1 Steeds lager. Rechter: Beklaafde, gij behoort tot een goede familie, maar slechte kameTa- 'den hebben u ten ondergang geleid. Vroe ger was uw gedrag onberispelijk, later echter hebt gij met slechte gezelschappen kennis gemaakt, de lagere milieux opge zocht en Beklaagde: Ja, ton slotte beD ik dan bij u terechtgekomen! De gedienstige. Mevrouw: Wat is dat? Waarom heb :je je een dergelijk stuk vleesch vol been in de handen laten stoppen? CORRESPONDENTIE. Lieve Neefjes en Nichtjes, „Wanneer komt de uitslag van den wed strijd?" zegt Piet; „Is al geloot?" vraagt Jan en in gedachte, ziet hij zich den eer sten prijs al toegewezen. „Hebben er veel meegedaan? repliceert Mietje, die de kans zoo „groot mogelijk voor zich hebben wou, en dus het aantal liefst tot een minimum zag beperkt En zoo vraagt deze dit en een ander iets anders, maar toch ligt in iedere vraag zoo duidelijk te lezen, wat in elks hart omgaat, idat ik er wel eens om lachen moet en bij me zelf denk, kijk, kijk, dat had ik nu van hem of haar niet gedacht, want eerlijk gezegd en stilletjes onder ons.... gezegd en gezwegen: hoofd doel is en washet winnen van een prijs, ofzou ik met nou toch heusch vergissen? Maar hoe het pok zij of niet en zij, ik ben tevreden, maar dan tevreden. Ver beeldt U, daar ligt een stapel brieven voor mij van over de vierhonderd. Is dat wat? Ik wou dat jullie dien berg 'ns konden zien De Directie vindt dat succes zóó mooi, dat zij mij verlof gaf, nog een extra boek als troostprijs te geven en al heb ik nou de 100.000 niet getrokken jullie schijnt slecht voor me gebeden to hebben, hoor! ook ik zal een boek beschikbaar stellen, zoodat we nu vier troostprijzen zullen ver loten plus idan nog de acht gewone prijzen. Ik heb leuke versjes gekregen, als proef plaats ik van Cadier vandaag reeds het A B G; de volgende week volgt dan een aardige attentie van Pierre en zoo komen achtereenvolgens alle Neefjes en Nichtjes aan de beurt, die wat instuurden geschikt voor ons „Hoekje". Ik hen eens benieuwd, wie de gelukki gen zullen zijn. Ik kom van de week met het nazien, corrigeeren en schiften klaar en zal de volgende week de volledige lijs ten laten plaatsen. Onnoodig te zeggen, dat jullie eens goed moet nota nemen van de Neefjes en Nichtjes van buiten en in (1e stad, die aan dezen wedstrijd hebben deelgenomen. Tot Zaterdag, clan is alles klaar en zal de uitslag bekend gemaakt worden. Jullie liefhebbende, Oom W i m. WIE? Een verhaal van Oom Wim. V. Jan begint met het eenvoudige werk, zooals iedere leerling dit doet en toont veel ambitie en aanleg. Van 't eenvoudige klimt hij langzaam op tot het meer moeilijke van bet vak.^ Door de redding van „Mijnheer", staat hij, zooals te begrijpen valt, èn bij mevrouw èn bij de eenige dochter, een meisje van zijn leeftijd, van begin af aan in een goed blaadje. Het duurt dan ook geen twee jaar, of hij wordt als kind in huis behandeld en onze goeie Jan heeft eer de_ vijf jaar om zijn de zekerheid, dat hij niet alleen de zaak, waarop hij thans nog werkzaam is, weldra de zijne kan noemen, maar ook, dat hij de hand van de dochter des huizes krijgt, waardoor zijn geluk meer dan volmaakt is. Van do twee andere broers, heeft hij in die vijf jaar niets meer vernomen. Hij verheugt zich nu reeds hij de gedachte, dat hij, als ze aau het ouderlijk huis samenkomen, niet met leego handen zal aankomen, maar vast en zeker op den schat kan reke nen, waarover vader sprak bij hun ver trek. Nog even geduld en dan is de dag aangebroken, en zal hij zijn ouders toouen, wat goed gedrag en noeste vlijt in do we reld beteekenen. En Piet dan? Zou Piet, de sterke, ro bust© Piet; de oudste van het drietal schip breuk geleden hebben, waar do andere Keukenmeid: Ja, mevrouw, ik zei ook al tegen den slager: „Nou, als 't voor mij was, zou ik het niet willen!" Begrijpelijke vraag. Zij: Er zijn maar twee mannen, die ik werkelijk bewonder. Hij: "Wie is de andere? Beeldspraak. George: Betty heeft altijd zoo'n kruiidje-roer-me-niot-achtig gezicht! Gerald: Dat verwondert me niets. Op pas geverfde deuren zet men óók altijd „Niet aankomen"! twee slaagden? Zou hij alleen met leege handen komen en moeten getuigen: het geluk was niet voor mij; mijn taak js niet volbracht. Wij zullen zien. Piet was de laatste, die op stap ging en koos den weg, die naar een groot dorp leidde. Hij vorderde langzaam. Waarom ook zoo hard te loopen? Er is niets, dat hem drijft, of het moest den honger zijn, maar daar weet hij wel raad op. Er staan fruit- boomen in de boomgaarden bij de vleet, c-ii wat hindert een turfje in het veen, denkt hij bij zich zelf. Geen zorg dan ook voor morgen! Toch valt hem den weg lang en nog altijd is hij er niet, waar de slanke toren oprijst uit het groen dor boomen eu als een trou we wachter daar slaat, temidden van die eenvoudige brave zielen, wier geschiedenis hij allen kent. Tot opeens een brandklok luidt. Hij kent dat geklep wel, en zet het op een loopen. Misschien kan hij van dienst zijn en de behulpzame hand bieden, waar zoo veel handen te kort zullen komen om den brand te blusschen. Het heele dorp is in rep en roer. Een Tossche gloed kleurt de avonddon- kerte rood. Piet nadert al meer en meer. Van alle kanten komen do menschen aanloopen. De brandspuit geeft zooals dat op de dorpen veelal het geval is, weinig of geen water, zoodat. het vuur niet kan bedwon gen worden, maar om zich grijpt met een snelheid, des te grooter, daar ales zoo kurk droog is. Piet is ter plaatse. Een hulpkreet snijdt door de lucht en komt uit het brandende gebouw. Een zieke moeder bevindt zich nog bo ven. Wie durft het brandende gebouw binnen te gaan. De vlammen lekken reeds aan de trap, die toegang biedt, vanwaar de kreten ko men. Niemand heeft den moed meer. De smid is radeloos. Hij is reeds op ja ren en niet vlug ter been. Piet bedenkt zich niet lang. Ik zal uw vrouw redden. Begiet me nat vlug, vlug, er is geen minuut te verliezen. Werktuigelijk, doet men wat de vreem deling zegt. Nu vliegt hij .het brandende huis binnen en weldra verschijnt Piet voor het raam, dat hij inderhaast openschuift en de zieke vrouw in een paar dekens gewikkeld naar beneden laat vallen, waar sterke mannen met lakens en dekens haar opvangen. Dan volgt bij! De trap is ingevallen. Hij laat zich uit het raam langs den muur naar beneden glijden en komt ©.inde- lijk behouden en wel op de straat terug. Zijn haren'zijn verschroeid en hier en daar heeft ie een kleine brandwonde op- geloopen. Men prijst zijn houding en vele handen worden hem gedrukt. De smid kan geen woorden vinden om hem te bedanken. Met donderend geweld stort het huis in. Het is één rookende puinhoop nog. Een kwartier te laat en de vrouw zou reddeloos in de vlammen omgekomen zijn. Hoe is je naam. redder mijner vrouw! Zoo zul je niet vertrekken en heengaan. Al ben ik maar een eenvoudige smid, ik bewonder moed en kracht. Mijn naam is Piet en deed wat mijn plicht gebood. Neen, meer dan plicht! Hoe kan ik je beloonen mijn vriend voor een leven, dat me dierbaar was? (Wordt vervolgd). Willem Tel!. naverteld' door Jan v. d. Kwartel. (Slot). Teil werd onder in het schip geworpen Jantje werd weer door den goede deur waarder opgenomen. De hertog zelf ging mee. Daar vaart het schip weg. Met woe dende blikken kijken de menschen het na. Al spoedig is liet schip een eind weg. Het wordt onrustig. De lucht betrekt. Een storm steekt op. Weldra slaan de golven over liet dek. Het schip is aan de golven ten prooi. De stuurman kan het roer niet meer vasthouden. Do hertog op het land, zoo „dapper", zit nu te beven als een klein kind. „Is er dan niemand idie het schip kan besturen", roept hij uit. „Ja, hertog, Willem Tell is do eenige, wie het schip zal kunnen houden". „Zet hem dan aan het roer". Willem Teil werd voorgebracht. „Kunt gij het schip besturen?" vroeg de hertog. ,,Ja, heer" antwoordde Teil. ..Maar de vrijheid krijgt gij niet", hernam do hertog. „Goed", knikte Teil. Hij nam liet roer ter hand. Maar zonder dat de anderen 't merkten, stevende hij recht op den kant af. Daar gekomen ging hij op den rand staan, stiet hot schip van zich af en sprong toen op den kant. Kalm wachtte hij af dat de hertog aan wal zou komen. De wind was gaan liggen en spoedig lag bet schip aan den kant. Daar verscheen de hertog en riep schuimbekkend van woed: „Grijpt hem, mannen". Willem Teil nam echter den vergiftigen pijl, mikte en de hertog sloeg de armen in de lucht en viel dood neer. De soldaten waren zelf ook blij. dat de hoogmoedige hertog dood was. In triomf voerden zij Willem Teil naar de hofdstad en daar werd hij tot her tog gekozen. Gemak dient den mensch. Waarom staat de tram hier stil, con ducteur? Er is een vat bier uit een goederen wagen gevallen. Daarvoor is toch geen kwartier op onthoud noodigl Rol het even terzijde! Jawel, maar we drinken het eerst leeg, dan rolt het gemakkelijker! Een dichtsnaar aangeraakt. Rechter: Dertig dagen.... Beklaagde: O. dat rijmpje ken ik wel: dertig dagen heeft November, April, Juni en September! Komt men heden ten dage in Bern, dan ziet men op het marktplein een stand beeld van een man wiens hand rust op het hoofd van een klein jongentje, en er onder staat te lezen: „Dit is Willem Teil, de hold van Zwitserland. (Voor de Groeten). Gevallen en opgestaan. Een oorspronkelijk verhaal door Ellen. H. De villa van Lilian's, ouders was ver licht eu de klank van muziek drong in z'n oor. Voor hem waren het schrille dis sonanten. Zacht sloop hij naar het venster daar was ze, mooi en blond, ze lachte. Hij belde en ging binnen. „Dag Lilian! Lag Pascal, wat hen je bleek, is er iets." „Lilian ik kom je zeg gen. dat ik een geruineerd man ben. ik heb niets meer, maar wil je op me wachten Lilian? Ik zal voor je werken al moest ik er voor sterven." „Geruineerd", herhaalde ze alsof de heteekenis langzaam tot haar doordrong, „ben je arm. Pascal"? Hij knikte, kon riets zeggen. „Je begrijpt Pascal", ze speelde met haar ring en keek niet naar hem, „dat vader niet toestaat!" „Dat vraag ik je niet", viel hij uit, „eens zal ik weer dezelfde zijn, wil je wachten Lilian". Ze lachte nerveus, „och maak je dan maar geen illussies meer Pascal, het is beter dat we.elkaar dan maar ver geten". „Meen je dat" vroeg Pascal heesch? Ja, we kunnen toch niet trouwen en ik.. Papa zal' 't.Er bevroor iets in Pascal, hij uitte geen woord en ging. Glimlachend kwam ze weer bij het gezelschap terug. Ze lachte en zong, terwijl Pascal zich met langzame schreden verwijderde van het huis. Een schaterlach en een paar schelle tonen schalden hem honend na uit de verlichte villa. Op de voorplecht van het vertrekkende schip stond een jonge man, die met bran dende oogen de wegvagende kust nakeek, juist op bet oogenblik dat een huisknecht de oude baron slaoeiid vond. Hij lag in de leunstoel met het hoofd opzij gezakt. De grijze dienaar schudde het hoofd. „Pascal" murmelde de ba^on ontwakend „Pierre waar is mijnheer Pascal". „Ik denk boven Mijnbeer de Baron",'zei Pierre en was al weg om zicb te gaap overtuigen. Spoedig, was bij' terug, groote bezorgd1- beid in z'n oogen. „Mijnheer Pascal is niet op z'n kamer oir hef bed is onheslapen" „Groote God", steunde de baron, „zou hij weg zijn, ervandoor. O, hij heeft het geld natuurlijk mee. O, God, hij moest om 4 uur de schuld voldaan hebben. Hij rende naar de kamer van z'n zoon. Een brief lag op tafel. Aarzelend opeiide de Baron hem en las: „Vader! Hier is het geld om de eer van uw naam en nageslacht te redden. Vergeef me, maar ik kan geen dag langer onder dit dak doorbrengen. Ik hen een arm man en zal elders m'n geluk gaan beproeven. Om wille van onze lieve doode smeek ik U keer terug vader, stort u niet verder in 't ver derf. Doe geen nasporoingen naar mij, Pascal de Mont et Blaz zal opgehouden hebben te bestaan. Pascal". Deze brief viel uit ,z'n hand. „Pascal, m'n jongen", kreet de oude man, doch slechts de muren hoorden hem, vernietigd viel hij in den stoel. Nu zag hij pas in al z'n grootte, waar hij de oorzaak van was geweest, zichzelf geruïneerd, het geluk van Pascal verwoest. Hij \yas z'n jongen kwijt" door z'n eigen schuld. Hij keek rond in het vertrek, ieder meubelstuk leek een aanklacht tegeir hein en met vurige letters las hij eigen schuld.eigen schuld. Nee, hier hield hij het niet langer uit. Hij liep naar de kleine zaal. De zware gordijnen waren nog gesloten. (Wordt vervolgd) Bill Tcwn en James Bellow door La Bousilleur. HL „Moeders dood." Na don Ghristelijken groet verrichtte hij de H. Handelingen, waarna zij met hun zij de 'zieke Bill bij zich en snikkend kwam de zieke Bill bij zich en snikkend kwam Bill tot haar: „kom jongen, schrei niet en wees moedig, denk toch dat we eens allen met elkaar vereenigd zullen zijn en Bill, daar in dat kastje ligt een ring, neem hem en mocht je vader nog eens terug komen, geef hem dan aan hem als gedachtenis en zeg, dat ik nog nooit aan hem getwijfeld hebt, dat hij om eerlijke reden vertrokken was!" Dit alles was met tusschenpoozcn gezegd en even was het stil in de kamer, daarna vervolgde zij, met steeds zwakker wordende stem: „Dokter wees toch voor mijn Bill gelijk gij gezegd hebt, een twee den vader.... Zie Bill wil gehoorzaam zijn aan den pater en den dokter.... en bidtoch altijd eenbeetje., voor mijdag lieve mandag mijn jon genHet laatste werd heel zachtjes gezegd, nog een zucht enzij was niet meer. Buiten het geknetter der kaarsen werd alleen hot bidden vernomen en het zachtjes snikken van Bill. Na een half uurtje sprak de dokter zachtjes tot Bill. „Ga mee mijn jongen naar mijn huis dat is beter voor je." En Bill ging heen, na nog één blik geworpen en een kus op het gelaat der lieve doode De schuld van den dokter. Mijnheer: t Is toch treurig, kindlief, zooals jij mijn geld verslindtl Mevrouw: Je weet toch, beste man, dat de dokter je laatst gezegd beeft, dat je mij moest laten eten, waar ik zin in bad. Een moeilijk vraagstuk. Wanneer ga je trouwen? Ja, dat is moeilijk te zeggen. Ik wil hem niet, als hij dronken is en als hij nuchter is wil hij mij niet. Wonderbare dingen. Gisteren heb ik in de music-hall een gedrukt te hebben, de laatste vóór de be grafenis. Ook de pater ging, na eerst een Katholieke buurvrouw gewaarschuwd te hebben om een oogje op de kamer te hou den. Het is in den ochtend van den Sen Aug. 10... Een begrafenisstoet gaat langzaam door iele straten van New York. Het is een zeer eenvoudige begrafenis en slechts ge volgd door een koets waarin de dokter en Bill zitten. Eindelijk rijdt men de begraaf plaats op. Pater Handson zal den dienst verrichten. Reeds ziet Bill den v.ersch ge graven kuil en een weinig daarna wordt do kist in de groeve gelaten. Door tranen verstikt fluistert Bill: „Slaap zacht lieve moeder", en hij gooit 'n schepje aarde op de kist in do groeve. Lang reeds zijn de men schen .verdwenen en nog knielt Bill hij het graf. Totdat hij een tikje voelt op den schouder, het zijn de dokter en de pater „Kom mee Bill", fluistert de priester. En werktuigelijk gaat hij mee, wel wetend dat hij met dozen dag een nieuw leven gaat be ginnen. (Wordt vervolgd). Pietje de Klepper door Wim Simons. II. Pietje leert loopen en begint" te spreken. Op tweejarigen leeftijd begon ons Pietje te spreken en liep waggelend en kruipend van stoel tot stoel. Hij kon vier woorden zeggen, nl.: Pappie, Mamaatje, Pietje en Klepper. De woorden dus die het meest te pas komen. Met de poes „Minetje" is hij kwade vrienden: hij trapt haar wel eens op de pooten of staart en poes geeft hem als dank dan 'n paar flinke krabbels op de hand of 't gezicht. Dan zet Pietje 'n mond cp, dat Moeder en Vader verschrikt aan komen loopen en vragen wat er was. „Pap pie, Mamaatje...." snikt Pietje, maar de rest kon hij niet zeggen en brengt door wijzen op de poes en op de schrammen zijn ouders op de hoogte van wat er gaan de is. Moeder de Klepper vooral denkt er niet aan dat poes er niets aan kan doen en sluit haar op in het kolenhok, waar poes je zoo miauwt, dat vader haar weer los rond laat loopen. En als Pietje haar weer ziet. begint het lieve leventje weer. Moeder bromt dan wel eens op dien onvoorzichti- gen vader, die haar kind z.oo." maar aan ,,'t gevaar" blootstelt. Het blijkt al gauw dat ons Pietje 'n groote deugniet zal worden, dit is wel te zien aan z'n ondeugend lachende oogjes. Vader had een klein krui denierswinkeltje opgericht en Pietje maak te er gebruik van om suiker, koffie, thee enz. naar buiten te sleepen om het aan z'n vrendjes te laten zien. Aan één jongetje had hij 't land, dit was Gerrit de Buik, een dik jochie, die z'n naam aldus eer aan deed. De reden dat dé twee geen vriend schap hadden gesloten, was hieraan te wijten: Eens had Pietje 'n hoop koffieboo- nen naar buiten gehaald, toen Gerrit zei: „Kaik es, dat jochie mot zeker koffieboo- nen voor z'n Moesie malen". Pietje was nijdig geworden en gaf Gerrit een standje, daarvoor laatstgenoemde zijn vader ging halen. „Zeg, brutale kraai, waag jij je nog 1 eens an mijn Gerritje te komen, dan sla ik je doormidden". Daar kwam 'n politieagent. „Hei, me neer, U wilt toch zeker geen moord op uw geweten hebben." „Nee agent, 't was maar 'n lolletje, maar krijgen zal ik den aap, er. de Buik wou Pietje achtervolgen, maar waar was deze gebleven? Was hij al naar -huis? De Buik vond het 't beste maar 'ns bij de Klepper te gaan hooren, waar de schavuit zat en we zien de Buik den win kel van de Klepper instappen. Moeder komt voor. „Wat is er van uw dienst meneer?" „Niksalleen mot ik ie vragen of Pietof hoe heet die.... thuis es" „Nee.... hij is buiten, kom je vragen of t' ie met je Gerrit wil spelen". „Met Gerrit.... nee hoor.... maar ik mot 't ventje hebben en dan zal hij er van losten." En de Buik stapte den winkel uit, boos omdat hij Pietje nog niet bad. Waar was deze gebleven? Toen de Buik met den agent stoiul te pralen was Pietje vlug weggeslopen. Naast vaders huis stond 'n regenton, fluks was hij eringekropen en was stil op den bodem gaan zitten, juist toen de Buik weer va ders winkel uitkwam, kwam er water uit cl en dakgoot. „Brr...." zei Piet, de Buik pakte hem "bij zijn kraag en rammelde hem door- elkaar. „Au...., au.... la je los.... hé.... hé...." snikte 't arm Pietje en liep hui lend weg. Daar kwam de vader van Piet. „Wat is er aan de hand Piet", vroeg bij. „O, Paatje, die man heeft me toch zoo geslagen". „Maar de Buik. dat is toch geen doen, kijk me dat kind er 'ns uitzien, 't bloedt ook al, schaam je kerel!" En boos liep vader weg. (Wordt vervolgd). Een Indianen-geschiedenis. 't Werd avond. Purperrood goot de avondzon haar laatste stralen over de wijde prairieën, waar het hooge gras af en toe door een licht windje werd bewo gen. Met kleine zachte golfjes stroomde man gezien, die piano speelt en toch' en0n handen heeft. Ik heb wel een vrouw, die geen stem heeft en tóch zingt. Ook een manier. Landlooper: Ik ben eigenlijk een ver maard letterkundige, mevrouw. Ik heb zelfs een hoek geschreven, getiteld: Jt])0 honderd manieren, waarop men geld kan verdienen!" Dame: En gij vraagt me ondersteu ning?! Landlooper: Zeker: bedelen was één van die manieren! het water in de Mississippi voort tus- schen de grasvelden. Hier en daar in de verte zag men reeds een kampvuur van een stam. Onder een paar boomen lagen enkele wakers, die de wacht moesten houden over twee jonge meisjes, die beiden aan een boom gebonden waren. „Zusje", zoo sprak het jongste, een meisje van ongeveer acht jaar, „wat zal vader over ons schreien nu deze woeste Indianen ons gevangen hebben, hoe zullen we thuis komen?" „Stil zusje", sprak de oudste, „laten ze .ie niet hooren. Bidt maar tot den Grooten Manitoe (God) of hij ons wil redden en.." Het meisje zweeg, teneinde haar jong zusje niet van streek te maken. Want zo wist heel goed dat zij morgen naar de martelpaal zouden geleid worden. Doch het kleine meisje scheide maar door en zoo werd het middernacht. Drukte was er onder de stam der Sioux. Hoewel al bijna middernacht, lie pen de krijgers op en neer. Het opper hoofd zat in zijn tent te peinzen en ween de bitter. Den vorigen nacht had een 'an dere stam zijn twee dochtertjes gestolen. En tot nog toe was kij niets van hen te weten gekomen Maar de stam was dicht bij hun stam, nl. de stam der Sioux Pater de Smet zat bij hem, en verklaarde, dal hij dezen nacht nog een H. Mis zou lezen voor den terugkomst der kinderen. „0, pater", zoo sprak het opperhoofd. „Bidt den Groote Manitoe dat m'n twee lieve kinderen terugkomen. Dan zal ik, m'n krij gers en de geheele stam Christen wor den?" Pater de Smet voldeed direct aan dit verzoek. Intusschen stonden de kinderen nog be vreesd aan de paal. De maan scheen hel der,. en het jongste meisje was reeds in slaap gevallen. Doch wie nadert daar. 'n Klein lief meis je, in wit kleed gehuld, loopt stil op de kinderen toe. „Stil", zoo spreekt ze, „ik zal jullie redden." Het oudste meisje we'.,t haar zusje. Zonder moeite breekt het meis je dé touwen door en geleidt de kinderen over den weg. Buiten het kamp der India nen gekomen, brengt ze hen op de jacht* gronden der Sioux. En wijst hen den wèg hoe -ze verder moeten gaan. D, n is ze spoorloos verdwenen. De meisjes loopen door, en de tenten der Sioux V-jjgen zo reeds in 't oog. Doch nat is dat, ze hoo ren voetstappen op den grond Vlug krui pen ze in het kreupelhout langs den wtg Eenige Indianen van de stam der Raven loopen zoekend voorbij, 't Zijn krijgers van de stam waar zij gevangen zaten. Het jongste meisje drukt zicb hoe langer hoe dichter tegen de borst van haar zusje: „Ach, lieve Tula, nu hebben ze ons weer" „Stil zusje. Stil als hooren ze...." Meer zei ze niet, "want juist komen vier India nen voorbij met dolk en knots gewapend. „Als we ze krijgen zullen we ze dubbel martelen", mompelt er een. Meer India nen komen voorbij. Doch door bizöndere bestiering God zocht er geen een in het kreupelhout. Toen de laatste voorbij was waagden het de kinderen, hun weg voort te zetten. En kwamen veilig bij bun vader En het opperhoofd hield woord. Dienzelf- den morgen doopte de Pater de geheele stam, en won ze voor het H, Geloof. Adr. Gornelissen Nieuw ABC door Cadier. A is de aanvang van dit „kunstvol" product, B de b e r u s t i n g, als 't jammerlijk mislukt. C is de courant, die we gaarne lezen, D dat „D o." Leidsche natuurlijk moet wezen: E is de emotie als we „Ons Hoekje" in kijken F is „f ij n" als we daar onze naam in zien prijken. G is 't genot zelf verhalen te verzinnen. H is de hoop op den eersten prijs te winnen. I is de idee voor het „G-wedstrijd- .verhaal", J is de jubel en gaat over in kabaal. K zijn de knoeiers, die loten niet mee. L is de 1 e s die zij kregen, o jé. M het vermaan, netter werk voortaan hoor! N zijn Oom Wims neven en nichten allen in koor C) is October, de maand van wedstrijd- droomen. P zijn de prijzen, ik zeg dit zonder schromen, O is de quitantie van het koopbureau. R zijn de raadsels, als steeds heel mak'lijk en mooi, S is de strop voor wie geen prijs kreeg maar 'n niet! T is de redactioneel© tafel, zoo je ziet. U is de uitkomst van Raadsel no. zes, V is de verrassing, die volgt uit die les. W is Oom W i m, onze Oom, door iedereen gekend en geëerd, X is nog steeds de onbekende en wis zeer geleerd. Y is de ij v e r, voor luie een ellende, Z zal de zucht zijn: Goddank, 'k ben aan 't endel VOOR ONZE KINDEREN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14