Op 'do kampongbewoners, onder wio het voör'val spoedig bekend mis, naar ons bleek tijdens bet persoonlijk door ons in gesteld onderzoek, maakte liet gebeurde 'diepen indruk. Intusschen was reeds eerder bet be licht binnengekomen omtrent de aanllou- Jding op den weg naar Buitenzorg van auto's door een bende in het wit gekleed© personen, die op weg waren naar Buiten zorg en klaarblijkelijk in een toestand van godsdienstige opwinding verkeerden. Be halve do zoon van den ondercommissaris yan politie Van Someren is ook een auto van een ingezetene te Weltevreden aange houden. Do chauffeur hiervan heeft hier mede de patih-waarnemend regent van Batavia in kennis gesteld. Onmiddellijk werd het noodigo politie personeel erop uit gezonden om een nader onderzoek in te stellen en dit kwam des nachts onverrichterzako terug. Ook het bestuur was van het geval verder niets bekend, zoodat voorshands deze mystifi catie onopgeheldord blijft. In den voornacht werd op Meester-Cor- nelis in Noordelijke richting een vuurpijl in de lucht waargenomen. Zou dit het sein tot den aanval zijn ofwerd er ergens in do kampongs feest gevierd, welke mo gelijkheid in dezen lijd van den padioogst tevens zeer groot was Ook deze vraag bleef onopgehelderd. En zoo naderde het moment waarop het treffen zou moeten plaats hebben. Late feestgangers bewogen zich snel in taxi's huiswaarts, zich niet bewust van het dreigende gevaar, politiepersoneel, waakzaam, slenterde argeloos voor de uit gangen van genoemde gangen, er was spanning in de atmosfeer. Bedrijvige motorrijders van de politie brachten berichten over, de karabijn dwars over den rug gegespt. Telefonisch werden orders overgegeven en ontvangen en men wachtte op de eventueels gebeur- 1 tenisscn. Vroege passergangers, do groen teboeren uit den omtrek schuifelden reeds langs den straatweg naar Senen, waar zij zich tijdig hebben lo installeeren om een goed plaatsje op den passer to kunnen uitzoeken, teneinde hun koopwaar voor- deelig te kunnen verkoopen. Een koffie- en koekstallctje, aan den ingang van Gang Kenari maakte goede zaken, daar de dik wijls van uren ver gekomen verkoopers hun moede beenen even wilden strekken en een versnapering niet versmaden op het laatste eind van den nachtelijken tocht. Inlanders, terugkeerend van bioscoop of krontjong-partij, slenterden naar hun kampongs. En nog steeds was aan niets merkbaar, dat er iets gebeuren zou. In do huizen van menigen bewoner op Kramat werd gewaakt. Vergeefs! Voor do zoovcelsto maal. Om bij drieën gaat een deel van do uit gezette posten heen. Klaarblijkelijk heb ben zij verder vrij gekregen en kan de be waking voor een gedeelte worden inge trokken. Men heeft wederom twee spannende nachten achter den rug. ANECDOTEN. Het hielp geen zier! Inenten, zeg je? Och buurvrouw, het helpt geen zier! Daar heb je nou mijn zus ter, die liet de vorige week haar jongen ook inenten. Drie dagen later trok ze een pot met kokende koffie om en nou ligt de stumperd met brandblaren in het zieken huis." Brutaal. Klant; 'zIk bocht hier gisteren voor een gulden quinine en u hebt me strychnine gegeven. Apotheker; Goed dal het ?egt, mijn heer. Dan moei u twee kwartjes bijbetalen! Gered. Werkraan tot patroon: Meneer, mag ik vanmiddag thuis blijven, mijn vrouw heeft me noodig om karpetten te kloppen. Patroon: Weineen, kerel, waar denk jo aaan?" Werkman; Dank je wel, meneer, ik wist wel, dat ik op u kon rekenen! Het verschil. Vader: Ik hoor je zoo dikwijls praten over gewone cn buitengewone hoogleeraren. Wat is het verschil? Student: Dit vader: een buitengewoon hoogleeraar weet niets gewoons, en een ge woon hoogleeraar weet niets buitenge woons! Practisch. Man: lederen dag laat gij mij met het eten wachten, en ik moet toch precies op tijd weer op het kantoor zijn! Als dat niet anders wordt, ga ik voortaan in een hotel i eten. Vrouw: En ik ga mee, dan hen ik van dat ellendige koken af. Verraden. Erkent gij schuldig te zijn? vroeg de rechter. De beklaagde wreef zich over het hoofd cn werd blijkbaar zenuwachtig. Toen hoog hij zich naar zijn verdediger over en fluis terde hoorbaar: Wat hadden we ook weer afgespro ken? Ik hen het vergeten! Niet prettig. Denkt u wel eens over mij, juffrouw Hélènc? Jawel, maar ik durf u niet goed zeg gen: wat! Nog 'n O. W.'er. Zij: Zou je me met m'n verjaardag niet 'n nieuwe piano willen koopen, man? Hij: Maar zou jo het niet zonde vin den, jo ouwe stukken op een nieuwe piano te spelen t" Versproken. Heer (die door den knecht van een be vriende familie van het station wordt afge haald): Jo zoekt al zoo lang? Heeft mijn- lieer u geen beschrijving van mij meegege ven? Knecht (verlegen): O jawel, meneer, maar er waren verschillenae heeren met roode neuzen. Verkeerd begrepen. De vrouw van den O. W.-er had juist een bedelbrief doorgelezen, toen haar oog viel op het adres op het couvert. Aan de WelEdel Hooggeboren, enz. Bij het woord Hooggeboren betrekt haar gezicht. Den brief verscheurend zegt ze: Omdat ze me nu stiekum laten voelen dat ik op de derde etazie ben geboren, krijgen ze lek ker niks. Er ingeloopen. Jaantje, geef me dat stukje rollade eens aan, dat van gisteren was overgeble ven, zei mevrouw. 0. mevrouw, sprak de nieuwe meid, daar is de poes mee weggeloopen. Poes? zei mevrouw verbaasd. Wat voor poes? Nou, dat tref ik niet. sprak Jaantje. Hebt u geen poes? Slim bedacht. Zeg, als ik iemand in het bijzijn van getuigen een schobbejak noem, wat kan me dat kosten? In elk geval veel geld en misschien nog gevangenisstraf op den koop toe. Zoo; nu. denk dan maar dat ik niets tegen je gezegd heb. Onwaardig werk. 1Zoo, u heeft dat nieuwe merk siga ren naar mij genoemd, zie ik! zei de be roemde acteur. Ja, mijnheer, ik heb de vrijheid geno men, antwoordde de sigarenfabrikant, zich de banden wrijvend. Nou ik wilde, dat je ze naar iemand anders genoemd had: Ik heb er een ge rookt, zie -je! De slimmerd. Koopman (tot zijn bediende): Hierïs een reeds zeer oude rekening voor mijnheer Pomphuizen, als je het bedrag van 50 kunt innen, krijgt ge hiervan de helft. (De bediende gaat met de rekening weg eü komt na geruimen tijd terug). Koopman: Nu, boe is het gegaan? Bediende: O, heel goed. Mijn helft heb ik gekregen. Ook 'n waarheid. Leeraar: Bakker, weet jij me ook te zeggen waarom Hannibal over de Alpen trok? Bakker: Hij moest waarschijnlijk aan den anderen kant wezen, meneer. Op school. De onderwijzer schrijft op het bord: Het konijn graaft een hol. Jan, lees dien zin eens in den verle den tijd. Het konijn groef een hol. Hoe lees ik nu dezen zin als het werk voltooid is? Hij kroop er in. VOOR ONZE KINDEREN. DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XLVIII. Een week later! Mis en Max spelen circus. Max mocht met kleine Frans de kermis ©p, en ging met zijn baas naar een paarde- flpel. Dat vond ie leuk. Een dame reed te paard; een clown op een ezel; een aap op èen dromedaris en een hond op een zebra. Dat aou net iets voor Mies zijnl Ik heb wat gezien, Mies! Wat Max! Een dame to paard! Dat kunnen wij ook. Kom mee! Jij speelt voor dame! Ik voor paard! Daar gaan ze! Ze komen in de wei. Hier zal bet gebeuren. De wei is bet circus! Mies klimt op Max envoort gaat £et. wei-op en wei-af, tot het Max begint 'te vervelen. Dan doet hij als een steigerend paard. Mies slaat de nagels in zijn vel. Max wordt boos; schudt zich heen en weer en wil Mies afgooien. Dat gaat niet. Dan loopt hij naar de beek; springt hals over kop in het water; Mies laat los, valt er af en spartelt in het heldere nat. Max redt Mies en beide drogen zich in Jiet lekkere gras en vinden dit spelletje zoo leuk, dat ze dit nog vaker herbaalden. Van mijn reisje naar de Belgische Adennen door Theodora. IX. Tegen den avond zijn deze rotsen bij zonder mooi gekleurd. Wij stoomen nog voorbij Tailfer, Dave, Wepion en krijgen 'dan een prachtig gezich op Namen. Hoog boven do stad de Citadel, om ons been mooie rotsen, weelderig begroeid; voor ons een fraaie brug van 9 bogen en hier legt do boot aan. Allen stappen uit. Ik bedank vriendelijk den kapitein cn zie onze auto's die ons naar Dinant brachten, slaan ons hier weer op te wachten. Wij namen onze plaatsen weer in de auto en nu 'tuften wij door Namen. Er was dien dag 'juist kermis. Alles was versierd en had een vroolijk aanzien. Er was juist een ge kostumeerde optocht gehouden cn zeer fraaie costumes en ook de onmogelijkste voorstellingen kregen wij nog te zien. Bui ten zijn aardige ligging is er in Namen niet yeel te zien cn wij toerden verder door bosck en dalen door Assesse en Ciney. Weer een weg vol afwisseling! Wat rijdt die auto hard opeens, bij een bocht een ruk en wij slingeren over een hoop bazaltstee- nen! Bijna een botsing met een andere auto! O foei, allen waren wij geschrokken, maar toch moest ik weer lachen over al die gillen die geslaakt werden, maar nu ging Let wat langzamer, naar Rochofort. Ver moeid leunen wij op ons gemak in de auto's en ik bestudeer in de verte de ondergaande zon. Hoe mooi neemt, zij van ons afscheid in de vlakte omlaag begint de avond zijn zilveren nevelwaas uit te spreiden; doch hier boven toeft nog de zaclito gloed der laatste gouden zonnestralen en zet de top pen der rotsen en boomen in roseglans en hier denk ik weer aan een vers, wat ik lang geleden schreef in de Leidscke Kin dercourant: Do zonne zinkt in 't Westen, Aarzelend teer en zacht. Zij streelt nog eens de aarde Met haar laatsten gouden lach. Een glinster zilvernevel, Daalt op de dreven neer, En hult nu heel de aarde In een sluier zacht en teer. Hoe mooi is nu de hemel In zachte avondrood 1 Ja. niet te beschrijven mooi was deze avond. Wij turen door de lanen der hoo rnen, die eerst zacht afwaarts, dan op waarts glooien. Goudglans overdekt de wanden der dicht aaneengesloten stemmen; goudglans trilt en wemelt door het denne- woud en over het zacht bewogen groene „Waarom sta je niet op!" „Au, laat je los", schreeuwt Wim en slaat de band van den Directeur weg. „Jouw rekel, wacht, ik zal je", maar hij voltooid zijn zin niet, want Pim en Wim pakken zijn polsen en draaien die 'n paar keeren om en om, nu is de Directeur weer vrij. hij laat de jongens, alhoewel tegen- spartelend door den concierge aankleeden en noemt ze mee naar beneden. (Wordt vervolgd). Twee vrienden. Jan Offenberg en Kees Koster waren vrienden. Altijd zag je ze samen. Op school zaten ze zelfs op één bank. Ze wa ren leerlingen van de vijfde klas, en hiel den veel van den onderwijzer. Het was een goede man, doch hij kon erg streng zijn. Maar al de jongens deden hun best, dat mijnheer niet te klagen had. Op een keer schreef de onderwijzer sommen op het bord. Alle jongens zagen aandachtig toe. Opeens klonk er door de klas een kort ge fluit. Mijnheer hield op, en keek de klas rond. „Wie deed dat jongens?" vroeg hij. Geen antwoord. „Wi© floot daar', vroeg hij weer, maar geen enkele vinger werd opge stoken. „Jongens", zei hij toen. „om twaalf uur blijft de heele klas hier. Ik wil het weten." Toen om twaalf uur de bel ging, bleven de leerlingen zitten. Na 'n poosje zei de onderwijzer. „Jongens", zeg het nu eens eerlijk, wie heeft vanmorgen de les verstoord". Niemand antwoordde. Be droefd liet de meester de jongens weg gaan. Hij kon voortaan de klas niet meer vertrouwen. Onder het naar huis gaan liepen Jan en Kees zwijgend voort. „Kees", zei Jan, „ik ben bet geweest. Zeg jij het vanmiddag", vroeg Kees. ,,'k' Weet het nog r.iet," zei hij zacht. Samen gingen Kees en Jan 's middags weer naar cshool. Nu wat doe je vanmiddag Jan?" Jan zei niets. „Als je bet niet zegt, ben je den langsten tijd mijn vriend geweest". De schoolbel luidde en alle jongens gingen naar binnen. Dien middag was het voor de leerlingen een onaangename middag. Do meester was erg streng, 't Eene half uur na het andere, maar Jan bekende 't niet. Allen waren blij toen het vier uur was. Jan moch nu alleen naar huis, want Kees wilde geen leugenaar tot vriend bobben. Jan ging vroeg naar bed. Op zijn kamertje dacht hij nog eens over alles na en hij besloot voor hij insliep het morgen aan den meester te vertellen. Den volgenden morgen keek de meester vreemd op, toen Jan zoo vroeg de klas inkwam. Jan vertelde nu, dat hij hot was geweest die had gefloten. Ernstig maar toch vriendelijk keek de onderwijzer hem aan. Hij kreeg oen flink standje en moest, toen all® leerlingen in hun banken zaten nog eens voor de heele klas.zeggen dat hij ge floten had. Het was een zware straf. Nooit heeft Jan meer gelogen en hij is nu met Kees nog grooter vriend dan te voren. Jacob. Zco'n trouwe hond door Tonny de Roo. I. Het was winter. Het vroor dat bet kraakte. Een jager kwam juist,terug van de jacht. Nu stond hij voor het meer. Wat zal hij doen? 't Is al laat in den avand. Z'n woning ligt aan den overkant van het meer. Loopt hij om dan is hij pas laat in den avond thuis. Hij zal het maar probec- rcn. Z'n hond loopt voor hem. 't Ging al heel goed. Doch wat is dat. Het ijs zakt onder zijn voeten weg. Woest wil hij door- loopen. Doch telaat. Daar zakt hij reeds weg. Z'n hond doet alle pogingen om zijn meester boven te houden, terwijl hij woest blaft om redding. Doch eindelijk zijn den hond z'n krachten uitgeput. Vlug rent hij naar 's meesters huis. Hij springt op te gen do vrouw. Ze wordt ongerust. Ten laatste licht zij er de politie van in. Deze stelde dadelijk nog een onderzoek in. Doch zonder resultaat gingen zij ten laat ste naar huis om den volgenden dag weer te gaan dreggen. Doch de hond bleef blaf fen en ten laatste ging de vrouw mee. Toen de vrouw bij bet ijs kwam, zag ze grastapijt. Maar de bron van al dien glans en glorie, de groote zonneschijf rust al op den rand van gindsche heuvelen, waarach ter zij langzaam neerzinkt. Alles achterla tend in getemperden luister der scheme ring en als het rose purper in het Westen tot geel verbleekt en de eerste ster begint to flonkeren naderen wij Rochefort en weldra houden wij voor ons hotel stil en dien avond na ons gezellig diner sprak de leider dat het den laatsten avond was, dat wij bij elkaar waren in Rochefort, en hij stelde voor dien avond bij elkaar te blijven in de groote zaal. Een dansje, en spel en muziek zou den tijd verkorten. Het was een amu sante avond. De uren vlogen om en de klok bad reeds 12 slagen doen hooren, voordat een elk zijn kamer opzocht. Vroeg moesten wij den anderen dag op, want onze trein vertrok om acht uur reeds, dag, of geen dag. (Wordt vervolgd). Dc schelmstreken van Pim en Wim door Wim Simons. VIII. Ruzie. Een paar weken waren verloopen. De straf bij de Directeur was pas afgeloopen of weer zaten ze voor stapels strafwerk. Op zekeren middag. Pim en Wim zaten aan hun huiswerk, tot plotseling de deur wend opengesmeten, en Jan Nijptang en Gerrit Hamer naar binnen stormden. Ze vielen op den vloer neer en Gerrit hijgde: „Zeg gaan jullie mee, we moeten van middag voetballen tegen de voetbalclub van de kostschool uit Zutfcn, we kwamen 'l veld op en er waren maar 9 jongens, Piet v. d. Schoen en Kees Pannekoek ontbraken; zeg gaan jullie mee om in te vallen? „Geen denken aan, eerst huiswerk ma ken hoor!" zei Pim beslist. „Ach wees nu niet zoo flauw en gaat mee", drong Jan aan. „Nu vooruit dan", zei Pim en ook Wim liet zich overhalen. Zo smeten do boeken dicht en holden hun ovcrhalers na. Ze hadden van den Direc teur geen toeslemming gehad om mee te gaan voetballen, maar daar dachten ze niet eens meer aan. Op 't veld gekomen, ging er een luid hoeratje voor de invallers op. Pim zou gaan keepen en Wim zou raidvoor spelen. Pim bracht er niets van terecht. Zwolle verloor mot 80. Pim werd den heolen weg naar huis uitgescholden voor suffert. stijve hark, lummel cn an dere van zulke mooie woorden. Ons twee tal was blij toen zc weer veilig en wel op hun kamer zaten. Na een kwartier werd er geklopt. „Binnen", bromde Pim. Daar verscheen Jantje Sigaar, 'n klein zoetsappig kereltje met vuurrood haar, hij telde 8 jaren, maar zoo te zien leek hij meer op 'n ventje van 5 jaar. Met 'n zachte stem zei hij: „Jochies, de Directeur roept jullie, zeker weer ondeugend geweest, ik ben nooit stout". De jongens stonden op en gingen naar do kamer van den Directeur. Deze keek niet eens op toen Pim en Wim naar binnen stapten. „Kan je niet kloppen?" „Ja meneer". „Doe 't dan". Ze gingen weer naar bui ten. Pim zette z'n vuisten op de deur en trommelde er lustig op los. De directeur, woedend als 'n stier, liep naar buiten, trok Pim aan z'n oor naar binnen, nam een liniaal uit z'n lessenaar benevens eenig touw. Hij bond Pim aan handen en voe ten, logde hem op een stoel en sloeg er zoo woest op los dat Pim het uitschreeuwde van pijn. Wim had den Directeur in z'n hand gebeten en onderging hetzelfde lot. Daarna kregen ze tien Aardrijkskunde les sen, elk van 35 vragen, schriftelijk te be antwoorden en moesten daarna naar bed. Den volgenden morgen, de klok slaat 7 uur, en de hel die het opstaan aankondigt wordt geluid. De twee rakkers echter doen of zij niets gehoord hebben, 't Wordt 8 uur, half 9, geen beweging te vinden in de jon gens. 9 uur, de Directeur komt boven, bij trekt Wim aan 't oor en vraagt boos: dadelijk bet groote gat en het geweer van den jager, en begreep toen ook dadelijk dat daar haar man ingezakt was. Zij ging da delijk nog naar de politie om te zeggen wat er gebeurd was. De politie ging dadelijk nog dreggen. Zij vonden de man direct. Ge neeskundige hulp was spoedig ter plaatse. Zij stelden nog kunstmatige ademhaling in bet werk. Doch te vergeefs. De jager was dood, en het bleek ook dat de man al wel een paar uur onder het ijs had vertoefd. De vrouw was erg bedroefd, doch daar was niets aan te doen. De man werd eenige dagen daarna hegraven. Doch wie liep daar zoo stil achter den stoet, 't Was Castor, de hond. Met den kop naar den grond ge keerd, volgde hij. Toen men het kerkhof verliet, zat het dier nog stil op het graf. De menschen haalden hem er dikwijls af, doch dan zat hij er den anderen dag weer op. Toen ze ten laatste zagen, dat het toch riet gaf, lieten ze hem maar liggen. Zoo stierf de trouwe hond op het graf van zijn meester. Alles gebeurt in drieën, maar dit is een uitzondering. In Griekenland, en wel in Athene, woon de een Turk; deze was vroeger zeeroover geweest en had daarbij schatten opgedaan. Hij had 11 negerslaven, allen Christenen, die onder toezicht stonden van 'n afvallige Christen, daar hij wist dat deze hen het meest haatte. Op een keer ging hij weder naar de slavenmarkt om slaven te koopen. Hij kocht ze echter nooit eerder voordat hij zeker was dat het Christenen waren, dan moest hij ze hebben. Toen hij, na er twee gekocht te hebben, naar huis ging en op de sofa gezeten was, ontbood bij de sla ven. Deze kwamen: „Willen jullie Moham medaan worden, dan zal jo geen slaaf meer zijn", maar als in gelijk koor ant woordden zij: „Wij aanbidden den waren God, nl. Jezus Christus en zullen Hem blijven aanbidden. Als jullie Mohammedaan wordt, zal ik je niet enkel vrij laten maar als mijn zonen behandelen. Doch de slaven bleven hardnekkig weigeren. Nu werd echter de Mohammedaan kwaad zeggend: „Wat vervloekte Christenhonden, ik zal jullie wel temmen". Hij belde, en gebood den man. hun bewaker, ze in de zwaarste boeien klinken en den gelieelen week op water en brood. Toen zij dan 's avonds in een zeer vuil bok zaten met de overige sla ven, mochten zij nooit praten en als ze gesnapt werden kregen zij ilen volgenden dag geen eten. Zo praten echter altijd, nu ook weer. Zeggend: Heb je het reeds gehoord over eenige weken gaat* onze meester op reis. Dat is fijn, laten wij nu een plan beramen om te vluchten. Wij moeten een wapen of zooiets weten to bemachtigen, dan sla je hem op z'n hoofd, daarna pak ik de sleu tel en wij zijn weg. Twee weken later ging nu de Turk weg, het plan van de slaven was reeds lang klaar. Ze waren nu ook weer wat aan 't praten, maar stil daar kwam ide bewaker aan, een der slaven bad reeds een hamer in do band gepakt. De niets vermoedende man rleed het immers altijd, dus aan zooiets dacht hij niet. Een, twee de deur open en reeds lag de man op den grond. Nu was het 'n werk van een oogenblik. Den volgenden morgen zag men reeds de slaven op straat overal goed uitkijkend of ze geen vrienden van hun heer zagen. Nu dit liep nogal goed af, maar zoo zou het echter niet blijven. Daar zagen de sla ven geen Turksche of Grieksche schepen, dus daar zou men hun niet erkennen. De oudste ging naar 'n schip. „Mogen wij mee varen, ik heb wel geen geld, maar God zal u daarvoor loonen. De koopman die blijkbaar een Christen was en het wel een beetje begreep stemde toe. Twee uren later verliet het schip reeds de haven. Het was een mooie dag en men bad er veel pleizier, ofschoon men precies gehoorzamen moest, daar zij anders aan land werden gezet. Zoo verliepen een paar dagen en men zag reeds met een verrekij ker land. Toen men een schip met vollen stoom op ons af zag komen, het had de Halve Maan in top en naar z'n gang te zien een rooverschip. Na een poosje werd er een kanonschot van het schip gelost, raidden in het groote zeil, nu lag het schip zoowat stil. Eindelijk had het kaperschip den koopvaardijer ingehaald en dit was machteloos. Daar zag de kapitein van het rooverschip ons of wij hoorden hem zeg gen: „Zijn dat je slaven, ze zijn het precies. De aangesprokene zei niets, hij had ons herkend. De goederen werden op het kaper schip geladen, de bemanning gevangen en toen het schip in zee gelaten. Na een week zaten zij weer in het hok, doch na wat geduld zouden ze ook daar weer uit verlost worden, nl.: De Turk was op 'n dag aan het jagen in de omgeving waar slaven hout hakten. Daar sloop 'n leeuw achter hem en had den Turk ver slonden indien niet een slaaf het ha.d ge zien. Hij sloeg hem midden op zijn kop, waarna de leeuw dood neerzakte. Ze vroe gen daarvoor de vrijheid, die ze kregen. De Turk dacht, ik zal ze wel weer krijgen. Maar dat was mis, want hij zag zc nooit weer. Jan Duindam, Bergen op Zoom. De tv/ee wezen. Er was eens een moeder en twee doch ters, een vader hadden zij niet. De moeder lag ziek te bed, en werd eiken dag erger. Geld was er niet in huis, en de kinderen waren nog niet van de school af. Doch de een, Marietje, had verlof gekregen, thuis het kamertje in orde to houden, anders werd het er zoo onzindelijk. Van de men schen in de buurt, kregen zij nu en dan. een broodje, een stukje boter en wat melk. De dokter kwam, en zei, dat ze den moed maar niet op moest geven. Moeder ver trouwde op God en bad eiken dag een Ro zenhoedje en de kinderen eveneens, en wa rempel. een week daarna kwam de dokter weer, en zei, dat moeder al wat beter werd. Zij werd hoe langer hoe beter, en na enkele weken mocht zij al een beetje op de straat loopen. Dit deed baar goed, en eindelijk was zij beelemaal genezen. Toen beging moeder een groote fout, pas was zij gene zen, of zij begon al bard te werken, in haar werkhuis. In het begin ging het goed, maar toen zij een paar dagen aan 't wer ken was werd zij plotseling duizelig. Zij ging naar haar meesteres en vertelde bet. De meesteres, bang voor een tweede ziek te, stuurde haar naar buis. Onderweg viel zij in bezwijming. De menschen waar zij voor de deur was gevallen, brachten haar met behulp van een paar medeburgers in huis. De eerste hulp was dadelijk ter plaat se met een dokter. Hij onderzocht haar, en zei, dat het noodzakelijk was dat zij naar het gasthuis moest worden overgebracht. Onderweg kwam zij een beetje bij en keek om zich heen, waar zij wel was. In bet zie kenhuis aangekomen, werd zij te bed ge legd. Haar hart klopte onrustig en ook baar koorts nam toe. De dokter ontbood gauw een priester om haar te bedienen. Toen de bediening was afgeloopen, bleef de priester nog even bij haar. De kinderen werden gauw geroepen en aan het sterfbed ontboden, want het stervensuur was nabij. Bij het bed gekomen, gaf de moeder de kinderen nog een laatste vermaning, or toch maar trouw te leven, en elkaar altijd trouw te blijven. Kort daarna stierf zij, heilig als een engel. Do beide dochters wer den naar een weeshuis gebracht waar zij r.og baden voor hun overleden moeder. Henk Pikaar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14