rde blad
,de leidsche courant"
het eerste zaad ontkiemt
brieven van een
stedelander.
vtëridag 22 october 1927
c"rard brunino
door Gr.
der gewichtigste oogenblikken vaa 1
pinnend Godsrijk is aangebroken;
leerlingen van den Messias bie-
ich aan en worden aangenomen,
zal ons niet verwonderen te ver
dat tengevolge van de prediking
'óannes den Dooper, verschillenden
menigte zich nauwer bij Joannes
n aangesloten, en zijne leerlingen
geworden, zooals dit altijd geschied
Israël, wanneer een profeet op-
beeld van den grooten Wegbereider
[c-eren spiegelt zich ook af in zijne
gen, die zich toelegden op gebed en
waarmee zij een waren trek ver
van de Joannesleerlingen.
[oken niet allen even volgzaam en
bet blijft toch een feit, dat de eer-
èrlingen van Jezus zijn voortgeko-
uit de school van Joannes; hij heeft
,_o des Meesters voorbereid, en voert
rste volgelingen Hem toe.
kleine zaadje wordt uitgezaaid, en
een groote boom uit voortkomen;
■t andere woorden, de eerste leerlin-
Jezus worden door Joannes
ereid en klaar gemaakt, het eerste
van de stichting van het Godsrijk is
d, en het zal zich uitbreiden over de
ibe aarde.
is dan Joannes, den anderen dag
aanwijzen van den Messias, als het
Gods, wederom werkzaam aan de
ijde van den Jordaan, en weer op-
r omringd van een menigte volks. En
>t zien van Jezus, roept hij uit met
stemme: „ziedaar het Lam Gods",
leerlingen van Joannes, die den vo-
dag niet schijnen aanwezig- te zijn
est, ien met stralende oogen naar
lersoon, dien Joannes hen aanwijst,
Wien zij den Messias moeten erken-
olang reeds hadden zij geluisterd
den roep van hun Meester Joannes;
;oed wisten zij, dat er Een komen
die grooter was dan hij; misschien
ij wel getuigen geweest van de neder
ig van den H. Geest over Jezus, en
zij het doopsel door Joannes toen
roond; of anders hebben ze het toch
vernomen uit den mond huns Mees
waren dus echte zoekers naar het
dat komen zou, echte verlaugers
het Godsrijk, dat hun beloofd was in
ihriften; en in de prediking van Joan-
hun meester, hoorden ze, hoe nabij
Hes was.
was voor hen nu niet anders meer
j, dan het woord en de aanwijzin-
ziedaar het Lam Gods, om terstond
sluiten Jezus te volgen,
wilden zij hem achterna gaan, deze
ias en deze andere Joannes, om te
zien, waar die Messias verbleef;
:hien zouden ze dan ook wol gele-
iid vinden met Hem in aanraking en
ek te komen!
ar terwijl zij Jezus volgen, keert
zich tot hen, en vraagt hun: „Wat
gij?" Jezus wilde niet wachten tot
thuiskomst, zijn goede hart wilde ter-
rich toonen.
zij antwoordden: „Rabbi, (dat is:
lier) waar woont Gij?"
Hij sprak tot hen: „Kom, en ziet",
was nu in den middag -omstreeks
uur, en zij gingen met Jezus mee, en
n dien dag verder bij Hem.
en zijn de gesprekken gegaan over
een Joannes do Dooper hen had ge-
omtrent den Messias en het. Gods
toen moeten ze overtuigd zijn gewor-
dat ze werkelijk spraken met den
die door de Schriften was voor-
3, en van toen af werden Andreas en
mes leerlingen van Jezus, tot wien ze
den Boetgezant waren geleid,
ft allereerste zaad is gezaaid, de eer-
;eloovigen zijn gewonnen, de stichting
Godsrijk is geschied,
in anderen dag reeds vond een be-
rijko uitbreiding plaats. Andreas toch,
die zoo blaakte van ijver voor Jezus,
hij later ook aan een kruis zal sterven,
reas had nog een broer, met name
in. Het eerste, wat Andreas sprak te-
Simon den anderen dag, was hetgeen
dezen vervulde, want ook hij was een
nesleerling: „Wij hebben den Mes-
Christus, gevonden".
3 woorden drukten genoeg uit voor
®en, die dagelijks onder de leiding
Joannes den Dooper, hadden leeren
n en verlangen naar de komst van
lang beloofde.
kennen wij uit het verder verloop
de geschiedenis het vurig karakter van
maar ook zijn groot geloof en
rouwen.
'et zoodra heeft hij van Andreas en
vernomen, dat zij een middag
eisschien wel een heelen nacht hebben
gebracht met den Messias, of ook hij
eft zich naar Jezus, om zonder eenige
i voor vergissing, zich onmiddellijk
te melden bij Hem als diens volge-
lii weet niet wat er met hem zal gebeu-
hij wil alleen toebehooren aan Hem
komt om het Rijk Gods te herstellen,
«ar letten we toch op hetgeen toen is
:hied, het is van zooveel belang voor
'astiging van onze Katholieke Kerk.
'fflon bleek geen onbekende te zijn
Jezus, en hij werd een uitverkorone
de anderen. Als hij binnenkomt bij
us. moet Deze hem diep in de trouwe
gezien hebben; vol beteekenis was
blik, en vol liefdevolle ernst.
'an sprak de Meester tot Simon: „Gij
rmon, de zoon van Jona: gij zult Ke-
(d.i. Petrus) heeten".
stond verbaasd; nog nimmer had
abbi hem gezien, en toch kent Hij
en meer nog, hij verandert zelfs zijn
naam Sünon begrijpt niet, wat er de be
doeling van is, maar hij is bereid tot al
les. tot iedere bestemming, we'ke zulk
een Persoon hem geven wil.
Wij echter, die de beteekenis van (ten
naam Petrus, d.i. steenrots, begrijpen, zijn
in staat, om het oogenblik, zoo vol van
genade, en dat voor den leerling nog een
geheim blijft, in zijn verdragenden, on-
vergankelijken zin te vatten.
Wij zien, hoe het ééne doel van al Zijn
werken, de heerlijke bouw van zijn Kerk
den Heer van den beginne voor oogen
zwoeft, zoodat Hij zijn messiaanschen ar
beid is begonnen.
Nauwelijks bezit Hij in twee leerlingen
het alcrnoodzakelijksto materiaal, het
welk noodig is, om zijne kerk op te bou
wen, of hij geeft er met den derden leer
ling, die toetreedt reeds den eigenlijken
vorm aan, waarin zijn kerk zal worden
opgebouwd. Simon wordt bestemd, om,
toetredend met Andreas en Joannes, uit
te beelden do „Rots", den oriwrikbaron
grondslag, waarop de Kerk, zooals ze zal
uitgroeien en van deze drie eerste 'cerlin-
gen, zich zal oprichten, en waardoor zij
haar levensvollo eenheid, haar onsterfe
lijke kracht altijd, do eeuwen door, zal
bewaren blijven.
Nog is Simon geen Petrus, Jezus spreekt
van de toekomst: gij zult Petrus ge
noemd worden. Eerst later zal hem die
naam gegeven worden, zal hem worden
overgedragen de macht.' waar nu op ge
zinspeeld wordt door den Stichter der
Kerk.
Maar Jezus heeft zich hier rec-ds ge
bonden door zijn woord, en in deze drie
eerste leerlingen, met Petrus in het mid
den, hebben wo de wordende Kerk, als
een teedere plant voor ons, maar a's een
plant, die alle kiemen voor een grootschen
uitgroei in zich draagt.
Zoo ontving de Messias onmiddellijk uit
do hand van Joannes den Dooper de stof,
het materiaal, waaruit de kerk moest
worden opgebouwd, en zoo had de Voor-
looper zijn voorbereidingswerk volbracht,
en zou de Messias zelf nu gaan optreden.
Waar zal Hij heengaan? Toch zeker
naar do stad der Vaderen, naar liet Hei
lige Sion, hetwelk zoo dichtbij ge'egen is,
en waar men sedert lange jaren dage
lijks do offers opdraagt in blijde hope op
de komst van den Messias. Doch het is
aan den Hemelvader om dag cn uur der
openbaring te bepalen, en we zien, hoe de
Messias zijne schreden richt naar het
Noorden, naar Galilea.
Niet naar Jerusa'em dus, waar uit de
haat van het Sanhedrin reeds geboren
wordt de voorbereiding van den dood van
het Lam Gods; maar eerst moet het stich
ten van bet Rijk Gods voltooid zijn, en
daarom gaat Jezus naar' dien offerdood
langs een omweg; zijn Rijk zal Hij stich
ten buiten de Stad van David
Alvorens te vertrekken verzamelt do^
Messias nog eenig materiaal voor zijne
kerk, en roept nog enkele leerlingen tot
Zich.
Heentrekkend ontmoet hij een man uit
Bellisaida, waar ook Petrus en Andreas
vandaan kwamen, maar die nog niet door
do prediking van den Dooper was voorbe
reid op de komst van den Messias, of
schoon hij wel met de andere inwoners
van dat dorp zal hebben meegereisd
In zijn hart stort Hij een grootero mate
van genade, als Hij tot Philippus zegt:
„Volg Mij"; en vervuld van geluk, bekend
als bij was met de voorspellingen om
trent den Messias, aarzelt hij geen oogen
blik om de genade te beantwoorden en
sluit zicb bij Jezus aan als leerling.
Terwijl Jezus zijn reis naar Gaiilea
voortzet, ontmoet Philippus, de laatst ge
roepene Nathanael, een inwoner van Ka-
na uit Galilea, en met vreugdevolle woor
den doet hij hem mededoeling van zijn ge
luk: „Hem, van wien Moses en de Profe
ten gesproken hebben, hebben wij gevon
den, Jezus, den zoon van Joseph uit Na
zareth".
Ook Nathanael kende de voorzeggingen
der Profeten, maar daarin las hij nooit
iets omtrent Nazareth betreffende de
komst van den Messias, en spontaan roept
hij uit: „Wat goeds kan er uit Nazareth
komen".
Maar Philippus is zoo enthousiast, bij
vertelt van den Dooper, en van Jezus
zelf, en hoe hij overtuigd is geworden van
de waarheid, dat hier de Messias is. Zoo
voorbereid komt Nathanael, op het woord
van Philippus: „kom en zie", te staan
tegenover Jezus, die tot overmaat van zijne
verbazing tot hem zegt: „Zie. een ware
Israëliet".
Nathanael begrijpt niet, en antwoordt
„Maar kent Gij mij?", maar onderwijl
is hij toch inwendig blij over de lofprij
zing uit vreemden mond.
Nog grooter wordt zijn verbazing, als
Jezus voortgaat en zegt: „Voordat Phi
lippus U riep, toen gij onder den vijgen
boom waart, heb Ik U gezien".
En niets anders meer weet Nathanael,
overtuigd door deze kennis, te antwoor
den, dan in een bekentenis van geloof te
zeggen: „Rabbi, Gij zijt de Zoon van God,
Gij de koning van Israël", en dit antwoord
illustreert het gezegde van den Messias,
dat deze een Israëliet was, in wien geen
bedrog is.
Nathanael bekent het, en Jezus spreekt
het niet tegen, dat Hij is de Zoon van
God. Het is de eerste geloofsbelijdenis
het openbare leven van Jezus, de eerste
zelfopenbaring alzoo van den Christus.
Want Dezo antwoordt: „Omdat Ik U zeide,
dat Ik U onder den vijgenboom gezien heb,
gelooft gij; maar gij zult nog grootero din
gen aanschouwen. Gij zult den hemel ge
opend zien, en de engelen Gods zien op
stijgen en nederdalen over den Menschen-
zoon".
Ik moet het (och eens vertellen.
't Is een voorvalletje van jaren her, dat
zoo leuk wees op den invloed van Koning
Kiezer.
Degene, die er de hoofdpersoon van is,
stierf al lang geleden, maar toch zal ik
zijn naarn en woonplaats niet vermelden.
Wel wil ik zeggen, dat bet lang niet do
eersto de beste was.
't Geviel dan op zekeren dag, dat ik
als voorzitter eenor kiesvereeniging ik
ben dit cenigo malen geweest en verklap
hiermedo dus niets op zoek moest naar
een candidaat. Voor welk college laat ik
in 't midden. Gegadigden waren er
wonder boven wonder! - genoeg, maar
wo wilden nu eens iemand van de boven
ste plank hebben.
Onze uitverkorene, die zich van niets
bewust was, woonde in een deftig huis in
>en deftige straat.' Op miju schellen deed
do ltoreiknecht open. Hij hield do deur
wagenwijd open, klaarblijkelijk overtuigd
dat zijn imposante persoonlijkheid vol
doende was om den ingang voor onge-
wenschto gasten te versperren.
Is meneer thuis?
Jawel.
Dan zou ik meneer gaarne even
spreken.
Ondcrdehand zocht ik naar een kaartje,
maar reeds werd mij toegevoegd:
Dat zal niet gaan.
"V taroin niet?
Meneer is in conferentie.
Dat s jammer
De bi ur ging al een beetje dicht.
Ga, wacht even. Gc kunt toch wel
en gaan vragen, \v?nneer t meneer ge
legen zou komen mij te ontvangen.
Meneer is in conferentie, luidde met
een strak gezicht do herhaling.
Let hebt gc al gezegd, maar ik kan
niet telkens terugkomen. Er is haast bij
ijn boodschap.
Naar 't schij, l had ik dat nogal drin
gend gezegd, want nu luidde de vraag,
't clan niet zoo over vriendelijk:
Wie moet ik dan zeggen, dal er is"?
Zeg maar: do voorzitter van de
Roomsch, Kiesvereeniging.
Nu had ge toch de verandering eens
moeten zien in de houding van dien dof-
tigen bediende. Tic i woord kiesvereeniging
sloeg zóó in, dat hij zei:
O, kom u dan binnen, 'k Zal even
gaan hooren.
Weldra kwam hij terug met het ver
zoek, of ik boven wilde komen, waar ik
den heer des huizes in zijn eentje aan
trof dio conferentie was dus maar
oen doekje voor hel bloeden en een
even langdurig als aangenaam gesprek
met hom had, zij 't zonder resultaat.
Dit laatsto voeg ik er bij om den per
soon nog meer in 't duister te hullen.
Maar als in zijn huis het woord kiesver
eeniging al zoo'n macht had, hoe zal 't
-dan wel bij mindere' god/n geweest zijn
Ik zog geweest ziju, want wat ik ver
telde viel voor in den tijd van het meer
derheids-kiesstelsel, toer ik een afge
vaardigde de vriendelijkheid zelf zag
worden voor. een familielid van kie
zers uit zijn district. Je kon nooit we
ten, nietwaar? Hel stelsel der Evenredige
Vertegenwoordiging heeft dat aUes ver
anderd. ïïeelemaal veranderd!
Nu zal ik nog iels vertellen uit dien-
zclfdeu ouden lijd, waarbij ik den naau
niet behoef te verzwijgen, omdat het ieti
betreft uit een openbare vergadering
der Tweede Kamer.
't Was bij de behandeling der be«ruo
ting van Waterstaat, voor de afgevaardig
den oen prachtgelegenheid om te toonen,
hoe warm hun hart klopt voor de belan
gen van hun district. Ik herinner me nog
hoe de brave W. C. J. Passtoors z.g. het
jaarlijks had over de „Wekker pep'', welk
Amsterdamsch zeggen wil de Wijker Pijp,
een watertje in zijn district Beverwijk,
dat nu, hopelijk, wel al lang in orde zal
zijn.
Nu waren er afgevaardigden partij
leiders b.v. die het spreken over dis-
trictsbelangen beueden hun waardigheid
achtten, het aan anderen overlieten:
hadden zoo'n steuntje niet noodig.
Tot dezulken behoorde hel Christelijk
Historisch Kamerlid Jhr. mr. Van Ids ie
ga, afgevaardigde voor Gouda. Alleen voor
do groote lijnen in de landspolitiek had
hij oog eq een waarlijk zeer verdienstelijk
oog.
Toch werd ook hem de districtsfeer
eens te machtig, waardoor hij in een co-
mischo situat'o kwam.
Om deze wel te doorzien moet men n<
een eigenaardigheid van dezen afgevaar
digde kennen. Zoodra ten B:nnenhove
een spreker hol woord beeft, kom! een
bode met een glas water aandragen
bevochtiging der dorstige keel. De heer
Van Idsinga bracht het met zijn gla
echter nooit verder dan tol aan de lip
pen. Automatisch nam hij zijn drinkbek
af en toe op, stond er dan mee te oreeren
en zette 'm weer ongebruikt neer,
werd bij voor zijn betoog in beslag geno
men.
Nu weet iedere spoorwegreiziger da
het station Gouda wel het minst comfor
tabele station van heel Nederland is. De
perrons zijn er smal, de heele inricht in
is er ouderwetsch, wat in den tijd des
heeren Van Idsinga natuurlijk ook
het geval was. Daarover te zwijgen was
hem wat al te machtig.
V/as dat ook eigenlijk wel een district?
belang? Had niet heel het reizend publiek
met dat slation te maken, waar immer,
de treinen "uit den Haag en Rotterdam
samenkomen om voor Utrecht te worde;
aanecngekoppeld. Een druk station dus,
van meer dan lokale beteekenis, met
verbetering waarvan een lalloozc sclian
reizigers gebaat zoh zijn. Ja, ja, daarov.
moest toch eigenlijk wel eens een woordje
gezegd worden.
Zoo is ongetwijfeld de gedachtengan
des afgevaardigden geweest, die dan ook
aan zijn speech een breeden grondslag
i gaf Heel do Kamer voor zoover d
door S.
I.
Ik zal niet trachten U bet h-veu te schet
sen van dezen te vroeg ontslapen jongen
man. Ik weet niets van hem en ken niets
van hem, dan wat ik voor en na gelezen
heb. Maar uit wat ik gelezen heb spreekt
het temperament van een kunstenaar die
eenigo vamen uitrijst boven de groote
massa der schrijvende literatoren: een
scherp inborend intellect, een felle levens
drang, een hartstocht voor schoonheid en
ten slotte een scherp critisch vermogen,
dat zonder twijfel do onaanstastbaren
wel eens koude rillingen heeft bezorgd.
Na zijn dood hebben zijn broer Henri
Bruning en H. Marsman een keuze uit
ziju nagelaten werk gedaan en gebundeld.
Henri Bruning schroef ter inleiding een
In Memoriam" en Marsman een korlo
inhoudrijke karakterschets.
In beider opstel kreunt het verdriet om
het verlies van den begaafden broeder en
vriend. In beiden vlamt als een rustig-
schittcrlicht do dankbaarheid voor liet
schoonc dat hij gaf. voor den mensch,
hij was. In heidon het besef, dat de
dood d'o de bandon der wereld verbreekt,
de zielen vereenigt in wijder en dieper be
grip, waarvan do droomer Novalis zulk
eeu schoone, gepassioneerde vertolking
gaf in zijn vijfde Nachthymne.
Marsman eindigt zijn met hartstocht ge
schreven opstel met do volgende woor
den:
„Gij kunt dit werk, dezo beginselen en
dezen mensch natuurlijk óf verwerpen óf
aanvaarden (gij kunt hem zelfs, als gij
hem eeren wilt, alleen maar óf verwerpen
óf aanvaarden) inaar gij kunt er niet ach
teloos aan voorbijgaan: hij vroeg, en ik
vraag voor hem. heldere vriendschap of
heldere vijandschap, één van twee."
Deze regelen stommen, al naar men ge
disponeerd is, tot weemoed of tot opstan-
dighe:d. De heer Marsman moge zich
overtuigd houden, dat wij zijn entweder-
oder onderschrijven, het publiek, op al
lerlei wijzen ..voorgelicht", gaat Gerard
Brunings werk achteloos voorbij. Het
wordt niet opmerkzaam gemaakt op de le
venskracht van'zijn proza, op het apos
tolische van zijn kunstcriliek, op zijn fana
tieke sclioonbeidsdorst. En indien men
daarop opmerkzaam maakt, dan komt da
delijk de waarschuwende vinger van den
parkwachter omhoog: laat liet rustig blij
ven in de litteraire Ilollandsche eendjes-
ijver en vooral in den Katholieken hoek.
Gerard Bruning, die was zoo.zoo
woest soms en men durft insinueeren, dat
zijn denkbeelden gevaarlijk zijn.... wat
men jaren geleden ook wel eens van Die-
pcnbrock beweerde.
Nu is men tot ander inzicht omtrent den
laatste gekomen.
Marsman schrijft: „Hij was een man,
die zich door de grauwe, gore beslomme
ringen der dagen schreeuwende vrij-
vechton moest naar het wMde stormende
Pchton der aarde, naar de dreunende,
phosphoresseerendo pracht van steden en
havens, naar de glooiende, stroomende
vergezichten buiten zijn stad; hij heeft do
aarde en het leven en dezen in zijn oogen
verloren tijd hartstochtelijk lief gehad; hij
heeft stil en vurig, stormachtig en teeder,
vroom en groot geleefd.
En dezo zelfde jonge man met zijn
eenigszins weemoedige trekken en om
floerste oogen was oen kind in de vroom
heid: een kleine en zwakke gevoelde hij
zich tegenover zijn God, oen onderwor
pene
Verder schrijft Marsmans: „Ei* komt in
dit proza een woeste, forsche pracht soms
gestegen, een snelle, verbeten hijgende
vaart, die ons niet alleen door haar
schoonheid verrukt, maar die ons, de jeugd
van vandaag verrukt en vervoert en oa#
sneller en dieper en voller doet ademen en
ons bloed ontbrandt, omdat hij spreekt met
een stem. die spreekt als de onze: omdat
wij ónze vervoeringen en stilten, ónze ge
dachten en rhythmen en sentimenten, varw
sterkt en vervuld, met de stijgende blijd
schap van het zichzelf in anderen en an
deren in zichzelf to ontdekken, hervinden,
in zijn vervoeringen en stilten, bewegin
gen, rhythmen en sentimenten".
Maar dat is het nu juist. Zóó had Bru
ning niet moeten schrijven. Het had moe*
ten zijn proza zoo zacht als een poeder
dons, zoo heilzaam als purol, zoo vlak als
het water van een Hollandsch kanaal, en
zoo opvoedend als een traktaatje. Het
had niet moeten zijn „een proza rood- en
wit-gloeiend als staal", al „ontsproot do
diepste drijfveer van zijn leven en werken
uit zijn geloof" dat evon hartstochtelijk
als sterk was.
De Hollandscho critick zal met de plaats
bepaling van Gerard Bruning heusch nog
wel cenigo generaties wachten Zij mist
den moed tegen een communis opinio in
te gaan. die in dit geval uit achtelooze
onverschilligheid bestaat. En liever dan
in een nobel enthousiasme zich somtijds
te vergissen, gaat zij schouderophalend
voorbij, snugger overtuigd, dat kijken hoo
het dubbeltje rolt, de hoogste levenswijs
heid is. O, die Franschen, die enthou
siastelingen, dio zich in hun geestdrift zoo
heerlijk kunnen vergaloppeeren!
Ret is in Holland moeilijk de grootheid
van txjdgenooten te waardeeren Men kan
trouwens ook moeilijk weten of iemand
waarlijk groot is. Maar het ergste is, dat
men er zich ool| weinig moeite voor geeft.
Vondel stopte men op de bank van lee
ning; Rembrandt liet men crepeeren in
armoede, een liedjeszanger die een maat
schappelijke positie bekleedde werd altijd
hooger gewaardeerd dan de koningen der
kunst. Het oud-Hollandsche regenten-ge
slacht der 17e eeuw vond zijn waardige
opvolger in den bourgooissatisfait der 19e,
die dichters en schilders tot nut en ver
maakt gebruikten en parasiteerden op
hun armoede. Bleek later, meestal voorge
licht door het buitenland, dat iemand iels
had bijgedragen tot bet surplus van den
nationalen roem, dan kwamen de stand
beelden, de feesten en de zichzelfverheer-
lijkende feestredenaars.
Het klinkt scherp dozo dingen te zeg
gen. Maar zijn zo minder waar, als men er
luchtig omheen praat en de kortzichtig
heid van het voorgeslacht vergoe'ijkt,
waarmee men in den grond eigen menta
liteit vergoelijkt en het Pilatuswoord voor
zijn rekening neemt: „Ik wasch mijn han
den in onschuld!"
Gerard Bruning was iemand, die heel
scherp aanvoelde, hoe groot onrecht den
grooten soms werd aangedaan, en op
scherpe wijze uitte bij dat
Dat is niet prettig. Inderdaad! Het is
soms ook niet prettig, dat men de roer
selen van eigen psychisch leven ontdekt.
Maar 't is noodzakelijk voor do zelfopvoe
ding.
Voor een volk is bet niet prettig gewe
zen to worden op de tekortkomingen van
het nationaal inzicht. Maar 't kan heel
heilzaam zijn.
Bruning schreef een korte essay over
Rembrandt, 30 bladzijden druks Maar
deze bladzijden openen een diepen kijk
op den mensch en den kunstenaar, dieper
dan menig werk vol van lyriek en offi-
cieelo bewondering.
We zullen om to beginnen uit dit Rem'
brandt-opstel een paar fragmenten aanha
len.
dan bij de Waterstaatsbegrooting heel is
luisterde met belangstelling: wat zou
daarvan groeien?
De spreker had nog altijd niet precies
gezegd waar het om ging, maar eindelijk
moest het er toch too komen. Het glaasjo
water werd in gedachten opgenomen,
naar den mond gebracht en toen ging hel
zoo:
Om een voorbeeld te noemen, meneer
de voorzitter, van toestanden, dio drin
gend verbetering behoeven, zij het mij
vergund te wijzen op het station te
Gouda.
Daverend gelach. Toen n.l. do luiste
raars, meest allen districtsbepleiters, er
voeren, hoo ook deze afgevaardigde in de
districtsfuik gcloopen was, gaven zij aan
hun vroolijkheid daarover onverholen
lucht, tot groote verbazing van den heer
Van Idsinga, die mot in de eene hand
zijn glaasje water, in do andere zijn pa
pieren verbaasd rondkeek. Maar hij redde
handig do situatie, want terwijl hij het
glas neerzette riep hij pathetisch uit:
Do heeren moeten daar niet om
lachen, 't Is om te huilen.
Nu, dat was 't ook en dat is het nog
Met dat station te Gouda bedoel ik.
O, er kunnen in de Kamer van die leuke
momenten voorkomen.
Zoo zie ik nog altijd in den geeet dien
afgevaardigde uit het Zuiden, dio maar
niet aan 't woord kon komen voor zijn
Vrijdagsche vraag.
Men kent dat parlementaire vragen-
instituut, hetwelk zoowel mondeling
lijdens de zittingen als schriftelijk
'ijdens de vacanties in werking is.
Mondeling gebeurt zulks iederen Vrij
dagmiddag. De vragen zijn den minister
van te voren ter hand gesteld, zoodat hij
niet voor verrassingen komt .te staan, ter
wijl die vragen bovendien onderworpen
zijn aau de censuur van den voorzitter.
De machine zit goed in elkaar. Het ant
woord van den minister mag tot een
nieuwe vraag leiden, maar meer dan 5
minuten zijn daarvoor niet toegestaan,
zoodat bet nooit het karakter eener inter
pellatie krijgen kan.
Nu was die Zuidelijke afgevaardigde
aan de beurt om zijn vraag to stellen:
het stond op de agenda. Maar ziet: er
was juist een minister aan 't woord, zoo
dat het oven duurde eer do voorzitter zeg
gen kon: „Het woord is aan den heer X.
tot hot stellen oener vraag aan den neer
minister Y''.
Nu wilde de heer X. graag met den
middagtrein naar zijn woonoord, dat hij
anders dien dag niet moer bereiken kon.
Hij pakte zijn tasch al in, keek op de
klok en stond te popelenMag ik
haast.
Daar kreeg hij 't woord. Vlug las l.ij
ziju vraag voor en verdween door -het
groene deurtje nog vóór do minister kon
opstaan om to antwoorden. Hij haalde nog
net zijn trein en het antwoord, dat toch
plechtstatig werd gegeven, hebben hij
en.zijn kiezers wel uit de krant ver
nomen.
Natuurlijk ziju zulke oomischo momen
ten niet schering en inslag ten Binnenhove,
maar wie vanaf de perstribune dag aan
dag het parlementair leven gadeslaat
valt er toch allerlei merkwaardigs to
speuren. Zoo schrijft er do adat voor, dat
minis tors zet els, al staan er nog zooveel
leeg rond do regeeringstafel, slechts door
ministers bezet worden. Zelfs wanneer
een afgevaardigde mot een minister staat
to praten zal hij zich nooit naast dezen
nederzetten. Menigeen zou wol graag,
maar zoolang do tijd niet gekomen is om
er het recht toe hebben, waagt niemand
zich er aan. Hij zou zich bespottelijk
maken.
AJO.
LEVENSWIJSHEID.
Men schaamt zich dikwerf zich te too
nen zooals men is, men moest zich echter
schamen om zich anders voor te doen dan
men is.
De weg is glad, de afstand klein van
jokkernij tot zonde.
Een ontevreden mensch overkomen
steeds onaangenaamheden, terwijl hij dio
opgewekt is, reden hoeft tot blijdschap.
Volharding moet bij ons streven voor
zitten; wie iets ten halve doet, doet niets
en is het beier niet begonnen te zijn.