Op 'do kampongbewoners, onder wio het
voör'val spoedig bekend mis, naar ons
bleek tijdens bet persoonlijk door ons in
gesteld onderzoek, maakte liet gebeurde
'diepen indruk.
Intusschen was reeds eerder bet be
licht binnengekomen omtrent de aanllou-
Jding op den weg naar Buitenzorg van
auto's door een bende in het wit gekleed©
personen, die op weg waren naar Buiten
zorg en klaarblijkelijk in een toestand van
godsdienstige opwinding verkeerden. Be
halve do zoon van den ondercommissaris
yan politie Van Someren is ook een auto
van een ingezetene te Weltevreden aange
houden. Do chauffeur hiervan heeft hier
mede de patih-waarnemend regent van
Batavia in kennis gesteld.
Onmiddellijk werd het noodigo politie
personeel erop uit gezonden om een nader
onderzoek in te stellen en dit kwam des
nachts onverrichterzako terug. Ook het
bestuur was van het geval verder niets
bekend, zoodat voorshands deze mystifi
catie onopgeheldord blijft.
In den voornacht werd op Meester-Cor-
nelis in Noordelijke richting een vuurpijl
in de lucht waargenomen. Zou dit het sein
tot den aanval zijn ofwerd er ergens
in do kampongs feest gevierd, welke mo
gelijkheid in dezen lijd van den padioogst
tevens zeer groot was
Ook deze vraag bleef onopgehelderd.
En zoo naderde het moment waarop het
treffen zou moeten plaats hebben.
Late feestgangers bewogen zich snel in
taxi's huiswaarts, zich niet bewust van
het dreigende gevaar, politiepersoneel,
waakzaam, slenterde argeloos voor de uit
gangen van genoemde gangen, er was
spanning in de atmosfeer.
Bedrijvige motorrijders van de politie
brachten berichten over, de karabijn
dwars over den rug gegespt. Telefonisch
werden orders overgegeven en ontvangen
en men wachtte op de eventueels gebeur- 1
tenisscn. Vroege passergangers, do groen
teboeren uit den omtrek schuifelden reeds
langs den straatweg naar Senen, waar zij
zich tijdig hebben lo installeeren om een
goed plaatsje op den passer to kunnen
uitzoeken, teneinde hun koopwaar voor-
deelig te kunnen verkoopen. Een koffie- en
koekstallctje, aan den ingang van Gang
Kenari maakte goede zaken, daar de dik
wijls van uren ver gekomen verkoopers
hun moede beenen even wilden strekken
en een versnapering niet versmaden op
het laatste eind van den nachtelijken tocht.
Inlanders, terugkeerend van bioscoop of
krontjong-partij, slenterden naar hun
kampongs.
En nog steeds was aan niets merkbaar,
dat er iets gebeuren zou.
In do huizen van menigen bewoner op
Kramat werd gewaakt.
Vergeefs!
Voor do zoovcelsto maal.
Om bij drieën gaat een deel van do uit
gezette posten heen. Klaarblijkelijk heb
ben zij verder vrij gekregen en kan de be
waking voor een gedeelte worden inge
trokken.
Men heeft wederom twee spannende
nachten achter den rug.
ANECDOTEN.
Het hielp geen zier!
Inenten, zeg je? Och buurvrouw, het
helpt geen zier! Daar heb je nou mijn zus
ter, die liet de vorige week haar jongen
ook inenten. Drie dagen later trok ze een
pot met kokende koffie om en nou ligt de
stumperd met brandblaren in het zieken
huis."
Brutaal.
Klant; 'zIk bocht hier gisteren voor
een gulden quinine en u hebt me strychnine
gegeven.
Apotheker; Goed dal het ?egt, mijn
heer. Dan moei u twee kwartjes bijbetalen!
Gered.
Werkraan tot patroon: Meneer, mag
ik vanmiddag thuis blijven, mijn vrouw
heeft me noodig om karpetten te kloppen.
Patroon: Weineen, kerel, waar denk
jo aaan?"
Werkman; Dank je wel, meneer, ik
wist wel, dat ik op u kon rekenen!
Het verschil.
Vader: Ik hoor je zoo dikwijls praten
over gewone cn buitengewone hoogleeraren.
Wat is het verschil?
Student: Dit vader: een buitengewoon
hoogleeraar weet niets gewoons, en een ge
woon hoogleeraar weet niets buitenge
woons!
Practisch.
Man: lederen dag laat gij mij met het
eten wachten, en ik moet toch precies op
tijd weer op het kantoor zijn! Als dat niet
anders wordt, ga ik voortaan in een hotel
i eten.
Vrouw: En ik ga mee, dan hen ik van
dat ellendige koken af.
Verraden.
Erkent gij schuldig te zijn? vroeg de
rechter.
De beklaagde wreef zich over het hoofd
cn werd blijkbaar zenuwachtig. Toen hoog
hij zich naar zijn verdediger over en fluis
terde hoorbaar:
Wat hadden we ook weer afgespro
ken? Ik hen het vergeten!
Niet prettig.
Denkt u wel eens over mij, juffrouw
Hélènc?
Jawel, maar ik durf u niet goed zeg
gen: wat!
Nog 'n O. W.'er.
Zij: Zou je me met m'n verjaardag
niet 'n nieuwe piano willen koopen, man?
Hij: Maar zou jo het niet zonde vin
den, jo ouwe stukken op een nieuwe piano
te spelen t"
Versproken.
Heer (die door den knecht van een be
vriende familie van het station wordt afge
haald): Jo zoekt al zoo lang? Heeft mijn-
lieer u geen beschrijving van mij meegege
ven?
Knecht (verlegen): O jawel, meneer,
maar er waren verschillenae heeren met
roode neuzen.
Verkeerd begrepen.
De vrouw van den O. W.-er had juist
een bedelbrief doorgelezen, toen haar oog
viel op het adres op het couvert. Aan de
WelEdel Hooggeboren, enz. Bij het woord
Hooggeboren betrekt haar gezicht. Den
brief verscheurend zegt ze: Omdat ze
me nu stiekum laten voelen dat ik op de
derde etazie ben geboren, krijgen ze lek
ker niks.
Er ingeloopen.
Jaantje, geef me dat stukje rollade
eens aan, dat van gisteren was overgeble
ven, zei mevrouw.
0. mevrouw, sprak de nieuwe meid,
daar is de poes mee weggeloopen.
Poes? zei mevrouw verbaasd. Wat
voor poes?
Nou, dat tref ik niet. sprak Jaantje.
Hebt u geen poes?
Slim bedacht.
Zeg, als ik iemand in het bijzijn van
getuigen een schobbejak noem, wat kan me
dat kosten?
In elk geval veel geld en misschien
nog gevangenisstraf op den koop toe.
Zoo; nu. denk dan maar dat ik niets
tegen je gezegd heb.
Onwaardig werk.
1Zoo, u heeft dat nieuwe merk siga
ren naar mij genoemd, zie ik! zei de be
roemde acteur.
Ja, mijnheer, ik heb de vrijheid geno
men, antwoordde de sigarenfabrikant, zich
de banden wrijvend.
Nou ik wilde, dat je ze naar iemand
anders genoemd had: Ik heb er een ge
rookt, zie -je!
De slimmerd.
Koopman (tot zijn bediende): Hierïs
een reeds zeer oude rekening voor mijnheer
Pomphuizen, als je het bedrag van 50
kunt innen, krijgt ge hiervan de helft. (De
bediende gaat met de rekening weg eü
komt na geruimen tijd terug).
Koopman: Nu, boe is het gegaan?
Bediende: O, heel goed. Mijn helft heb
ik gekregen.
Ook 'n waarheid.
Leeraar: Bakker, weet jij me ook te
zeggen waarom Hannibal over de Alpen
trok?
Bakker: Hij moest waarschijnlijk aan
den anderen kant wezen, meneer.
Op school.
De onderwijzer schrijft op het bord:
Het konijn graaft een hol.
Jan, lees dien zin eens in den verle
den tijd.
Het konijn groef een hol.
Hoe lees ik nu dezen zin als het werk
voltooid is?
Hij kroop er in.
VOOR ONZE KINDEREN.
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XLVIII.
Een week later!
Mis en Max spelen circus.
Max mocht met kleine Frans de kermis
©p, en ging met zijn baas naar een paarde-
flpel. Dat vond ie leuk. Een dame reed te
paard; een clown op een ezel; een aap op
èen dromedaris en een hond op een zebra.
Dat aou net iets voor Mies zijnl
Ik heb wat gezien, Mies!
Wat Max!
Een dame to paard! Dat kunnen wij
ook. Kom mee!
Jij speelt voor dame! Ik voor paard!
Daar gaan ze! Ze komen in de wei. Hier
zal bet gebeuren.
De wei is bet circus!
Mies klimt op Max envoort gaat
£et. wei-op en wei-af, tot het Max begint
'te vervelen.
Dan doet hij als een steigerend paard.
Mies slaat de nagels in zijn vel.
Max wordt boos; schudt zich heen en
weer en wil Mies afgooien. Dat gaat niet.
Dan loopt hij naar de beek; springt hals
over kop in het water; Mies laat los, valt er
af en spartelt in het heldere nat.
Max redt Mies en beide drogen zich in
Jiet lekkere gras en vinden dit spelletje zoo
leuk, dat ze dit nog vaker herbaalden.
Van mijn reisje naar de Belgische
Adennen
door Theodora.
IX.
Tegen den avond zijn deze rotsen bij
zonder mooi gekleurd. Wij stoomen nog
voorbij Tailfer, Dave, Wepion en krijgen
'dan een prachtig gezich op Namen. Hoog
boven do stad de Citadel, om ons been
mooie rotsen, weelderig begroeid; voor
ons een fraaie brug van 9 bogen en hier
legt do boot aan. Allen stappen uit. Ik
bedank vriendelijk den kapitein cn zie
onze auto's die ons naar Dinant brachten,
slaan ons hier weer op te wachten. Wij
namen onze plaatsen weer in de auto en nu
'tuften wij door Namen. Er was dien dag
'juist kermis. Alles was versierd en had
een vroolijk aanzien. Er was juist een ge
kostumeerde optocht gehouden cn zeer
fraaie costumes en ook de onmogelijkste
voorstellingen kregen wij nog te zien. Bui
ten zijn aardige ligging is er in Namen niet
yeel te zien cn wij toerden verder door
bosck en dalen door Assesse en Ciney.
Weer een weg vol afwisseling! Wat rijdt
die auto hard opeens, bij een bocht een ruk
en wij slingeren over een hoop bazaltstee-
nen! Bijna een botsing met een andere
auto! O foei, allen waren wij geschrokken,
maar toch moest ik weer lachen over al die
gillen die geslaakt werden, maar nu ging
Let wat langzamer, naar Rochofort. Ver
moeid leunen wij op ons gemak in de auto's
en ik bestudeer in de verte de ondergaande
zon. Hoe mooi neemt, zij van ons afscheid
in de vlakte omlaag begint de avond zijn
zilveren nevelwaas uit te spreiden; doch
hier boven toeft nog de zaclito gloed der
laatste gouden zonnestralen en zet de top
pen der rotsen en boomen in roseglans en
hier denk ik weer aan een vers, wat ik
lang geleden schreef in de Leidscke Kin
dercourant:
Do zonne zinkt in 't Westen,
Aarzelend teer en zacht.
Zij streelt nog eens de aarde
Met haar laatsten gouden lach.
Een glinster zilvernevel,
Daalt op de dreven neer,
En hult nu heel de aarde
In een sluier zacht en teer.
Hoe mooi is nu de hemel
In zachte avondrood 1
Ja. niet te beschrijven mooi was deze
avond. Wij turen door de lanen der hoo
rnen, die eerst zacht afwaarts, dan op
waarts glooien. Goudglans overdekt de
wanden der dicht aaneengesloten stemmen;
goudglans trilt en wemelt door het denne-
woud en over het zacht bewogen groene
„Waarom sta je niet op!"
„Au, laat je los", schreeuwt Wim en
slaat de band van den Directeur weg.
„Jouw rekel, wacht, ik zal je", maar hij
voltooid zijn zin niet, want Pim en Wim
pakken zijn polsen en draaien die 'n paar
keeren om en om, nu is de Directeur weer
vrij. hij laat de jongens, alhoewel tegen-
spartelend door den concierge aankleeden
en noemt ze mee naar beneden.
(Wordt vervolgd).
Twee vrienden.
Jan Offenberg en Kees Koster waren
vrienden. Altijd zag je ze samen. Op
school zaten ze zelfs op één bank. Ze wa
ren leerlingen van de vijfde klas, en hiel
den veel van den onderwijzer. Het was een
goede man, doch hij kon erg streng zijn.
Maar al de jongens deden hun best, dat
mijnheer niet te klagen had. Op een keer
schreef de onderwijzer sommen op het
bord. Alle jongens zagen aandachtig toe.
Opeens klonk er door de klas een kort ge
fluit. Mijnheer hield op, en keek de klas
rond. „Wie deed dat jongens?" vroeg hij.
Geen antwoord. „Wi© floot daar', vroeg hij
weer, maar geen enkele vinger werd opge
stoken. „Jongens", zei hij toen. „om twaalf
uur blijft de heele klas hier. Ik wil het
weten." Toen om twaalf uur de bel ging,
bleven de leerlingen zitten. Na 'n poosje
zei de onderwijzer. „Jongens", zeg het nu
eens eerlijk, wie heeft vanmorgen de les
verstoord". Niemand antwoordde. Be
droefd liet de meester de jongens weg
gaan. Hij kon voortaan de klas niet meer
vertrouwen. Onder het naar huis gaan
liepen Jan en Kees zwijgend voort. „Kees",
zei Jan, „ik ben bet geweest. Zeg jij het
vanmiddag", vroeg Kees. ,,'k' Weet het nog
r.iet," zei hij zacht. Samen gingen Kees en
Jan 's middags weer naar cshool. Nu wat
doe je vanmiddag Jan?" Jan zei niets. „Als
je bet niet zegt, ben je den langsten tijd
mijn vriend geweest". De schoolbel luidde
en alle jongens gingen naar binnen. Dien
middag was het voor de leerlingen een
onaangename middag. Do meester was erg
streng, 't Eene half uur na het andere,
maar Jan bekende 't niet. Allen waren blij
toen het vier uur was. Jan moch nu alleen
naar huis, want Kees wilde geen leugenaar
tot vriend bobben. Jan ging vroeg naar bed.
Op zijn kamertje dacht hij nog eens over
alles na en hij besloot voor hij insliep het
morgen aan den meester te vertellen. Den
volgenden morgen keek de meester vreemd
op, toen Jan zoo vroeg de klas inkwam.
Jan vertelde nu, dat hij hot was geweest
die had gefloten. Ernstig maar toch
vriendelijk keek de onderwijzer hem aan.
Hij kreeg oen flink standje en moest, toen
all® leerlingen in hun banken zaten nog
eens voor de heele klas.zeggen dat hij ge
floten had. Het was een zware straf. Nooit
heeft Jan meer gelogen en hij is nu met
Kees nog grooter vriend dan te voren.
Jacob.
Zco'n trouwe hond
door Tonny de Roo.
I.
Het was winter. Het vroor dat bet
kraakte. Een jager kwam juist,terug van
de jacht. Nu stond hij voor het meer. Wat
zal hij doen? 't Is al laat in den avand.
Z'n woning ligt aan den overkant van het
meer. Loopt hij om dan is hij pas laat in
den avond thuis. Hij zal het maar probec-
rcn. Z'n hond loopt voor hem. 't Ging al
heel goed. Doch wat is dat. Het ijs zakt
onder zijn voeten weg. Woest wil hij door-
loopen. Doch telaat. Daar zakt hij reeds
weg. Z'n hond doet alle pogingen om zijn
meester boven te houden, terwijl hij woest
blaft om redding. Doch eindelijk zijn den
hond z'n krachten uitgeput. Vlug rent hij
naar 's meesters huis. Hij springt op te
gen do vrouw. Ze wordt ongerust.
Ten laatste licht zij er de politie van in.
Deze stelde dadelijk nog een onderzoek in.
Doch zonder resultaat gingen zij ten laat
ste naar huis om den volgenden dag weer
te gaan dreggen. Doch de hond bleef blaf
fen en ten laatste ging de vrouw mee.
Toen de vrouw bij bet ijs kwam, zag ze
grastapijt. Maar de bron van al dien glans
en glorie, de groote zonneschijf rust al op
den rand van gindsche heuvelen, waarach
ter zij langzaam neerzinkt. Alles achterla
tend in getemperden luister der scheme
ring en als het rose purper in het Westen
tot geel verbleekt en de eerste ster begint to
flonkeren naderen wij Rochefort en weldra
houden wij voor ons hotel stil en dien
avond na ons gezellig diner sprak de leider
dat het den laatsten avond was, dat wij bij
elkaar waren in Rochefort, en hij stelde
voor dien avond bij elkaar te blijven in de
groote zaal. Een dansje, en spel en muziek
zou den tijd verkorten. Het was een amu
sante avond. De uren vlogen om en de klok
bad reeds 12 slagen doen hooren, voordat
een elk zijn kamer opzocht. Vroeg moesten
wij den anderen dag op, want onze trein
vertrok om acht uur reeds, dag, of geen
dag.
(Wordt vervolgd).
Dc schelmstreken van Pim en Wim
door Wim Simons.
VIII.
Ruzie.
Een paar weken waren verloopen. De
straf bij de Directeur was pas afgeloopen
of weer zaten ze voor stapels strafwerk.
Op zekeren middag. Pim en Wim zaten
aan hun huiswerk, tot plotseling de deur
wend opengesmeten, en Jan Nijptang en
Gerrit Hamer naar binnen stormden. Ze
vielen op den vloer neer en Gerrit hijgde:
„Zeg gaan jullie mee, we moeten van
middag voetballen tegen de voetbalclub
van de kostschool uit Zutfcn, we kwamen
'l veld op en er waren maar 9 jongens,
Piet v. d. Schoen en Kees Pannekoek
ontbraken; zeg gaan jullie mee om in te
vallen?
„Geen denken aan, eerst huiswerk ma
ken hoor!" zei Pim beslist.
„Ach wees nu niet zoo flauw en gaat
mee", drong Jan aan. „Nu vooruit dan",
zei Pim en ook Wim liet zich overhalen. Zo
smeten do boeken dicht en holden hun
ovcrhalers na. Ze hadden van den Direc
teur geen toeslemming gehad om mee te
gaan voetballen, maar daar dachten ze
niet eens meer aan. Op 't veld gekomen,
ging er een luid hoeratje voor de invallers
op. Pim zou gaan keepen en Wim zou
raidvoor spelen. Pim bracht er niets van
terecht. Zwolle verloor mot 80. Pim werd
den heolen weg naar huis uitgescholden
voor suffert. stijve hark, lummel cn an
dere van zulke mooie woorden. Ons twee
tal was blij toen zc weer veilig en wel op
hun kamer zaten. Na een kwartier werd
er geklopt. „Binnen", bromde Pim.
Daar verscheen Jantje Sigaar, 'n klein
zoetsappig kereltje met vuurrood haar, hij
telde 8 jaren, maar zoo te zien leek hij
meer op 'n ventje van 5 jaar. Met 'n zachte
stem zei hij: „Jochies, de Directeur roept
jullie, zeker weer ondeugend geweest, ik
ben nooit stout". De jongens stonden op en
gingen naar do kamer van den Directeur.
Deze keek niet eens op toen Pim en Wim
naar binnen stapten.
„Kan je niet kloppen?"
„Ja meneer".
„Doe 't dan". Ze gingen weer naar bui
ten. Pim zette z'n vuisten op de deur en
trommelde er lustig op los. De directeur,
woedend als 'n stier, liep naar buiten, trok
Pim aan z'n oor naar binnen, nam een
liniaal uit z'n lessenaar benevens eenig
touw. Hij bond Pim aan handen en voe
ten, logde hem op een stoel en sloeg er zoo
woest op los dat Pim het uitschreeuwde
van pijn. Wim had den Directeur in z'n
hand gebeten en onderging hetzelfde lot.
Daarna kregen ze tien Aardrijkskunde les
sen, elk van 35 vragen, schriftelijk te be
antwoorden en moesten daarna naar bed.
Den volgenden morgen, de klok slaat 7
uur, en de hel die het opstaan aankondigt
wordt geluid. De twee rakkers echter doen
of zij niets gehoord hebben, 't Wordt 8 uur,
half 9, geen beweging te vinden in de jon
gens. 9 uur, de Directeur komt boven, bij
trekt Wim aan 't oor en vraagt boos:
dadelijk bet groote gat en het geweer van
den jager, en begreep toen ook dadelijk dat
daar haar man ingezakt was. Zij ging da
delijk nog naar de politie om te zeggen wat
er gebeurd was. De politie ging dadelijk
nog dreggen. Zij vonden de man direct. Ge
neeskundige hulp was spoedig ter plaatse.
Zij stelden nog kunstmatige ademhaling in
bet werk. Doch te vergeefs. De jager was
dood, en het bleek ook dat de man al wel
een paar uur onder het ijs had vertoefd.
De vrouw was erg bedroefd, doch daar
was niets aan te doen. De man werd eenige
dagen daarna hegraven. Doch wie liep daar
zoo stil achter den stoet, 't Was Castor, de
hond. Met den kop naar den grond ge
keerd, volgde hij. Toen men het kerkhof
verliet, zat het dier nog stil op het graf. De
menschen haalden hem er dikwijls af, doch
dan zat hij er den anderen dag weer op.
Toen ze ten laatste zagen, dat het toch
riet gaf, lieten ze hem maar liggen. Zoo
stierf de trouwe hond op het graf van zijn
meester.
Alles gebeurt in drieën, maar dit is een
uitzondering.
In Griekenland, en wel in Athene, woon
de een Turk; deze was vroeger zeeroover
geweest en had daarbij schatten opgedaan.
Hij had 11 negerslaven, allen Christenen,
die onder toezicht stonden van 'n afvallige
Christen, daar hij wist dat deze hen het
meest haatte. Op een keer ging hij weder
naar de slavenmarkt om slaven te koopen.
Hij kocht ze echter nooit eerder voordat
hij zeker was dat het Christenen waren,
dan moest hij ze hebben. Toen hij, na er
twee gekocht te hebben, naar huis ging en
op de sofa gezeten was, ontbood bij de sla
ven. Deze kwamen: „Willen jullie Moham
medaan worden, dan zal jo geen slaaf
meer zijn", maar als in gelijk koor ant
woordden zij: „Wij aanbidden den waren
God, nl. Jezus Christus en zullen Hem
blijven aanbidden. Als jullie Mohammedaan
wordt, zal ik je niet enkel vrij laten maar
als mijn zonen behandelen. Doch de slaven
bleven hardnekkig weigeren. Nu werd
echter de Mohammedaan kwaad zeggend:
„Wat vervloekte Christenhonden, ik zal
jullie wel temmen". Hij belde, en gebood
den man. hun bewaker, ze in de zwaarste
boeien klinken en den gelieelen week op
water en brood. Toen zij dan 's avonds in
een zeer vuil bok zaten met de overige sla
ven, mochten zij nooit praten en als ze
gesnapt werden kregen zij ilen volgenden
dag geen eten.
Zo praten echter altijd, nu ook weer.
Zeggend: Heb je het reeds gehoord over
eenige weken gaat* onze meester op reis.
Dat is fijn, laten wij nu een plan beramen
om te vluchten. Wij moeten een wapen of
zooiets weten to bemachtigen, dan sla je
hem op z'n hoofd, daarna pak ik de sleu
tel en wij zijn weg. Twee weken later ging
nu de Turk weg, het plan van de slaven
was reeds lang klaar. Ze waren nu ook
weer wat aan 't praten, maar stil daar
kwam ide bewaker aan, een der slaven bad
reeds een hamer in do band gepakt. De
niets vermoedende man rleed het immers
altijd, dus aan zooiets dacht hij niet. Een,
twee de deur open en reeds lag de man op
den grond. Nu was het 'n werk van een
oogenblik.
Den volgenden morgen zag men reeds
de slaven op straat overal goed uitkijkend
of ze geen vrienden van hun heer zagen.
Nu dit liep nogal goed af, maar zoo zou
het echter niet blijven. Daar zagen de sla
ven geen Turksche of Grieksche schepen,
dus daar zou men hun niet erkennen. De
oudste ging naar 'n schip. „Mogen wij mee
varen, ik heb wel geen geld, maar God zal
u daarvoor loonen.
De koopman die blijkbaar een Christen
was en het wel een beetje begreep stemde
toe. Twee uren later verliet het schip reeds
de haven. Het was een mooie dag en men
bad er veel pleizier, ofschoon men precies
gehoorzamen moest, daar zij anders aan
land werden gezet. Zoo verliepen een paar
dagen en men zag reeds met een verrekij
ker land. Toen men een schip met vollen
stoom op ons af zag komen, het had de
Halve Maan in top en naar z'n gang te
zien een rooverschip. Na een poosje werd
er een kanonschot van het schip gelost,
raidden in het groote zeil, nu lag het schip
zoowat stil. Eindelijk had het kaperschip
den koopvaardijer ingehaald en dit was
machteloos. Daar zag de kapitein van het
rooverschip ons of wij hoorden hem zeg
gen: „Zijn dat je slaven, ze zijn het precies.
De aangesprokene zei niets, hij had ons
herkend. De goederen werden op het kaper
schip geladen, de bemanning gevangen en
toen het schip in zee gelaten.
Na een week zaten zij weer in het hok,
doch na wat geduld zouden ze ook daar
weer uit verlost worden, nl.: De Turk was
op 'n dag aan het jagen in de omgeving
waar slaven hout hakten. Daar sloop 'n
leeuw achter hem en had den Turk ver
slonden indien niet een slaaf het ha.d ge
zien. Hij sloeg hem midden op zijn kop,
waarna de leeuw dood neerzakte. Ze vroe
gen daarvoor de vrijheid, die ze kregen. De
Turk dacht, ik zal ze wel weer krijgen.
Maar dat was mis, want hij zag zc nooit
weer.
Jan Duindam, Bergen op Zoom.
De tv/ee wezen.
Er was eens een moeder en twee doch
ters, een vader hadden zij niet. De moeder
lag ziek te bed, en werd eiken dag erger.
Geld was er niet in huis, en de kinderen
waren nog niet van de school af. Doch de
een, Marietje, had verlof gekregen, thuis
het kamertje in orde to houden, anders
werd het er zoo onzindelijk. Van de men
schen in de buurt, kregen zij nu en dan.
een broodje, een stukje boter en wat melk.
De dokter kwam, en zei, dat ze den moed
maar niet op moest geven. Moeder ver
trouwde op God en bad eiken dag een Ro
zenhoedje en de kinderen eveneens, en wa
rempel. een week daarna kwam de dokter
weer, en zei, dat moeder al wat beter werd.
Zij werd hoe langer hoe beter, en na enkele
weken mocht zij al een beetje op de straat
loopen. Dit deed baar goed, en eindelijk
was zij beelemaal genezen. Toen beging
moeder een groote fout, pas was zij gene
zen, of zij begon al bard te werken, in haar
werkhuis. In het begin ging het goed,
maar toen zij een paar dagen aan 't wer
ken was werd zij plotseling duizelig. Zij
ging naar haar meesteres en vertelde bet.
De meesteres, bang voor een tweede ziek
te, stuurde haar naar buis. Onderweg viel
zij in bezwijming. De menschen waar zij
voor de deur was gevallen, brachten haar
met behulp van een paar medeburgers in
huis. De eerste hulp was dadelijk ter plaat
se met een dokter. Hij onderzocht haar, en
zei, dat het noodzakelijk was dat zij naar
het gasthuis moest worden overgebracht.
Onderweg kwam zij een beetje bij en keek
om zich heen, waar zij wel was. In bet zie
kenhuis aangekomen, werd zij te bed ge
legd. Haar hart klopte onrustig en ook
baar koorts nam toe. De dokter ontbood
gauw een priester om haar te bedienen.
Toen de bediening was afgeloopen, bleef de
priester nog even bij haar. De kinderen
werden gauw geroepen en aan het sterfbed
ontboden, want het stervensuur was nabij.
Bij het bed gekomen, gaf de moeder de
kinderen nog een laatste vermaning, or
toch maar trouw te leven, en elkaar altijd
trouw te blijven. Kort daarna stierf zij,
heilig als een engel. Do beide dochters wer
den naar een weeshuis gebracht waar zij
r.og baden voor hun overleden moeder.
Henk Pikaar.