3ERDE BLAD „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1927 DE LAATSTE VOORBEREIDINGEN Alvorens wij kunnen overgaan tot het bespreken van het Openbare Leven van den Christus, moeten we eerst zijnen wegbe reider aan U voorstellen, den Voorlooper, 4ie, zooals de volle maan de heerlijkheid 'der zonne verraadt, aan welke zij haar licht toch ontleent, de grootschheid doet vermoeden van Hem, dien hij aankondigt als den brenger van het Rijks Gods. Het woord Gods kwam over Joannes, Zacharias' zoon in de wildernis. En hij trad op in geheel den omtrek van den Jor- daan en predikte het doopsel van bekeering tot vergeving van zonden. Zooals geschre ven staat in het boek der uitspraken van Isaias den profeet: De stem eens roepen den in de wildernis: Bereidt den weg des Heeren, maakt recht zijne paden. Alle dal zal gevuld en alle berg en heuvel geslecht worden; en de bochtige wegen zullen recht, en de hobbelige tot effen heerbaan worden. En alle vleesch zal het heil Gods aanschouwen. Hij zeide dan tot de scharen, die uit gingen om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u geleerd, den naderenden toorn te ontvluchten? Brengt dan waardige vruchten van bekeering voort; en begint niet bij uzelven te zeg gen: We hebben Abraham tot vader. Want ik zeg u, dat God bij machte is om uit deze steenen Abrahams kinderen te ver wekken Maar reeds ligt de bijl aan den wortel der boomen. Alle boom nu, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt om gehouwen en in het vuur geworpen. En de scharen ondervroegen hem en zeiden: Wat moeten w© dan doen? Maar hij antwoordde en zeide hun: Wie twee gewaden heeft, deele mede aan wie er geen heeft, en wie eetwaren heeft, doe evenzoo. Daar kwamen ook tollenaars ten doop, en zeiden tot hem: Leeraar, wat moeten we doen? Hij nu zeide tot hen: Eischt niets boven het geen u vastgesteld is. Ook soldaten onder vroegen hem en zeiden: En wij, wat moe ten wij doen? En hij zeide hun: Doet nie mand geweld of onrecht aan, en woest te vreden met uwe soldij. Maar bij de ver wachting des volks, en terwijl allen in hun binnenste nadachen over Joannes, of hij misschien niet zelf de Christus was, nam Joannes het woord en zeide aan allen: Ik voor mij doop u met water, maar er komt een machtiger dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden? Hij zal u doopen met den Heiligen Geest en vuur. Hij heeft zijne wan in zijne hand en Hij zal zijn dorschvloer reinigen, en de tar we verzamelen op zijnen graanzolder, mfiar het kaf zal Hij verbranden met on- bluschbaar vuur. In dezen Joannes bereikt het Oude Tes tament zijn hoogtepunt, en wordt gevormd de overgang tot het Nieuwe Verbond. Hij is als een held voor zijn volk, dat hem begrijpt en verstaat, omdat hij uitdrukking geelt aan datgene, wat reeds zoolang in hun harten en hoofden levendig was: de komst van den voorspelden Messias, het herstel van het Rijk van Israël. Hij treedt op in den omtrek van den Jordaan, den stroom, die zulk een onverge telijke rol heeft gespeeld in de geschiede nis van het Joodsche volk. Die rivier vormt de oostgrens van het heilige land, en beschermt het volk aan die zijde tegen de omringende volkeren en hun heiden- sche ideeën. Geen volk voelt zich getrok ken de uitmonding van deü rivier te zoe ken en zich daar te vestigen, want de uit monding heeft plaats niet in de wjjde zee, maar in een binnenzee, het doode meer; zoo kan ook van buiten uit de stroom niet worden opgevaren, en blijft het land beveiligd tegen den vreemdeling. De verovering van Chanaan onder Jo- sue had plaats door het overschrijden van den Jordaan; de Bondsark maakte er een drogen doortocht in mogelijk. Zoo zal ook te zijner tijd een andere Veroveraar opbreken van den Jordaan, om land en volk zegepralend te winnen, en tot datzelf de doel, zal Hij in den geheiligden stroom het doopsel ontvangen. Zoo is dus de Voorlooper op den Jordaan aangewezen. Aan het einde van zijn loop beweegt de Jordaan zich door een wildernis; en 'deze wildernis is de juist aangewezen plaats, waar de Voorlooper het best op treedt, zooals het voorspeld was door Isaias, die in zijn visioen Jahwe zelf zijn bode zag uitzenden, toen Hij kwam om het volk te redden; en de heraut riep: hoort de stem eens roependen in den woestijn, maakt den weg des Heeren bereid. De wildernis is ook symbool: do Messias komt om zijn rijk te stichten, maar de ge varen, die overwonnen, de ruwe wegen, die geëffend moeten worden, liggen in do harten, de ongeloovige harten van het volk door Gr. daar is de woeste bodem, waarvan de wil dernis bij den Jordaan het beeld is. Eindelijk dan is de knaap man gewor den, de zoon van Zacharias treedt te voor schijn, gedreven door denzelfdjcn geest, die hem in den moedrschoot had gehei ligd, en zijn stem klinkt door de wilder nis, langs de oevers van den Jordaan: „Roet boete, want het Rijk Gods is nabij". Het moet een geweldige verschijning ge weest zijn, van welke een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitging, deze Joan nes. Hij gaat niet naar het gedrang der stad, niet naar de marktplaats, waar het volk te vinden zou zijn; niet naar de voor hoven van den tempel, niet naar de syna gogen der Joden, waar ze de heilige boe ken bewaren en voorlezen, maar in de wildernis weerklinkt zijn geluid: doet boete, en de bevolking, zoowel van gansch Judea, als van Jerusalem en het omlig gende land, stroomt tot hem heen. Te verklaren? Ja, zeker. Immers het volk was in een geweldige spanning; men voelde het, de dagen raakten vervuld, de tijd, door de profeten voorspeld was daar, de Messias moest komen; onstuimig was het verlangen naar de bevrijding uit de macht van den gehaten Romein; de trots weer het volk der wereld te zijn be zielde velen, de verandering stond voor de deur; hoe zou ze komen? Waar zou het begin zijn? wie zou de leider wezen? wie de Messias? Het zenuwachtig jagend verlangen dreef hen de steden en dorpen uit, om te gaan luisteren naar dezen vreemden, heiligen mensch, die luide verkondigde, dat het Rijk Gods nabij was. Het was als de vonk in een nauw op gesloten broedenden brandstof. Daar in de woestijn is hij plotseling ver schenen; een profeet, zoo heilig, die zoo onzelfzuchtig ijvert voor de eer van God, welk een hemelsche ernst, welk een kracht in zijne stem, waarmee hij de schrik voor het gericht den menschen aanjaagt; dan die doordringende blik, waarmee hij de farizeërs treft en ontmaskert. Onbe vreesd voor machtigen trots, mild voor de arme zondaars, nederig tegenover de algemeene bewondering, zoo staat Joan nes daar in „den geest en de kracht van Elias", een afglans van Hem, die hem heeft uitgezonden. Daaraan paste zijne bedekking, even armelijk als die van Adam, toen hij tot straf werd uitgestooten uit het paradijs onder distelen en doornen; hij was be kleed met een kamelenvel, vastgehouden door een lederen gordel, zooals zijn groote voorganger de profeet Elias, die ook zoo aan het volk bekend was. Brood en wjjn gebruikt hij niet, sprink hanen en .wilde honing vormen zijn voed sel, waarbij de waterbron hem een koelen dronk verschaft. Het is de triomf van het hemelsche over de natuur, van den geest over het vleesch, Zulk een verschijning is zeker van haar succes, als zij plotseling optreedt voor het volk van Israël met den roep: Doet boete, Tot die boete was het volk voorbereid geworden gedurende geheel den tijd van het Oud Verbond door de offers en de psalmen op de feestdagen en den grooten Verzoendag; tot boete hadden do profeten zoo menigmaal vermaand. Nogmaals vat Joannes alles te zamen en roept den naderoep: doet boete. Zal hij gehoor vinden? Zoo niet, dan zal God het land treffen met zijn vloek. Een geheel nieuw© vorm van boete wordt door Joannes toegepast, namelijk de onderdompeling in het water; het Oud Verbond kende dit niet, het was iets zoo geheel eigenaardigs van Joannes, dat hij daarom ook genoemd wordt Joannes Dooper. Het doopsel van Christus wordt er door voorafgebeeld, het doopsel met den H-. Geest en met vuur werpt zijne duwen vooruit. Zooals het Joodsche volk gered was uit de handen van de Egyptenaren door hun doortocht door de wateren van de Roodo Zee, zoo zal ook de menschenziel gered worden uit de macht van den satan door de wateren van het doopsel. Daarom ver schijnt het bij het einde van het Oude en het begin van het Nieuwe Verbond. De beteekenis van dit Joannes-doopsel kon voor het volk niet verborgen blijven, aangezien het steeds in do Oude Wel zoovele malen het water had moeten aan wenden als reinigingsmiddel bij verschil lende gelegenheden. Het voert ons vandaag te ver ook noe nader in te gaan op hetgeen Joannes pro dikte aan hen, die hem ondervroegen naar wat ze moesten doen volgens zijne leer en opvatting. We willen daar een vo'- gende week ons in verdiepen. BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. Zoo groot de veranderingen op onder wijsgebied zijn, sinds ik voor de klas stond, zoo- groot zijn ze sindsdien ook in do journalistiek. Zoudt ge willen gelooven, dat er in de kantoren van het „Dagblad voor Zuid- Holland en 's-Gravenhage", dat toch een belangrijke courant was, indertijd slechts één telefoontoestel hing en wel in het bu reau der administratie. Noch de hoofd redacteur, noch de directeur, noch een der zeven redacteuren had in zijn kamer een aansluiting; wie telefoneeren moest, bad zich daarvoor naar het administratie kantoor te begeven wat nog modern genoeg gevonden werd. Dat zou tegenwoordig echter niet meer fcaan! Een krant heeft nu niet alleen meer dere toestellen, maar zelfs meerdere aan sluitingen op het telefoonnet, opdat gelijk tijdig meer dan één gesprek kan worden Over de draadlooze thans een van zelfsprekend iets bij iedere redactie zwijg ik natuurlijk, want dat is een uit vinding van den allerlaatsten tijd. Vindt men in onze dagen in ieder huis minstens één courant, waarop men ge abonneerd is, in de goede dagen van het sinds lang overleden „Dagblad" was zulks geenszins het geval. Wie gesteld was op 't nieuws uit de eerste hand, kreeg die courant 's avonds; maar 's morgens werd zo dan weer weggehaald om naar menschen te worden gebracht, die min der heetgebakerd waren; ook bij dezen werd ze echter weer gehaald om nog een derden lezer te gerieven, bij wien ze dan eindelijk bleef zij 't dan inmiddels te zeer beduimeld om nog voor iets anders dan scheurpapier te kunnen dienen. Geen dier lezers'betaalde natuurlijk den vollen abonnemeentsprijs; een boekhande laar was er op geabonneerd en zorgdo te gen steeds lager wordend tarief voor de rondzending; waarbij hij natuurlijk zorg de, dat do drie lezers hem gezamenlijk een zoet winstje gaven, anders kon hij zijn loopknecht er niet uitslaan. Met beele pakken liep deze do huizen langs, want er waren vele van die simultaanlezers. Zoo'n dure krant voor zich alleen te hebben was bepaald een weelde. „Het Vaderland", aanvankelijk des „Dagblads" eenigo concurrent, circuleer de ook op die manier onder de men schen; toen de goedkoopere bladen kwa men, was het met dat driedubbele lezen spoedig uit; ieder nam toen zijn eigen krant en de boekhandelaar vond voor zijn rondbezorging geen emplooi meer. Wie zou tegenwoordig nog een courant uit de derde hand willen lezenl Er zijn nog we] menschen, die een duur blad sa men hebben, maar dan moeten zij dat 04- der elkaar vinden; geen boekhandel, die er nog zoo'n besteldienst op na houdt. Do Raadsverslaggever van het „Dag blad" was tevens de samensteller van het officieele Raadsverslag der gemeente. Hij hield de Vroede Vaderen met een eigen kortschrift bij en verzorgde onderdehand zijn verslag voor zijn blad. Hoewel dit na tuurlijk beknopt was, had hij toch een reuzenkarwei, zoodat hij tijdens langduri ge zittingen voor zijn krantenverslag dan ook hulp kreeg; anders had hij het waar achtig niet kunnen doen. Zijn aanteeko- ningen werkte hij in den loop der volgende dagen uit en vóór zijn officieele verslag ter perse ging kregen de Raadsleden het evenals tegenwoordig met het stenogra fisch© verslag gebeurt ter inzage. Heel gemoedelijk kwamen de cdelachtbaren het hem dan vaak terugbrengen met een pluimpje voor zijn goede zorgen Ook dit zou tegenwoordig niet meer gaan. In dien goeden ouden tijd duurden de Raadsvergaderingen zoo lang niet; zelfs een begroolingszilting nam zelden meer dan één avond extra in beslanr Toen de spraakzaamheid toenam, deden de ste nografen hun intrede; inmiddels overleed het „Dagblad" aan politieke en finan- cieele bloedarmoede. Langzamerhand is het leven aan de journalistiek hoogere eischen gaan stel len. Toen ik er pas bij kwam zag men nog niet bij alerlei gelegenheden die tal rijke scharen verslageevers. 't Moest al een heel gewichtige gebeurtenis wezen, welke ook collega's van buiten de stad deed verschijnen; als regel konden de cor respondenten het wel af. Om een staaltje te geven: de eerste Vredesconferentie op 't eind der vorige eeuw. Inderdaad waren daarvoor van heinde en verre journalisten overgekomen, ook uit het buitenland; maar bij de slui tingszitting waren er hiervan zóó weinig over, dat ik slechts een paar collega'.' telde. De overigen waren al afgereisd of... vonden het niet de moeite waard. Nu moet gezegd wezen, dat de pers toen ook niet verwend werd. Do conferen tie vergaderde natuurlijk in 't geheim, zoo dat men zich met communiqué's moest vergenoegen, terwijl het bijwonen der fees telijkheden feitelijk de kosten niet waard was. En waar mocht de pers do sluitings- zittir- aanschouwen? U moet weten, dat deze gehouden werd in do Oranjezaal van het Huis ten Bosch en vanuit den.... koepel mochten mijn weinige collega's en ik daarnaar kijken, 't Was niet erg, dat ik niets verstaan kon, want een communiqué werd ook daarvan verstrekt, maar 't was zelfs niet goed mo gelijk om de afgevaardigden in hun ge zicht te zien, zóó hoog waren w© boven hen verheven. Een voorname bezigheid dier door elkaar wriemelende diplomaten ik zie in den geest nog dien Ghineeschen mandarijn met zijn pauwenstaart was toen het handteekeningen zetten op el- kaars herinnerings-foto's. 'k Vind het nog altijd leuk, dat te heb ben bijgewoond, al was 't onwaardig hoog. Ik was er nogal voor een buitenlandsch blad. Tegenwoordig zou de pers zich niet meer zoo laten afschepen l- Dat inderdaad de pers voorheen niet zoo scheutig was met het zenden van ver slaggevers kan ik nog aanloonen met viering van het eeuwfeest van het semi narie te Warmond. We waren toen met z'n beiden leeken-journalisten om voor heel de Roomsche pers te zorgen; anders- gezinden waren er heelemaal niet. Het zij ter oere der gastheeren gezegd, dat we keurig berandeld werden, heel wat beter dan ter Vredesconferentie. Wat tegenwoordig regel is: de pers bij allerlei gelegenheden frank en vrij toe te laten, heeft men moeten leeren. Zoo her inner ik mij een festiviteit in een Haag- sche pastorie, waar ik de huldiging van den jubileerenden herder mocht bijwo nen.... achter een deur, die op 'n kier was gezet. Ik had moeten zeggen: „merci1 tegenwoordig zou men dit zeker doen maar de pers was toen nog niet zoo ver wend en de belangen van mijn blad gingen mij ter harte. Over de pers schrijvend, denk ik nu na tuurlijk aan de welhaast in 't zilver jubi leerende „R.-K. Journalislenvereeniging", de eerste van dien aard, welke naast den neutralen „Journalistenkring" word opge richt; tegenwoordig is er, meen ik, ook een vereeniging van Christelijke persman nen. Ik herinner me de oprichtingsvergade ring te Utrecht nog heel goed; w© waren niet met velen een dozijn collega's, schat ik maar van moet of aan was dé vereeniging flink levensvatbaar. Do om standigheden hebben me uit de journalis tiek verdreven, zoodat ik omtrent het wel en wee der vereeniging niet op do hoogte ben gebleven, maar mijn hart is nog al tijd bij het mooie vak, zoodat ik met bc langstelling de viering van het feest, zij als buitenstaander, zal volgen en der ver eeniging in oprechtheid een bloeiend be staan toewensch in 't belang van de Roomsche pers en van allen, die haar mogen dienen. AJO. Nauwgezette lezers zullen reeds begre pen hebben, dat er iets niet in aen haak is met de volgorde dezer artikelen. Door een vergissing heeft de schrijver de vo rige week het vierde vervolg ter af drukking gegeven inplaats van het twee de. Wij publiceeren nu No. H en zullen trachten op een of andere wijze het ver band te herstellen. Een aantal der grootere gedichten van Schaepman zijn, evenals die van Da Gosta, tijdzangen. Dat heeft voor den hui- digen lezer een groot bezwaar. In de eer ste plaats moet men over een grooten rijkdom van algemeene historische kennis beschikken. In de tweede plaats zijn er tal van zinspelingen in op voorvallen en om standigheden van hun tijd, die destijds hevig de hoofden en harten beroerden, maar toch van zeer tijdelijken aard waren Dit maakt voor het nageslacht het lezen dier werken zonder doorloopende commen taar zeer moeilijk. En hoe is het gesteld mot die doorloo pende commentaar? We volstaan met de herinnering aan een aardige woordspe ling. Een doorloopende commentaar is een commentaar die doorloopt als je hem noodig hebt. Het tweede tijdgedicht „De Eeuw en haar Koning" dat geheel gewijd was aan Pius IX, van wien Schaepman een groot bewonderaar was, verscheen in 1868. Door zijn actualiteit voor die dagen is het ook al weer voor lezers van 60 jaar lator moeilijk te volgen. Reeds het gedicht „De Paus" was door Jozef Alberdingk Thijm met waardeering besproken in een zijner periodieken. Ook „De Eeuw en haar Koning'' viel dat to beurt. Thijm begroette met vreugde den jon- in strijder voor de zaak) die ook de zijne was, en moedigde hem voortdurend aan. Toen in 1869 te Amsterdam de Vondel feesten gevierd werden, ter gelegenheid waarvan Royers standbeeld van den dich tervorst in 't Vondelpark werd onthuld, werd de band tusschen beide wel zeer nauw. Thijm nam een werkzaam aandeel in deze feesten, door practische en poëti sch© werkzaamheid; Schaepman wijdde aan Vondel een groot gedicht, hoogge stemd in Odenvorm. We herinneren even aan de volgende MGR. DR. H. J. A. M. SCHAEPMAN door S. Dichter zijn, 't is d'aard beheerschon Met onbreekhren vorstenstaf, 't Is de volle kracht bezitten, Die do Schepper 't schepsel gaf. 't Is, als d' aadlaar opwaarts stijgen Met den blik omhoog gericht, Om den vollen straal te vangen Van het gouden zonnelicht. We denkon ook aan deze regelen: „Vondel, Neerlands reinste glorie Is uw naam; En de lofkreet van de faam En de stemmen der historie Smelten sa&rn. Scheent gij bij uw volk vergeten, Scheen uw hooge zangster stom, Hoor het zware klokgebrom, En die duizend, duizend kreten Schaterend door d' Amstelslad: Zij beluigen, zij verkonden Dat ge uw volk hebt weer gevonden. Thijm en Schaepman hadden gemeen hun vurige liefde voor Vondel en voor Amsterdam; zij waren geloofsgenootcn beide bezield van feilen strijdlust. Toch waren hun naturen zeer verschil lend. Moest ik ze thuisbrengen in oen be paalde stijlperiode, dan zou ik zeggen: Thijm behoort tot de Gothiek; Schaepman tot de Barok. Thijm had zich met zeldzame intuitie en nauwgezetten speurzin ingeleefd in de Middeleeuwen en gelijk in verschillende stijlperioden de bouwkunst het character risticum is en uitgangspunt van allo ad der© kunsten, zoo vinden we als Thijmfl eerste hoofdwerk „De heilige Linie", harw delend over de richting, waarin de kerken dor Christelijke Oudheid en die der Midi» deleeuwen zijn, opgericht. En 't schijnt of die heilige linie ook Thijms heele leven boheerscht Thijm is fijn; allereerst reed* in zijn uiterlijk, dat fijn-scherpe profiel, dat hooge voorhoofd, dat vergeestelijkte in heel zijn wezen. Sterk, maar in dio kracht verfijnd is zijn proza* sierlijk bewerkt als het lofwerk der laat-Gothiek, soms iet wat verstandelijk als de renaissance. Thijms is mysticus, die achter de werke lijkheid den verborgen zin der dingen te raden geeft. Thijms romantiek richt op do Middeleeuwen; Karolingische Verhalen, De klok van Delft, Geertruida van Oosten, Do Heilige Linie, enz. of op de Renaissan ce: Portretten van Joost van don Vondel. Tal van titels zouden nog te noemen zijn. In het leven zijns tijd tracht hij de Mid- deleeuwsche mentaliteit te doen aanvoe len. Schaepman is de man van de Barok. Reeds in zijn uiterlijke verschijning mist hij alles wat den statigen kaarsrechten Thijm met de fijn aristocratische bakke baardjes kenmerkt. Alles aan hem is forsch en breed. Met veel uiterlijken zwier en achteloosheid draagt hij zijn paarsen mantel, zijn talloozo ridderorden. Zijn be langstelling gaat niet bij voorkeur naar de Middeleeuwen, maar naar do nieuwe, vooral de oontempoarino geschiedenis. Als staatsman staat hij, grijpt hij in, in do heftige bewegingen zijns tijds. Thijm staat ook midden in eigen tijd, maar op geheel andere wijze; hij wil de droomen van t verleden doen herleven in de harten, do verbroken vezelen van het historisch ou artistiek bewustzijn zijner landgenootcu, herstellen. Dat bereikt men niet door don derende philippica's, maar door stille, liefdevolle verdieping. Thijm is de man die de primitieven vereert met hun vergeestelijkte Madonna's en heiligengestallen. In Schaepmans lijn ligt de bewondering van Michel Angelo on Leonardo da Vinci, do mannen van liet forsche, weelderige palet. Thijm geniet van het fijne aroom dor Middeleeuwsch0 epen en geestelijke liedo ren. Schaepman bemint den statigen dreun der klassieke alexandrijnen, het weelderige vers der Fransche klassieken. Slechts een enkele maal waagt hij zich bij zijn poëzie aan onderwerpen aan do Mid deleeuwen ontleend. Maar het sontiment van Thijm weet hij hierin niet te leggeu. Thijm is de man van innigheid en de votie, toch in hooge mate actief, maar die activiteit is altijd geboren uit don droom, uit de meditatio. Schaepmans activiteit is heviger, direc ter, altijd een krachtsexplosie. Wij zouden ^kunnen zeggen: Thijm is „iu zich" volkomener, hij is beheerschter, fijner. Maar Schaepman is machtiger,, ge weldiger, breeder, directer. Misschien was het studieveld, dat Schaepman overzag veel grootcr dan dat van Thijm, die in zoo vele dingen auto didact was, maar Thijm is dieper inge boord in wat hij overzag. I11 den zomer van 1867 werd Schaep man tot priester gewijd. Aanvankelijk bleef hij to Utrecht en was een jaar werk zaam als kapelaan aan de St. Calharijne- kerk, onder zijn neef den toenmaligon aartsbisschop Mgr. A: J. Schaepman. Door d© Vondelfeesten en de kennisma^ king met verschillende Amsterdammers, die een rol vervulden in het cultureele lo ven, kwam hij in aanraking met leltep- kundigo kringen, die den jongen dichter aanmoedigden. Zoo maakte hij o.a. ken nis met den hoofdredacteur van „De Tijd" die hem onmiddellijk voor zijn blad wist to winnen In „Do Tijd" schreef hij toen meestal over letterkundige onderwerpen. ST. JOSEPH. Arm als wie zorglijk van arbeid leeft, rijk als wie deugd en geen schulden heeft, droeg hij een weelde, die zeer hem deed: Koningsregent in een werkmanskleed. Wondero teekenen deed hij niet, leere van wijzen beleed hij niet, zelfs nog geen woord is van hem bewaard: stil was zijn gang en zijn doen op aard. 's Nachts door z'n droomen glimt hemelgloor daags gaat het moeizame leven door; 's nachts hoort hij dichtobij hemelzang, daags trekt hij wegen, al lang en bang. Mochten we rijk zooals hij maar zijn, lievend het Kindje en zijn Moeder rein: klein in het leven en enkel groot in ons verscheiden en na den dood. fr- E. VAN KROONENBURG, O.F.M. LEVENSWIJSHEID. Uit de leer der 12 Apcstelen. (einde eerste eeuw). 1. Er zijn twee wegen, een van bet le ven en een van den dood en daar is groot verschil tusschen die twee. (1,2.) 2. Dit is dc weg des levens: op de eer ste plaats zult gij God beminnen, die U geschapen heeft, vervolgens uwen naaste gelijk u zeiven; al nu wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook oen ander niet. a. 2.) 3. Wil toch niet uw handen uitstrek ken om te ontvangen, maar dichtknijpen als het op geven aankomt. (IV, 5.) 4. Ge zult niet aarzelen te geven en niet mopperen als go geeft, want ge zult ervaren. Wie do goedgunstige vergeldor van uw loon is. Van Sint Ignatius van Antiochië. (t 107.) 1. Komt te zamen, gij allen, als tot één tempel Gods, één altaar, tot den éénen Jezus Christus, Die van den éénen Vader voortkwam, en bij Hem was en tot Hem is weergekeerd. (aan de Magnesiërs Vn. 2.) 2. 't Is schoon voor de wereld onder to gaan (als do zon)om tot God weer op te rijzen. (aan de Romoinen II, 2.) 3. Laten al onze handelingen worden verricht in het besef dat God in ons woont. (aan de Ephesiërs XV, 8.) 4. Vlucht de verdeeldheid als hot be gin van alle kwaad. (aan die van Smyrna VII, 2.) 5. Verdraag allen, gelijk ook de Heer U verdraagt (aan Polycarpus I. 2.) 6. Als Christus handelde zooals wij (en kwaad met kwaad vergold) waren wij allang verloren gegaan. (aan do Magnesiërs X, 1.) 7. Niet elke wonde wordt met dezelfde pleister genezen. (aan Polycarpus II, 1.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9