3ERDE BLAD
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1927
DE LAATSTE VOORBEREIDINGEN
Alvorens wij kunnen overgaan tot het
bespreken van het Openbare Leven van den
Christus, moeten we eerst zijnen wegbe
reider aan U voorstellen, den Voorlooper,
4ie, zooals de volle maan de heerlijkheid
'der zonne verraadt, aan welke zij haar
licht toch ontleent, de grootschheid doet
vermoeden van Hem, dien hij aankondigt
als den brenger van het Rijks Gods.
Het woord Gods kwam over Joannes,
Zacharias' zoon in de wildernis. En hij
trad op in geheel den omtrek van den Jor-
daan en predikte het doopsel van bekeering
tot vergeving van zonden. Zooals geschre
ven staat in het boek der uitspraken van
Isaias den profeet: De stem eens roepen
den in de wildernis:
Bereidt den weg des Heeren,
maakt recht zijne paden.
Alle dal zal gevuld
en alle berg en heuvel geslecht worden;
en de bochtige wegen zullen recht,
en de hobbelige tot effen heerbaan
worden.
En alle vleesch zal het heil Gods
aanschouwen.
Hij zeide dan tot de scharen, die uit
gingen om door hem gedoopt te worden:
Adderengebroed, wie heeft u geleerd, den
naderenden toorn te ontvluchten? Brengt
dan waardige vruchten van bekeering
voort; en begint niet bij uzelven te zeg
gen: We hebben Abraham tot vader.
Want ik zeg u, dat God bij machte is om
uit deze steenen Abrahams kinderen te ver
wekken Maar reeds ligt de bijl aan den
wortel der boomen. Alle boom nu, die
geen goede vrucht voortbrengt, wordt om
gehouwen en in het vuur geworpen. En de
scharen ondervroegen hem en zeiden: Wat
moeten w© dan doen? Maar hij antwoordde
en zeide hun: Wie twee gewaden heeft,
deele mede aan wie er geen heeft, en wie
eetwaren heeft, doe evenzoo. Daar kwamen
ook tollenaars ten doop, en zeiden tot
hem: Leeraar, wat moeten we doen? Hij
nu zeide tot hen: Eischt niets boven het
geen u vastgesteld is. Ook soldaten onder
vroegen hem en zeiden: En wij, wat moe
ten wij doen? En hij zeide hun: Doet nie
mand geweld of onrecht aan, en woest te
vreden met uwe soldij. Maar bij de ver
wachting des volks, en terwijl allen in hun
binnenste nadachen over Joannes, of hij
misschien niet zelf de Christus was, nam
Joannes het woord en zeide aan allen: Ik
voor mij doop u met water, maar er komt
een machtiger dan ik, wiens schoenriem
ik niet waardig ben te ontbinden? Hij zal
u doopen met den Heiligen Geest en vuur.
Hij heeft zijne wan in zijne hand en Hij
zal zijn dorschvloer reinigen, en de tar
we verzamelen op zijnen graanzolder,
mfiar het kaf zal Hij verbranden met on-
bluschbaar vuur.
In dezen Joannes bereikt het Oude Tes
tament zijn hoogtepunt, en wordt gevormd
de overgang tot het Nieuwe Verbond. Hij
is als een held voor zijn volk, dat hem
begrijpt en verstaat, omdat hij uitdrukking
geelt aan datgene, wat reeds zoolang in
hun harten en hoofden levendig was: de
komst van den voorspelden Messias, het
herstel van het Rijk van Israël.
Hij treedt op in den omtrek van den
Jordaan, den stroom, die zulk een onverge
telijke rol heeft gespeeld in de geschiede
nis van het Joodsche volk. Die rivier
vormt de oostgrens van het heilige land,
en beschermt het volk aan die zijde tegen
de omringende volkeren en hun heiden-
sche ideeën. Geen volk voelt zich getrok
ken de uitmonding van deü rivier te zoe
ken en zich daar te vestigen, want de uit
monding heeft plaats niet in de wjjde zee,
maar in een binnenzee, het doode meer;
zoo kan ook van buiten uit de stroom
niet worden opgevaren, en blijft het land
beveiligd tegen den vreemdeling.
De verovering van Chanaan onder Jo-
sue had plaats door het overschrijden van
den Jordaan; de Bondsark maakte er een
drogen doortocht in mogelijk. Zoo zal
ook te zijner tijd een andere Veroveraar
opbreken van den Jordaan, om land en
volk zegepralend te winnen, en tot datzelf
de doel, zal Hij in den geheiligden stroom
het doopsel ontvangen. Zoo is dus de
Voorlooper op den Jordaan aangewezen.
Aan het einde van zijn loop beweegt de
Jordaan zich door een wildernis; en
'deze wildernis is de juist aangewezen
plaats, waar de Voorlooper het best op
treedt, zooals het voorspeld was door
Isaias, die in zijn visioen Jahwe zelf zijn
bode zag uitzenden, toen Hij kwam om het
volk te redden; en de heraut riep: hoort de
stem eens roependen in den woestijn,
maakt den weg des Heeren bereid.
De wildernis is ook symbool: do Messias
komt om zijn rijk te stichten, maar de ge
varen, die overwonnen, de ruwe wegen,
die geëffend moeten worden, liggen in do
harten, de ongeloovige harten van het volk
door Gr.
daar is de woeste bodem, waarvan de wil
dernis bij den Jordaan het beeld is.
Eindelijk dan is de knaap man gewor
den, de zoon van Zacharias treedt te voor
schijn, gedreven door denzelfdjcn geest,
die hem in den moedrschoot had gehei
ligd, en zijn stem klinkt door de wilder
nis, langs de oevers van den Jordaan:
„Roet boete, want het Rijk Gods is nabij".
Het moet een geweldige verschijning ge
weest zijn, van welke een onweerstaanbare
aantrekkingskracht uitging, deze Joan
nes. Hij gaat niet naar het gedrang der
stad, niet naar de marktplaats, waar het
volk te vinden zou zijn; niet naar de voor
hoven van den tempel, niet naar de syna
gogen der Joden, waar ze de heilige boe
ken bewaren en voorlezen, maar in de
wildernis weerklinkt zijn geluid: doet
boete, en de bevolking, zoowel van gansch
Judea, als van Jerusalem en het omlig
gende land, stroomt tot hem heen.
Te verklaren? Ja, zeker. Immers het
volk was in een geweldige spanning; men
voelde het, de dagen raakten vervuld, de
tijd, door de profeten voorspeld was
daar, de Messias moest komen; onstuimig
was het verlangen naar de bevrijding uit
de macht van den gehaten Romein; de
trots weer het volk der wereld te zijn be
zielde velen, de verandering stond voor de
deur; hoe zou ze komen? Waar zou het
begin zijn? wie zou de leider wezen? wie
de Messias?
Het zenuwachtig jagend verlangen dreef
hen de steden en dorpen uit, om te gaan
luisteren naar dezen vreemden, heiligen
mensch, die luide verkondigde, dat het
Rijk Gods nabij was.
Het was als de vonk in een nauw op
gesloten broedenden brandstof.
Daar in de woestijn is hij plotseling ver
schenen; een profeet, zoo heilig, die zoo
onzelfzuchtig ijvert voor de eer van God,
welk een hemelsche ernst, welk een kracht
in zijne stem, waarmee hij de schrik voor
het gericht den menschen aanjaagt;
dan die doordringende blik, waarmee hij
de farizeërs treft en ontmaskert. Onbe
vreesd voor machtigen trots, mild voor
de arme zondaars, nederig tegenover de
algemeene bewondering, zoo staat Joan
nes daar in „den geest en de kracht van
Elias", een afglans van Hem, die hem
heeft uitgezonden.
Daaraan paste zijne bedekking, even
armelijk als die van Adam, toen hij tot
straf werd uitgestooten uit het paradijs
onder distelen en doornen; hij was be
kleed met een kamelenvel, vastgehouden
door een lederen gordel, zooals zijn groote
voorganger de profeet Elias, die ook zoo
aan het volk bekend was.
Brood en wjjn gebruikt hij niet, sprink
hanen en .wilde honing vormen zijn voed
sel, waarbij de waterbron hem een koelen
dronk verschaft.
Het is de triomf van het hemelsche over
de natuur, van den geest over het vleesch,
Zulk een verschijning is zeker van haar
succes, als zij plotseling optreedt voor het
volk van Israël met den roep: Doet boete,
Tot die boete was het volk voorbereid
geworden gedurende geheel den tijd van
het Oud Verbond door de offers en de
psalmen op de feestdagen en den grooten
Verzoendag; tot boete hadden do profeten
zoo menigmaal vermaand. Nogmaals vat
Joannes alles te zamen en roept den
naderoep: doet boete.
Zal hij gehoor vinden? Zoo niet, dan zal
God het land treffen met zijn vloek.
Een geheel nieuw© vorm van boete
wordt door Joannes toegepast, namelijk
de onderdompeling in het water; het Oud
Verbond kende dit niet, het was iets zoo
geheel eigenaardigs van Joannes, dat hij
daarom ook genoemd wordt Joannes
Dooper. Het doopsel van Christus wordt
er door voorafgebeeld, het doopsel met den
H-. Geest en met vuur werpt zijne
duwen vooruit.
Zooals het Joodsche volk gered was uit
de handen van de Egyptenaren door hun
doortocht door de wateren van de Roodo
Zee, zoo zal ook de menschenziel gered
worden uit de macht van den satan door
de wateren van het doopsel. Daarom ver
schijnt het bij het einde van het Oude en
het begin van het Nieuwe Verbond.
De beteekenis van dit Joannes-doopsel
kon voor het volk niet verborgen blijven,
aangezien het steeds in do Oude Wel
zoovele malen het water had moeten aan
wenden als reinigingsmiddel bij verschil
lende gelegenheden.
Het voert ons vandaag te ver ook noe
nader in te gaan op hetgeen Joannes pro
dikte aan hen, die hem ondervroegen
naar wat ze moesten doen volgens zijne
leer en opvatting. We willen daar een vo'-
gende week ons in verdiepen.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
Zoo groot de veranderingen op onder
wijsgebied zijn, sinds ik voor de klas stond,
zoo- groot zijn ze sindsdien ook in do
journalistiek.
Zoudt ge willen gelooven, dat er in de
kantoren van het „Dagblad voor Zuid-
Holland en 's-Gravenhage", dat toch een
belangrijke courant was, indertijd slechts
één telefoontoestel hing en wel in het bu
reau der administratie. Noch de hoofd
redacteur, noch de directeur, noch een
der zeven redacteuren had in zijn kamer
een aansluiting; wie telefoneeren moest,
bad zich daarvoor naar het administratie
kantoor te begeven wat nog modern
genoeg gevonden werd.
Dat zou tegenwoordig echter niet meer
fcaan! Een krant heeft nu niet alleen meer
dere toestellen, maar zelfs meerdere aan
sluitingen op het telefoonnet, opdat gelijk
tijdig meer dan één gesprek kan worden
Over de draadlooze thans een van
zelfsprekend iets bij iedere redactie
zwijg ik natuurlijk, want dat is een uit
vinding van den allerlaatsten tijd.
Vindt men in onze dagen in ieder huis
minstens één courant, waarop men ge
abonneerd is, in de goede dagen van het
sinds lang overleden „Dagblad" was
zulks geenszins het geval. Wie gesteld
was op 't nieuws uit de eerste hand, kreeg
die courant 's avonds; maar 's morgens
werd zo dan weer weggehaald om naar
menschen te worden gebracht, die min
der heetgebakerd waren; ook bij dezen
werd ze echter weer gehaald om nog een
derden lezer te gerieven, bij wien ze dan
eindelijk bleef zij 't dan inmiddels te
zeer beduimeld om nog voor iets anders
dan scheurpapier te kunnen dienen.
Geen dier lezers'betaalde natuurlijk den
vollen abonnemeentsprijs; een boekhande
laar was er op geabonneerd en zorgdo te
gen steeds lager wordend tarief voor de
rondzending; waarbij hij natuurlijk zorg
de, dat do drie lezers hem gezamenlijk
een zoet winstje gaven, anders kon hij
zijn loopknecht er niet uitslaan. Met beele
pakken liep deze do huizen langs, want er
waren vele van die simultaanlezers. Zoo'n
dure krant voor zich alleen te hebben was
bepaald een weelde.
„Het Vaderland", aanvankelijk des
„Dagblads" eenigo concurrent, circuleer
de ook op die manier onder de men
schen; toen de goedkoopere bladen kwa
men, was het met dat driedubbele lezen
spoedig uit; ieder nam toen zijn eigen
krant en de boekhandelaar vond voor zijn
rondbezorging geen emplooi meer.
Wie zou tegenwoordig nog een courant
uit de derde hand willen lezenl Er zijn
nog we] menschen, die een duur blad sa
men hebben, maar dan moeten zij dat 04-
der elkaar vinden; geen boekhandel, die
er nog zoo'n besteldienst op na houdt.
Do Raadsverslaggever van het „Dag
blad" was tevens de samensteller van het
officieele Raadsverslag der gemeente. Hij
hield de Vroede Vaderen met een eigen
kortschrift bij en verzorgde onderdehand
zijn verslag voor zijn blad. Hoewel dit na
tuurlijk beknopt was, had hij toch een
reuzenkarwei, zoodat hij tijdens langduri
ge zittingen voor zijn krantenverslag dan
ook hulp kreeg; anders had hij het waar
achtig niet kunnen doen. Zijn aanteeko-
ningen werkte hij in den loop der volgende
dagen uit en vóór zijn officieele verslag
ter perse ging kregen de Raadsleden het
evenals tegenwoordig met het stenogra
fisch© verslag gebeurt ter inzage. Heel
gemoedelijk kwamen de cdelachtbaren
het hem dan vaak terugbrengen met een
pluimpje voor zijn goede zorgen
Ook dit zou tegenwoordig niet meer
gaan. In dien goeden ouden tijd duurden
de Raadsvergaderingen zoo lang niet;
zelfs een begroolingszilting nam zelden
meer dan één avond extra in beslanr Toen
de spraakzaamheid toenam, deden de ste
nografen hun intrede; inmiddels overleed
het „Dagblad" aan politieke en finan-
cieele bloedarmoede.
Langzamerhand is het leven aan de
journalistiek hoogere eischen gaan stel
len. Toen ik er pas bij kwam zag men
nog niet bij alerlei gelegenheden die tal
rijke scharen verslageevers. 't Moest al
een heel gewichtige gebeurtenis wezen,
welke ook collega's van buiten de stad
deed verschijnen; als regel konden de cor
respondenten het wel af.
Om een staaltje te geven: de eerste
Vredesconferentie op 't eind der vorige
eeuw. Inderdaad waren daarvoor van
heinde en verre journalisten overgekomen,
ook uit het buitenland; maar bij de slui
tingszitting waren er hiervan zóó weinig
over, dat ik slechts een paar collega'.'
telde. De overigen waren al afgereisd of...
vonden het niet de moeite waard.
Nu moet gezegd wezen, dat de pers
toen ook niet verwend werd. Do conferen
tie vergaderde natuurlijk in 't geheim, zoo
dat men zich met communiqué's moest
vergenoegen, terwijl het bijwonen der fees
telijkheden feitelijk de kosten niet waard
was. En waar mocht de pers do sluitings-
zittir- aanschouwen?
U moet weten, dat deze gehouden werd
in do Oranjezaal van het Huis ten Bosch
en vanuit den.... koepel mochten mijn
weinige collega's en ik daarnaar kijken, 't
Was niet erg, dat ik niets verstaan kon,
want een communiqué werd ook daarvan
verstrekt, maar 't was zelfs niet goed mo
gelijk om de afgevaardigden in hun ge
zicht te zien, zóó hoog waren w© boven
hen verheven. Een voorname bezigheid
dier door elkaar wriemelende diplomaten
ik zie in den geest nog dien Ghineeschen
mandarijn met zijn pauwenstaart was
toen het handteekeningen zetten op el-
kaars herinnerings-foto's.
'k Vind het nog altijd leuk, dat te heb
ben bijgewoond, al was 't onwaardig hoog.
Ik was er nogal voor een buitenlandsch
blad. Tegenwoordig zou de pers zich niet
meer zoo laten afschepen l-
Dat inderdaad de pers voorheen niet
zoo scheutig was met het zenden van ver
slaggevers kan ik nog aanloonen met
viering van het eeuwfeest van het semi
narie te Warmond. We waren toen met
z'n beiden leeken-journalisten om voor
heel de Roomsche pers te zorgen; anders-
gezinden waren er heelemaal niet. Het zij
ter oere der gastheeren gezegd, dat we
keurig berandeld werden, heel wat beter
dan ter Vredesconferentie.
Wat tegenwoordig regel is: de pers bij
allerlei gelegenheden frank en vrij toe te
laten, heeft men moeten leeren. Zoo her
inner ik mij een festiviteit in een Haag-
sche pastorie, waar ik de huldiging van
den jubileerenden herder mocht bijwo
nen.... achter een deur, die op 'n kier
was gezet. Ik had moeten zeggen: „merci1
tegenwoordig zou men dit zeker doen
maar de pers was toen nog niet zoo ver
wend en de belangen van mijn blad gingen
mij ter harte.
Over de pers schrijvend, denk ik nu na
tuurlijk aan de welhaast in 't zilver jubi
leerende „R.-K. Journalislenvereeniging",
de eerste van dien aard, welke naast den
neutralen „Journalistenkring" word opge
richt; tegenwoordig is er, meen ik, ook
een vereeniging van Christelijke persman
nen.
Ik herinner me de oprichtingsvergade
ring te Utrecht nog heel goed; w© waren
niet met velen een dozijn collega's,
schat ik maar van moet of aan was dé
vereeniging flink levensvatbaar. Do om
standigheden hebben me uit de journalis
tiek verdreven, zoodat ik omtrent het wel
en wee der vereeniging niet op do hoogte
ben gebleven, maar mijn hart is nog al
tijd bij het mooie vak, zoodat ik met bc
langstelling de viering van het feest, zij
als buitenstaander, zal volgen en der ver
eeniging in oprechtheid een bloeiend be
staan toewensch in 't belang van de
Roomsche pers en van allen, die haar
mogen dienen. AJO.
Nauwgezette lezers zullen reeds begre
pen hebben, dat er iets niet in aen haak
is met de volgorde dezer artikelen. Door
een vergissing heeft de schrijver de vo
rige week het vierde vervolg ter af
drukking gegeven inplaats van het twee
de. Wij publiceeren nu No. H en zullen
trachten op een of andere wijze het ver
band te herstellen.
Een aantal der grootere gedichten van
Schaepman zijn, evenals die van Da
Gosta, tijdzangen. Dat heeft voor den hui-
digen lezer een groot bezwaar. In de eer
ste plaats moet men over een grooten
rijkdom van algemeene historische kennis
beschikken. In de tweede plaats zijn er tal
van zinspelingen in op voorvallen en om
standigheden van hun tijd, die destijds
hevig de hoofden en harten beroerden,
maar toch van zeer tijdelijken aard waren
Dit maakt voor het nageslacht het lezen
dier werken zonder doorloopende commen
taar zeer moeilijk.
En hoe is het gesteld mot die doorloo
pende commentaar? We volstaan met de
herinnering aan een aardige woordspe
ling. Een doorloopende commentaar is
een commentaar die doorloopt als je hem
noodig hebt.
Het tweede tijdgedicht „De Eeuw en
haar Koning" dat geheel gewijd was aan
Pius IX, van wien Schaepman een groot
bewonderaar was, verscheen in 1868. Door
zijn actualiteit voor die dagen is het ook
al weer voor lezers van 60 jaar lator
moeilijk te volgen.
Reeds het gedicht „De Paus" was door
Jozef Alberdingk Thijm met waardeering
besproken in een zijner periodieken. Ook
„De Eeuw en haar Koning'' viel dat to
beurt.
Thijm begroette met vreugde den jon-
in strijder voor de zaak) die ook de zijne
was, en moedigde hem voortdurend aan.
Toen in 1869 te Amsterdam de Vondel
feesten gevierd werden, ter gelegenheid
waarvan Royers standbeeld van den dich
tervorst in 't Vondelpark werd onthuld,
werd de band tusschen beide wel zeer
nauw. Thijm nam een werkzaam aandeel
in deze feesten, door practische en poëti
sch© werkzaamheid; Schaepman wijdde
aan Vondel een groot gedicht, hoogge
stemd in Odenvorm.
We herinneren even aan de volgende
MGR. DR. H. J. A. M. SCHAEPMAN
door S.
Dichter zijn, 't is d'aard beheerschon
Met onbreekhren vorstenstaf,
't Is de volle kracht bezitten,
Die do Schepper 't schepsel gaf.
't Is, als d' aadlaar opwaarts stijgen
Met den blik omhoog gericht,
Om den vollen straal te vangen
Van het gouden zonnelicht.
We denkon ook aan deze regelen:
„Vondel, Neerlands reinste glorie
Is uw naam;
En de lofkreet van de faam
En de stemmen der historie
Smelten sa&rn.
Scheent gij bij uw volk vergeten,
Scheen uw hooge zangster stom,
Hoor het zware klokgebrom,
En die duizend, duizend kreten
Schaterend door d' Amstelslad:
Zij beluigen, zij verkonden
Dat ge uw volk hebt weer gevonden.
Thijm en Schaepman hadden gemeen
hun vurige liefde voor Vondel en voor
Amsterdam; zij waren geloofsgenootcn
beide bezield van feilen strijdlust.
Toch waren hun naturen zeer verschil
lend.
Moest ik ze thuisbrengen in oen be
paalde stijlperiode, dan zou ik zeggen:
Thijm behoort tot de Gothiek; Schaepman
tot de Barok.
Thijm had zich met zeldzame intuitie
en nauwgezetten speurzin ingeleefd in de
Middeleeuwen en gelijk in verschillende
stijlperioden de bouwkunst het character
risticum is en uitgangspunt van allo ad
der© kunsten, zoo vinden we als Thijmfl
eerste hoofdwerk „De heilige Linie", harw
delend over de richting, waarin de kerken
dor Christelijke Oudheid en die der Midi»
deleeuwen zijn, opgericht. En 't schijnt of
die heilige linie ook Thijms heele leven
boheerscht Thijm is fijn; allereerst reed*
in zijn uiterlijk, dat fijn-scherpe profiel,
dat hooge voorhoofd, dat vergeestelijkte in
heel zijn wezen. Sterk, maar in dio kracht
verfijnd is zijn proza* sierlijk bewerkt als
het lofwerk der laat-Gothiek, soms iet
wat verstandelijk als de renaissance.
Thijms is mysticus, die achter de werke
lijkheid den verborgen zin der dingen te
raden geeft. Thijms romantiek richt op do
Middeleeuwen; Karolingische Verhalen,
De klok van Delft, Geertruida van Oosten,
Do Heilige Linie, enz. of op de Renaissan
ce: Portretten van Joost van don Vondel.
Tal van titels zouden nog te noemen zijn.
In het leven zijns tijd tracht hij de Mid-
deleeuwsche mentaliteit te doen aanvoe
len.
Schaepman is de man van de Barok.
Reeds in zijn uiterlijke verschijning mist
hij alles wat den statigen kaarsrechten
Thijm met de fijn aristocratische bakke
baardjes kenmerkt. Alles aan hem is
forsch en breed. Met veel uiterlijken zwier
en achteloosheid draagt hij zijn paarsen
mantel, zijn talloozo ridderorden. Zijn be
langstelling gaat niet bij voorkeur naar
de Middeleeuwen, maar naar do nieuwe,
vooral de oontempoarino geschiedenis. Als
staatsman staat hij, grijpt hij in, in do
heftige bewegingen zijns tijds. Thijm staat
ook midden in eigen tijd, maar op geheel
andere wijze; hij wil de droomen van t
verleden doen herleven in de harten, do
verbroken vezelen van het historisch ou
artistiek bewustzijn zijner landgenootcu,
herstellen. Dat bereikt men niet door don
derende philippica's, maar door stille,
liefdevolle verdieping.
Thijm is de man die de primitieven
vereert met hun vergeestelijkte Madonna's
en heiligengestallen. In Schaepmans lijn
ligt de bewondering van Michel Angelo
on Leonardo da Vinci, do mannen van liet
forsche, weelderige palet.
Thijm geniet van het fijne aroom dor
Middeleeuwsch0 epen en geestelijke liedo
ren. Schaepman bemint den statigen
dreun der klassieke alexandrijnen, het
weelderige vers der Fransche klassieken.
Slechts een enkele maal waagt hij zich bij
zijn poëzie aan onderwerpen aan do Mid
deleeuwen ontleend. Maar het sontiment
van Thijm weet hij hierin niet te leggeu.
Thijm is de man van innigheid en de
votie, toch in hooge mate actief, maar
die activiteit is altijd geboren uit don
droom, uit de meditatio.
Schaepmans activiteit is heviger, direc
ter, altijd een krachtsexplosie.
Wij zouden ^kunnen zeggen: Thijm is
„iu zich" volkomener, hij is beheerschter,
fijner. Maar Schaepman is machtiger,, ge
weldiger, breeder, directer.
Misschien was het studieveld, dat
Schaepman overzag veel grootcr dan dat
van Thijm, die in zoo vele dingen auto
didact was, maar Thijm is dieper inge
boord in wat hij overzag.
I11 den zomer van 1867 werd Schaep
man tot priester gewijd. Aanvankelijk
bleef hij to Utrecht en was een jaar werk
zaam als kapelaan aan de St. Calharijne-
kerk, onder zijn neef den toenmaligon
aartsbisschop Mgr. A: J. Schaepman.
Door d© Vondelfeesten en de kennisma^
king met verschillende Amsterdammers,
die een rol vervulden in het cultureele lo
ven, kwam hij in aanraking met leltep-
kundigo kringen, die den jongen dichter
aanmoedigden. Zoo maakte hij o.a. ken
nis met den hoofdredacteur van „De Tijd"
die hem onmiddellijk voor zijn blad wist
to winnen
In „Do Tijd" schreef hij toen meestal
over letterkundige onderwerpen.
ST. JOSEPH.
Arm als wie zorglijk van arbeid leeft,
rijk als wie deugd en geen schulden heeft,
droeg hij een weelde, die zeer hem deed:
Koningsregent in een werkmanskleed.
Wondero teekenen deed hij niet,
leere van wijzen beleed hij niet,
zelfs nog geen woord is van hem bewaard:
stil was zijn gang en zijn doen op aard.
's Nachts door z'n droomen glimt hemelgloor
daags gaat het moeizame leven door;
's nachts hoort hij dichtobij hemelzang,
daags trekt hij wegen, al lang en bang.
Mochten we rijk zooals hij maar zijn,
lievend het Kindje en zijn Moeder rein:
klein in het leven en enkel groot
in ons verscheiden en na den dood.
fr- E. VAN KROONENBURG, O.F.M.
LEVENSWIJSHEID.
Uit de leer der 12 Apcstelen.
(einde eerste eeuw).
1. Er zijn twee wegen, een van bet le
ven en een van den dood en daar is groot
verschil tusschen die twee. (1,2.)
2. Dit is dc weg des levens: op de eer
ste plaats zult gij God beminnen, die U
geschapen heeft, vervolgens uwen naaste
gelijk u zeiven; al nu wat gij niet wilt dat
u geschiedt, doe dat ook oen ander niet.
a. 2.)
3. Wil toch niet uw handen uitstrek
ken om te ontvangen, maar dichtknijpen
als het op geven aankomt. (IV, 5.)
4. Ge zult niet aarzelen te geven en
niet mopperen als go geeft, want ge zult
ervaren. Wie do goedgunstige vergeldor
van uw loon is.
Van Sint Ignatius van Antiochië.
(t 107.)
1. Komt te zamen, gij allen, als tot
één tempel Gods, één altaar, tot den éénen
Jezus Christus, Die van den éénen Vader
voortkwam, en bij Hem was en tot Hem
is weergekeerd.
(aan de Magnesiërs Vn. 2.)
2. 't Is schoon voor de wereld onder to
gaan (als do zon)om tot God weer op
te rijzen.
(aan de Romoinen II, 2.)
3. Laten al onze handelingen worden
verricht in het besef dat God in ons woont.
(aan de Ephesiërs XV, 8.)
4. Vlucht de verdeeldheid als hot be
gin van alle kwaad.
(aan die van Smyrna VII, 2.)
5. Verdraag allen, gelijk ook de Heer
U verdraagt (aan Polycarpus I. 2.)
6. Als Christus handelde zooals wij
(en kwaad met kwaad vergold) waren wij
allang verloren gegaan.
(aan do Magnesiërs X, 1.)
7. Niet elke wonde wordt met dezelfde
pleister genezen.
(aan Polycarpus II, 1.)