Zeeziek. Vriend: Heb je gehoord, dat hij ge- zege! hoeft, dat je schilderij hem ziek maakte? Schilder: Ja, en ik beschouw dat als den hoogsten lof. Het doek stelt n.l. voor: „Storm op zee". D» Imitatie-ring. Annie: Mijnheer Cheapsido gaf mij 'dezen gouden ring. Jana: Zie je hem graag? Annic: Erg graag, maaT ik ben bij- geloovig en omdat ik hem op een Vrijdag gekregen heb, ben ik bang, dat hij mij on geluk zal aanbrengen. Jana: Wees maar gerust, hoor! In het ergste geval zou het toch maar imita tie-ongeluk zijn. Snugger. Twaalf doffe slagen kondigden het mid dernachtelijk uur aan. Twee aangeschoten heertjes liepen over den boulevard. Nou is 't middernacht. Middernacht over de heele aarde, meende de een. Kameraad, je vergist je. Het is nu twee uur in Konstantinopel, half een in Honoloeloe, vijf uur in den namiddag in Britsch-Indië en acht uur in Paramaribo, half tien in. Do ander onderbrak den geleerde: Wat ben ik blij, dat ik in een land woon, waar het 's nachts om twaalf uur middernacht is! Ook 'n middel. Zij schijnt nogal erg verliefd te zijn op den bostbode! 't Loopt de spiiigatcn uit. Zij schrijft VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. Willie Gornelissen, Z ij 1 d ij k 8 1, Leiderdorp a. d. Z ij 1. Ik zal in jouw plaats onze kleine lezers en leze resjes je vraag stellen: Wie hoeft van jullie No. 8 van het Bleubandboekje"? Wie dit boekje stuurt aan bovenstaand adres, krijgt plaatjes te rug, die hij te kort komt uit de verzame ling van Nelle of Hille of andere mer ken? Josephine Scherme rV o e s t, Leiden. Eindelijk zie ik Josephientje ook weer eens! Het verhaaltje is zooals wij dat gewend zijn de plaats wel waard De volgende week kom jij aan de beurt. Voor den wedstrijd, maak je zeker eens iets heel aparts. Jij kunt, dus.... doe! Dag Josephientje! Veel groetjes aan alle huisgenooten, bijzonder aan Moeder! Marie van Haaster, Voorscho ten. Wat zal ik je zeggen van 't ver baaltje l'|Vr nichtje? Jij zegt: het is niet veel bij? ik zeg, „wie geeft, wat ie kan", di 'eg. Meer wordt niet ver langd. Zn volgende week eens. Dag Marietje! G a d i e r, Leiden. „De vacantie" zoo op rijm gezet, lijkt me zoo kwaad nog niet. En is tevens voor onze jonge lezers schaar een pracht idéé om ook den grooten neef de kunst eens af te kijken! Met dank en groet! Zoodra ik eens wat meer tijd heb. kom ik eens bij je! of.kom eens bij mij. Dag Cadier! Tot Zaterdag! Denk aan de Prijsraad sels! Begin aan een verhaal. Jullie liefhebbende Oom Wim. WIE? Een verhaal van Oom Wim. n. Laten we eerst wat uitrusten broeders en onze boterhammetjes, die ons wel sma ken zullen, oppeuzelen en dan gaan we heen en* zien elkaar, of het moest groot toeval zijn in vijf jaar niet meer terug. Goed gesproken Piet! Maar ik begin een beetje moe te wonden. Eerst leg ik me wat te slapen hoor! eer ik verder op 6tap ga. Wie zou mij beletten hetzelfde te 'doen, vult Wim aan. Wij hebben den tijd aan ons. Wel ja, waarom ook niet! Eer het avond is, zullen we toch wel ergens aan- goland zijn om onze vermoeide ledematen uit te strekken, al vrees ik, dat dit niet in een veeren bed zal gebeuren. Voor een kwartje heb je tegenwoordig zooveel niet "ïbeer te bestellen. Ze lachen allo drie om die geestigheid van Piet en weldra liggen ze lokkertjes in 't gras te, slapen en vergeten én huis én haard en denken nog minder aan do da- 'dio komen en de avonturen, die zo wel licht te beleven krijgen, oer de vijf jaar voorbij zullen zijn. Do onbezorgde jeugd slaapt vast en rus tig. Het is dan ook reeds bij vieren, als de 'drie broeders wakker worden en van hun zachte leger opspringen. Reeds zoo laat! Komt jongens, laten we ons haasten, want ik wed. dat nie mand onzer nog vandaag een onderkomen heeft gevonden, voor do zon in het Wes ten is ondergegaan. eiken avond een brief aan zichzelf om 's morgens den besteller te kunnen spre ken! Duidelijk. Verstikkende warmte was wellicht de oorzaak van het feit, dat do sergeant erg veel moeite had met het geven van beve len. Van den anderen kant moet worden opgemerkt, dat de recruten dien middag schenen te slapen. Toen het commando „Halt" weerklonk, liep de halve sectie nog wel drie meter door. Hé, kevers!, bulderde de sergeant, hooren jullie niet? Als ik „Halt" comman deer, dan plaats je den voet ,die op den grond staat naast zijn collega, die je hebt opgeheven en je blijft onbeweeglijk stil staan! Koelbloedig. Mevrouw: Jan, kom eens gauw, de baby heeft een haarspeld ingeslikt. Mijnheer: Dat is toch niet zoo ergl Niemand gebruikt die dingen tegenwoor dig nog. Langer. Eerste hospita: Ik houd mijn kost- heeren langer dan jij. Tweede hospita: Dat doe je niet, maar ze zijn zoo mager, dat ze langer lijken. Voorzichtig. Automobilist: Kun je auto rijden? Jongen: Neen, meneer. Automobilist: Let dan een half uur tje op mijn wagen! Verstrooid. Mijnheer Davids was berucht wegens zijn verregaande verstrooidheid. Op een keer groeiden de haren hem over de ooren, hetgeen niet belette, dat hij eiken dag op nieuw vergat den kapper met een bezoek te vereeren. Op een morgen stak zijn bezorgde echt- genoote een zwaren steen in den jaszak van haar gemaal, opdat de ongewone last aan zijn te langen haardos zou herinne ren. Mijnheer Davids droeg den steen ge laten, stak 's avonds bij het naar huig gaan achteloos de handen in den zak en kwam aldus tot de conclusie, dat zijn vrouwtje hem niet anders dan geknipt wenschte terug te zien. Hij liep dus bij een kapper aan. Knip alstublieft mijn haar, verzocht hij. De kapper zei toen heel verbaasd: Maar, meneer, is u reeds vergeten, dat ik dat vanmorgen al heb mogen doen? Niet noodig ook Piet! Zoo'n haast is er niet bij. Het duurt nog lang, eer de vijf jaar om zijn en danik wil heelemaal uitgerust zijn, vóór ik een baas opzoek. Blijf dan voorloopig nog maar hier, Jan, want jij zult niet uitgerust raken. Ik geloof, dat bet herdersbaantje voor jou geknipt was. En voor jou? voor jou.... ik zou me geen enkel vak kunnen voorstellen, dat nu eens voor jou geschikt was Wim. Hooft ook niet Jan! Ik zal me wel er door werken, al ben ik niet zoo zwaar van gewicht als jullie. Er zijn ook men- schen noodig, die do pen heter kunnen ban teer. n dan een dorschvlegel of de naald of de troffel of de smidshamer. En nu mijn goeie broeders! Ik ga ik ben de jongste en zal het eerste gaan. Daag! Een laatste handdruk nog even omge keken; nog eens gewuifd en dra is Wim uit het gezicht verdwenen. Het is toch eigenlijk niet goed van vader om een jongetje als Wim is, de deur uit te sturen. Waarom Piet, hij is zestien jaar; niet zwaar van stuk, dat is waar. maar hij wil en.... heeft verstand. Hij zal zijn bo terhammetje best vinden Ik hoop het Janvoor hem. En nu jij, mijn broeder! Wat denk jij te worden? Ik ben toch eens benieuwd, welk geluk jou in den schoot geworpen wordt Ik vrees niet veel geluk Piet. Ik wil kleermaker worden. Daar heb ik altijd wel iets voor gevoeld Ik ben lenig, kan goed met gekruiste beenen op tafel zitten en., hou van goed gekleed gaan. En zie., als ik de kleeren zelf later maken kan. kun jij ook eens aankomen en zal ik je voor een klein prijsje een pakje leveren, zoo mooi, alsof het aan je lijf geschilderd zit. En wat denkt mijn oudste broer te wor den? Dat is gauw gezegd. Ik word smid Ik ben sterk. En sta mijn man. Ik ge loof. dat in dat vak voor mij nog wel iets te bereiken is. Wis en zeker! En nu Piet, ga ik ook en ik ga recht-uit. Dat is de kortste weg, leerden we op school. Recht-door; recht op het doel af. Bag! Nog een handdruk, nog een groet Jan gaat heen de wereld in. Piet blijft niets anders over. dan den derden weg in te slaan enmet de handen in de zakken, en het pakje onder den arm gekneld, vervolgd hij kalm zijn weg. Welk lot voor hun drieën zal weggelegd zijn, zij weten het niet. Vandaag over vijf jaar weten we meer. Volgen we Wim op z'n levensweg, hij ging het eerst op stap, hij heeft dus ook het recht, dat we 't eerst zijn geschiedenis hooren. Nauwelijks is hij oen paar uur van den driesprong verwijderd, of daar komt een auto in razenden vaart aangetuft én alsof het zoo wel zijn daar springt een band van het linkervoorwiel met een knal uit elkaar, vlak bij Wim. Door dien plotselingen schok, verliest de chauffeur zijn stuur ©h botst tegen een dichtbijzijnden boom aan met dit gevolg, idat een inzittend heer er uitgeslingerd wordt en vrij onzacht in een daarnaast korenveld terecht komt. (Wordt vervolgd) DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX, door Oom Wim. Avontuur XLIX. Een week later. Mies en Max spelen verstoppertje. Mies vindt vaders hoogen hoed in de gang en vindt dit plaatsje zoo fijn, dat ze er onmiddellijk in wegkruipt. Max zoekt oveTal. Anders weet hij Mies dadelijk te vinden, nu zoekt hij tevergeefs. Zou hij dit met opzet doen? Ik geloof het heusch. Maar daar komt Trui aan. Wat is dat? „Leelijke Mies, wil je wel eens gauw uit vaders hoed gaan! Wacht, ik zal je!" Trui neemt de pook. wil Mies op den kop tik ken, maar zij is haar te gauw en wipt precies uit den hoed, als Trui slaat. Trui slaat mis, treft den hoed des to erger en slaat een geweldig gat in vaders zijden hoed. Vader is boos. Geeft Trui een standje en dreigt èn Mies èn Max met de zweep. Mies komt voorhands niet binnen en Max houdt zich ook buiten schot. Kom Mies, we spelen in de schuur, daar is het veiliger en zijn we vrij. Goed Max, laten we dat doen! Daar lebben we meer plaats enblijft de booze mijnheer en de leelijke Trui ons uit den weg. Ja Mies! zoo zullen we doen. (Wordt vervolgd) Van mijn reis naar de Belgische Ardennen. door Theodora. XI. Voort ging het nu weer en nu naar het Paleis van Justitie, een reuzegebouw; ook hier werd halt gehouden en een gedeelte van binnen bezichtigd. Het was grootsch en indrukwekkend,' maar het deed mij koud an. na die stille en wondere schoonheid en pracht van de St. Gudullakerk. Maar het is niet te ontkennen, indrukwekkend is het. Zooals des gids verklaarde, heeft men 17 jaar gewerkt aan dit gebouw, het grootste der wereld. Het is een oppervlakte van 30.000 M2. is 180 Meter lang, 170 M. breed, bet hoogste punt is 104 M.; als het erg koud is, 's winters wordt er per dag vier waggons kolen verstookt, dus u behoeft niet te vragen, er zijn ruim 300 zalen, de voor- naamsten hebben wij bezichtigd, allen rijk en zeer kostbaar gemeubileerd. Van de bo- venbalkons heeft men een paebtig uitzicht over de heele stad Brussel die van hier uit aan uw voeten ligt. Voorwaar zeer mooi! en nu gaat het langs prachtige brcede lanen en straten met tal van beeldhouwwerken naar het paleis van den Koning van Bel gië. Wat een prachtig gebouw en wat een schitterende tuin! werkelijk een waardig verblijf voor ztilk een hooggeplaatst per soon en ik dacht hierbij aan de zeer eenvou dige gehouwen van onze Koningin. Niets geen buitengewoons of geschitter! Men den- ke slechts aan het eenvoudige paleis in het Noordeinde in Den Haag! ILoe simpel doet dat aan voor den vreemdeling; een ware teleurstelling! Wij toeren verder nu naar het park der 50 jaren onafhankelijkheid en onder een groote triomfboog door naar La ken voorhij het schitterende Paleis van den Kroonprins naar den Jananschen toren en de Chineesche Pa?ode. Hier kregen wij weer heel veel te zién; het een nog mooier «dan het andere, een echt juweeltje van bouw- en schilderkunst en vorstelijke meu belen en geschenken van vorsten; alles om geven door een prachtigen tuin vol schit terende rozen. Hier komt de Koning vaak thee drinken. Na hier een poosje vertoefd te hebben, ging het weer terug naar Brus sel. en kwamen wij weer langs een mooien omweg bij Hotel Schcers aan. Hier had onze laatste gezamenlijke maaltijd plaats Do toespraak van den leider herinnert aan den weemoed van het scheiden maar ook aan het onvervreemdbaar bezit «der herin nering, aan de schoonheid die wij zagen; aan de genotvolle uren van ons eensgezind samenzijn; want ook dat was mij een open baring:, de "wonderlijke en.snelle aanpassing der mensckenj'die elkander nog voor 4 da gen terug, in het geheel vTeemd waren en nu zoo echt hartelijk en eenvoudig in hun omgang alskinderen uit een groot gezin. Ach, konden wij in het gewone leven ook zoo met elkaar omgaan! zoo prettig, zoo be reidwillig, zoo zonder conventie en partij, stand en leeftijd; maar hoe geheel anders is het dan? Koud, stug, gevoelloos, lasterend staan de menschen tegenover elkaar en het deed mij pijnlijk aan weer terug te moeten (Slot volgt). Alleen op de wereld. door Joh. A. de Graaf. (Slot.) Dat deze bende meer diefstallen op haar geweten had, bleek daaruit dat plotseling de deur geopend werd en een aantal gewa pende agenten binnen sprongen en in een oogenblik de geheele bende geboeid en wel de kamer uit leidden. Mattya ook, vr^nt de politie dacht, dat hij ook een lid der bende was. Hoe hij al verzekerde dat het niet waar was. 't gaf niets. Hij wend evenals de anderen in een cel opgesloten. Tegen den avond kwam een bewaker hem water en brood brengen, hij opende de deur en zette het brood op een houten bankje neer. Van dat moment maakte Mattya ge bruik, hij wierp den man achterover, sprong de cel uit, wierp de deur in het slot en ijlde «de straat op waar hij. in een oogenhlik ver dwenen was. Hij begaf zich naar de her berg waar hij den vorigen avond gezeten had en haalde zijn kleeren on viool terug. Hij verliet zoo gauw mogelijk de stad en begaf zich naar Madrid. Na enkele dag- marschen kwam hij daar aan. Hij verdiende zijn brood met op zijn viool allerlei volks wijsjes te spelen, welke zeer in den smaak van het publiek vielen. Toen hij op een dag buiten Madrid dwaal de langs de Manzanares, hoorde hij plotse ling vanuit het water een klagelijk gejank. Hij keek en zag een jong hondje dat alle moeite deed om aan den kant te komen. Het lukte hem echter niet, en hij zou stel lig verdronken zijn. als Mattya zich niet te water ha«d begeven en met gevaar voor z'n eigen leven het hondje redde. Nu brak er een prettigen tijd voor hem en Mattya aan. Deze was nu niet moer zoo alleen, en heiden hechtten zich spoedig aan elkander. Mattya leerde het hondje dat hij Polio noemde, allerlei kunstjes welke dan door Polio op de maat «der muziek van Mattya's viool uitgevoerd werden. Op een dag toen zij weer een „uitvoe ring" gaven stond er een deftig heer onder de toeschouwers en toen de muziek afgeloo- was riep hij Mattya bij zich. Hij nam hem naar zijn huis en liet hem zijn levensge schiedenis vertellen. Mattya voldeed aan dat verzoek en toen het afgeloopen was stonden de tranen den vriendelijken heer in do oogen. Hij vroeg of Mattya bij hem wou blijven dan zou de heer voor een be trekking zorgen. Mattya nam het voorstel met tranen in de oogen aan. De hoer welke een rijke wijnhouwer was en geweldig veel wijnbergen bezat, leidde hom ofr in z'n zaak. Z'n trouwe hond Polio is zijn geheele leven bij hem gebleven, en hij behoefde er niet over te klagen want hij is tot z'n dood trouw door z'n baas ver zorgd geworden. Toen na eenige jaren Mat tya's weldoener stierf ging de zaak in zijn handen over. Hij is een rijk man geworden en hij heeft zijn geheele leven de belofte eens aan z'n stervenden vader gedaan, ge houden. De schelmstreken van Pim en Wim door W. Simons. IX. Naar oen andere kostschool. Pim en "Wim waren wel 'n beetje angstig: wat zou vader wel zeggen? Moeder zou net wel fijn vinden haar „schatten" weer thuis te hebben. Vader was echter vast van plan hen naar een andere kostschool te doen; liefst in België, gelijk leerden de jongens dan de Fransche taal. Daar werd gebeld en even later hoorden ze de stem van vader, die zei: „En waar zijn de bengels". Even later hoorden ze gestommel op de trap. Wim kroop onder zijn bed en Pim ging in de kast zitten. Even later deed hun va der de deur open. Wim kuchte per ongeluk even en meneer Jansen had hem te pak ken; ook Pim moest z'n schuilplaats verla ten. Ze gingen naar beneden waar ze bij Moeder zoo om vergiffenis gingen smeeken zoodat deze niet wist hoe ze zich houden moest, ze verlangde dat Pim en Wim maar weer gewoon in Arnhem naar school zou den gaan. En Vader? Die was in «druk ge sprek met den Directeur en keek niet eens om naar vrouw en kinderen. Eindelijk was 't uur van vertrekken aangekomen. Ze namen afscheid en namen den omnibus naar 't station. Tuut. tuut, daar stoomde de trein aan, maarreed door. Vader had een verkeerde trein nagekeken. Ze vroegen aan den stationschef hoe laat er weer een trein naar Arnhem ging. Dit bleek te zijn over een half uur en in de wachtkamer werd een portie ijs besteld om den tijd te ver drijven. Na 'n half uur was er nog geen trein maar in de verte kwam hij toch ein delijk aan. De zware locomotief joeg woe dend en sissend de rookwolken omhoog die het uitzicht belemmerden. Bij de roo- de vlag, die op het perron stond, bleef de trein stilstaan. Al gauw was 'n coupé ge vonden. De trein ging na 'n schok aan net stoomen en was weldra tusschen de wei landen. Deventer. Brummen, Zutfen en andere plaatsen waren achter den rug en weldra reed «de trein door 't voor de jon gens welbekende Arnhem, 't Station was spoedig bereikt, conducteurs, witkielen, krantenverkoopers holden langs den trein. De familie Jansen zette de koffers op het perron en lieten dezen over aan do zorg van een der witkielen, die ze thuis zou brengen. 't Is de dag van het vertrek naar de kostschool in 't Belgische stadje G. De reis is in gedrukte stemming. In den trein is 't bijna niet uit te houden van de warmte al staan de raampjes toch zoover mogelijk open. Na 4 uur zijn ze op de plaats van be stemming aangekomen, waar 'n kleine heer, die de Directeur blijkt tr zijn. op hen afkomt en zegt in 't Fransch: „Weest welkom". „Dank meneer", zegt Wim in dezelf de iaal. Ze wandelen het perron af en het stadje in. Pim en Wim bewonderen de mooie hui zen en standheelden. Voor 'n groot, statig, witgeschilderd huis houdt de Directeur stil. „Zijn we er al?" vraagt Pim. „Ja hoor, hoe bevalt het jullie hier?" „Best meneer", zegt Pim weer. Ze stappen naar binnen door de lange gang en gaan naar de Directeurskamer. (Wordt vervolgd.) Piet. Piot van Leeuwen was een aardige jon gen van zestien jaar oud. Hij woonde met zijn broers en ouders in een landhuisje even buiten een groote stad. Piet zat in de vierde klas van de Hoogere Burger school. Zijn vader was een groot kolen handelaar. Z'n oudste broer. Henk. was getrouwd en had al 2 kindertjes, z'n jong ste broertje was 12 jaar en zou dit jaar ook naar de H. B. S. gaan. Naast de familie Van Leeuwen woonde ©en rijke fabrikant. Van Goren genaamd. Hij woonide in ©en groote villa, met een prachtig park er om heen. Toch waren ze niet trots en van opschik hielden ze hee lemaal niet. Ze hadden maar één meisje Emmy genaamd, die in leeftijd niet veel van Piet van Leeuwen verschilde, ze was 2 maanden jonger. Geen wonder was 't dus, dat Piet en Emmy veel met elkaar omgingen, vooral daar ze ook in dezelfde klas zaten. Emmy kon heel goed leeren, beter dan Piet, die er nog al veel moeit© mee had, maar door zijn ijver toch nog altijd was overgegaan. Emmy hielp hem dikwijls. Als Piet zijn meetkunde-sommen niet kende of moeite had met zijn Fransche thema's was Emmy altijd beroiid Piet te helpen. Iedereen mocht haar dan ook graag en als er een feestje of verjaringspartijtje hij van Leeuwen was werd Emmy als een van de eerste uitge- noodigd. Omgekeerd ging 't al even zoo. Mijnheer en Mevrouw Van Goren hiel den voel van Piet, temeer nog daar ze zelf geen zoon hadden. Mijnheer vooral had toch zoo graag een opvolger in z'n fabriek gezien. Er was een groot feest in 'i vooruitzicht nl. de 16e verjaardag van Emmy en haar ouders wilden dan ook geen kosten of moeiten sparen, om het hun dochtertje toch manr zoo aangenaam mogelijk te maken. Als Emmy 's avonds naar bed was, zaten ze soms nog lang bijeen, om te beraadslagen. Vader had gezorgd voor een leuk orkestje, zoodat er den heelen avond muziek zou kunnen zijn. Moeder had ge zorgd voor slingers en lampions om den tuin te versieren. Maar alles moest ge heim blijven tot den laatsten dag. Alleen had moeder aan Emmy gezegd, dat ze al haar vriendinnetjes en vriendjes mocht vragen, wie ze maar wilde. Piet werd natuurlijk niet vergeten. Eindelijk was de langverwachte avond aangebroken. Emmy had in 't geheel 40 jongens en meisjes uitgenoodigd. De grootste kamer uit 't huis was ver sierd met groen en bloemen en overal tus schen waren gekleurde lichtjes aange bracht. Hier konden ze spelletjes doen. De dienstboden zorgen voor limonade en gebakjes. Toen ze een paar uurtjes ge speeld hadden werden ze allemaal achte» het huis samen geroepen. Ieder kreeg een brandende lampion en zoo trok men twee aan tweo den grooten tuin door, tot heele maal aan 't eind. Hier werd vuurwerk af gestoken. Daarna gingen ze allemaal te rug naar de villa, waar nog heel wat ge lachen en gestoeid wend en om half 12 gingen alle jongens en meisjes voldaan huiswaarts. Piet vooral was zeer voldaaD en ging vermoeid naar bed. Midden in den nacht werd hij echter wakker, door een hulpgeroep. Brand, brandl Hij schoot haastig eenige kleeren aan en snelde naar buiten. De brand was in de villa van Mijnheer van Goren, aan den achterkant van het huis. Toen Piet *r aangekomen was, hoorde hij plotseling de stem van mevrouw die riep: 0, Emmy slaapt, nog, want ik zie haar niet! Piet was opeens klaar wakker Hij snelde zoo hard hij kon de trappen op, naar de kamer van Emmy, na.n het nog slapende meisje in z'n sterke armen en wilde denzelfdqn weg terug gaan, toen hij bemerkte, dat de vlammen ook al tot aan de trap gekomen waren. Er was du nog maar één uitweg, de zijtrap die ran het balcon naar beneden leidde. Hier ijlde Piet heen en onder een luid hoerageroep kwam hij beneden aan. Hij had eenige brandwonden bekomen. maaT Emmy mankeerde gelukkig niets en hij kon de bedroefde moeaer haar eenigst kind terugevgen. Haar ouders konden dan ook geen woorden van dank vinden voor 't heldhaf tig gedrag van Piet. De brandweer had den brand spoedig onder de knie en de familie Van Goren werd zoolang hij Van Leeuwen onderdak gebracht. Gelukkig was 't huis hoog ver zekerd. Piet kreeg voor belooning van den va der van Emmy op z'n spaarbankboekje 200 gulden en ge begrijpt dat hij hier bib me© was. Elly. Uit mijn Vacantietijd op rijm, door Cadier. I. Toen de zomerzon eens zonnig Aan den held'ren hemel scheen, Ging ik op mijn ruischloos rijwiel Naar het Zindvoortsch zeestrand heen. Wat 'k daar hoorde en zag gebeuren, 'k Schreef het in mijn schetsboek neer, Als 'k dat later zou herlezen Beleefde ik al 't gebeurde weer. Een massale menschenmassa Lag daar op het strand verspreid. Krek als na 'n tiendaagschen veldtochf De geval'nen in den strijd. Zacht zongen de zilte golven, Klaag'lijk krijschten meeuwen mee, En een bakvisch in een badstoel Zong van 'n hutje bij de zee. Daar was ook een vroolijk vrouwtje Van omstreeks tachtig kilogram. Die haar man, 'n maag're sprinkhaan, Op haar rug, mee zee in nam. Pietje Puk wou ezel rijden. Z'n moe had niets daarvan terug: Als je ezeltje wil rijden Doe j' 't maar op je vaders rug! Dan komt een vijfjarig jochie Nieuwsgierig kijken wat ik doe. En hij roept in een en al verrukking: „Hij teekent alsmaar golfjes moe." Nog zou 'k meer willen vertellen, Maar 'k vrees 'k vervelend word. Daarom de rest van dit fietstochtje Dan maar in het kort. Na een paar uur vol genoegen^ Keerde ik t'rug; volmaakt tevTêe: 'k Had nog nooit zoo fijn genoten Van de zon, 't zand en ide zee. 1 (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14