derde blad
„de leidsche courant"
zaterdag 3 september 1927
joannes predikt het rijk gods
brieven van een
stedelander.
mgr. dr. h. j. a. m. schaepman
Schrikwekkend inderdaad was het op
treden van Joannes den Doop er bij den
jjordaan; en zijn manier van doen en zijne
prediking maakte gerucht en een feilen
indruk op allen, die hem hoorden en
zagen.
Toen trok Jeruzalem en heel Judea en
'de gansche omgeving van den Jordaan
tot hem uit, en zij lieten zich doopen en
heieden hunne zonden ,niet als in het Sa
crament der Biecht, dat natuurlijk nog niet
bestond, maar als oen uitdrukking van
hun opgeschrikt geweten» dat schuldigheid
tegenover God in hen wakker riep.
GoecU en scherp ziet Joannes uit naar
hen, die voor hem staan en hem is de on
derscheiding der geesten gegeven. Tot hem
naderden, zooals de H. Schrift verhaalt
ook farizeeën, doch niet om zich te laten
doopen, zooals sommigen hebben gemeend,
doch om te zien, uit nieuwsgierigheid, en
om te becriticeeren.
Wie waren zij? Het waren, zooals hun
naam aangeeft, de afgescheidenen, die
kenden, en wel zeer goed kenden, de letter
van de wet, en die zich voor alles toeleg
den op het slipt naleven der wet voor het
uitwendige; streng waren zij in het onder
houden van het ceremonie-el dier wetten.
De heiligheid der ziel ontging hun <en
eenen male; deugd is volgens hen niet ge
legen in het volbrengen van don wil Gods,
maar in het opvolgen van alle wettelijke
voorschriften. Niet hij, die zichzelf be-
heerscht, en God en den naaste liefheeft,
is volgens hen de heiligste; maar die het
strengste vast, en de meeste afwasschin-
gen verricht, de breedste gedenkcedels en
langste kwasten draagt ,die zich het hoofd
niet zalft en het aangezicht niet wascht,
zijn vrienden niet groet en de langste bid-
ceelen opdreunt, hij is de beste onder
allen.
Zij waren zoo overdreven in hun uiter
lijke reinheid, dat de Sadduceeën van ben
zeiden» dat zij de zon nog zouden schoon
maken.
Niet allen waren echter zoo; men kende
ook loffelijke uitzonderingen, zooals Nico-
demus en Joseph van Arimatha, en Ga-
malieëki, den leeraar, aan wiens voeten
Saulus heeft gezeten.
Het gewone volk gaf niet om de fari
zeeërs of Sadduceëen en leefden dan ook
de wetten slecht na; het zijn de in het
Evangelie zoo menigmaal genoemde zon
daars Toch namen op de feestdagen wel
allen deel aan het offer.
Ook de Sadduceeën naderden met even
weinig goede bedoeling als de farizeeërs
tot Joannes den Dooper uit nieuwsgierig
heid.
Deze soort menschen waren de ontaarde
zonen van Aaron en Levi, want de partij
der Sadduceeën bestond meest uit pries
ters; zij gelooven niet in een bestaan hier
namaals; het waren de echte materialis
ten, zinnelijke menschen en twijfelaars. Zij
zochten daarom ook goede vrienden te blij
ven met de Romeinen, om zoo weinig mo
gelijk te worden gehinderd in hun leven
van genieten. Voor het volk was deze Ro-
meinsche vriendschap echter een gruwel.
Men begrijpt, dat de geboden Gods bij
zulke priesters weinig veilig waren; zij
beschouwden dan ook den godsdienst niet
als doel, maar als middel voor hun ver
keerde verlangens in hun materialisme.
Tegenover de farizeeëti, die hun kracht
zcohten in hun overdrijvingen, zeiden zij,
zich toe te leggen op de rechtvaardigheid
zooals de tekst der Wet dat vorderde.
Door hun geboorte zijn zij bedienaars
van den godsdienst» terwijl de farizeeüb
voortkomen uit alle stammen en klassen.
Als we zoo die beide soorten mannen
beschouwen, en Joannes den Dooper hen
aldus kende, is het dan wonder, dat hij ge
weldig tegen hen heeft uitgevaren; zijne
woorden waren zoo hard, omdat hunne
harten zoo hard waren. Zij waren met
geen zachtheid te winnen. Later zal Chris
tus zelf daarvan het bewijs geven, als ook
Hij, de Zachtmoedige, tegen hen optreedt
met geweld.
Wij begrijpen, dat de ijverige dienaar
Gods, die strijden moest voor het geloof in
den komenden Messias, wrevelig werd, toen
hij die trotschaards voor zich zag en hunne
valscheid in hun oogen las; hun spottende
glimlach om de lippen zei hem genoeg.
Daar valt het woord uit zijne mond, dat
hen treffen moet, zooals een zware hamer
slag op de harde bolster van een noot, om
hen te verpletteren, opdat de -vrucht te
roorschijn kome: „Adderengebroedsel, wie
Seetft u geleerd, dat gij het komende ge
richt zult ontloopen?
Hij kent immers hun waan, hun hoog
moed, dat zij geen boetvaardigheid zouden
van noode hebben.
Zij meenen, dat de rechtvaardigmaking
in hun bloed is, omdat ze zonen zijn van
aartsvader Abraham; zij zijn dus al ge
rechtvaardigd, boete is overbodig. Zij heb
ben genoeg aan Jahwe en zijn tempel en
zijn offers. Zij zijn zich zelf genoeg en
zweeren bij hun overtuiging, die valsch is:
„Wij hebben Abraham tot vader".
Als zij deze verkeerde opvatting aan het
volk zullen wijsmaken, dan vergiftigen zij
de zielen, met hun gepoch op Abraham,
als vergiftige slangen. Vandaar terecht do
benaming: adderengebroedsel.
Heel hun levenswijze is uit den booze en
materialistisch, met verwaarloozing der
geestelijke waarden.
Daarom dan ook dreigt de Dooper hen:
„Reeds ligt de bijl aan den wortel der hoo
rnen: en iedere boom, die geen goede vruch
ten voortbrengt, zal omgehouwen worden
en in het vuur geworpen.
Wij weten, hoe echter de gewaarschuw-
jn hun huichelspel hebben voortgezet tot
den dood van Hem, dien Johannes pre
dikte, toen meenden zij te overwinnen,
maar zelden was een overwonnen worden
zoo erg.
Waren farizeeën en Sadduceëen verhard
niet zoo het gewone volk, dat met angst en
ontzetting luisterde naar het harde vonnis
over hunne zoogenaamde leiders. En de
scharen van het volk vroegen aan Joan-
ns: „Wat moeten wij dan doen, om waar
dige vruchten van boetvaardigheid voort
te brengen?"
Onder hen waren ook tollenaars, de zoo
genaamde publicanen, de inners der be
lastingen, de agenten van de keizerlijke
schatkist, do douanen, de tolgaarders van
bruggen, overhalen en wegen, die door het
volk werden gehaat om de menigmaal door
hen bedreven onrechtvaardigheden, Zij
waren voor een deel althans zeker geen
Joden, maar heidenen, evenals de solda
ten van Pilatus» of van Herodes, die zich
ook onder het gehoor van Joannes bevon
den.
Tegenover hen staat Joannes in een ge
heel andere verhouding, en de zoo strenge
boeteprediker, die met krachtige stem uit
vaarde tegen de aristocraten en priesters,
laat nu een heel ander geluid hooren.
Zij zijn gekomen met een goede stem
ming, en zoeken waarlijk naar verbetering
van him leven. Kun grootste misdrijven,
waren wel in strijd met do naastenliefde»
en zoo plaatst dö Boetgezant zich in deze
tegenover bet Joodsche volk op het stand
punt der Mosaische Wet, tegenover de hei
denen op dat der natuurwet.
„Wie een tweede kleed heeft, wie te
eten heeft, deele met hem, die zonder kleed
en zonder spijze is''.
Voor de Joden was dit niet nieuw, ook
him wet schreef hun dat voor» maar juist
door het werken der secten van farizeeën
en sadduceeën dreigde de goede begrip
pen verloren te gaan.
Voor de heidenen onder zijne hoorders
was het de inleiding tot het christendom,
waartoe ook zij zouden worden geroepen
Hun antwoordde hij daarom: Eischt niets
boven hetgeen vastgesteld is; dus ter wille
van do naastenliefde geen misbruik te ma
ken van hun ambt. Aan de soldaten gaf
hij ten antwoord: Doet niemand geweld
aan of onrecht, en weest tevreden met uwe
soldij; zoowel ten opzichte van de overheid
als van degenen over wie zij iets te zeg
gen konden hebben, de naastenliefde toe
passen.
Zoo treedt de Voorlooper op, en bij hen,
bij wie leeft de vaste verwachting van den
Messias, overstroomt vreugde de harten,
nu zij de profetieën vervuld zien worden;
bij anderen wordt de gedachte aan den
Messias wakker geslagen door die ver
schijning en die prediking.
Is het te verwonderen, dat er waren, die
meenden in Joannes zelf reeds den Ver
losser te mogen aanschouwen?
Als ge Joannes in zijne grootheid wilt
kennen, moet ge hem juist hier in zijue
nederigheid aanschouwen. Het was wel
menschelijke kortzichtigheid zulk een vraag
te stellen, maar des te geweldiger moet de
indruk geweest zijn van hot antwoord van
dezen profeet, toen hij rechtstreeks tot hen
zeide: Ik ben de Christus niet Ik doop u
met water: na mij komt er een, die ster
ker is dan ik» wiens schoenriem ik niet
waardig hen te ontbinden: Hij zal u doo
pen met den H. Geeest en met vuur.
Hij zal doopen met den H. Geest: groot-
sche verklaring, want wie doopt met den
H. Geest, moet ook over den H. Geest kun
nen beschikken, hij moet dus God zijn
Openlijke bekentenis van Joannes van zijn
geloof in de godheid van Josus Christus.
Tevens geeft Joannes duidelijk te ken
nen, dat het doopsel, hetwelk hijzelf toe
diende niet die uitwerking had, welke het
doopsel van Christus straks zou hebben
in de zielen, waarin dan de H. Geest werd
uitgestort.
Vreemd kon het niet klinken in de ooren
der Joden, die kenden de profetie van
Isadas: Hoor, mijn uitverkoren volk, mijn
geest zal ik uitstorten over uw zaad, en
mijn zegen over uwe nakomelingen
Onder het doopen met vuur hebben we
niet anders te verstaan, dan de uitwerking
van den H. Geest in de zielen, die als door
het vuur worden gezuiverd van de zonden.
Zoo wordt immers God zelf vergeleken bij
een vuur» dat loutert.
Voel verheven boven hem staat dus De
gene, die na hem komt. En hij komt als
een rechter; hij heeft, zegt Joannes, de
wan in de hand, en hij zal het koren ver
zamelen in de schuren, maar het kaf wordt
verbrand in een onuitbluschbaar vuur.
Daarom terecht klinkt des Doopers ver
maning: Doet boete, want het Rijk Gods is
nabij.
Wij, levend in de twintigste eeuw, be
zitten hot Rijk Gods.
Waardeeren wij het altijd wel?
De Raad is dood, leve de Raad!
In dit tijdsgewricht leven we nu overal
in Nederland.
De Vroedschappen, die 4 jaren lang
hebben geregeerd de Raad is, volgens
de wet, het hoofd der gemeente verga
derden dezer dagen voor :t laatst, waarbij
de vrijwillig of gedwongen niet terugkee-
rende leden door den voorzitter op min of
meer hartelijke wijze werden uitgeluid,
behalve in Den Haag. Daar heeft men n.l.
een burgemeester, die den Regententijd
betreurt en derhalve met een allerkoudste
plichtpleging meende te kunnen volstaan,
welke algemeene ontstemming wekte.
Onvoorziene omstandigheden, welke
oen spoedvergadering noodzakelijk maken,
daargelaten, komen de oude leden niet
meer bijeen en do nieuwe treden Dinsdag
a.s. de wet wil het zoo hebben voor
het eerst op.
Dat geeft overal nieuwe gezichten, te
Leiden zelfs 12, meer dan oen derde dus
van do heele vroedschap. Wat zal mo dat
vreemd vallen bij het lezen der Raadsver-
slagen!
Als men in de krant het verslag leest
der rede van een bekend persoon, dan
haalt men zich niet alleen den spreker
onwillekeurig voor den geest met al diens
eigenaardigheden, maar is 't ook alsof
uit do woorden zijn stem u tegemoet
klinkt. Dit merkwaardige genoegen zal ik
nu voor een groot deel gaan missen.
Tot dusverre kon ik mij den ganschen
Raad zoo gezellig voorstellen, al mis ik
daarin sinds eenige maanden de ver
trouwde figuur van burgemeester Do Gij-
ar met diens beweeglijke gemoedelijk
heid, critische interrupties en huiselijke
redeneeringen. Zijn ambtsketen zie ik nog
wel schitteren, maar de persoon, die hem
draagt, neemt geen plaatst in op 't beeld in
mijn geheugen. Wel merk ik uit do ver
slagen dat de heer Van de Sando Bakhuy-
zen rustig presideert en zijn kruit niet
verschiet alvorens hij zijn gansche batterij
kan afvuren. Zijn gezicht ken ik echter
niet, zijn gebaren mis ik, zijn stem hoorde
ik nooit, wat werkelijk een hiaat vormt in
het verslag.
En zoo komen er nu meerdere leemten.
Verdwenen zal zijn de klam-betoogende,
aarts-vaderlijke figuur van wethouder
Mulder, die onlangs na langdurige ziekte
als gewoon Raadslid nog eens een zitting
kwam bijwonen, helaas zonder de afwe
zigheid van twee zijner partijgenooten on
schadelijk te maken.
Ook zal ik missen wethouder Sanders,
wiens rondo brilleglazen aan zijn rond
gezicht een uitdrukking van voortdurende
verwondering plachten te geven, maar
wiens beleid en betoogen daarentegen
steeds mijn bewondering wegdroegen.
Vooral hem ware ik in den geest nog
gaarne blijven aanschouwen.
Eveneens zal ik de luidruchtige ontboe
zemingen van den heer Duhbeldeman erg
missen. Tot hier kon ik bij wijze van
spreken zijn jammerklachten over onbe
woonbare woningen verstaan, welke in-
tusschen meer indruk zouden gemaakt
hebben indien daaraan wat meer waar
deering ware toegevoegd voor het vele
wat in Leiden op het gebied der volks
huisvesting werd en wordt verricht. Hij
eischte van B. en W., dat zij ijzer met
handen zouden breken, wat echter een
roode wethouder gesteld dat er nu
reeds een kwam toch ook niet zou
kunnen doen.
De rechten der vrouw zullen mevrouw
v. Italliev.Embden, en haar buren do
luchtverversching van haar handwaaier-
tje moeten missen welk laatste verlies
wel minder groot zal worden geoordeeld
dan het eerste.
Ook dn luide stem van prof. Eerdmans
verdwijnt en daarmede zijn gejammer
over hooge uitgaven. Zijn professoraat
verbood hem het wethouderschap, waar-
dooi hij nooit ge'egenheid kreeg te toonen
of zibi critiek ook opbouwend was.
In den heer Van Hamel gaat de laatste
verbindingsschakel met het door hem zoo
hardnekkig bewonderde verleden heen.
Zijn waarschuwende hoofdschuddingen en
lachjes van verbazing verlevendigden zeer
het aanzicht der linkerzijde. Hij wist in-
tusschen waardig ziin functie van 'sRaads
oudste te vervullen bij officieele toespraak
jes.
Mede gingen heen mevrouw Dietrich
v. Rooy, heel de Democratische fractie
meesleepende immers ook do heer Eb-
bink werd niet herkozen benevens do
heeren Goster, Deumer, Schoneveld en
Knuttel. Het heengaan van laatsgenoemde
is voor de sociaal-democraten een heele
opluchting, want hij fungeerde niet on
verdienstelijk als hun controleur, aantoo-
nend de opgeblazen dubbelhartigheid van
vele hunner redeneeringen. Wie zal nu
voortaan de speld steken in do roode lucht
ballons?
Wat al gapingen, niet waar in de vroede
tafe'rondo! Ze worden gevuld, zeer zeker,
maar het effect daarvan zal door het kran
tenverslag grootendeels niet tot mij door
dringen.
Grootendeels, want gelukkig komen er
ook eenige oude kennissen in den Raad.
Daar is vooreerst het brave oud-lid,
de heer Kuivepjioven, wiens lange gestalte
er vroeger al verscheen. Hij zal het steno
grafisch verslag niet overladen, doch ik
herinner mij zijner als een man van eer
lijke overtuiging, die niet opziet tegen de
roode schimpscheuten, waaraan hij wel
eens bloot staat. Hij toonde steeds te besef-
en, dat een Raadslid het algemeen be'ang
heeft te dienen en geenszins dat van een
groep of stand. Zijn herkiezing heeft mij
dan ook niets verwonderd.
En zou ik den heer Goslinga niet ken
nen, den voorzitter der Plaatselijke School
commissie, die ook uit hoofde van zijn
vroeger wethouderschap te Schiedam een
onderwijs-autoriteit is! Hij kruiste met B.
en W. al eens meer den dagen en zal ze
ker niet nalaten zu'ks weer te doen als do
z.i. richtige uitlegging der Lager Onder
wijswet in het gedrang komt. Zijn stem
zal ik uit het verslag zeker wel hooren
klinken en zijn forsche figuur zal ik wel
ontwaren in de rij. 't Zal intusschen de
vraag wezen waar hij precies komt te zit
ten.
Ook de heer Tepe is natuurlijk geen on
bekende voor mij, evenmin als voor de
oudero leden in den Raad, waarvan hij
reeds vroeger deel uitmaakte. Wegens ver
huizing naar Oegstgeest nam hij (oen ont
slag, hetgeen wel een tiental jaren gele
den zal zijn, maar nu is hij weer gean
nexeerd. Zijn verkiezing mag worden be
schouwd als een aanwinst voor onze frac
tie, wijl immers in den Raad het juri
disch element best eenigo versterking kan
velen. Hij is geknipt voor do Commissie
Hola, daar zou ik haast mijn hoekje te bui
ten gaan. Met do samenstelling der vele
Raadscommissies hebben buitenstaanders
zich niet te bemoeien, al zijn zij nog zoo
nieuwsgierig wat de fracties do recht-
sche Raadsclub vergaderde daartoe als re
gel Vrijdags vóór een zitting dienaan
gaande besloten hebben.
En dan is daar nog do heer Vallentgood,
do stille kracht der leeszalen aan de Uni
versiteit-bibliotheek, sinds een paar jaar
ook lid van het Burgerlijk Armbestuur.
Zijn grijs hoofd en zijn gezicht van boe-
kcnsnuffelaar ken ik wel, maar van zijn
geluid ken ik slechts het fluisteren, want
In 1867 verscheen van Schacpman een
nieuw gedicht: „De Pers", waarin de ze
geningen en het gevaar der drukpers wer
den besproken. Ook dit was in zekeren zin
een echt tijdgedicht. Men herinnere zich,
dat de vrijheid van drukpers in hot mid
den der 19de eeuw door het liberale regi
me werd verordineerd.
Over dit dichtstuk „De Pers", dat zijn
actualiteit verloren hoeft, maar destijds
hoogelijk werd geroemd, weiden we niet
uit. Het is geheel geschreven in De Costa's
trant.
„De Pers" was de aanleiding, dat
Schaepman kennis maakte met den man,
die door zijn ongemeene kennis en bele
zenheid en door zijn dichterlijke begaafd
heid in het midden der 19de eeuw verre
weg de grootste was van allen die in Hol-#
land de pen voerden: Everhardus Johan
nes Potgieter.
Potgieter woonde op de Leliegracht te
Amsterdam. Hij leefde sterk in het verle
den, vooral in den tijd, dat Hooft de zwie
rige gastheer was van het Hoogo Huis te
Muiden, waar zich op gezette tijden de
bloem van het 17de eouwsche intellect
verzamelde en zich wijdde aan den dienst
van letteren en kunst. Dan had men in
dien tijd te Amsterdam, do woning van
Roemer Visser, met zijn beide begaafde
dochters Anna en Maria. En verder wa
ren er enke'e buitenverblijven van kunst
minnende patriciërs aan Amstel en Vecht,
waar de dichters en zangers uit do Am-
stelstad herhaaldelijk werden uitgenoo-
digd. Potgieter's romantisch ideaal was:
terugkeer van de kracht en de glorie der
17de eeuw. Vandaar zijn hartstochtelijke
bewondering van het kunstzinnig leven in
bepaalde kringen. Vandaar zijn stroven
om zelf middelpunt te zijn van een litte-
rairen kring. En zoo werd ook Schaep
man op de meest heuscfie en gastvrije wij
ze daar ontvangen en kon zijn voordeel
doen met de inzichten der „deoge deeg-
lijkheid" van Potgieter.
Met wijs inzicht opende Potgieter,
Schaepman perspectieven op zijn eigen
terrein. Zoo spoorde hij hen meermalen
aan de „Inni Sacri", de godsdienstige lie
deren van Manzoni, de dichter derr Ita-
liaanscho romantiek, te vertalen. En Pot
gieter schrijft dienaangaande: „Het is
een taak, den jeugdigen priester waard,
die ons niet s'echts door menig blijk van
zijn geloof en gemoed in de verzen, die zijn
„Vondeli" voorafgingen en opvolgden,
heeft verrast, van wiens groote gaven wij
ons meer,dan hij ons tot nog toe gaf, dur
ven beloven."
Intusschen reisde Schaepman in 1868
af naar Rome, waar hij reeds in het vol
gende jaar promoveerde tot doctor in de
theologie. Niet onmiddellijk vertrok hij
toen weer naar het vader'and.
Zijn neef, de aartsbisschop van Utrecht
was er, om aan hot Valicaansch concilie
deel te nemen en voor den jongen doctor
had deze kerkvergadering een buitenge-
meone aantrekkingskracht. Pas toen ze in
1870 uiteenging, vertrok hij weer naar 't
vaderland.
Ook aan het gouden priesterfeest van
den hoog door hem vereerden Pius IX had
hij een werkzaam aandeel genomen en
schreef er geestdriftige brieven over naar
het vaderland.
Om U eenig denbeeld te geven van zijn
stijl citeer ik hier een beschrijving van de
il'uminatic van Rome in den avond van
den voornaamsten feestdag.
„Geheel Rome schitterde in den volslen
gloei. De gevels van alle grooterc kerken
straalden van licht: om de Madonnabeel
den aan de hoeken van straten waren ver
sieringen in rijke verscheidenheid aange
bracht. Sommigo plerinen waren in tui
nen veranderd, op anderen sprongen
kunstmatig aangelegde fonteinen door van
kleuren wisselend licht beschenen. Terwijl
do kolom van Trajanus en het beeld van
Petrus in bengaalsch vuur gloeiden, wa*
ren om het forum heen stralende sterren
geplant, door lichtfestoenen verbonden.
De piazzo di San Marco was in oon
prachtigen tuin veranderd. Op do schorpo
bladeren der cactusplanten, op do half-
ontloken rozen, op de fiere kamelia's,
stroomt het heldere licht. In het midden
klatert oen fontein, door olectrisch, licht
heerlijk gekleurd. Een reusachtig stand
beeld van Mozes, een in klei geboetseerde
nobootsing van Michel Angelo's meester
werk, prijkte in het midden van het bek
ken, uit het voetstuk ontspringen de wa
teren.
Tegen een der zijden van Balazzo Polo
leunt zich de beroemde fontana do Treci.
In het midden, staande op zijn machtigen
schelpwagen, verheft zich Noptunus, een
forsche, gespierde gestalte, half door een
wijden, golvenden mantel bedekt.
Bevelend, het zoo even uitgesproken
heerscherswoord als begeleidend, is do
beweging der uitgestrekte hand. Twee
sterke paarden, door Triton geleid, trek
ken de zeekoning voort.
Het eene staat als verschrikt door don
woelenden vloed in onbeweeglijko bedeesd
heid, maar do forsche Triton rukt hot
mee; terwijl het andere (rechts van Nop
tunus) al deizend voor de brandende,
schuimende golven, die tegen de borst aan
klotsen, hoog op achteruit steigert. Zoc
krachtig is de beweging dat het den weer-
strevenden Triton, die het bij de manen
vastgreep, mede optrekt. In heerlijken
overvloed storten de wateren langs allo
kanten in den broeden kern, daar in vol
len stroom losbrekend, ginds als schorpo
dunne stralen zich een pad borend door
de rotskloof.
Deze heerlijken fontein, waartoe men
nog de beide in zijnissen geplaatste vröu-
wen stateren, do Gezondheid en de Over
vloed, rekent, was op den Pausavond door
bengaalsch vuur verlicht. Onbcgrijpo'ijk
verrassend was het schouwspel. Al de on
gelijkheden van het hier halfgrijzen, daar
nog schitterend witte marmer verdwenen.
Men zag alleen do heer'ijke gestalte in het
fantastisch spelende licht."
De journa'istiek van den tegcnwoorclj-
gen tijd is directer. Zij wil als het voort
rollende en steeds weer verrassende film
beeld, telkens op forsche wijze de sensa
tie wekken. Zij wil door korte, abrupte
zinnen, door zinnen, fel van inhoud eu
vol van dramatiek de verbeelding span
nen. en telkens weer opnieuw spannnn
De journalistiek uit Schaepinan's dagen
is meer matige beschrijving, die den lozer
tijd geeft zich In het beschrevene te ver
diepen. Zij is in 't algemeen niet zoo aan
schouwelijk, niet zoo op den man af En
toch nadert het tweede' gedeolte van ho
ven afgeschreven stuk proza door zijn
aanscliouwe'ijkhoid, zijn directheid, de al
lerbeste journalistiek ónzer dagen.
Nog tijdens zijn verb'ijf te Romó, werd
Schaenman daar opgenomen in den let
terkundigen kring dor „Arcadiërs", waar
toe ook niemand minder dan Goethe eens
had behoord.
Het spreekt vanzelf, dat de kennisma
king met verschillende Italiaansrhe dich
tere en kunstenaars in oon betrekke
lijk intiem gezelschap ook al weer vfin
inv'oed was op Scha - nan's studie en
menschenkennis.
In Juni 1870 keerde do jongo geleordo
uit Rome terug, om zich als hooglooraar
der kerkgeschiedenis te vestigen aan 't
seminarie te Rijsenburg. Tegelijkertijd
werd hij voor vast aan do rodaelio van
„Do Tijd" verbonden, waaraan hij bleef
medewerken tot 1881
Het artikel, dat ik abusievelijk a's No.
II lor afdrukking gaf, moest cigen'ijk hier
op volgen. Het handelde oi^r Schaepman
als redenaar. Wij zullen daarover nog een
en ander laten volgen.
meer dan dit mag in gonoemdo leeszalen
niet gedaan worden. Nu zal hij zich a's
lid der S. D. A. P.-fractie wel niet tot
fluisteren bepalen, zoodat ik hem niet
hooren zal al lees ik hem.
Heelemaal onbekend zijn mij mevrouw
BraggaarDo Does a's zij in doen en
laten is gelijk het vroegere Raadslid mevr.
BaartBraggaar zal zij niet onsympathiek
wezen benevens de heeren Mandors,
de Roede, Van Es misschien
brengt deze wol een homoeopatisch mid-
de'ljc tegen do snreekzurh! mede Par-
mentier, Bosman, Romeyn en Burgerjon,
wat dus acht raadszetels beteekent, waar
op ik in den geest slechts een schim zal
zien zitten.
Neen, het lezen der Raadsverslagen zal
er voor mij niet levendiger op geworden
zijn, wat intusschen geenszins wil zoggen,
dat ik zo niet zal blijven spellen. En wio
weet wat er met de radio nog to bereiken
zal vallen.
De eerste vraag is nu: wio zal er wet
houder worden, speciaal in de plaats van
den heer Sanders die geenszins do moest
benijdenswaardige portefeuille had. Hier
mede doel ik inzonderheid op do sociale
zorgen, aan zijn ambt verbonden een
delicate tak van dienst, waarmedo meer
blaam dan lof valt te oogsten, al doet men
nog zoo zijn best. Wie krijgt dat erfenisje?
Ik heb zoo'n idee. dat daar heel wat ge
dachten wisselingen over gevoerd zullen
zijn, ten minste in de Roomsche fractie. In
do rechtsche Raadsclub toch, waartoe alle
Christelijko partijen behooren, gaat het
als regel zoo: dat men daar als wethou
der accepteert wie door do fractie wordt
aanbevolen. En wijl wo nu weer een flin
ke rechtsche meerderheid hebben, wordt
zoo'n clubbesluit later vanzelf Raadsbe
sluit, ook al zouden do linker partijen 't
anders willen wat meestal niet het go-
val is, omdat men immers do verant
woordelijkheid voor een wethoudorskeuze
gaarne voor do betrokken partijen laat,
al zou 't alleen wezen om bij do critiek, die
nooit uitblijft, slcviger to staan.
Hoe 't zij: Dinsdag zullen wo 't zien.
Wio do onzen ook mogen hebben aange
wezen, ik wensch den nieuwen wel houder
veel succes en hoop van zijn arbeid do
beste vruchten voor de Sleutolstad.
AJO.
LEVENSWIJSHEID.
Drie dingon verfoei Ik in Mijuo leerlin
gen, zegt do Heer: op de eerste plaats^
wanneer zij gebrek hebben aan ijver; ver
volgens, wanneer zij, onder den schijn van
Mijn dienst» zich zeiven dienen; eindelijk,
wanneer zij Mij zóó dionen, dat anderen
van Mij en Mijn dienst afkeerig worden.
Gabrlël Palau S. J.
In allo dingen denk op uw cindo eu hoo
gij zult staan voor den gostrongon Rech
ter, Wien niets verborgen is, Dio zich met
geen geschenken laat verzoenen en geene
verontschuldiging aanneemt, maar Dio
oordeelen zal naar recht en rechtvaardig
heid.
Thomas Kempis.
De grooto nachtwaken doen de vroege
morgenuren van 's anderendaags verloren
gaan, en hiermedo vele gelegenheden om
God to dienen. Vroeg opstaan is bevorder
lijk voor de gezondheid en voor do zelf
heiliging.
H. Franciscus van Sales.
Do uiterlijke opschik is het beste bewijs
voor de innerlijke leegto.
Als het hart groot is, is do wensch groot.
Maar het hart is niet groot, als men zijn
persoonlijkeo afgekeerdheid niet kan over
winnen.
Albedillcrs ergeren do eonvoudigen en
verleiden hen tot ongehoorzaamheid.