Zeeziek.
Vriend: Heb je gehoord, dat hij ge-
zege! hoeft, dat je schilderij hem ziek
maakte?
Schilder: Ja, en ik beschouw dat als
den hoogsten lof. Het doek stelt n.l. voor:
„Storm op zee".
D» Imitatie-ring.
Annie: Mijnheer Cheapsido gaf mij
'dezen gouden ring.
Jana: Zie je hem graag?
Annic: Erg graag, maaT ik ben bij-
geloovig en omdat ik hem op een Vrijdag
gekregen heb, ben ik bang, dat hij mij on
geluk zal aanbrengen.
Jana: Wees maar gerust, hoor! In
het ergste geval zou het toch maar imita
tie-ongeluk zijn.
Snugger.
Twaalf doffe slagen kondigden het mid
dernachtelijk uur aan. Twee aangeschoten
heertjes liepen over den boulevard.
Nou is 't middernacht. Middernacht
over de heele aarde, meende de een.
Kameraad, je vergist je. Het is nu
twee uur in Konstantinopel, half een in
Honoloeloe, vijf uur in den namiddag in
Britsch-Indië en acht uur in Paramaribo,
half tien in.
Do ander onderbrak den geleerde:
Wat ben ik blij, dat ik in een land
woon, waar het 's nachts om twaalf uur
middernacht is!
Ook 'n middel.
Zij schijnt nogal erg verliefd te zijn
op den bostbode!
't Loopt de spiiigatcn uit. Zij schrijft
VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Willie Gornelissen, Z ij 1 d ij k
8 1, Leiderdorp a. d. Z ij 1. Ik zal
in jouw plaats onze kleine lezers en leze
resjes je vraag stellen:
Wie hoeft van jullie No. 8 van het
Bleubandboekje"? Wie dit boekje stuurt
aan bovenstaand adres, krijgt plaatjes te
rug, die hij te kort komt uit de verzame
ling van Nelle of Hille of andere mer
ken?
Josephine Scherme rV o e s t,
Leiden. Eindelijk zie ik Josephientje
ook weer eens! Het verhaaltje is zooals
wij dat gewend zijn de plaats wel waard
De volgende week kom jij aan de beurt.
Voor den wedstrijd, maak je zeker eens
iets heel aparts. Jij kunt, dus.... doe!
Dag Josephientje! Veel groetjes aan alle
huisgenooten, bijzonder aan Moeder!
Marie van Haaster, Voorscho
ten. Wat zal ik je zeggen van 't ver
baaltje l'|Vr nichtje? Jij zegt: het is niet
veel bij? ik zeg, „wie geeft, wat ie
kan", di 'eg. Meer wordt niet ver
langd. Zn volgende week eens. Dag
Marietje!
G a d i e r, Leiden. „De vacantie"
zoo op rijm gezet, lijkt me zoo kwaad nog
niet. En is tevens voor onze jonge lezers
schaar een pracht idéé om ook den grooten
neef de kunst eens af te kijken! Met dank
en groet! Zoodra ik eens wat meer tijd
heb. kom ik eens bij je! of.kom eens
bij mij. Dag Cadier!
Tot Zaterdag! Denk aan de Prijsraad
sels! Begin aan een verhaal.
Jullie liefhebbende
Oom Wim.
WIE?
Een verhaal van Oom Wim.
n.
Laten we eerst wat uitrusten broeders
en onze boterhammetjes, die ons wel sma
ken zullen, oppeuzelen en dan gaan we
heen en* zien elkaar, of het moest groot
toeval zijn in vijf jaar niet meer terug.
Goed gesproken Piet! Maar ik begin
een beetje moe te wonden. Eerst leg ik me
wat te slapen hoor! eer ik verder op
6tap ga.
Wie zou mij beletten hetzelfde te
'doen, vult Wim aan. Wij hebben den tijd
aan ons.
Wel ja, waarom ook niet! Eer het
avond is, zullen we toch wel ergens aan-
goland zijn om onze vermoeide ledematen
uit te strekken, al vrees ik, dat dit niet in
een veeren bed zal gebeuren. Voor een
kwartje heb je tegenwoordig zooveel niet
"ïbeer te bestellen.
Ze lachen allo drie om die geestigheid
van Piet en weldra liggen ze lokkertjes in
't gras te, slapen en vergeten én huis én
haard en denken nog minder aan do da-
'dio komen en de avonturen, die zo wel
licht te beleven krijgen, oer de vijf jaar
voorbij zullen zijn.
Do onbezorgde jeugd slaapt vast en rus
tig. Het is dan ook reeds bij vieren, als de
'drie broeders wakker worden en van hun
zachte leger opspringen.
Reeds zoo laat! Komt jongens, laten
we ons haasten, want ik wed. dat nie
mand onzer nog vandaag een onderkomen
heeft gevonden, voor do zon in het Wes
ten is ondergegaan.
eiken avond een brief aan zichzelf om
's morgens den besteller te kunnen spre
ken!
Duidelijk.
Verstikkende warmte was wellicht de
oorzaak van het feit, dat do sergeant erg
veel moeite had met het geven van beve
len. Van den anderen kant moet worden
opgemerkt, dat de recruten dien middag
schenen te slapen. Toen het commando
„Halt" weerklonk, liep de halve sectie nog
wel drie meter door.
Hé, kevers!, bulderde de sergeant,
hooren jullie niet? Als ik „Halt" comman
deer, dan plaats je den voet ,die op den
grond staat naast zijn collega, die je hebt
opgeheven en je blijft onbeweeglijk stil
staan!
Koelbloedig.
Mevrouw: Jan, kom eens gauw, de
baby heeft een haarspeld ingeslikt.
Mijnheer: Dat is toch niet zoo ergl
Niemand gebruikt die dingen tegenwoor
dig nog.
Langer.
Eerste hospita: Ik houd mijn kost-
heeren langer dan jij.
Tweede hospita: Dat doe je niet, maar
ze zijn zoo mager, dat ze langer lijken.
Voorzichtig.
Automobilist: Kun je auto rijden?
Jongen: Neen, meneer.
Automobilist: Let dan een half uur
tje op mijn wagen!
Verstrooid.
Mijnheer Davids was berucht wegens
zijn verregaande verstrooidheid. Op een
keer groeiden de haren hem over de ooren,
hetgeen niet belette, dat hij eiken dag op
nieuw vergat den kapper met een bezoek te
vereeren.
Op een morgen stak zijn bezorgde echt-
genoote een zwaren steen in den jaszak
van haar gemaal, opdat de ongewone last
aan zijn te langen haardos zou herinne
ren. Mijnheer Davids droeg den steen ge
laten, stak 's avonds bij het naar huig
gaan achteloos de handen in den zak en
kwam aldus tot de conclusie, dat zijn
vrouwtje hem niet anders dan geknipt
wenschte terug te zien. Hij liep dus bij een
kapper aan.
Knip alstublieft mijn haar, verzocht
hij.
De kapper zei toen heel verbaasd:
Maar, meneer, is u reeds vergeten,
dat ik dat vanmorgen al heb mogen doen?
Niet noodig ook Piet! Zoo'n haast is
er niet bij. Het duurt nog lang, eer de vijf
jaar om zijn en danik wil heelemaal
uitgerust zijn, vóór ik een baas opzoek.
Blijf dan voorloopig nog maar hier,
Jan, want jij zult niet uitgerust raken.
Ik geloof, dat bet herdersbaantje voor jou
geknipt was.
En voor jou? voor jou.... ik zou
me geen enkel vak kunnen voorstellen,
dat nu eens voor jou geschikt was Wim.
Hooft ook niet Jan! Ik zal me wel
er door werken, al ben ik niet zoo zwaar
van gewicht als jullie. Er zijn ook men-
schen noodig, die do pen heter kunnen ban
teer. n dan een dorschvlegel of de naald
of de troffel of de smidshamer. En nu
mijn goeie broeders! Ik ga ik ben de
jongste en zal het eerste gaan. Daag!
Een laatste handdruk nog even omge
keken; nog eens gewuifd en dra is Wim
uit het gezicht verdwenen.
Het is toch eigenlijk niet goed van
vader om een jongetje als Wim is, de deur
uit te sturen.
Waarom Piet, hij is zestien jaar;
niet zwaar van stuk, dat is waar. maar hij
wil en.... heeft verstand. Hij zal zijn bo
terhammetje best vinden
Ik hoop het Janvoor hem.
En nu jij, mijn broeder! Wat denk jij te
worden? Ik ben toch eens benieuwd, welk
geluk jou in den schoot geworpen wordt
Ik vrees niet veel geluk Piet. Ik wil
kleermaker worden. Daar heb ik altijd wel
iets voor gevoeld Ik ben lenig, kan goed
met gekruiste beenen op tafel zitten en.,
hou van goed gekleed gaan. En zie., als
ik de kleeren zelf later maken kan. kun jij
ook eens aankomen en zal ik je voor een
klein prijsje een pakje leveren, zoo mooi,
alsof het aan je lijf geschilderd zit.
En wat denkt mijn oudste broer te wor
den?
Dat is gauw gezegd. Ik word smid
Ik ben sterk. En sta mijn man. Ik ge
loof. dat in dat vak voor mij nog wel iets
te bereiken is.
Wis en zeker! En nu Piet, ga ik ook
en ik ga recht-uit.
Dat is de kortste weg, leerden we op
school. Recht-door; recht op het doel af.
Bag!
Nog een handdruk, nog een groet
Jan gaat heen de wereld in.
Piet blijft niets anders over. dan den
derden weg in te slaan enmet de
handen in de zakken, en het pakje onder
den arm gekneld, vervolgd hij kalm zijn
weg.
Welk lot voor hun drieën zal weggelegd
zijn, zij weten het niet. Vandaag over vijf
jaar weten we meer.
Volgen we Wim op z'n levensweg, hij
ging het eerst op stap, hij heeft dus ook
het recht, dat we 't eerst zijn geschiedenis
hooren.
Nauwelijks is hij oen paar uur van den
driesprong verwijderd, of daar komt een
auto in razenden vaart aangetuft én
alsof het zoo wel zijn daar springt een
band van het linkervoorwiel met een knal
uit elkaar, vlak bij Wim.
Door dien plotselingen schok, verliest
de chauffeur zijn stuur ©h botst tegen een
dichtbijzijnden boom aan met dit gevolg,
idat een inzittend heer er uitgeslingerd
wordt en vrij onzacht in een daarnaast
korenveld terecht komt.
(Wordt vervolgd)
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX,
door Oom Wim.
Avontuur XLIX.
Een week later.
Mies en Max spelen verstoppertje.
Mies vindt vaders hoogen hoed in de
gang en vindt dit plaatsje zoo fijn, dat ze
er onmiddellijk in wegkruipt. Max zoekt
oveTal. Anders weet hij Mies dadelijk te
vinden, nu zoekt hij tevergeefs. Zou hij
dit met opzet doen? Ik geloof het heusch.
Maar daar komt Trui aan. Wat is dat?
„Leelijke Mies, wil je wel eens gauw uit
vaders hoed gaan! Wacht, ik zal je!" Trui
neemt de pook. wil Mies op den kop tik
ken, maar zij is haar te gauw en wipt
precies uit den hoed, als Trui slaat.
Trui slaat mis, treft den hoed des to
erger en slaat een geweldig gat in vaders
zijden hoed.
Vader is boos. Geeft Trui een standje
en dreigt èn Mies èn Max met de zweep.
Mies komt voorhands niet binnen en
Max houdt zich ook buiten schot.
Kom Mies, we spelen in de schuur,
daar is het veiliger en zijn we vrij.
Goed Max, laten we dat doen! Daar
lebben we meer plaats enblijft de
booze mijnheer en de leelijke Trui ons uit
den weg.
Ja Mies! zoo zullen we doen.
(Wordt vervolgd)
Van mijn reis naar de Belgische
Ardennen.
door Theodora.
XI.
Voort ging het nu weer en nu naar het
Paleis van Justitie, een reuzegebouw; ook
hier werd halt gehouden en een gedeelte
van binnen bezichtigd. Het was grootsch
en indrukwekkend,' maar het deed mij koud
an. na die stille en wondere schoonheid en
pracht van de St. Gudullakerk. Maar het is
niet te ontkennen, indrukwekkend is het.
Zooals des gids verklaarde, heeft men 17
jaar gewerkt aan dit gebouw, het grootste
der wereld. Het is een oppervlakte van
30.000 M2. is 180 Meter lang, 170 M. breed,
bet hoogste punt is 104 M.; als het erg
koud is, 's winters wordt er per dag vier
waggons kolen verstookt, dus u behoeft niet
te vragen, er zijn ruim 300 zalen, de voor-
naamsten hebben wij bezichtigd, allen rijk
en zeer kostbaar gemeubileerd. Van de bo-
venbalkons heeft men een paebtig uitzicht
over de heele stad Brussel die van hier uit
aan uw voeten ligt. Voorwaar zeer mooi!
en nu gaat het langs prachtige brcede lanen
en straten met tal van beeldhouwwerken
naar het paleis van den Koning van Bel
gië. Wat een prachtig gebouw en wat een
schitterende tuin! werkelijk een waardig
verblijf voor ztilk een hooggeplaatst per
soon en ik dacht hierbij aan de zeer eenvou
dige gehouwen van onze Koningin. Niets
geen buitengewoons of geschitter! Men den-
ke slechts aan het eenvoudige paleis in het
Noordeinde in Den Haag! ILoe simpel doet
dat aan voor den vreemdeling; een ware
teleurstelling! Wij toeren verder nu naar
het park der 50 jaren onafhankelijkheid en
onder een groote triomfboog door naar La
ken voorhij het schitterende Paleis van den
Kroonprins naar den Jananschen toren en
de Chineesche Pa?ode. Hier kregen wij
weer heel veel te zién; het een nog mooier
«dan het andere, een echt juweeltje van
bouw- en schilderkunst en vorstelijke meu
belen en geschenken van vorsten; alles om
geven door een prachtigen tuin vol schit
terende rozen. Hier komt de Koning vaak
thee drinken. Na hier een poosje vertoefd
te hebben, ging het weer terug naar Brus
sel. en kwamen wij weer langs een mooien
omweg bij Hotel Schcers aan. Hier had
onze laatste gezamenlijke maaltijd plaats
Do toespraak van den leider herinnert aan
den weemoed van het scheiden maar ook
aan het onvervreemdbaar bezit «der herin
nering, aan de schoonheid die wij zagen;
aan de genotvolle uren van ons eensgezind
samenzijn; want ook dat was mij een open
baring:, de "wonderlijke en.snelle aanpassing
der mensckenj'die elkander nog voor 4 da
gen terug, in het geheel vTeemd waren en
nu zoo echt hartelijk en eenvoudig in hun
omgang alskinderen uit een groot gezin.
Ach, konden wij in het gewone leven ook
zoo met elkaar omgaan! zoo prettig, zoo be
reidwillig, zoo zonder conventie en partij,
stand en leeftijd; maar hoe geheel anders is
het dan? Koud, stug, gevoelloos, lasterend
staan de menschen tegenover elkaar en het
deed mij pijnlijk aan weer terug te moeten
(Slot volgt).
Alleen op de wereld.
door Joh. A. de Graaf.
(Slot.)
Dat deze bende meer diefstallen op haar
geweten had, bleek daaruit dat plotseling
de deur geopend werd en een aantal gewa
pende agenten binnen sprongen en in een
oogenblik de geheele bende geboeid en wel
de kamer uit leidden. Mattya ook, vr^nt de
politie dacht, dat hij ook een lid der bende
was. Hoe hij al verzekerde dat het niet
waar was. 't gaf niets. Hij wend evenals de
anderen in een cel opgesloten.
Tegen den avond kwam een bewaker hem
water en brood brengen, hij opende de deur
en zette het brood op een houten bankje
neer. Van dat moment maakte Mattya ge
bruik, hij wierp den man achterover, sprong
de cel uit, wierp de deur in het slot en ijlde
«de straat op waar hij. in een oogenhlik ver
dwenen was. Hij begaf zich naar de her
berg waar hij den vorigen avond gezeten
had en haalde zijn kleeren on viool terug.
Hij verliet zoo gauw mogelijk de stad en
begaf zich naar Madrid. Na enkele dag-
marschen kwam hij daar aan. Hij verdiende
zijn brood met op zijn viool allerlei volks
wijsjes te spelen, welke zeer in den smaak
van het publiek vielen.
Toen hij op een dag buiten Madrid dwaal
de langs de Manzanares, hoorde hij plotse
ling vanuit het water een klagelijk gejank.
Hij keek en zag een jong hondje dat alle
moeite deed om aan den kant te komen.
Het lukte hem echter niet, en hij zou stel
lig verdronken zijn. als Mattya zich niet te
water ha«d begeven en met gevaar voor z'n
eigen leven het hondje redde.
Nu brak er een prettigen tijd voor hem
en Mattya aan. Deze was nu niet moer zoo
alleen, en heiden hechtten zich spoedig aan
elkander. Mattya leerde het hondje dat hij
Polio noemde, allerlei kunstjes welke dan
door Polio op de maat «der muziek van
Mattya's viool uitgevoerd werden.
Op een dag toen zij weer een „uitvoe
ring" gaven stond er een deftig heer onder
de toeschouwers en toen de muziek afgeloo-
was riep hij Mattya bij zich. Hij nam hem
naar zijn huis en liet hem zijn levensge
schiedenis vertellen. Mattya voldeed aan
dat verzoek en toen het afgeloopen was
stonden de tranen den vriendelijken heer
in do oogen. Hij vroeg of Mattya bij hem
wou blijven dan zou de heer voor een be
trekking zorgen. Mattya nam het voorstel
met tranen in de oogen aan.
De hoer welke een rijke wijnhouwer was
en geweldig veel wijnbergen bezat, leidde
hom ofr in z'n zaak. Z'n trouwe hond Polio
is zijn geheele leven bij hem gebleven, en
hij behoefde er niet over te klagen want hij
is tot z'n dood trouw door z'n baas ver
zorgd geworden. Toen na eenige jaren Mat
tya's weldoener stierf ging de zaak in zijn
handen over. Hij is een rijk man geworden
en hij heeft zijn geheele leven de belofte
eens aan z'n stervenden vader gedaan, ge
houden.
De schelmstreken van Pim en Wim
door W. Simons.
IX.
Naar oen andere kostschool.
Pim en "Wim waren wel 'n beetje angstig:
wat zou vader wel zeggen? Moeder zou net
wel fijn vinden haar „schatten" weer thuis
te hebben. Vader was echter vast van plan
hen naar een andere kostschool te doen;
liefst in België, gelijk leerden de jongens
dan de Fransche taal.
Daar werd gebeld en even later hoorden
ze de stem van vader, die zei: „En waar
zijn de bengels".
Even later hoorden ze gestommel op de
trap.
Wim kroop onder zijn bed en Pim ging
in de kast zitten. Even later deed hun va
der de deur open. Wim kuchte per ongeluk
even en meneer Jansen had hem te pak
ken; ook Pim moest z'n schuilplaats verla
ten. Ze gingen naar beneden waar ze bij
Moeder zoo om vergiffenis gingen smeeken
zoodat deze niet wist hoe ze zich houden
moest, ze verlangde dat Pim en Wim maar
weer gewoon in Arnhem naar school zou
den gaan. En Vader? Die was in «druk ge
sprek met den Directeur en keek niet eens
om naar vrouw en kinderen. Eindelijk
was 't uur van vertrekken aangekomen. Ze
namen afscheid en namen den omnibus
naar 't station. Tuut. tuut, daar stoomde de
trein aan, maarreed door. Vader had
een verkeerde trein nagekeken. Ze vroegen
aan den stationschef hoe laat er weer een
trein naar Arnhem ging. Dit bleek te zijn
over een half uur en in de wachtkamer werd
een portie ijs besteld om den tijd te ver
drijven. Na 'n half uur was er nog geen
trein maar in de verte kwam hij toch ein
delijk aan. De zware locomotief joeg woe
dend en sissend de rookwolken omhoog
die het uitzicht belemmerden. Bij de roo-
de vlag, die op het perron stond, bleef de
trein stilstaan. Al gauw was 'n coupé ge
vonden. De trein ging na 'n schok aan net
stoomen en was weldra tusschen de wei
landen. Deventer. Brummen, Zutfen en
andere plaatsen waren achter den rug en
weldra reed «de trein door 't voor de jon
gens welbekende Arnhem, 't Station was
spoedig bereikt, conducteurs, witkielen,
krantenverkoopers holden langs den trein.
De familie Jansen zette de koffers op het
perron en lieten dezen over aan do zorg
van een der witkielen, die ze thuis zou
brengen.
't Is de dag van het vertrek naar de
kostschool in 't Belgische stadje G. De
reis is in gedrukte stemming. In den trein
is 't bijna niet uit te houden van de
warmte al staan de raampjes toch zoover
mogelijk open.
Na 4 uur zijn ze op de plaats van be
stemming aangekomen, waar 'n kleine
heer, die de Directeur blijkt tr zijn. op
hen afkomt en zegt in 't Fransch: „Weest
welkom".
„Dank meneer", zegt Wim in dezelf
de iaal. Ze wandelen het perron af en het
stadje in.
Pim en Wim bewonderen de mooie hui
zen en standheelden. Voor 'n groot, statig,
witgeschilderd huis houdt de Directeur
stil. „Zijn we er al?" vraagt Pim. „Ja
hoor, hoe bevalt het jullie hier?"
„Best meneer", zegt Pim weer.
Ze stappen naar binnen door de lange
gang en gaan naar de Directeurskamer.
(Wordt vervolgd.)
Piet.
Piot van Leeuwen was een aardige jon
gen van zestien jaar oud. Hij woonde met
zijn broers en ouders in een landhuisje
even buiten een groote stad. Piet zat in
de vierde klas van de Hoogere Burger
school. Zijn vader was een groot kolen
handelaar. Z'n oudste broer. Henk. was
getrouwd en had al 2 kindertjes, z'n jong
ste broertje was 12 jaar en zou dit jaar
ook naar de H. B. S. gaan.
Naast de familie Van Leeuwen woonde
©en rijke fabrikant. Van Goren genaamd.
Hij woonide in ©en groote villa, met een
prachtig park er om heen. Toch waren ze
niet trots en van opschik hielden ze hee
lemaal niet. Ze hadden maar één meisje
Emmy genaamd, die in leeftijd niet veel
van Piet van Leeuwen verschilde, ze was
2 maanden jonger.
Geen wonder was 't dus, dat Piet en
Emmy veel met elkaar omgingen, vooral
daar ze ook in dezelfde klas zaten. Emmy
kon heel goed leeren, beter dan Piet, die
er nog al veel moeit© mee had, maar door
zijn ijver toch nog altijd was overgegaan.
Emmy hielp hem dikwijls. Als Piet zijn
meetkunde-sommen niet kende of moeite
had met zijn Fransche thema's was Emmy
altijd beroiid Piet te helpen. Iedereen mocht
haar dan ook graag en als er een feestje
of verjaringspartijtje hij van Leeuwen was
werd Emmy als een van de eerste uitge-
noodigd. Omgekeerd ging 't al even zoo.
Mijnheer en Mevrouw Van Goren hiel
den voel van Piet, temeer nog daar ze
zelf geen zoon hadden. Mijnheer vooral
had toch zoo graag een opvolger in z'n
fabriek gezien.
Er was een groot feest in 'i vooruitzicht
nl. de 16e verjaardag van Emmy en haar
ouders wilden dan ook geen kosten of
moeiten sparen, om het hun dochtertje
toch manr zoo aangenaam mogelijk te
maken. Als Emmy 's avonds naar bed
was, zaten ze soms nog lang bijeen, om te
beraadslagen. Vader had gezorgd voor een
leuk orkestje, zoodat er den heelen avond
muziek zou kunnen zijn. Moeder had ge
zorgd voor slingers en lampions om den
tuin te versieren. Maar alles moest ge
heim blijven tot den laatsten dag. Alleen
had moeder aan Emmy gezegd, dat ze al
haar vriendinnetjes en vriendjes mocht
vragen, wie ze maar wilde. Piet werd
natuurlijk niet vergeten.
Eindelijk was de langverwachte avond
aangebroken. Emmy had in 't geheel 40
jongens en meisjes uitgenoodigd.
De grootste kamer uit 't huis was ver
sierd met groen en bloemen en overal tus
schen waren gekleurde lichtjes aange
bracht. Hier konden ze spelletjes doen.
De dienstboden zorgen voor limonade en
gebakjes. Toen ze een paar uurtjes ge
speeld hadden werden ze allemaal achte»
het huis samen geroepen. Ieder kreeg een
brandende lampion en zoo trok men twee
aan tweo den grooten tuin door, tot heele
maal aan 't eind. Hier werd vuurwerk af
gestoken. Daarna gingen ze allemaal te
rug naar de villa, waar nog heel wat ge
lachen en gestoeid wend en om half 12
gingen alle jongens en meisjes voldaan
huiswaarts. Piet vooral was zeer voldaaD
en ging vermoeid naar bed.
Midden in den nacht werd hij echter
wakker, door een hulpgeroep. Brand,
brandl Hij schoot haastig eenige kleeren
aan en snelde naar buiten.
De brand was in de villa van Mijnheer
van Goren, aan den achterkant van het
huis. Toen Piet *r aangekomen was,
hoorde hij plotseling de stem van mevrouw
die riep: 0, Emmy slaapt, nog, want ik zie
haar niet! Piet was opeens klaar wakker
Hij snelde zoo hard hij kon de trappen
op, naar de kamer van Emmy, na.n het
nog slapende meisje in z'n sterke armen
en wilde denzelfdqn weg terug gaan, toen
hij bemerkte, dat de vlammen ook al tot
aan de trap gekomen waren. Er was du
nog maar één uitweg, de zijtrap die ran
het balcon naar beneden leidde.
Hier ijlde Piet heen en onder een luid
hoerageroep kwam hij beneden aan. Hij
had eenige brandwonden bekomen. maaT
Emmy mankeerde gelukkig niets en hij
kon de bedroefde moeaer haar eenigst
kind terugevgen.
Haar ouders konden dan ook geen
woorden van dank vinden voor 't heldhaf
tig gedrag van Piet.
De brandweer had den brand spoedig
onder de knie en de familie Van Goren
werd zoolang hij Van Leeuwen onderdak
gebracht. Gelukkig was 't huis hoog ver
zekerd.
Piet kreeg voor belooning van den va
der van Emmy op z'n spaarbankboekje
200 gulden en ge begrijpt dat hij hier bib
me© was.
Elly.
Uit mijn Vacantietijd
op rijm, door Cadier.
I.
Toen de zomerzon eens zonnig
Aan den held'ren hemel scheen,
Ging ik op mijn ruischloos rijwiel
Naar het Zindvoortsch zeestrand heen.
Wat 'k daar hoorde en zag gebeuren,
'k Schreef het in mijn schetsboek neer,
Als 'k dat later zou herlezen
Beleefde ik al 't gebeurde weer.
Een massale menschenmassa
Lag daar op het strand verspreid.
Krek als na 'n tiendaagschen veldtochf
De geval'nen in den strijd.
Zacht zongen de zilte golven,
Klaag'lijk krijschten meeuwen mee,
En een bakvisch in een badstoel
Zong van 'n hutje bij de zee.
Daar was ook een vroolijk vrouwtje
Van omstreeks tachtig kilogram.
Die haar man, 'n maag're sprinkhaan,
Op haar rug, mee zee in nam.
Pietje Puk wou ezel rijden.
Z'n moe had niets daarvan terug:
Als je ezeltje wil rijden
Doe j' 't maar op je vaders rug!
Dan komt een vijfjarig jochie
Nieuwsgierig kijken wat ik doe.
En hij roept in een en al verrukking:
„Hij teekent alsmaar golfjes moe."
Nog zou 'k meer willen vertellen,
Maar 'k vrees 'k vervelend word.
Daarom de rest van dit fietstochtje
Dan maar in het kort.
Na een paar uur vol genoegen^
Keerde ik t'rug; volmaakt tevTêe:
'k Had nog nooit zoo fijn genoten
Van de zon, 't zand en ide zee. 1
(Wordt vervolgd).