WIE? Verhaal doer Oom Wim. (siot) vni. Dg zon stond reeds hoog aan den hemel, eer de drie broers om de ouderlijke tafel zalen en met vader en moeder onlbc'jn. Dat is in langen tij.d niet geberl 1, hé Moeder! Neen Wimt Wio zou nu ooit gedacht hebben, dat ik na vijf jaren drie heeren zou te logeeren krijgen. En dat nog wel uw eigen heeren, waarop vader trolsch kan zijn. Dat ben ik jongen! Ik kan eigenlijk niet zeggen, wat er bij mij omgaat, vraag mij telkens af, „zouden dat nu mijn jongens zijn, die daar voor mij zitten, hoe gek kan het toch in het leven loopen!" Zoo is het vader! Niemand weet, wat hem de toekomst brengen zal. God alleen weet het! Dat is goed gezegd Jan, maar ieder is do maker van zijn eigen geluk; zou ik mee- nen, roept Piet uit Wie niet oppast, zal het niet ver in de wereld brengen, en wie dit wel doet, vindt altijd een boterham. Als de goede God meehelpt, mijn zoon, zegt moeder, terwijl vader door „ja" knik ken, hiermee ton volle instemt. En hoe zijn de zaken hier gegaan, vader? Wat zal ik je zeggen! Stilletjes aan? Met ons vak is niet veel te verdienen. Het is hard werken en het slot is een karig stuk brood, maar dat zal anders worden IToo bedoel je dat. Piet? Wel, we moeten het samen nog eens overleggen vader; mij dunkt, het wordt tijd, dal u en moeder het werk moet neerleggen Er komt ook een tijd van rusten. Wat zeg gen jullie mijn broers? Zoo dachten wij er ook over Piet, klinkt het als uit één mond. U hoort het vader! Leg leest en pek draad en spanriem maar gerust op zij en laat van nu af aan, het schoenmaken maar achterwege. Wij hebben lang genoeg van U gegelrn Nu komt onze tijd. Maar mijn kinderen, dat zal veel te veel geld gaan kosten! Geen nood vader! zegt Wim. Als 't moet. ben ik alleen wel in staat, u beidjes te onderhouden, zonder dat ik me iets zal behoeven te ontzeggen. Zoo zeg ik ook, meent Jan te moeten aanvullen Wij zouden meer dan slecht zijn, als we onze kinderlijke dankbaarheid waf is de eerste plicht vergeten. Goed gesproken, antwoordt Piet! Ik heb mij niet in mijn broeders vergist. Van nu af aan is alle leed geleden Moe dertje! We zullen dit huisje eens netjes inrichten. Een paar gemakkeiijko stoelen naast het kacheltje zullen voortaan u tot uitrusten uitnoodigen. En om u nu te laten zien. moeder, dat we niet roekeloos met uw geld hebben omgesprongen, zullen we U nog hetzelfde kwartje laten zien, dat we van u meekregen op onze reis door het leven. Dat kwartje zullen we bewaren, als aan denken aan uw goed haTt en goede mee ting Tn minder dan geen tijd lagen de drie kwartjes op tafel, opgediept uit het onder ste der beurzen, en voor geen geld ter we reld, zou datzelfde kwartje worden uitgege ven Dat kwartje zou meegaan door het leven der drie broeders als een talisman, en het zou blijven spreken van die goeie. lieve, trouwe ziel, die gaf wat ze missen kon. Eo nu vervolgt Piet verder, laat u alles maar aan ons over Wij zullen verder zor gen en uw leven maken tot een hemeltje op aarde, zooals u ruimschoots verdiend hebt voor al uw werken, en zwoegen en slaven voor ons, en ons alleen. En thans is het woord aan mij. Brave kinderen, hoe zullen wij u voor alles dan ken! God zal u zegenen en de zegen van uw ouders moge uw geluk blijven besten digen tot in boogen ouderdom. Dank u vader, klinkt het als uit één mond Eu nu komt allen mee. Wie heeft den schat verdiend? Oordeelt zelf! Er is niemand, die voor zich beslis sen kan, vader. Wij hebben gewerkt naar plicht en ge weten Wij hebben gebeden en onzen God niet vergeten. Zoo wil ik het hooren, mijn winderen. Dan komt en laat den schat onverdeeld en draagt hem allen mee, het heele leven door, tot uw aller heil en geluk. Piet is de oudste en graaft. Do spade wroet al dieper. Dra ligt het kistje bloot. Nog een ruk en het oogenblik is daar, waarop vaders' schat zal liggen voor aller oog. Het slot springt open: Op den bodem van het kistje ligt een gee] geworden briefje en bevat slechts deze woorden, maar woorden van gouden gaande; „Bidt en werkt"! Jullie vader en moeder! DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. *7 A v o n t u u r 5 2 (Slot). Een week later! Mies en Max spelen weer samen; eten weer uit hetzelfde bakje; slapen weer in (hetzelfde mandje; en halen saampjes •hetzelfde kattekwaad weer uit. Ze zijn weer de schrik van Trui en een zorg voor de vrouw, tot iets gebeurt. Mies komt onder een auto; draait een paai- maal rond, trekt even met den poot. slaat nog eens met het staartje en ziet met haar brekend oog naar Max, die bij haar staat, en niet weet hoe haar te helpen en luid blaffend heen en weer loopt, onder wijl Mies dood gaat. De vuilnisman komt, vindt Mies en werpt haar pardoes in de vuilniskar. Max vindt dit gemeen; springt tegen den man op en blaft op hartverscheurende wij ze. De man rijdt door. Max volgt. Op de helt vindt Max, Mies eindelijk nq lang zoe ken en graven en wroeten terug. Max grijpt haar op en vlucht met haar naar huis. Hij legt haar op den sloep en blaft om binnen gelaten te worden. Trui komt; doet do deur open, laat Max binnen, maar deze blijft bij Mies en gaat niet heen. Trui roept de vrouw. Deze komt en vindt haar poesje dood. Arm Miesje! zegt de vrouw en laat Trui Max' kameraad in den tuin begraven En Max? Sedert den dood van Mies is alle pleizier voor hem uit. Hij eet niet meer pn wordt kwaad als iemand bij zijn hok komt. Zien- deroogen vervalt hij en op een zekeren mor gen, de zon was nauwelijks op haar baan, slaat Max niet meer van zijn leger op. strekt de vier poolen uit; rilt over al zijn ledematen en is Mies gevolgd uit dit leven. En nu zijn de avonturen uit en rusten de twee deugnieten, die in het leven samen waren, ook samen in één graf. Voor de Correspondentie is vandaag geen plaats. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven en der vragen. Tevens vertel ik dan ook iets van het nieuwe sprookje, dat bijna af is Wie in den geest van „Wie" ook zoo iets kan fantaseeren, zooals ik reeds zag in het aardige stukje van Theo Vosters uit Roe- lofarendsveen.stuurt het mij op Bijzonder maak ik u aftend op het Kerst spel door Tante Mario Ik laat het nu reeds plaatsen, om jullie in de gelegenheid te stellen dit spe] bijtijds voor het groote KerslTeest te kunnen spelen. Oom Wim Het Zwervertje door Johan de Graaf. II „Daar ben -ik voor to vinden", zei Bob. „geef me de vijf!" Ze drukten elkander de hand en bezegelden hun vriendschaps band. „Kom laten we opstappen", zei Bob en naar de diebtsbije stad gaan dan zullen we daar ons kostje voor vandaag zien te verdienen. Deze stad lag ongeveer op 4 K.M af stand. Daar begaven onze twee vrienden zich heen, druk pratende over hun zwer versleven In den loop van den ochtend kwamen ze in de plaats, en begonnen daar met bun eerste voorstelling. Het was een mooi ge hoor de fijne tonen der viool geaccompag neerd door Williams werkelijk schoone stem. Ze hadden talent. Dat moest een ieder die een beetje in de muziek thuis was bekennen. Maar och, ze hadden al niet veel succes Zo waren nog niet bezig of werden door een barschen agent wegge jaagd. Teleurgesteld beraadslaagden zij wat te doen Ergens in een andere straat opnieuw beginnen, was te gewaagd. Ze kon den dan ieder oogenblik opgepakt worden Gelukkig lag er op een half uur afstand een ander dorp Daar begaven ze zich heen En daar hadden ze succes De menschen waren zeer verrast door hun schoone spel en offerden een ruime e;ft De slotsom was een rijksdaalder „Dat is nog eens wat, zoo moest het altijd gaan, riep Bob uit, we behoeven nu niet bang to zijn, dat we vandaag niet kun nen eten. Het overige van den dag brachten zij door mot het opzoeken van een nacht leger en het maken van plannen voor de komendo dagen. Alles was nog goed gegaan, doch op een dag, het was drie weken later, liepen zij buiten op een weg beladen met allerlei etenswaar, welke zij pas gekocht hadden Plotseling kwamen uit de struiken twee veldwachters te voorschijn. ,Ha, schoeljes, dieven, eindelijk zijn jullie daar bij",o riepen ze en grepen de niets vermoedendei jongens vast. „Maar mijnheer!" riep Bol), „wij „Wij hebben niets gedaan!" onderbrak hem een der veldwachters, „alleen maar gestolen." „Ha, ha! we zullen jullie eens ergens opbergen, ga maar mee!" En of ze al beweerden dat zij niets gedaan hadden ze werden meegenomen, weer naar de stad, waar ze niet weinig bekijks hadden. Ze werden naar het politiebureau gebracht, waar ze werden gefouilleerd en opgesloten Na eenigen lijd kwam een agent hen halen met de mededeeling dat zij voor de commissaris moesten verschijnen. Ze wer den in een kamer gelaten, waar ze tus- schen twee agenten moesten plaats nemen. Ze moesten hun naam opgeven, ouder dom enz. En toen vroeg de commissaris of ze niet wilden bekennen schuldig te zijn aan een diefstal van levensmiddelen bij een kruidenier. „Mijnheer", zei Bob. „we hebben niets te bekennen, dat proviand dat we bij ons hadden hebben we eerlijk gekocht bij krui denier K. welke hier woont. Direct werd een agent om inlichtingen uitgestuurd en kwam terug met de bood schap dat de beweringen der jongens klop ten. Ze werden nog wat gevraagd en toen weggeleid. Even later werden ze weer binnengela ten, en kregen de mededeeling dat ze vrij werden gelaten, „want*1, zei 'de commissa ris, „we hebben in jullie de verkeerden gezien." Ze kregen een schadevergoeding en mochten toen vertrekken. „Daar komen we nog goed vanaf", zei William. „Zeg dat wel," antwoordde Bob, „en we l-ebben nu weer een aardig centje op zak ;t was de moeite best waard". Daar kwam een huifkar aangehobbeld. „Weet je wat, zei William, laten we onze schade inha len en vragen of we mee mogen rijden. Dat werd gedaan, en na eenige oogenblikken hadden zij het zich gemakkelijk gemaakt in de kar en bespraken hun avontuur en nog wat. (Wordt vervolgd). Lezeresjes en lezertjes. Hebben jullie wel eens een Kerstspel op gevoerd in de huiskamer? Misschien niet, misschien ook wol, dit wat hier volgt is zeer gemakkelijk uit te voeren en kan voor een verrassing dienen voor je lieve ouders, wanneer zij uit de nachtmis thuis komen en. daar hun kleine meisjes en jongens als engeltjes hun zien verwelkomen. Het is heel eenvoudig en zoowel met veel als met weinig kinderen op te voeren. Doe dus eens je best en als ik later hoor dat het ingang heeft gevonden, maak ik voor een volgend feestje nog wel eens wat, dus aan het werk. Bij voorbaat mijn dank, tante Maria! Dit Kerstspel is uitstekend geschikt voor Kostschool of Pensionaat. Ik zie gaarne d< „vervolgstukjes" tegemoet. Met hand en dank en groet. Oom Wim Kersfsóel voor kinderen bij den Kerstboom door Tante Marie. Drie engeltjes hebben de laatste hand ge legd aan hef versieren van den kerstboom en zien uit naar de andere engelen. Wan neer deze zijn binnen gekomen zegt het Je engeltje: Engeltjes, engeltjes zijn jullie «daar? Kijk eens ons boompje, 't is heelemaal klaar 2e engeltje: Is het niet als je heel goed kijkt, Of hot een beetje op ons hemeltje lijkt? 3e engeltje: Wij mot ons drietjes hebben 't gedaan, Daarom zijn wij uit den hemel gegaan De andore engelen komen nader: 4c- engel: Wij zijn ook uit den hemel gekomen, Wij zijn gevlogen over de boomen. Over het water en over de wei. Met ons allen, in één rij 5e engel: Wij waren wel een beetje bang, Want de weg was. o zoo lang. fic engel: Wij zijn ook nog nooit op aarde geweest. En in den hemel is het altijd feest. Ie engelitje: Maar hier is het ook groot feest vandaag. Daarom kwamen we zoo graag. 2e engeltje: We mochten de menschen vertellen gaan Wat ons lief Heertje heeft gedaan. 3e engeltje: Toen 't Kerstmis was voor den eersten keer, Werd Hij een kindje, die lieve Heer Alle engelen: En daarom willen wij engeltjes klein Met Kerstmis graag op do aarde zijn. Met Kerstmis gaan wij hier ten dans. Zooals in d^n Hemelschen stralenglans (De engelen dansen om de kerstboom; eeni ge kindertjes komen op maar blijven van verre staan). Ie kind: Wat is het hier toch prachtig en fijn Waarom zou dat allemaal zijn? 2c kind: Kijk toch! Engeltjes dansen daar In een kringetje met elkaar. 3e kind: Mogen we hier wel blijven staan Moeten we niet naar huis toe gaan? 4e kind: Kijk dat engeltje wuift ons toe.... Zie.... we moeten komen.... toe... 4e engel tot de kinderen: Komt! veel moois is hier te zien, Of, zeg, durf je niet misschien? 5e engel tegen een klein meisje: Jullie kijken of je hing zijt, Kom eens hier, kleine meid! De kinderen komen bij het kTibje en kij ken: le engel: En jij waarna kijk je zoo Ken je dat Kindje daar op het stroo? le kind: Ja natuurlijk kennen wij Hom. 't Is het Kindje Jezus, van Bethlehem 2e kind: En dat is onze lieve Vrouw, Wat is die mooi hé, zoo in 't blauw? 3e kind: Kijk, St. Jozef staat op zij! Maar die hoort er ook toch bij. 4e kind: En kijk daar eens, heel achteraan, Daar zie je den os en den ezel staan, le kind naar den kerstboom wijzend: Zeg, zag je al die lichtjes al? Hier en daar en overal, !e kind: Die bal, die heele groote daar Heeft alle kleuren door elkaar. 3e kind tegen de engeltjes: Hebben jullie engeltjes dat gedaan, En blijft er dat nu altijd staan? 4e kind: Of nemen jullie het straks weer mee? Engelen: Straks? dat doen we niet, wel neel le engel: Ons lief Heertje zei van morgen: Gaan jullie maar vlug voor de kindertjes zorgen, 2e engel: Straks krijgen jullie allemaal wat, Zegt nu eens, hoe vind je dat? Kinderen: Engelen dat is heerlijk, o, Maar krijgen we dat nu maar zoo? 3e engel: Willen jullie ook niet eens een dansje probeeren? Wij zullen hét je wel eventjes leeren, 4e engel: Want met Kerstmis ieder jaar Staan alle engeltjes telkens klaar. Omver van het Hemelland. Met brave kindertjes hand aan hand Te dansonen een liedje te zingen Over de groote Hemclsche dingen. (Engelen en kinderen dansen om den kerst boom, daarna gaan de engelen, om Kribbe staan, de kinderen knielen en allen zingen een kerstliedje). EINDE. Moeders verjaardag. Nog één dag en dan., dan., zou Moe der jarig zijn. Marie, Jan en Lies hadden al wel twee weken van te voren aan hun vader ge vraagd, wat ze aan Moeder op haar ver jaardag zouden geven. Nu jullie moesten zelf maar 'ns wat bedenken, bijv. ieder zelf eens wat maken, dat is wel zoo aardig, maar nu moet ik naar 't kantoor, dan denken jullie er vandaag maar 'ns over. en vanavond hoor ik 't dan wel. Nu er over denken, deden ze wel want toen mijnheer Bergman 's avonds thuis kwam, wisten zé alle drie, wat ze zouden maken. Marie de oudste was 15 jaar en zou 'n sluimerrol haken Jan was dertien, hij zou een teeke- ning maken en in laten lijsten en Liesje van tien jaar zou 'n kleedje maken voor een bloomtafcltje. Vader vond de dingen, die ze bedacht hadden, wel goed, en dan zouden ze met 'r allen nog 'n kanarie in 'n kooi er b'j geven. Nu was eindelijk den 23sten Augustus aangebroken en morgen was Moeder jarig. Alle drie hadden ze hun handwerkjes af en gingen ze van avond met vader den kanarie koopen. Ze zochten een mooi zangertje uit en anderen daags zou ie gebracht worden Den anderen morgen waren ze a1 vroeg op. eerst werd moeder geffdicileerd en toen de cadeautjes gegeven. Moeder was er na tuurlijk erg mee in haar schik Tegen acht uur werd er gebald, zij wisten al wie dat was. T.i^sie mocht gaan kijken en kwam binnen met een prachtige kooi, waarin 'n vroolijk zangertïe za» Aan de kooi hing 'n kaartie waaron met sierlijke letters stond: ..Voor Moe"! Den gebeden dag werd pr natuurlijk fe^st gevierd, 's avonds kwam er veel visite en mochten ze lang opblijven Zoo "ine de dag prettig voorbij en ze vonden hpt heel erg jamnmr dat Moeder maar éénmaal in 't iaar jarig was. Minn Ooddijn Een t'euke Pic-nic. Wij hebben thuis een leuk klein motor bootje voor ongeveer zeven S. acht perso nen Op epn zekeren dag in de groote va cantia. stelde vader voor een pij-nic te gaan honden en we zouden met de boot uitvaren. "Wij allen vonden dat natuurlijk- best en de meisjes trokken een ouden jurk aan en maakten ons gereed De proviand was ook klaar en zoo gingen wij op weg Toen wij ruim een uur gevaren hadden, leek het net of onze maag een beetje begon re jeuken, dus zochten wij naar een rustig plekje in de schaduw Eindelijk vonden wij een heerlijk plekje nl. een inham met dich te boomen omgeven, een geschikt schoon weiland Toen we dnar een beetje den cmtrek bekeken hadden, gingen we maar naar de boot terug en haalden we al het lekkers te voorschijn, het was nl. limona de, broodjes met ham, druiven, biscuitjes en nog een heele boel lekkers meer We smuldpn naar hartelust, want het leek of de boterhammen huiten veel lekkerder smaakten dan thuis. Toen we nog wat rond 'evaren hadden, gingen we met frissche roode wanden weer naar huis Of we dien nacht Jekker geslapen heb ben, begrijpt ge zeker wel. joke Walenkamp, Warmond Het muziekkorps en Jantje. Zij waren op het strand: moeder met de er kinderen Er waren maar weinig menschen op het strand, wijl het niet het mooiste weer van de wereld was Iniegeii- deel, bet zag er eerder naar uit, dat hei zou gaan regenen. Jantje, de jongste van de vier, verveelde zich danig. Het zeewa- rer was te koud om ..pooOo te baden Daar begon het te regenen, eerst langzaam, maar steeds harder. „Laten wo maar naar huis gaan", zei moeder, „zijn ze er alle maalmaar waar is Jautje?" De kleine was nergens te zien Groote schrik bij allen Men gaat zoeken, zonder resu1 taat. Hij is en blijft weg. In haar angsi gaat moeder naar de politie Deze zoekt vindt niets Men vraagt, hoe hij eruit ziet In haar angst zegt moeder liet Daar komt jongen aan, die zegt dat hij gehoord neeft. dat er in do haven een jongetje is gevallen Moeder valt flauw, do kinderen slaan te huilen Ds politie haalt de dreg, en gaat dreggen. Er schijnt evenwel van het praatje niets waar te zijn, er wordt ten minste niets gevonden. „Dan is hij in de zee verdronken", jammert moeder. Er staan ondcrtusschen aardig wat men schen om de kuil waar moeder zit. „Voor uit, ga liever mee zoeken", zegt oen agent Er komen wel meer menschen bij, maar er jaat niemand weg. De Eerste Hulpdienst wordt ingelicht, dat er jongen zijn been beeft gebroken. De auto staat al op de bou- vard. Moeder valt voor de tweede maal in bezwijming, daar zij meent, dat in die auto haar jongen ligt. De dokter treedt er uit gevolgd door den chauffeur. „Waar is iie gewonde?" vraagt de dokter. „Hé?" Alleen een paar vraagoogen, die den dok ter aanstaren is het antwoord. Spoedig komt d"> dokter alles te weten. Een paar woorden brommend slapt hij weer in zijn auto. Plotseling hoort men: „Taratata sjien sjien sjien!" Verwonderd kijkt men op en men ziet daar een muziekkorps het strand langs komen, omstuwd door een groote menschenmassa en wie loopt daar tus- schen? 't Is Jantje. Zijn moeder vliegt op hem af. „Moeder, ik word ook muziekman", Jantje. Zijn moe-Ier kuste hem van blijdschap. „Vooruit, kinderen, nu gauw naar don tram". In den tram zat Jantje te denken, waarom zijn moeder toch zoo'n roode oogen had en waarom ze hem zoo kuste, en hij maakte het vaste voornemen ook muzikant te worden, met zoo'n groote hoorn en trompet. Jan c. d. KwaTtel. Kabouter Blauwjas. Kabouter Blauwjas was een rijke man. Hij had een gouden tooverstokje. Met dat gouden tooverstokje, kon hij van alle din. gen goud maken. Laatst ging hij een eindje wandelen maar onderweg kreeg hij vreeselijken dorst Ha, dacht hij daar komt een wagen met wijn aan. Tegelijkertijd kroop hij onder den w* gen en dronk zooveel dat hij er dronken van werd. Toen ging hij in het bosch liggen Daat kwam een houthakker aan. die hem vroeg wat hem scheelde. Toen zei de kabouter, ik ben mijn gou den stokje kwijt, ale je het vindt breng j6 het me dan? Nee, dan hou ik het, ze. de houthakker. Toen smeekte het kaboutertje; ach lieve houtbakker geef het me dan terug- Neen, zei de houthakker ik geef 't je niet. Maar een roodborstje had 't gevon den en liet het stokje door 't gat van jt?a hoorn vallen, die dicht bij de plek stond, waar het kaboutertje lag Kaboutertje Blauwjas zag het stokje glinsteren en liep er naar toe. En ja hoor, 't was werkelijk zijn eigen stokje. Heel vroolijk ging Kabouter Blauw las weer naar huis terug. En sedert dien tijd past hij beter op z'n stokje en zorgt er voor nooit meer dronken te worden en öerge, lijke domme stukken uit te 1 alen Henrië^te Simonis, Een benauwde tocht. De dorpsklok liet twaalf slagen hooren De schoolpoort ging open en groepjes jon gens kwamen er uit druk pratend Vier jongens haddon het nog 't druks' Fijn 'iè, zei Gerrit Vermeulen dat is een bof, een Dinsdagmiddag vrij! Zeg. we gaan van middag pretmaken hoor „Om twee uur nier hoor", commandeerde Hein van den dokter, „wie te laat is woei wv er op slaat". Daarna gingen ze ui1 i-i' aar. Twee uur klonk 't on ieder kwam zijns weegs. De één van die, de ander van :n anderen kant „De Vliewev inslaan", com mandeerde Hein weer De zon sob mi noog aan den hemel en weerkaatste op groote water Kleine golfjes sprongen tegen den dijk. Daar lag het bootje van Harmsen, Jan z'n vader „Jet"l zei Ger rit we gaan even in het bootje, 't zal wel goed zijn hè Jan? Klaas gaat voor Juist toen de anderen zouden instappen, brat het touw en ging 't bootje de Vliet op. 't Was doodstil op het water, maar dal maakte Klaas angstig en het bootje was al in 't midden. Daar kwam een man met 'r, hond. Deze werd door mijnheer te wa ter gestuurd met een touw in den bek en zoo kwam Klaas weer aan de kant De vader ging dien mijnheer bedanken. Jie Klaas uit z'n benauwde toestand nad ge- red. Was dat voor ons KlansJe enen to-ht om nooit te vergeteD? Gretha Ba,yer. 't Slimmer muisje. Op den graanzolder staan eenige zakken, Twee hangen er over een paar planken Daar komt een muisje aangetippeld. Dj touwtjes waar de zakken mee dicht gebon den zijn hangen er nog aan, het muisje ziet ze hangen en bindt ze aan elkaar gaat schommelen, maar daar opeens schie ten de touwtjes los, het muisje wordt der het graan bedolven. En komt pr weer met veel moeite onder vandaan en hij dacht, nu moet ik nog wat eten. Hij snuf felde aan den zak Daar kwam Mimi, poes, die al op den loer stond Mimi poes kreeg hem in het ©og Plotseling sprong de kat op en toen?. Maar lukkig was het mis en het muisje holde zoo als ze kon weg het muizegaatje ii was verdwenen en had voorloonie genoeg van zijn wippartij. Piet Reizevoort Zomermorgen. Een wazige nevelsluier hangt nog Over de sluimerende aarde De laatste sterren ontvlieden den hemel De maan verdwijnt en verliest nu haar waarde. Een eerste zouneslraal doorbreekt het grijsgrauwe zwerk Want weldra zal zij weer (lagen. De zon met haar grootheid, haar kracht en haar macht, Die zon, waar wij altijd om vragen Daar stijgt zij omhoog, die Godinne van licht Het groene bosch zet ze in vlammen Haar stralen nog niet zoo heet, als op het midden van den dag, 1 Vergulden als het ware de stamfrien De nachtegaal sluit nu zijn keeltje Want weldra zullen andere zangers hem vervangen En klinken zullen hun blijde zangen ons tegen Dat ons boeit en ons hart houdt gevangen. Van het klein in 't groen verborgen kerkje Hoort men het luiden der klokken Zij bonzen heur galmen zoo luid door de luebt Als willen zij allen ons lokken. O, laten wij knielen in dat Heiligdom, Om hem te danken. Die daar troont Voor al het schoons, dat de natuur ons biel1 Bidden tot den Schepper der wereld, die in ons midden woonl Zoo gaat dan de zon die zoo mooi reeds daagt Met een glanzende gloed weer ter ruste, Om morgen weer met nieuwen moed Te schijnen over de bloemen, die zij heden reeds kust* Zoo ook is 'het leven als een zonnige dag. In de eerste kinderjaren. Om later te gaan naar do eeuwige vreug# Wanneer wij de onschuld bewaren. Bep-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 16