1 Steeds lager.
Rechter: Beklaafde, gij behoort tot
een goede familie, maar slechte kameTa-
'den hebben u ten ondergang geleid. Vroe
ger was uw gedrag onberispelijk, later
echter hebt gij met slechte gezelschappen
kennis gemaakt, de lagere milieux opge
zocht en
Beklaagde: Ja, ton slotte beD ik dan
bij u terechtgekomen!
De gedienstige.
Mevrouw: Wat is dat? Waarom heb
:je je een dergelijk stuk vleesch vol been
in de handen laten stoppen?
CORRESPONDENTIE.
Lieve Neefjes en Nichtjes,
„Wanneer komt de uitslag van den wed
strijd?" zegt Piet; „Is al geloot?" vraagt
Jan en in gedachte, ziet hij zich den eer
sten prijs al toegewezen. „Hebben er veel
meegedaan? repliceert Mietje, die de kans
zoo „groot mogelijk voor zich hebben wou,
en dus het aantal liefst tot een minimum
zag beperkt En zoo vraagt deze dit en een
ander iets anders, maar toch ligt in
iedere vraag zoo duidelijk te lezen, wat in
elks hart omgaat, idat ik er wel eens om
lachen moet en bij me zelf denk, kijk,
kijk, dat had ik nu van hem of haar niet
gedacht, want eerlijk gezegd en stilletjes
onder ons.... gezegd en gezwegen: hoofd
doel is en washet winnen van een
prijs, ofzou ik met nou toch heusch
vergissen?
Maar hoe het pok zij of niet en zij, ik
ben tevreden, maar dan tevreden. Ver
beeldt U, daar ligt een stapel brieven voor
mij van over de vierhonderd. Is dat wat?
Ik wou dat jullie dien berg 'ns konden zien
De Directie vindt dat succes zóó mooi, dat
zij mij verlof gaf, nog een extra boek als
troostprijs te geven en al heb ik nou
de 100.000 niet getrokken jullie schijnt
slecht voor me gebeden to hebben, hoor!
ook ik zal een boek beschikbaar stellen,
zoodat we nu vier troostprijzen zullen ver
loten plus idan nog de acht gewone prijzen.
Ik heb leuke versjes gekregen, als proef
plaats ik van Cadier vandaag reeds het
A B G; de volgende week volgt dan een
aardige attentie van Pierre en zoo komen
achtereenvolgens alle Neefjes en Nichtjes
aan de beurt, die wat instuurden geschikt
voor ons „Hoekje".
Ik hen eens benieuwd, wie de gelukki
gen zullen zijn. Ik kom van de week met
het nazien, corrigeeren en schiften klaar
en zal de volgende week de volledige lijs
ten laten plaatsen. Onnoodig te zeggen,
dat jullie eens goed moet nota nemen van
de Neefjes en Nichtjes van buiten en in
(1e stad, die aan dezen wedstrijd hebben
deelgenomen. Tot Zaterdag, clan is alles
klaar en zal de uitslag bekend gemaakt
worden.
Jullie liefhebbende,
Oom W i m.
WIE?
Een verhaal van Oom Wim.
V.
Jan begint met het eenvoudige werk,
zooals iedere leerling dit doet en toont veel
ambitie en aanleg. Van 't eenvoudige klimt
hij langzaam op tot het meer moeilijke van
bet vak.^ Door de redding van „Mijnheer",
staat hij, zooals te begrijpen valt, èn bij
mevrouw èn bij de eenige dochter, een
meisje van zijn leeftijd, van begin af aan
in een goed blaadje. Het duurt dan ook
geen twee jaar, of hij wordt als kind in
huis behandeld en onze goeie Jan heeft
eer de_ vijf jaar om zijn de zekerheid,
dat hij niet alleen de zaak, waarop hij
thans nog werkzaam is, weldra de zijne
kan noemen, maar ook, dat hij de hand
van de dochter des huizes krijgt, waardoor
zijn geluk meer dan volmaakt is. Van do
twee andere broers, heeft hij in die vijf
jaar niets meer vernomen. Hij verheugt
zich nu reeds hij de gedachte, dat hij, als
ze aau het ouderlijk huis samenkomen,
niet met leego handen zal aankomen,
maar vast en zeker op den schat kan reke
nen, waarover vader sprak bij hun ver
trek. Nog even geduld en dan is de dag
aangebroken, en zal hij zijn ouders toouen,
wat goed gedrag en noeste vlijt in do we
reld beteekenen.
En Piet dan? Zou Piet, de sterke, ro
bust© Piet; de oudste van het drietal schip
breuk geleden hebben, waar do andere
Keukenmeid: Ja, mevrouw, ik zei ook
al tegen den slager: „Nou, als 't voor mij
was, zou ik het niet willen!"
Begrijpelijke vraag.
Zij: Er zijn maar twee mannen, die
ik werkelijk bewonder.
Hij: "Wie is de andere?
Beeldspraak.
George: Betty heeft altijd zoo'n
kruiidje-roer-me-niot-achtig gezicht!
Gerald: Dat verwondert me niets. Op
pas geverfde deuren zet men óók altijd
„Niet aankomen"!
twee slaagden? Zou hij alleen met leege
handen komen en moeten getuigen: het
geluk was niet voor mij; mijn taak js niet
volbracht. Wij zullen zien.
Piet was de laatste, die op stap ging en
koos den weg, die naar een groot dorp
leidde.
Hij vorderde langzaam. Waarom ook zoo
hard te loopen? Er is niets, dat hem
drijft, of het moest den honger zijn, maar
daar weet hij wel raad op. Er staan fruit-
boomen in de boomgaarden bij de vleet,
c-ii wat hindert een turfje in het veen,
denkt hij bij zich zelf. Geen zorg dan
ook voor morgen!
Toch valt hem den weg lang en nog altijd
is hij er niet, waar de slanke toren oprijst
uit het groen dor boomen eu als een trou
we wachter daar slaat, temidden van die
eenvoudige brave zielen, wier geschiedenis
hij allen kent.
Tot opeens een brandklok luidt.
Hij kent dat geklep wel, en zet het op een
loopen. Misschien kan hij van dienst zijn
en de behulpzame hand bieden, waar zoo
veel handen te kort zullen komen om den
brand te blusschen.
Het heele dorp is in rep en roer.
Een Tossche gloed kleurt de avonddon-
kerte rood.
Piet nadert al meer en meer.
Van alle kanten komen do menschen
aanloopen.
De brandspuit geeft zooals dat op de
dorpen veelal het geval is, weinig of geen
water, zoodat. het vuur niet kan bedwon
gen worden, maar om zich grijpt met een
snelheid, des te grooter, daar ales zoo kurk
droog is. Piet is ter plaatse.
Een hulpkreet snijdt door de lucht en
komt uit het brandende gebouw.
Een zieke moeder bevindt zich nog bo
ven. Wie durft het brandende gebouw
binnen te gaan.
De vlammen lekken reeds aan de trap,
die toegang biedt, vanwaar de kreten ko
men.
Niemand heeft den moed meer.
De smid is radeloos. Hij is reeds op ja
ren en niet vlug ter been.
Piet bedenkt zich niet lang.
Ik zal uw vrouw redden.
Begiet me nat vlug, vlug, er is geen
minuut te verliezen.
Werktuigelijk, doet men wat de vreem
deling zegt.
Nu vliegt hij .het brandende huis binnen
en weldra verschijnt Piet voor het raam,
dat hij inderhaast openschuift en de zieke
vrouw in een paar dekens gewikkeld naar
beneden laat vallen, waar sterke mannen
met lakens en dekens haar opvangen.
Dan volgt bij! De trap is ingevallen.
Hij laat zich uit het raam langs den
muur naar beneden glijden en komt ©.inde-
lijk behouden en wel op de straat terug.
Zijn haren'zijn verschroeid en hier en
daar heeft ie een kleine brandwonde op-
geloopen.
Men prijst zijn houding en vele handen
worden hem gedrukt.
De smid kan geen woorden vinden om
hem te bedanken.
Met donderend geweld stort het huis in.
Het is één rookende puinhoop nog.
Een kwartier te laat en de vrouw zou
reddeloos in de vlammen omgekomen zijn.
Hoe is je naam. redder mijner
vrouw! Zoo zul je niet vertrekken en
heengaan. Al ben ik maar een eenvoudige
smid, ik bewonder moed en kracht.
Mijn naam is Piet en deed wat mijn
plicht gebood.
Neen, meer dan plicht! Hoe kan ik
je beloonen mijn vriend voor een leven,
dat me dierbaar was?
(Wordt vervolgd).
Willem Tel!.
naverteld' door Jan v. d. Kwartel.
(Slot).
Teil werd onder in het schip geworpen
Jantje werd weer door den goede deur
waarder opgenomen. De hertog zelf ging
mee. Daar vaart het schip weg. Met woe
dende blikken kijken de menschen het na.
Al spoedig is liet schip een eind weg. Het
wordt onrustig. De lucht betrekt. Een
storm steekt op. Weldra slaan de golven
over liet dek. Het schip is aan de golven
ten prooi. De stuurman kan het roer niet
meer vasthouden. Do hertog op het land,
zoo „dapper", zit nu te beven als een
klein kind. „Is er dan niemand idie het
schip kan besturen", roept hij uit. „Ja,
hertog, Willem Tell is do eenige, wie het
schip zal kunnen houden". „Zet hem dan
aan het roer".
Willem Teil werd voorgebracht.
„Kunt gij het schip besturen?" vroeg
de hertog. ,,Ja, heer" antwoordde Teil.
..Maar de vrijheid krijgt gij niet", hernam
do hertog. „Goed", knikte Teil. Hij nam
liet roer ter hand. Maar zonder dat de
anderen 't merkten, stevende hij recht op
den kant af. Daar gekomen ging hij op den
rand staan, stiet hot schip van zich af en
sprong toen op den kant. Kalm wachtte
hij af dat de hertog aan wal zou komen.
De wind was gaan liggen en spoedig lag
bet schip aan den kant. Daar verscheen
de hertog en riep schuimbekkend van
woed: „Grijpt hem, mannen". Willem Teil
nam echter den vergiftigen pijl, mikte en
de hertog sloeg de armen in de lucht
en viel dood neer. De soldaten waren zelf
ook blij. dat de hoogmoedige hertog dood
was. In triomf voerden zij Willem Teil
naar de hofdstad en daar werd hij tot her
tog gekozen.
Gemak dient den mensch.
Waarom staat de tram hier stil, con
ducteur?
Er is een vat bier uit een goederen
wagen gevallen.
Daarvoor is toch geen kwartier op
onthoud noodigl Rol het even terzijde!
Jawel, maar we drinken het eerst
leeg, dan rolt het gemakkelijker!
Een dichtsnaar aangeraakt.
Rechter: Dertig dagen....
Beklaagde: O. dat rijmpje ken ik
wel: dertig dagen heeft November, April,
Juni en September!
Komt men heden ten dage in Bern, dan
ziet men op het marktplein een stand
beeld van een man wiens hand rust op het
hoofd van een klein jongentje, en er onder
staat te lezen: „Dit is Willem Teil, de
hold van Zwitserland.
(Voor de Groeten).
Gevallen en opgestaan.
Een oorspronkelijk verhaal door Ellen.
H.
De villa van Lilian's, ouders was ver
licht eu de klank van muziek drong in
z'n oor. Voor hem waren het schrille dis
sonanten. Zacht sloop hij naar het venster
daar was ze, mooi en blond, ze lachte. Hij
belde en ging binnen.
„Dag Lilian! Lag Pascal, wat hen je
bleek, is er iets." „Lilian ik kom je zeg
gen. dat ik een geruineerd man ben.
ik heb niets meer, maar wil je op me
wachten Lilian? Ik zal voor je werken al
moest ik er voor sterven."
„Geruineerd", herhaalde ze alsof de
heteekenis langzaam tot haar doordrong,
„ben je arm. Pascal"? Hij knikte, kon
riets zeggen. „Je begrijpt Pascal", ze
speelde met haar ring en keek niet naar
hem, „dat vader niet toestaat!"
„Dat vraag ik je niet", viel hij uit, „eens
zal ik weer dezelfde zijn, wil je wachten
Lilian". Ze lachte nerveus, „och maak je
dan maar geen illussies meer Pascal, het
is beter dat we.elkaar dan maar ver
geten". „Meen je dat" vroeg Pascal heesch?
Ja, we kunnen toch niet trouwen en ik..
Papa zal' 't.Er bevroor iets in Pascal,
hij uitte geen woord en ging. Glimlachend
kwam ze weer bij het gezelschap terug. Ze
lachte en zong, terwijl Pascal zich met
langzame schreden verwijderde van het
huis. Een schaterlach en een paar schelle
tonen schalden hem honend na uit de
verlichte villa.
Op de voorplecht van het vertrekkende
schip stond een jonge man, die met bran
dende oogen de wegvagende kust nakeek,
juist op bet oogenblik dat een huisknecht
de oude baron slaoeiid vond. Hij lag in de
leunstoel met het hoofd opzij gezakt. De
grijze dienaar schudde het hoofd. „Pascal"
murmelde de ba^on ontwakend „Pierre
waar is mijnheer Pascal". „Ik denk boven
Mijnbeer de Baron",'zei Pierre en was al
weg om zicb te gaap overtuigen.
Spoedig, was bij' terug, groote bezorgd1-
beid in z'n oogen. „Mijnheer Pascal is niet
op z'n kamer oir hef bed is onheslapen"
„Groote God", steunde de baron, „zou hij
weg zijn, ervandoor. O, hij heeft het geld
natuurlijk mee. O, God, hij moest om 4 uur
de schuld voldaan hebben. Hij rende naar
de kamer van z'n zoon. Een brief lag op
tafel. Aarzelend opeiide de Baron hem en
las:
„Vader!
Hier is het geld om de eer van uw
naam en nageslacht te redden. Vergeef me,
maar ik kan geen dag langer onder dit
dak doorbrengen. Ik hen een arm man en
zal elders m'n geluk gaan beproeven. Om
wille van onze lieve doode smeek ik U keer
terug vader, stort u niet verder in 't ver
derf. Doe geen nasporoingen naar mij,
Pascal de Mont et Blaz zal opgehouden
hebben te bestaan.
Pascal".
Deze brief viel uit ,z'n hand. „Pascal,
m'n jongen", kreet de oude man, doch
slechts de muren hoorden hem, vernietigd
viel hij in den stoel. Nu zag hij pas in al
z'n grootte, waar hij de oorzaak van was
geweest, zichzelf geruïneerd, het geluk van
Pascal verwoest. Hij \yas z'n jongen kwijt"
door z'n eigen schuld. Hij keek rond in
het vertrek, ieder meubelstuk leek een
aanklacht tegeir hein en met vurige letters
las hij eigen schuld.eigen schuld. Nee,
hier hield hij het niet langer uit. Hij liep
naar de kleine zaal. De zware gordijnen
waren nog gesloten.
(Wordt vervolgd)
Bill Tcwn en James Bellow
door La Bousilleur.
HL
„Moeders dood."
Na don Ghristelijken groet verrichtte hij
de H. Handelingen, waarna zij met hun
zij de 'zieke Bill bij zich en snikkend kwam
de zieke Bill bij zich en snikkend kwam
Bill tot haar: „kom jongen, schrei niet en
wees moedig, denk toch dat we eens allen
met elkaar vereenigd zullen zijn en Bill,
daar in dat kastje ligt een ring, neem hem
en mocht je vader nog eens terug komen,
geef hem dan aan hem als gedachtenis en
zeg, dat ik nog nooit aan hem getwijfeld
hebt, dat hij om eerlijke reden vertrokken
was!" Dit alles was met tusschenpoozcn
gezegd en even was het stil in de kamer,
daarna vervolgde zij, met steeds zwakker
wordende stem: „Dokter wees toch voor
mijn Bill gelijk gij gezegd hebt, een twee
den vader.... Zie Bill wil gehoorzaam
zijn aan den pater en den dokter.... en
bidtoch altijd eenbeetje., voor
mijdag lieve mandag mijn jon
genHet laatste werd heel zachtjes
gezegd, nog een zucht enzij was niet
meer. Buiten het geknetter der kaarsen
werd alleen hot bidden vernomen en het
zachtjes snikken van Bill.
Na een half uurtje sprak de dokter
zachtjes tot Bill. „Ga mee mijn jongen
naar mijn huis dat is beter voor je." En
Bill ging heen, na nog één blik geworpen
en een kus op het gelaat der lieve doode
De schuld van den dokter.
Mijnheer: t Is toch treurig, kindlief,
zooals jij mijn geld verslindtl
Mevrouw: Je weet toch, beste man,
dat de dokter je laatst gezegd beeft, dat je
mij moest laten eten, waar ik zin in bad.
Een moeilijk vraagstuk.
Wanneer ga je trouwen?
Ja, dat is moeilijk te zeggen. Ik wil
hem niet, als hij dronken is en als hij
nuchter is wil hij mij niet.
Wonderbare dingen.
Gisteren heb ik in de music-hall een
gedrukt te hebben, de laatste vóór de be
grafenis. Ook de pater ging, na eerst een
Katholieke buurvrouw gewaarschuwd te
hebben om een oogje op de kamer te hou
den.
Het is in den ochtend van den Sen Aug.
10... Een begrafenisstoet gaat langzaam
door iele straten van New York. Het is een
zeer eenvoudige begrafenis en slechts ge
volgd door een koets waarin de dokter en
Bill zitten. Eindelijk rijdt men de begraaf
plaats op. Pater Handson zal den dienst
verrichten. Reeds ziet Bill den v.ersch ge
graven kuil en een weinig daarna wordt
do kist in de groeve gelaten. Door tranen
verstikt fluistert Bill: „Slaap zacht lieve
moeder", en hij gooit 'n schepje aarde op de
kist in do groeve. Lang reeds zijn de men
schen .verdwenen en nog knielt Bill hij het
graf. Totdat hij een tikje voelt op den
schouder, het zijn de dokter en de pater
„Kom mee Bill", fluistert de priester. En
werktuigelijk gaat hij mee, wel wetend dat
hij met dozen dag een nieuw leven gaat be
ginnen.
(Wordt vervolgd).
Pietje de Klepper
door Wim Simons.
II.
Pietje leert loopen en begint"
te spreken.
Op tweejarigen leeftijd begon ons Pietje
te spreken en liep waggelend en kruipend
van stoel tot stoel. Hij kon vier woorden
zeggen, nl.: Pappie, Mamaatje, Pietje en
Klepper. De woorden dus die het meest
te pas komen.
Met de poes „Minetje" is hij kwade
vrienden: hij trapt haar wel eens op de
pooten of staart en poes geeft hem als
dank dan 'n paar flinke krabbels op de
hand of 't gezicht. Dan zet Pietje 'n mond
cp, dat Moeder en Vader verschrikt aan
komen loopen en vragen wat er was. „Pap
pie, Mamaatje...." snikt Pietje, maar de
rest kon hij niet zeggen en brengt door
wijzen op de poes en op de schrammen
zijn ouders op de hoogte van wat er gaan
de is. Moeder de Klepper vooral denkt er
niet aan dat poes er niets aan kan doen en
sluit haar op in het kolenhok, waar poes
je zoo miauwt, dat vader haar weer los
rond laat loopen. En als Pietje haar weer
ziet. begint het lieve leventje weer. Moeder
bromt dan wel eens op dien onvoorzichti-
gen vader, die haar kind z.oo." maar aan ,,'t
gevaar" blootstelt. Het blijkt al gauw dat
ons Pietje 'n groote deugniet zal worden,
dit is wel te zien aan z'n ondeugend
lachende oogjes. Vader had een klein krui
denierswinkeltje opgericht en Pietje maak
te er gebruik van om suiker, koffie, thee
enz. naar buiten te sleepen om het aan z'n
vrendjes te laten zien. Aan één jongetje
had hij 't land, dit was Gerrit de Buik, een
dik jochie, die z'n naam aldus eer aan
deed. De reden dat dé twee geen vriend
schap hadden gesloten, was hieraan te
wijten: Eens had Pietje 'n hoop koffieboo-
nen naar buiten gehaald, toen Gerrit zei:
„Kaik es, dat jochie mot zeker koffieboo-
nen voor z'n Moesie malen". Pietje was
nijdig geworden en gaf Gerrit een standje,
daarvoor laatstgenoemde zijn vader ging
halen. „Zeg, brutale kraai, waag jij je nog 1
eens an mijn Gerritje te komen, dan sla ik
je doormidden".
Daar kwam 'n politieagent. „Hei, me
neer, U wilt toch zeker geen moord op uw
geweten hebben." „Nee agent, 't was maar
'n lolletje, maar krijgen zal ik den aap,
er. de Buik wou Pietje achtervolgen, maar
waar was deze gebleven? Was hij al naar
-huis? De Buik vond het 't beste maar 'ns
bij de Klepper te gaan hooren, waar de
schavuit zat en we zien de Buik den win
kel van de Klepper instappen. Moeder
komt voor.
„Wat is er van uw dienst meneer?"
„Niksalleen mot ik ie vragen of
Pietof hoe heet die.... thuis es"
„Nee.... hij is buiten, kom je vragen of
t' ie met je Gerrit wil spelen".
„Met Gerrit.... nee hoor.... maar ik
mot 't ventje hebben en dan zal hij er van
losten." En de Buik stapte den winkel uit,
boos omdat hij Pietje nog niet bad. Waar
was deze gebleven?
Toen de Buik met den agent stoiul te
pralen was Pietje vlug weggeslopen. Naast
vaders huis stond 'n regenton, fluks was
hij eringekropen en was stil op den bodem
gaan zitten, juist toen de Buik weer va
ders winkel uitkwam, kwam er water uit
cl en dakgoot.
„Brr...." zei Piet, de Buik pakte hem
"bij zijn kraag en rammelde hem door-
elkaar.
„Au...., au.... la je los.... hé....
hé...." snikte 't arm Pietje en liep hui
lend weg. Daar kwam de vader van Piet.
„Wat is er aan de hand Piet", vroeg bij.
„O, Paatje, die man heeft me toch zoo
geslagen".
„Maar de Buik. dat is toch geen doen,
kijk me dat kind er 'ns uitzien, 't bloedt
ook al, schaam je kerel!" En boos liep
vader weg.
(Wordt vervolgd).
Een Indianen-geschiedenis.
't Werd avond. Purperrood goot de
avondzon haar laatste stralen over de
wijde prairieën, waar het hooge gras af
en toe door een licht windje werd bewo
gen. Met kleine zachte golfjes stroomde
man gezien, die piano speelt en toch' en0n
handen heeft.
Ik heb wel een vrouw, die geen stem
heeft en tóch zingt.
Ook een manier.
Landlooper: Ik ben eigenlijk een ver
maard letterkundige, mevrouw. Ik heb
zelfs een hoek geschreven, getiteld: Jt])0
honderd manieren, waarop men geld kan
verdienen!"
Dame: En gij vraagt me ondersteu
ning?!
Landlooper: Zeker: bedelen was één
van die manieren!
het water in de Mississippi voort tus-
schen de grasvelden. Hier en daar in de
verte zag men reeds een kampvuur van
een stam.
Onder een paar boomen lagen enkele
wakers, die de wacht moesten houden over
twee jonge meisjes, die beiden aan
een boom gebonden waren.
„Zusje", zoo sprak het jongste, een
meisje van ongeveer acht jaar, „wat zal
vader over ons schreien nu deze woeste
Indianen ons gevangen hebben, hoe zullen
we thuis komen?"
„Stil zusje", sprak de oudste, „laten ze
.ie niet hooren. Bidt maar tot den Grooten
Manitoe (God) of hij ons wil redden en.."
Het meisje zweeg, teneinde haar jong
zusje niet van streek te maken. Want zo
wist heel goed dat zij morgen naar de
martelpaal zouden geleid worden. Doch
het kleine meisje scheide maar door en
zoo werd het middernacht.
Drukte was er onder de stam der
Sioux. Hoewel al bijna middernacht, lie
pen de krijgers op en neer. Het opper
hoofd zat in zijn tent te peinzen en ween
de bitter. Den vorigen nacht had een 'an
dere stam zijn twee dochtertjes gestolen.
En tot nog toe was kij niets van hen te
weten gekomen Maar de stam was dicht
bij hun stam, nl. de stam der Sioux Pater
de Smet zat bij hem, en verklaarde, dal
hij dezen nacht nog een H. Mis zou lezen
voor den terugkomst der kinderen. „0,
pater", zoo sprak het opperhoofd. „Bidt
den Groote Manitoe dat m'n twee lieve
kinderen terugkomen. Dan zal ik, m'n krij
gers en de geheele stam Christen wor
den?"
Pater de Smet voldeed direct aan dit
verzoek.
Intusschen stonden de kinderen nog be
vreesd aan de paal. De maan scheen hel
der,. en het jongste meisje was reeds in
slaap gevallen.
Doch wie nadert daar. 'n Klein lief meis
je, in wit kleed gehuld, loopt stil op de
kinderen toe. „Stil", zoo spreekt ze, „ik
zal jullie redden." Het oudste meisje we'.,t
haar zusje. Zonder moeite breekt het meis
je dé touwen door en geleidt de kinderen
over den weg. Buiten het kamp der India
nen gekomen, brengt ze hen op de jacht*
gronden der Sioux. En wijst hen den wèg
hoe -ze verder moeten gaan. D, n is ze
spoorloos verdwenen. De meisjes loopen
door, en de tenten der Sioux V-jjgen zo
reeds in 't oog. Doch nat is dat, ze hoo
ren voetstappen op den grond Vlug krui
pen ze in het kreupelhout langs den wtg
Eenige Indianen van de stam der Raven
loopen zoekend voorbij, 't Zijn krijgers
van de stam waar zij gevangen zaten. Het
jongste meisje drukt zicb hoe langer hoe
dichter tegen de borst van haar zusje:
„Ach, lieve Tula, nu hebben ze ons weer"
„Stil zusje. Stil als hooren ze...." Meer
zei ze niet, "want juist komen vier India
nen voorbij met dolk en knots gewapend.
„Als we ze krijgen zullen we ze dubbel
martelen", mompelt er een. Meer India
nen komen voorbij. Doch door bizöndere
bestiering God zocht er geen een in het
kreupelhout. Toen de laatste voorbij was
waagden het de kinderen, hun weg voort
te zetten. En kwamen veilig bij bun vader
En het opperhoofd hield woord. Dienzelf-
den morgen doopte de Pater de geheele
stam, en won ze voor het H, Geloof.
Adr. Gornelissen
Nieuw ABC
door Cadier.
A is de aanvang van dit „kunstvol"
product,
B de b e r u s t i n g, als 't jammerlijk
mislukt.
C is de courant, die we gaarne lezen,
D dat „D o." Leidsche natuurlijk moet
wezen:
E is de emotie als we „Ons Hoekje"
in kijken
F is „f ij n" als we daar onze naam in
zien prijken.
G is 't genot zelf verhalen te verzinnen.
H is de hoop op den eersten prijs te
winnen.
I is de idee voor het „G-wedstrijd-
.verhaal",
J is de jubel en gaat over in kabaal.
K zijn de knoeiers, die loten niet mee.
L is de 1 e s die zij kregen, o jé.
M het vermaan, netter werk voortaan
hoor!
N zijn Oom Wims neven en nichten
allen in koor
C) is October, de maand van wedstrijd-
droomen.
P zijn de prijzen, ik zeg dit zonder
schromen,
O is de quitantie van het koopbureau.
R zijn de raadsels, als steeds heel
mak'lijk en mooi,
S is de strop voor wie geen prijs
kreeg maar 'n niet!
T is de redactioneel© tafel, zoo je ziet.
U is de uitkomst van Raadsel no. zes,
V is de verrassing, die volgt uit
die les.
W is Oom W i m, onze Oom, door iedereen
gekend en geëerd,
X is nog steeds de onbekende en wis
zeer geleerd.
Y is de ij v e r, voor luie een ellende,
Z zal de zucht zijn: Goddank, 'k ben
aan 't endel
VOOR ONZE KINDEREN.