derde blad „de leidsche courant" zaterdag 3 september 1927 joannes predikt het rijk gods brieven van een stedelander. mgr. dr. h. j. a. m. schaepman Schrikwekkend inderdaad was het op treden van Joannes den Doop er bij den jjordaan; en zijn manier van doen en zijne prediking maakte gerucht en een feilen indruk op allen, die hem hoorden en zagen. Toen trok Jeruzalem en heel Judea en 'de gansche omgeving van den Jordaan tot hem uit, en zij lieten zich doopen en heieden hunne zonden ,niet als in het Sa crament der Biecht, dat natuurlijk nog niet bestond, maar als oen uitdrukking van hun opgeschrikt geweten» dat schuldigheid tegenover God in hen wakker riep. GoecU en scherp ziet Joannes uit naar hen, die voor hem staan en hem is de on derscheiding der geesten gegeven. Tot hem naderden, zooals de H. Schrift verhaalt ook farizeeën, doch niet om zich te laten doopen, zooals sommigen hebben gemeend, doch om te zien, uit nieuwsgierigheid, en om te becriticeeren. Wie waren zij? Het waren, zooals hun naam aangeeft, de afgescheidenen, die kenden, en wel zeer goed kenden, de letter van de wet, en die zich voor alles toeleg den op het slipt naleven der wet voor het uitwendige; streng waren zij in het onder houden van het ceremonie-el dier wetten. De heiligheid der ziel ontging hun <en eenen male; deugd is volgens hen niet ge legen in het volbrengen van don wil Gods, maar in het opvolgen van alle wettelijke voorschriften. Niet hij, die zichzelf be- heerscht, en God en den naaste liefheeft, is volgens hen de heiligste; maar die het strengste vast, en de meeste afwasschin- gen verricht, de breedste gedenkcedels en langste kwasten draagt ,die zich het hoofd niet zalft en het aangezicht niet wascht, zijn vrienden niet groet en de langste bid- ceelen opdreunt, hij is de beste onder allen. Zij waren zoo overdreven in hun uiter lijke reinheid, dat de Sadduceeën van ben zeiden» dat zij de zon nog zouden schoon maken. Niet allen waren echter zoo; men kende ook loffelijke uitzonderingen, zooals Nico- demus en Joseph van Arimatha, en Ga- malieëki, den leeraar, aan wiens voeten Saulus heeft gezeten. Het gewone volk gaf niet om de fari zeeërs of Sadduceëen en leefden dan ook de wetten slecht na; het zijn de in het Evangelie zoo menigmaal genoemde zon daars Toch namen op de feestdagen wel allen deel aan het offer. Ook de Sadduceeën naderden met even weinig goede bedoeling als de farizeeërs tot Joannes den Dooper uit nieuwsgierig heid. Deze soort menschen waren de ontaarde zonen van Aaron en Levi, want de partij der Sadduceeën bestond meest uit pries ters; zij gelooven niet in een bestaan hier namaals; het waren de echte materialis ten, zinnelijke menschen en twijfelaars. Zij zochten daarom ook goede vrienden te blij ven met de Romeinen, om zoo weinig mo gelijk te worden gehinderd in hun leven van genieten. Voor het volk was deze Ro- meinsche vriendschap echter een gruwel. Men begrijpt, dat de geboden Gods bij zulke priesters weinig veilig waren; zij beschouwden dan ook den godsdienst niet als doel, maar als middel voor hun ver keerde verlangens in hun materialisme. Tegenover de farizeeëti, die hun kracht zcohten in hun overdrijvingen, zeiden zij, zich toe te leggen op de rechtvaardigheid zooals de tekst der Wet dat vorderde. Door hun geboorte zijn zij bedienaars van den godsdienst» terwijl de farizeeüb voortkomen uit alle stammen en klassen. Als we zoo die beide soorten mannen beschouwen, en Joannes den Dooper hen aldus kende, is het dan wonder, dat hij ge weldig tegen hen heeft uitgevaren; zijne woorden waren zoo hard, omdat hunne harten zoo hard waren. Zij waren met geen zachtheid te winnen. Later zal Chris tus zelf daarvan het bewijs geven, als ook Hij, de Zachtmoedige, tegen hen optreedt met geweld. Wij begrijpen, dat de ijverige dienaar Gods, die strijden moest voor het geloof in den komenden Messias, wrevelig werd, toen hij die trotschaards voor zich zag en hunne valscheid in hun oogen las; hun spottende glimlach om de lippen zei hem genoeg. Daar valt het woord uit zijne mond, dat hen treffen moet, zooals een zware hamer slag op de harde bolster van een noot, om hen te verpletteren, opdat de -vrucht te roorschijn kome: „Adderengebroedsel, wie Seetft u geleerd, dat gij het komende ge richt zult ontloopen? Hij kent immers hun waan, hun hoog moed, dat zij geen boetvaardigheid zouden van noode hebben. Zij meenen, dat de rechtvaardigmaking in hun bloed is, omdat ze zonen zijn van aartsvader Abraham; zij zijn dus al ge rechtvaardigd, boete is overbodig. Zij heb ben genoeg aan Jahwe en zijn tempel en zijn offers. Zij zijn zich zelf genoeg en zweeren bij hun overtuiging, die valsch is: „Wij hebben Abraham tot vader". Als zij deze verkeerde opvatting aan het volk zullen wijsmaken, dan vergiftigen zij de zielen, met hun gepoch op Abraham, als vergiftige slangen. Vandaar terecht do benaming: adderengebroedsel. Heel hun levenswijze is uit den booze en materialistisch, met verwaarloozing der geestelijke waarden. Daarom dan ook dreigt de Dooper hen: „Reeds ligt de bijl aan den wortel der hoo rnen: en iedere boom, die geen goede vruch ten voortbrengt, zal omgehouwen worden en in het vuur geworpen. Wij weten, hoe echter de gewaarschuw- jn hun huichelspel hebben voortgezet tot den dood van Hem, dien Johannes pre dikte, toen meenden zij te overwinnen, maar zelden was een overwonnen worden zoo erg. Waren farizeeën en Sadduceëen verhard niet zoo het gewone volk, dat met angst en ontzetting luisterde naar het harde vonnis over hunne zoogenaamde leiders. En de scharen van het volk vroegen aan Joan- ns: „Wat moeten wij dan doen, om waar dige vruchten van boetvaardigheid voort te brengen?" Onder hen waren ook tollenaars, de zoo genaamde publicanen, de inners der be lastingen, de agenten van de keizerlijke schatkist, do douanen, de tolgaarders van bruggen, overhalen en wegen, die door het volk werden gehaat om de menigmaal door hen bedreven onrechtvaardigheden, Zij waren voor een deel althans zeker geen Joden, maar heidenen, evenals de solda ten van Pilatus» of van Herodes, die zich ook onder het gehoor van Joannes bevon den. Tegenover hen staat Joannes in een ge heel andere verhouding, en de zoo strenge boeteprediker, die met krachtige stem uit vaarde tegen de aristocraten en priesters, laat nu een heel ander geluid hooren. Zij zijn gekomen met een goede stem ming, en zoeken waarlijk naar verbetering van him leven. Kun grootste misdrijven, waren wel in strijd met do naastenliefde» en zoo plaatst dö Boetgezant zich in deze tegenover bet Joodsche volk op het stand punt der Mosaische Wet, tegenover de hei denen op dat der natuurwet. „Wie een tweede kleed heeft, wie te eten heeft, deele met hem, die zonder kleed en zonder spijze is''. Voor de Joden was dit niet nieuw, ook him wet schreef hun dat voor» maar juist door het werken der secten van farizeeën en sadduceeën dreigde de goede begrip pen verloren te gaan. Voor de heidenen onder zijne hoorders was het de inleiding tot het christendom, waartoe ook zij zouden worden geroepen Hun antwoordde hij daarom: Eischt niets boven hetgeen vastgesteld is; dus ter wille van do naastenliefde geen misbruik te ma ken van hun ambt. Aan de soldaten gaf hij ten antwoord: Doet niemand geweld aan of onrecht, en weest tevreden met uwe soldij; zoowel ten opzichte van de overheid als van degenen over wie zij iets te zeg gen konden hebben, de naastenliefde toe passen. Zoo treedt de Voorlooper op, en bij hen, bij wie leeft de vaste verwachting van den Messias, overstroomt vreugde de harten, nu zij de profetieën vervuld zien worden; bij anderen wordt de gedachte aan den Messias wakker geslagen door die ver schijning en die prediking. Is het te verwonderen, dat er waren, die meenden in Joannes zelf reeds den Ver losser te mogen aanschouwen? Als ge Joannes in zijne grootheid wilt kennen, moet ge hem juist hier in zijue nederigheid aanschouwen. Het was wel menschelijke kortzichtigheid zulk een vraag te stellen, maar des te geweldiger moet de indruk geweest zijn van hot antwoord van dezen profeet, toen hij rechtstreeks tot hen zeide: Ik ben de Christus niet Ik doop u met water: na mij komt er een, die ster ker is dan ik» wiens schoenriem ik niet waardig hen te ontbinden: Hij zal u doo pen met den H. Geeest en met vuur. Hij zal doopen met den H. Geest: groot- sche verklaring, want wie doopt met den H. Geest, moet ook over den H. Geest kun nen beschikken, hij moet dus God zijn Openlijke bekentenis van Joannes van zijn geloof in de godheid van Josus Christus. Tevens geeft Joannes duidelijk te ken nen, dat het doopsel, hetwelk hijzelf toe diende niet die uitwerking had, welke het doopsel van Christus straks zou hebben in de zielen, waarin dan de H. Geest werd uitgestort. Vreemd kon het niet klinken in de ooren der Joden, die kenden de profetie van Isadas: Hoor, mijn uitverkoren volk, mijn geest zal ik uitstorten over uw zaad, en mijn zegen over uwe nakomelingen Onder het doopen met vuur hebben we niet anders te verstaan, dan de uitwerking van den H. Geest in de zielen, die als door het vuur worden gezuiverd van de zonden. Zoo wordt immers God zelf vergeleken bij een vuur» dat loutert. Voel verheven boven hem staat dus De gene, die na hem komt. En hij komt als een rechter; hij heeft, zegt Joannes, de wan in de hand, en hij zal het koren ver zamelen in de schuren, maar het kaf wordt verbrand in een onuitbluschbaar vuur. Daarom terecht klinkt des Doopers ver maning: Doet boete, want het Rijk Gods is nabij. Wij, levend in de twintigste eeuw, be zitten hot Rijk Gods. Waardeeren wij het altijd wel? De Raad is dood, leve de Raad! In dit tijdsgewricht leven we nu overal in Nederland. De Vroedschappen, die 4 jaren lang hebben geregeerd de Raad is, volgens de wet, het hoofd der gemeente verga derden dezer dagen voor :t laatst, waarbij de vrijwillig of gedwongen niet terugkee- rende leden door den voorzitter op min of meer hartelijke wijze werden uitgeluid, behalve in Den Haag. Daar heeft men n.l. een burgemeester, die den Regententijd betreurt en derhalve met een allerkoudste plichtpleging meende te kunnen volstaan, welke algemeene ontstemming wekte. Onvoorziene omstandigheden, welke oen spoedvergadering noodzakelijk maken, daargelaten, komen de oude leden niet meer bijeen en do nieuwe treden Dinsdag a.s. de wet wil het zoo hebben voor het eerst op. Dat geeft overal nieuwe gezichten, te Leiden zelfs 12, meer dan oen derde dus van do heele vroedschap. Wat zal mo dat vreemd vallen bij het lezen der Raadsver- slagen! Als men in de krant het verslag leest der rede van een bekend persoon, dan haalt men zich niet alleen den spreker onwillekeurig voor den geest met al diens eigenaardigheden, maar is 't ook alsof uit do woorden zijn stem u tegemoet klinkt. Dit merkwaardige genoegen zal ik nu voor een groot deel gaan missen. Tot dusverre kon ik mij den ganschen Raad zoo gezellig voorstellen, al mis ik daarin sinds eenige maanden de ver trouwde figuur van burgemeester Do Gij- ar met diens beweeglijke gemoedelijk heid, critische interrupties en huiselijke redeneeringen. Zijn ambtsketen zie ik nog wel schitteren, maar de persoon, die hem draagt, neemt geen plaatst in op 't beeld in mijn geheugen. Wel merk ik uit do ver slagen dat de heer Van de Sando Bakhuy- zen rustig presideert en zijn kruit niet verschiet alvorens hij zijn gansche batterij kan afvuren. Zijn gezicht ken ik echter niet, zijn gebaren mis ik, zijn stem hoorde ik nooit, wat werkelijk een hiaat vormt in het verslag. En zoo komen er nu meerdere leemten. Verdwenen zal zijn de klam-betoogende, aarts-vaderlijke figuur van wethouder Mulder, die onlangs na langdurige ziekte als gewoon Raadslid nog eens een zitting kwam bijwonen, helaas zonder de afwe zigheid van twee zijner partijgenooten on schadelijk te maken. Ook zal ik missen wethouder Sanders, wiens rondo brilleglazen aan zijn rond gezicht een uitdrukking van voortdurende verwondering plachten te geven, maar wiens beleid en betoogen daarentegen steeds mijn bewondering wegdroegen. Vooral hem ware ik in den geest nog gaarne blijven aanschouwen. Eveneens zal ik de luidruchtige ontboe zemingen van den heer Duhbeldeman erg missen. Tot hier kon ik bij wijze van spreken zijn jammerklachten over onbe woonbare woningen verstaan, welke in- tusschen meer indruk zouden gemaakt hebben indien daaraan wat meer waar deering ware toegevoegd voor het vele wat in Leiden op het gebied der volks huisvesting werd en wordt verricht. Hij eischte van B. en W., dat zij ijzer met handen zouden breken, wat echter een roode wethouder gesteld dat er nu reeds een kwam toch ook niet zou kunnen doen. De rechten der vrouw zullen mevrouw v. Italliev.Embden, en haar buren do luchtverversching van haar handwaaier- tje moeten missen welk laatste verlies wel minder groot zal worden geoordeeld dan het eerste. Ook dn luide stem van prof. Eerdmans verdwijnt en daarmede zijn gejammer over hooge uitgaven. Zijn professoraat verbood hem het wethouderschap, waar- dooi hij nooit ge'egenheid kreeg te toonen of zibi critiek ook opbouwend was. In den heer Van Hamel gaat de laatste verbindingsschakel met het door hem zoo hardnekkig bewonderde verleden heen. Zijn waarschuwende hoofdschuddingen en lachjes van verbazing verlevendigden zeer het aanzicht der linkerzijde. Hij wist in- tusschen waardig ziin functie van 'sRaads oudste te vervullen bij officieele toespraak jes. Mede gingen heen mevrouw Dietrich v. Rooy, heel de Democratische fractie meesleepende immers ook do heer Eb- bink werd niet herkozen benevens do heeren Goster, Deumer, Schoneveld en Knuttel. Het heengaan van laatsgenoemde is voor de sociaal-democraten een heele opluchting, want hij fungeerde niet on verdienstelijk als hun controleur, aantoo- nend de opgeblazen dubbelhartigheid van vele hunner redeneeringen. Wie zal nu voortaan de speld steken in do roode lucht ballons? Wat al gapingen, niet waar in de vroede tafe'rondo! Ze worden gevuld, zeer zeker, maar het effect daarvan zal door het kran tenverslag grootendeels niet tot mij door dringen. Grootendeels, want gelukkig komen er ook eenige oude kennissen in den Raad. Daar is vooreerst het brave oud-lid, de heer Kuivepjioven, wiens lange gestalte er vroeger al verscheen. Hij zal het steno grafisch verslag niet overladen, doch ik herinner mij zijner als een man van eer lijke overtuiging, die niet opziet tegen de roode schimpscheuten, waaraan hij wel eens bloot staat. Hij toonde steeds te besef- en, dat een Raadslid het algemeen be'ang heeft te dienen en geenszins dat van een groep of stand. Zijn herkiezing heeft mij dan ook niets verwonderd. En zou ik den heer Goslinga niet ken nen, den voorzitter der Plaatselijke School commissie, die ook uit hoofde van zijn vroeger wethouderschap te Schiedam een onderwijs-autoriteit is! Hij kruiste met B. en W. al eens meer den dagen en zal ze ker niet nalaten zu'ks weer te doen als do z.i. richtige uitlegging der Lager Onder wijswet in het gedrang komt. Zijn stem zal ik uit het verslag zeker wel hooren klinken en zijn forsche figuur zal ik wel ontwaren in de rij. 't Zal intusschen de vraag wezen waar hij precies komt te zit ten. Ook de heer Tepe is natuurlijk geen on bekende voor mij, evenmin als voor de oudero leden in den Raad, waarvan hij reeds vroeger deel uitmaakte. Wegens ver huizing naar Oegstgeest nam hij (oen ont slag, hetgeen wel een tiental jaren gele den zal zijn, maar nu is hij weer gean nexeerd. Zijn verkiezing mag worden be schouwd als een aanwinst voor onze frac tie, wijl immers in den Raad het juri disch element best eenigo versterking kan velen. Hij is geknipt voor do Commissie Hola, daar zou ik haast mijn hoekje te bui ten gaan. Met do samenstelling der vele Raadscommissies hebben buitenstaanders zich niet te bemoeien, al zijn zij nog zoo nieuwsgierig wat de fracties do recht- sche Raadsclub vergaderde daartoe als re gel Vrijdags vóór een zitting dienaan gaande besloten hebben. En dan is daar nog do heer Vallentgood, do stille kracht der leeszalen aan de Uni versiteit-bibliotheek, sinds een paar jaar ook lid van het Burgerlijk Armbestuur. Zijn grijs hoofd en zijn gezicht van boe- kcnsnuffelaar ken ik wel, maar van zijn geluid ken ik slechts het fluisteren, want In 1867 verscheen van Schacpman een nieuw gedicht: „De Pers", waarin de ze geningen en het gevaar der drukpers wer den besproken. Ook dit was in zekeren zin een echt tijdgedicht. Men herinnere zich, dat de vrijheid van drukpers in hot mid den der 19de eeuw door het liberale regi me werd verordineerd. Over dit dichtstuk „De Pers", dat zijn actualiteit verloren hoeft, maar destijds hoogelijk werd geroemd, weiden we niet uit. Het is geheel geschreven in De Costa's trant. „De Pers" was de aanleiding, dat Schaepman kennis maakte met den man, die door zijn ongemeene kennis en bele zenheid en door zijn dichterlijke begaafd heid in het midden der 19de eeuw verre weg de grootste was van allen die in Hol-# land de pen voerden: Everhardus Johan nes Potgieter. Potgieter woonde op de Leliegracht te Amsterdam. Hij leefde sterk in het verle den, vooral in den tijd, dat Hooft de zwie rige gastheer was van het Hoogo Huis te Muiden, waar zich op gezette tijden de bloem van het 17de eouwsche intellect verzamelde en zich wijdde aan den dienst van letteren en kunst. Dan had men in dien tijd te Amsterdam, do woning van Roemer Visser, met zijn beide begaafde dochters Anna en Maria. En verder wa ren er enke'e buitenverblijven van kunst minnende patriciërs aan Amstel en Vecht, waar de dichters en zangers uit do Am- stelstad herhaaldelijk werden uitgenoo- digd. Potgieter's romantisch ideaal was: terugkeer van de kracht en de glorie der 17de eeuw. Vandaar zijn hartstochtelijke bewondering van het kunstzinnig leven in bepaalde kringen. Vandaar zijn stroven om zelf middelpunt te zijn van een litte- rairen kring. En zoo werd ook Schaep man op de meest heuscfie en gastvrije wij ze daar ontvangen en kon zijn voordeel doen met de inzichten der „deoge deeg- lijkheid" van Potgieter. Met wijs inzicht opende Potgieter, Schaepman perspectieven op zijn eigen terrein. Zoo spoorde hij hen meermalen aan de „Inni Sacri", de godsdienstige lie deren van Manzoni, de dichter derr Ita- liaanscho romantiek, te vertalen. En Pot gieter schrijft dienaangaande: „Het is een taak, den jeugdigen priester waard, die ons niet s'echts door menig blijk van zijn geloof en gemoed in de verzen, die zijn „Vondeli" voorafgingen en opvolgden, heeft verrast, van wiens groote gaven wij ons meer,dan hij ons tot nog toe gaf, dur ven beloven." Intusschen reisde Schaepman in 1868 af naar Rome, waar hij reeds in het vol gende jaar promoveerde tot doctor in de theologie. Niet onmiddellijk vertrok hij toen weer naar het vader'and. Zijn neef, de aartsbisschop van Utrecht was er, om aan hot Valicaansch concilie deel te nemen en voor den jongen doctor had deze kerkvergadering een buitenge- meone aantrekkingskracht. Pas toen ze in 1870 uiteenging, vertrok hij weer naar 't vaderland. Ook aan het gouden priesterfeest van den hoog door hem vereerden Pius IX had hij een werkzaam aandeel genomen en schreef er geestdriftige brieven over naar het vaderland. Om U eenig denbeeld te geven van zijn stijl citeer ik hier een beschrijving van de il'uminatic van Rome in den avond van den voornaamsten feestdag. „Geheel Rome schitterde in den volslen gloei. De gevels van alle grooterc kerken straalden van licht: om de Madonnabeel den aan de hoeken van straten waren ver sieringen in rijke verscheidenheid aange bracht. Sommigo plerinen waren in tui nen veranderd, op anderen sprongen kunstmatig aangelegde fonteinen door van kleuren wisselend licht beschenen. Terwijl do kolom van Trajanus en het beeld van Petrus in bengaalsch vuur gloeiden, wa* ren om het forum heen stralende sterren geplant, door lichtfestoenen verbonden. De piazzo di San Marco was in oon prachtigen tuin veranderd. Op do schorpo bladeren der cactusplanten, op do half- ontloken rozen, op de fiere kamelia's, stroomt het heldere licht. In het midden klatert oen fontein, door olectrisch, licht heerlijk gekleurd. Een reusachtig stand beeld van Mozes, een in klei geboetseerde nobootsing van Michel Angelo's meester werk, prijkte in het midden van het bek ken, uit het voetstuk ontspringen de wa teren. Tegen een der zijden van Balazzo Polo leunt zich de beroemde fontana do Treci. In het midden, staande op zijn machtigen schelpwagen, verheft zich Noptunus, een forsche, gespierde gestalte, half door een wijden, golvenden mantel bedekt. Bevelend, het zoo even uitgesproken heerscherswoord als begeleidend, is do beweging der uitgestrekte hand. Twee sterke paarden, door Triton geleid, trek ken de zeekoning voort. Het eene staat als verschrikt door don woelenden vloed in onbeweeglijko bedeesd heid, maar do forsche Triton rukt hot mee; terwijl het andere (rechts van Nop tunus) al deizend voor de brandende, schuimende golven, die tegen de borst aan klotsen, hoog op achteruit steigert. Zoc krachtig is de beweging dat het den weer- strevenden Triton, die het bij de manen vastgreep, mede optrekt. In heerlijken overvloed storten de wateren langs allo kanten in den broeden kern, daar in vol len stroom losbrekend, ginds als schorpo dunne stralen zich een pad borend door de rotskloof. Deze heerlijken fontein, waartoe men nog de beide in zijnissen geplaatste vröu- wen stateren, do Gezondheid en de Over vloed, rekent, was op den Pausavond door bengaalsch vuur verlicht. Onbcgrijpo'ijk verrassend was het schouwspel. Al de on gelijkheden van het hier halfgrijzen, daar nog schitterend witte marmer verdwenen. Men zag alleen do heer'ijke gestalte in het fantastisch spelende licht." De journa'istiek van den tegcnwoorclj- gen tijd is directer. Zij wil als het voort rollende en steeds weer verrassende film beeld, telkens op forsche wijze de sensa tie wekken. Zij wil door korte, abrupte zinnen, door zinnen, fel van inhoud eu vol van dramatiek de verbeelding span nen. en telkens weer opnieuw spannnn De journalistiek uit Schaepinan's dagen is meer matige beschrijving, die den lozer tijd geeft zich In het beschrevene te ver diepen. Zij is in 't algemeen niet zoo aan schouwelijk, niet zoo op den man af En toch nadert het tweede' gedeolte van ho ven afgeschreven stuk proza door zijn aanscliouwe'ijkhoid, zijn directheid, de al lerbeste journalistiek ónzer dagen. Nog tijdens zijn verb'ijf te Romó, werd Schaenman daar opgenomen in den let terkundigen kring dor „Arcadiërs", waar toe ook niemand minder dan Goethe eens had behoord. Het spreekt vanzelf, dat de kennisma king met verschillende Italiaansrhe dich tere en kunstenaars in oon betrekke lijk intiem gezelschap ook al weer vfin inv'oed was op Scha - nan's studie en menschenkennis. In Juni 1870 keerde do jongo geleordo uit Rome terug, om zich als hooglooraar der kerkgeschiedenis te vestigen aan 't seminarie te Rijsenburg. Tegelijkertijd werd hij voor vast aan do rodaelio van „Do Tijd" verbonden, waaraan hij bleef medewerken tot 1881 Het artikel, dat ik abusievelijk a's No. II lor afdrukking gaf, moest cigen'ijk hier op volgen. Het handelde oi^r Schaepman als redenaar. Wij zullen daarover nog een en ander laten volgen. meer dan dit mag in gonoemdo leeszalen niet gedaan worden. Nu zal hij zich a's lid der S. D. A. P.-fractie wel niet tot fluisteren bepalen, zoodat ik hem niet hooren zal al lees ik hem. Heelemaal onbekend zijn mij mevrouw BraggaarDo Does a's zij in doen en laten is gelijk het vroegere Raadslid mevr. BaartBraggaar zal zij niet onsympathiek wezen benevens de heeren Mandors, de Roede, Van Es misschien brengt deze wol een homoeopatisch mid- de'ljc tegen do snreekzurh! mede Par- mentier, Bosman, Romeyn en Burgerjon, wat dus acht raadszetels beteekent, waar op ik in den geest slechts een schim zal zien zitten. Neen, het lezen der Raadsverslagen zal er voor mij niet levendiger op geworden zijn, wat intusschen geenszins wil zoggen, dat ik zo niet zal blijven spellen. En wio weet wat er met de radio nog to bereiken zal vallen. De eerste vraag is nu: wio zal er wet houder worden, speciaal in de plaats van den heer Sanders die geenszins do moest benijdenswaardige portefeuille had. Hier mede doel ik inzonderheid op do sociale zorgen, aan zijn ambt verbonden een delicate tak van dienst, waarmedo meer blaam dan lof valt te oogsten, al doet men nog zoo zijn best. Wie krijgt dat erfenisje? Ik heb zoo'n idee. dat daar heel wat ge dachten wisselingen over gevoerd zullen zijn, ten minste in de Roomsche fractie. In do rechtsche Raadsclub toch, waartoe alle Christelijko partijen behooren, gaat het als regel zoo: dat men daar als wethou der accepteert wie door do fractie wordt aanbevolen. En wijl wo nu weer een flin ke rechtsche meerderheid hebben, wordt zoo'n clubbesluit later vanzelf Raadsbe sluit, ook al zouden do linker partijen 't anders willen wat meestal niet het go- val is, omdat men immers do verant woordelijkheid voor een wethoudorskeuze gaarne voor do betrokken partijen laat, al zou 't alleen wezen om bij do critiek, die nooit uitblijft, slcviger to staan. Hoe 't zij: Dinsdag zullen wo 't zien. Wio do onzen ook mogen hebben aange wezen, ik wensch den nieuwen wel houder veel succes en hoop van zijn arbeid do beste vruchten voor de Sleutolstad. AJO. LEVENSWIJSHEID. Drie dingon verfoei Ik in Mijuo leerlin gen, zegt do Heer: op de eerste plaats^ wanneer zij gebrek hebben aan ijver; ver volgens, wanneer zij, onder den schijn van Mijn dienst» zich zeiven dienen; eindelijk, wanneer zij Mij zóó dionen, dat anderen van Mij en Mijn dienst afkeerig worden. Gabrlël Palau S. J. In allo dingen denk op uw cindo eu hoo gij zult staan voor den gostrongon Rech ter, Wien niets verborgen is, Dio zich met geen geschenken laat verzoenen en geene verontschuldiging aanneemt, maar Dio oordeelen zal naar recht en rechtvaardig heid. Thomas Kempis. De grooto nachtwaken doen de vroege morgenuren van 's anderendaags verloren gaan, en hiermedo vele gelegenheden om God to dienen. Vroeg opstaan is bevorder lijk voor de gezondheid en voor do zelf heiliging. H. Franciscus van Sales. Do uiterlijke opschik is het beste bewijs voor de innerlijke leegto. Als het hart groot is, is do wensch groot. Maar het hart is niet groot, als men zijn persoonlijkeo afgekeerdheid niet kan over winnen. Albedillcrs ergeren do eonvoudigen en verleiden hen tot ongehoorzaamheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9