze ui1 i-i' aar.
Twee uur klonk 't on ieder kwam zijns
weegs. De één van die, de ander van :n
anderen kant „De Vliewev inslaan", com
mandeerde Hein weer De zon sob mi
noog aan den hemel en weerkaatste op
groote water Kleine golfjes sprongen
tegen den dijk. Daar lag het bootje van
Harmsen, Jan z'n vader „Jet"l zei Ger
rit we gaan even in het bootje, 't zal wel
goed zijn hè Jan? Klaas gaat voor Juist
toen de anderen zouden instappen, brat
het touw en ging 't bootje de Vliet op.
't Was doodstil op het water, maar dal
maakte Klaas angstig en het bootje was
al in 't midden. Daar kwam een man met
'r, hond. Deze werd door mijnheer te wa
ter gestuurd met een touw in den bek en
zoo kwam Klaas weer aan de kant De
vader ging dien mijnheer bedanken. Jie
Klaas uit z'n benauwde toestand nad ge-
red. Was dat voor ons KlansJe enen to-ht
om nooit te vergeteD?
Gretha Ba,yer.
't Slimmer muisje.
Op den graanzolder staan eenige zakken,
Twee hangen er over een paar planken
Daar komt een muisje aangetippeld. Dj
touwtjes waar de zakken mee dicht gebon
den zijn hangen er nog aan, het muisje
ziet ze hangen en bindt ze aan elkaar
gaat schommelen, maar daar opeens schie
ten de touwtjes los, het muisje wordt
der het graan bedolven. En komt pr weer
met veel moeite onder vandaan en hij
dacht, nu moet ik nog wat eten. Hij snuf
felde aan den zak Daar kwam Mimi,
poes, die al op den loer stond Mimi
poes kreeg hem in het ©og Plotseling
sprong de kat op en toen?. Maar
lukkig was het mis en het muisje holde zoo
als ze kon weg het muizegaatje ii
was verdwenen en had voorloonie genoeg
van zijn wippartij.
Piet Reizevoort
Zomermorgen.
Een wazige nevelsluier hangt nog
Over de sluimerende aarde
De laatste sterren ontvlieden den hemel
De maan verdwijnt en verliest nu haar
waarde.
Een eerste zouneslraal doorbreekt het
grijsgrauwe zwerk
Want weldra zal zij weer (lagen.
De zon met haar grootheid, haar kracht
en haar macht,
Die zon, waar wij altijd om vragen
Daar stijgt zij omhoog, die Godinne
van licht
Het groene bosch zet ze in vlammen
Haar stralen nog niet zoo heet, als op
het midden van den dag, 1
Vergulden als het ware de stamfrien
De nachtegaal sluit nu zijn keeltje
Want weldra zullen andere zangers
hem vervangen
En klinken zullen hun blijde zangen
ons tegen
Dat ons boeit en ons hart houdt gevangen.
Van het klein in 't groen verborgen kerkje
Hoort men het luiden der klokken
Zij bonzen heur galmen zoo luid door
de luebt
Als willen zij allen ons lokken.
O, laten wij knielen in dat Heiligdom,
Om hem te danken. Die daar troont
Voor al het schoons, dat de natuur
ons biel1
Bidden tot den Schepper der wereld, die
in ons midden woonl
Zoo gaat dan de zon die zoo mooi reeds
daagt
Met een glanzende gloed weer ter ruste,
Om morgen weer met nieuwen moed
Te schijnen over de bloemen, die zij
heden reeds kust*
Zoo ook is 'het leven als een zonnige dag.
In de eerste kinderjaren.
Om later te gaan naar do eeuwige vreug#
Wanneer wij de onschuld bewaren.
Bep-