Vliegen niet gevaarlijk. u_ Is het gevaarlijk, vliegenier, om met een vliegmachine op te stijgen? Hcelemaal niet, mevrouw. liet ge vaar zit 'm alleen maar in het neerkomen. Moeilijke kwestie. "Zijn do plaatsen in den schouwburg nog al hoog in prijs? Do lage zijn hoog* maar de hoogo zijn laag. Goed begrepen. Mevrouw: (tot meisje van buiten): En denk er om, Gerritje, als er dames mij een bezoek komen maken, ze aan te mel den. Gerritje: (cenige uren later do kamer deur openwerpend): Daar komt er al een anl Gevonden voorwerpen. Bedelaar met één heen, een dame aan sprekend: Ik heb een been verloren, me vrouw, en ik dacht Dame: Noen, ik heb het tot mijn spijt niet gevonden, goede vriend! Bij het eerste middagmaal na de huwelijksreis. Belief je nu al niets meer, man? Noen, dank je wel, vrouwtje. Dat is jammer; dan moet ik het aan den hond geven. Het is jammer, zoo'n lief beest! Begrijpelijk. Clown: Wat is de dwerg vandaag uit zijn hum! Paardrijdster: Ja, zie je, de reus heeft hem een beetje uit de hoogte behandeld. De halve waarheid. Weet George, hoe oud je bent? Gedeeltelijk. Troost. Do troostelooze: Ik wou, dat ik maar dood was! Do trooster: Waarom? Kun je niet met haar trouwen of bèn je soms met haar getrouwd? Scherp. Annie: Hij zegt, dat hij verliefd op me is. Ik kan het nauwelijks gelooven! Willy: Ik ook niet! Niet in stijl. Jouw man kleedt zich altijd zoo stemmig. Maar je moest hem hooren, als. Inj zijn boordeknoopje verloren' heeftl Niet te familiaar. Een bediende zegt tegen zijn patroon, die op het punt staat uit te gaan: Ik zou maar een parapluie meenemen, meneer, ik denk dat wij regen krijgen. Wij? WijWat verbeeld je je wel? Sinds wamieer ben je lid van de firma? Boeien. Een tienjarig meisje komt een boekwin kel binnen en vraagt om een boekje, dat in de etalage ligt „Hoe men mannen boeit!" Verbaasd kijkt de boekhandelaar 't kind aan. „Wat wil je met dat boekje doen, meis je?" vroeg hij. „Aan pappie geven, die is morgen jarig." „'Aan je vader geven'? Wat moet die er dan mee doen?" „Nou mijnheer, vader is toch politie agent!" Een verrasing. „Marie, wat hebben wij nog noodig voor het middageten^" Dienstmeisje: „Mevrouw, ik ben gestrui keld en wij hebben een nieuw stel borden en schalen noodig!" Geen kans. Annie: Henk is de gemeenste kerel, dien ik ken. Nannie: Waarom? Annio: Ik wilde hem een blauwtje la ten loopen, en hij vraagt me niet eens Uit de school. Onderwijzer „Wat zijn de vijf zintuigen van den mensch?" Klaasje: „Het gezicht, het gehoor, do smaak, smaak, het gevoel eh Onderwijzer op (z'n neus wijzend): „Nu verder." Klaasje: „De drank." Een zakenman. De handelaar in oudheden (een ouden klokslinger in zijn hand houdend): „Wat is dit?" Sollicitant: Een tandenstoker van Na poleon. De handelaar: Prachtig, jij bent aan genomen Vrijspraak. Een neger stond voor een Amcrikaan- sche jury terecht wegens hei stelen van een horloge. De jury besliste eindelijk, dat het wettig on overtuigend bewijs niet was geleverd. Je bent ontslagen van rechtsvervol ging, zei do rechter tot den neger. Edeledelachtbare.... Wat heb je nog te zeggen? Ehik wou u even vragen, Sir.. beteekent dat, dat ik het horloge mag hou den? vroeg hij aarzelend. Een beletsel! Gij zult dus nog niet zoo spoedig met Willemsen trouwen, juffrouw? Het eerste halfjaar zeker niet. Zoo lang heeft hij nl. de contributie vooruitbe taald voor de vrijgezellenclub!" Riskant. Zij: Ik ben er voor, dat wij Lena goed l^ten leeren. Hij: Dat kost allemaal oen hoop geld, en als zij tenslotte toch trouwt, is alles ver loren. Troost. Advocaat: Beste dokter, trek 't je niet zoo aan, dat jo eerste patiënt gestorven is! Mijn eerste cliënt zit óók nog. Uit voorzorg. Vader: Dezen keer ziet je rapport er tenminste dragelijk uit. Om je aan te moe digen, sla ik je toe iets te wenschen! Zoontje: Dan wensch ik, dat ik geen pak sjaag krijg voor het eerstvolgende slechte rapport. Er in geloopen. Een bekend, modern auteur, in een groot land (wij noemen zijn naam niet), was uit- genoodigd om een diner met zijn tegen woordigheid te vereeren. Onnoodig lo zeggen, dat de beroemdheid aan allen kant bewierookt werd; dat het schoone geslacht om hem heen zwermde, eu do aanwezige heeren hem met onder scheiding behandelden. Do schrijver liet zich al deze eerbewij zen welgevallen en deed zich zoo beminno lijk mogelijk voor. Na tafel werd kern, verzocht om het een en ander uit zijn leven te vertellen. Hij weerde af, bescheiden; meende, dat el niets te vertellen viel, en dat de menschen over het algemeen een absoluut verkeerd oordcel hebben over een artisten-leven. Maar eindelijk liet hij zich toch overha len, iets uit zijn kinderjaren te vertellen. „Om te beginnen zal ik dan meteek bewijzen, welke dwaze menschen er bestaan," begon hij. „Het huis ,waar ik ge boren ben, is heel klein. Desondanks heb ben enkele vereerders op den voorgevel een monumentale gedenkplaat laten aan brengen met inscriptie: „Hier is geboren de groote"enzoovoorts. „Maar dat moet u toch eigenlijk wel app.recieeren," durfde een der aanwezigen te fluisteren. „Kom, kijk nu zelf eens! Hoe overdre ven!" De dichter haalde zijn portefeuille voor den dag en toonde een foto van een imposanten gedenksteen. In dit rogenblik kwam de jonge echt genoot© van den schrijver binnen. Zij stond bekend om haar allerliefste naïeveteit. Toen zij de foto zag, mengde zij maken. Toen zij de foto zag, mengde zij zich dadelijk in het gesprek: „Mooi, niet waar? Maar hij heeft ons dan ook een handvol geld gekost!...." VOOR ONZE KINDEREN. OUD VROUWTJE door Oom Wim. XXVI (Slot). Terwijl Dina met don Notaris haar za ken regelt, blijven Anny en Toos met haar vaders op het privé-kantoor achter. Er wordt niet gesproken. Zelfs Anny en Toos zwijgen stil en volgen in stilte den loop haror gedachten, tot de Notaris weer keert en allen tot de werkelijkheid worden teruggeroepen. Mag ik nu eerst de jonge dames feli- citeeren met dit buitenkansje, dat zoo niet iedereen als een Sinlerklaassurprise wordt thuisbezorgd^ Ik zou me durven sterk te maken, dat U hieraan allerminst gedacht hebt. In het geheel niet Notaris, zegt de vader van Anny als de woordvoerder van het viertal, wie zou daaraan gedacht heb ben? Oud vrouwtje mocht de kinderen graag en vond het heerlijk door ons allen Oma genoemd te worden Maar overigens! Er bestond tusschen onze families volstrekt geen aan- of bloedverwantschap en dat lie ve Menschje was dus liet zooveel familie van U als van ons. Des te mooier vind ik deze daad, die een uiting is van dankbaarheid voor de liefde en voorkomendheid van U voor haar. Maar nu staan we voor het feit: wat moet 3r gedaan worden? U hebt gehoord, dat er heel wat te verdeelen valt en aangezien de erfgenamen minderjarig zijn, zullen we eerst een voogd moeten aanstellen, die in haar plaats tot haar meerderjarigheid, de zaken regelt en bestoord, Ik geloof Notaris, dat het beste is, dat we in uwe handen voorlóopig veilig de re geling dezer erfenis kunnen leggen en dat mijn vriend daar. Mijnheer van Beek, de voogdijschap wel zal willen aanvaarden en met U alle formaliteiten zal vervullen, die volgens de wet vereischt worden. Heel graag, wil ik de voogdijschap op mij nemen Notaris en ik hoop, dat. ik het fortuin dezer kinderen wel zal behar tigen. Daar twijfel ik niet aan, Mijnheer! Het woord van uw vriend, is voor mij de beste waarborg, dat alles zal gedaan wor den in het belang der kleinen, die voor zichzelf nog niet handelen kunnen. En nu zijn we voor vandaag uitgepraat. Ik maak alles in orde en zal u binnen een paar dagen berichten, wanneer we de lieele nalatenschap volgens testament en wet kunnen uitvoeren. Hebt u een globale begrooting ge maakt, mot het oog op de successierechten, van de lieele nalatenschap Notaris? Ja, Mijnheer van Beek, ik meen er niet veel naast te zijn, als ik zeg, dat elk der kinderen een 25.000 te erven zal heb ben. Dit bedrag is heel laag gesteld, in ver hand met de taxatie der huizen, wier waar de ik zoo laag mogelijk gesteld heb. En nu jongedames en heeren, groet ik u en ver wacht u binnen niet te langen lijd weer hier om het lieele testament af te wikkelen. Daar verlaten vier blijde menschen bet kantoor. Nauwelijks op straat of do tongetjes ko men los. Ben ik nu rijk vader? Ja Toos. Heerlijk en Anny ook. Zie je nu wel; wist ik het niet? ik zei altijd, dat Oma veel van ons hield. Nu is alles voor ons hé Anny! Ook het speelgoed is voor ons! Dat i3 nog het mooiste van alles. Nu kunnen we spelen, kind enbehoeven we met Sin terklaas niks, geen speelgoed meer. Neen Toos! Nu hebben we niks meer noodig. Is het huis ook van ons? vader. Ja Anny met alles, wat er in is. Ook de kleeren en Pietje? s Ook. alles! Moeten wij die kleeren dragen, vader? Wel neen, domme meid! Hoe zou je dat kunnen dragen! Dan was je net zoo'n oud moedertje als Oma. En Pietje dan? Pietje is goed voor Toos! Wij hebben een Pietje, wat jij Toos? Maar dat is alle maal van later zorg. Dat zal moeder wel regelen zooals alles ten beste zal geschikt wonden. Dat dien avond in de heide families over niets anders gesproken werd, dan over Oma en over de gelukkige kleinen, die door haar vriendelijkheid en voorkomendheid het hart van oud vrouwtje veroverd hadden en nu de erfgenamen waren van .een for tuintje, dat wel mocht genoemd worden, spreekt vanzelf. En dat voortaan geen avond voorbij zou gaan of én Toos én Anny en de wederzijd- sche familie baden voor de zielerust van het brave vrouwtje, is volstrekt niet te ver wonderen, daar Oma reeds in dien fami liekring tijdens haar leven een voorname plaats had ingenomen. En des Zondags? Wanneer het weer het cenigszins toeliet, dan gingen de twee vriendinnen met va der en moeder naar het kerkhof en dan was het allen te moede, alsof iemand uit hun eigen familie aan den schoot dor aar de was toevertrouwd en bij het huiswaarts gaan, voelden ze des te sterker den band, die hen hond met haar, die achterbleef. Weet U, wat wij moesten doen vader? Ja, kind, wat zou dat zijn. Wij moesten een marmeren steen la ten plaatsen op haar graf. Daar heb ik ook aan gedacht en. dat vonden ze allen goed. En de steen kwam? En de voorbijganger las: Hier rust 't „Oud Vrouwtje" ons Omaatje, beweend door Toos en Anny DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX cloer Oom Wim. Avontuur XL VII. En dag later! De rat zal worden begraven. Kom Max, we gaan de rat begraven. Ik wil ze niet opeten. Ik lust ook geen vieze rat. Die is mij le min. Het graf wordt gemaakt. Max heeft met z'n voorpootjes al heel spoedig een gat in den grond gegraven en nu zal het gebeuren. Hoe krijgen we dat dooie beest hier? Wel op een wagen! Waar is die wagen? Dat ben jij Max. Ik leg een plank op jouw rug en hierop leg ik de rat. Zoo hoort het en zoo gaat het mooi! Goed Mies je! Zoo zullen we! Een plankje wordt op Max' rug gelegd en. nu gaat het stemmig en heel voor zichtig naar den tuin, waar zich de rat moet bevinden. Waar is ze Mies! Ik ziet niets. Ik ook niet Max. Ze is weg. Het was ook zoo. Een kat uit de huurt, die hongerig des nachts op prooi uittoog, vond ze en at zo op. Dat is niets Mies. We laten het graf voor later, als we weer eentje te pakken krijgen. Zoo deden ze. Van mijn reisje naar de Belgische Ardennen door Theodora. vin. Van Dinant naar Namen valt de Maas 12 Meter, hetwelk door zes sluizen wordt tegengehouden; een mooie boot en een pret- figen kapitein aan boord. Hij vertelde mij alles wat ik weten wilde en dat was veel. Hij sprak gebroken Vlaamsck. Ik kon hem, goed verstaan. Heel in de verte ontwaarde ik een reuzengroot gebouw, hetwelk in witte steen opgetrokken helder afstak tegen de groene bergen op den achtergrond. Dat is een gebouw voor de jongens die in den geestelijken staat treden, zegt hij, verder weer een reuzengehouw, dat is een gesticht voor tuberculeuze kinderen. Nu naderen wij Bouvignes. Mooi gelegen, hoog hoven de rotsen verheffen zich de ruines van het slot Crevecoeur, hetwelk letterlijk betee kent (Berst hart). Er wordt hiervan be weerd dat bij de belegering in 1554 door de bende van den Franschen Koning Hen drik II drie jonge vrouwen die hare echt- genooten waren gevolgd dapper aan den strijd deelnamen en met groote zorg de gekwetsten bijstonden. En hoe dapper de ridders ook streden, zij konden het tegen de belegeraars niet uithouden en op het moment, dat de aanvoerder sneuvelden stormde de vijand den burcht binnen. Nu liepen de vrouwen naar den rand van den burcht en stortten zich in de Maas. Nog jaarlijks vyordt op 8 Juli in de kerk van Bouvignes een plechtige zielemis gele zen en de goedgeloovige bevolking verze kert. dat dien dag aan de Maasoever door drie vrouwenstemmen een geheimzinnig „Veni Creator" wordt aangeheven. Verder, hij het liefelijke stadje House, ziet men de indrukwekkende ruine van Poilvache, de sterkste burcht die. in do Middeleeuwen werd opgericht en waar vol gens de overlevering de vier Heemskinde ren het levenslicht aanschouwden. Nauwe lijks is Poilvache verdwenen, of even voor bij een mooie brug verrijzen hoog boven de rotsen uit de ruines van Montaigle. Geheel alleen en verlaten staat het daar, maar niet altijd is het zoo verlaten geweest. G, neen! eeuwen geleden hebben hier de heer lijkste ridderspelen en schitterende feesten elkaar afgelost. Arme wereldsche verganke lijkheid! Uitgestorven staat gij daar! Uw laatste sleenen spreken van lang gestorven roem. Verder brengt de boot ons en wij naderen Anhée, een plaatsje wat veel weg heeft van Noordwijk aan Zee, evenals Jvoir. O, kijk eens! Zie daar in de verte een prachtig groot marmer beeld? „Is dat een Maria beeld," vraag ik. Neen, zegt de kapitein, dat is een beeld en zoo staan er hier vele geschonken door de Amerikanen na den oorlog aan België en stelt voor de Vrouwe van den Vrede. Zeer mooi! Bij elk beeld staat de Amerikaanscbe en Belgische vlag. „En wat is dat," vraag ik hem verder en wijs naar een rcuzenhooge dikke toren. O, dat is de watertoren van Brussel, zegt hij, en als ik hem ongeloovig aankijk, verklaart hij, ja het water van de Bock (dat is een zijrivier van de Maas) wordt in huizen onder de Maas door naar Brussel geleid, een kunststukje van inge nieurswerk. Boven Roullon verschijnt wel dra do kolossale Kraaienrots genaamd, omdat er steeds zoovéél kraaien omheen vliegen. Weer gaan wij onder een prachtige brug door en nu zijn wij in Profondeville en wel dra ontwaren wij de rotsen van Trené. Hier huizen volgens de goedgeloovige be volking de dwergen en kabouters. (Wordt vervolgd). Verstoorde voetbalpret. De school ging uit, en de kinderen stormden naar buiten. Ook Jan liep onder vele uitriepen do school uit, doch had van liet harde loopen gauw berouw, want hij was over een steen gestruikeld en lag languit in een plas water. Alle jongens lachten, en zelfs de meester lachte mee. Doch Jan kon niet lachen. Hij wist dat er huis wat op zat, als hij smerig thuis kwam. Vlug liep hij naar huis. en vertelde het ge beurde met een omweg aan zijn moeder. Jan wist liet zoo goed aan te leggen, dat zijn moeder lachen moest en hem geen straf gaf. Een ander blousje had hij gauw aangetrokken, en nam aan tafel plaats öm te gaan eten. Toen hij klaar was, ging hij zijn voetbalschoenen nakijken, en een half uurtje later stapte hij met de boodschap, 6 uur thuis, naar hel voetbalveld. De jongens wachten reeds met ongeduld op Jan. Toen hij aankwam, moest hij eerst de geschiede nis van die zwemmorij hooren. Eindelijkl Allen waren aanwezig. De voetbalschoenen werden aangetrokken en eenigo minuten later trapte Jan den bal uit. Spoedig kwam liet eerste en het tweede doelpunt en een reeks meer. Het stond 32 voor de partij van Jan, toen opeens een knal werd ge hoord. Ze zagen spoedig dat de bal lek was, een groote scheur. Nu was de lieele pret voorbij. Het maken duurde wel een paar uur. Daarom gingen de jongens langzamer hand naar huis. Ook Jan! Toen hij bij zijn moeder aankwam, vroeg zij de rede van zijn vroeg thuiskomen. Toen vertelde Jan van den verstoorden voetbalwedstrijd en hun overwinning met 32 "Wel was hij moe, cn ging daarom vroeg naar bed. Spoe dig sliep hij in en droomde van de ver stoorde voetbalpret. Joh. Bergsma, Leiden. De rozeknop. Een oud moedertje zat op zij van den haard, die langzaam doofde. Haar eenigst kind. Jantje genaamd, zat aan den anderen kant van den haard. Zijn oivl moedertje was ziek en koud. „Jantje", zei ze „ga in Gods naam nog wat hout sprokkelen in het bosch." „Volgaarne, lieve moeder." Hij trok zijn jasje aan en zette zijn mutsje op. Buiten vroor het, dat het kraakte. Jantje gaf zijn moeder nog een hand en ging weg. Een half uurtje daarna kwam hij weer te rug met een zware bussel. Oud moedertje stookte den haard eens flink op en ging weer zitten. „Moeder," zei Jantje, .,in het bosch was een knaapje, dat mij hielp hij het sprokkelen van dit hout. Toen wij er mee klaar waren, wou ik het jongetje be danken, maar zie, hij was verdwenen Waarheen? Ik ging toen maar weer vlug naar huis." „Ik geloof je. Jantje, omdat je nooit liegt, maar wie was dat knaapje dan?" „Dat weet ik niet moe." „Breng het knaapje dan eens mee, dan kan ik zien wie het is." Jantje ging naar het. bosch. Weer slohd het vreemde knaapje hem bij met het op rapen van het hout. Toen Jantje weer ge noeg hout had vroeg hij: „Zeg eens, lief klein knaapje, zeg me eens wie zijt gij?" Het knaapje lachtte vriendelijk, maar zei r.iets. Weer zei Jantje: „Wilt gij even mee gaan naar mijn oud moedertje." Het knaap je schudde het hoofd en zei: ?,Als deze ro- zeknop bloeit, kom ik bij je". En weg was hij weer. Toen Jantje met de zware takke- bos weer thuis kwam vertelde bij alles te gen z'n oud moedertje. „Nu", zei ze, „dan zal ik de rozoknop maar in een potje met water zetten, misschien bloeit hij morgen al". Maar "neen, er gingen eenige weken voorhij eer het knopje bloeide. Zoo was het op een goeden morgen, dat de vrouw zag, dat de knop bloeide. Vlug maakte zij de boel klaar. Waar blijft Jantje toch, het knaapje gaat reeds komen. Zij ging naar Jantjes bed en zag bet liggen. O, hoe schoon zag hij er nu uit. Zij streelde hem over zijn bleeke wangen. Maar, o, God, riep ze, wat is hij koud. Daar zag ze, dat Jantje stijf en dood lag. Nu begreep ze het. Jantje was naar het knaapje gegaan, die Jezus was. Jacques v. Dam, Leiden. De roos en het viooltje. Er was dikwijls ruzie onder de bloemen, wie de mooiste'was. Eens zeide de tulp: „Ik ben de mooiste van jullie allemaal". „Laat je uitlachen", zeide de ander, „wat is er mooi aan je, je ruikt heelemaal niet en dat beetje geel en rood aan je is ook niet mooi". Een andere keer zeide de lelie: „Ik ben de mooiste, ik heb zoo'n frissche heldere kleur". Toen lachte de andere en zeide: „Je bent zoo lang en dun als een lat, als je een beetje dikker was, zou je onze koningin kunnen zijn." De lelie zweeg en was gekrenkt in haar IJdelheid. „Wie is mooier dan ik? vroeg een prachtige vuurroode anjer. „Ja", zei den verschillende bloemen. „Je bent wel mooi, maar toch ontbreekt er iets aan je." De anjer begon te lachen en zeide: „Als ik dan niet de mooiste ben. dan ben ik toch de aardigste, dat zegt iedereen en dat weten wij zelf ook wel. Hooren jullie eens, bloem pjes, jullie bent niet de mooiste, jullie zijn te eenvoudig van kleur." De bloempjes zwegen bescheiden en dropen af. Toen kwamen de orchideeën aan de beurt en zeiden: „Maar wij zijn toch niet bescheiden van kleur", daarop antwoordde de gracieuse fuccia: „Nen, jullie hebben kleuren genoeg". Zoo ontstond er langzamerhand meer en meer oneenigheïd onder de bloemen, wio de mooiste was, Een klein vergeet-mij-nietje zeide treu rig: „Ach, ik ben wel mooi, maar ik heb geen geur". Een paar narcissen meldden zich nog aan, zij hadden een lieflijke, doch sterke geur, maar niemand lette op hen. Het eenstemmig besluit was, dat een mensch het moest uitmaken wie de mooi ste was. Den volgendén morgen kwam het dochtertje van den tuinman Lily, in den tuin en wandelde langs do bloemen. Zij hoorde plotseling gefluister om zich heen, zooals zij het nog nooit gehoord had. „Lily, Lily", hoorde zij hier. dan daar loepen. Allen riepen door elkaar. Eindelijk bedaarde het geschreeuw en nam de lelie het woord. Zij richtte zich op en zeide: „Lily, er is een groote strijd onder de bloe men, wie de mooiste is. De strijd moet door jou beslist worden, denk er aan, dat het een gewichtig werk is". Toen ging Lily haar gang en zeide (ot de lelie: ,,Je bent mooiste niet, ik weet reeds, wie de mooiste is, maar het is niei een, het zijn er twee". Nadat zij dit gezegd had, liep ze den tuin door en kwam terug met in iedere hand een bloem; in de rech terhand hield zij een donker roode roos en in de linkerhand een donker violetkleurig viooltje. Toen zeide Lily: „Hier heb jullie df mooiste bloemen, deze zijn jullie koning e* koningin." Marie van Velzen, Zoeterwoude. De reever en het kruisbeeld. Op den eenzamen weg stond een kruis beeld, waarachter zich een roover ver school. Hij wist dat daarstraks een koop man voorbij zou komen inet fijne likeuren en wijnen. Hij had all<?s bij zich om te roo- ven. Zijn oor luisterde scherp of hij nog geen paardengetrappel hoorde of het rol len van raderen. De stilte word verbroken door heldere kinderstemmen. Vijf schulde- looze kinderen kwamen al nader, tot ze het kruisbeeld genaderd waren. Ze baden voor het weerzien van hun vader die al langen lijd weg was geweest want hij was markt koopman. En moeder had verteld dat va der een verren weg af moest leggen en nu waren de kim leren bevreesd dat een roover hem had meegenomen. Daar hoorden zij een zacht getrappel met zware karren. De va der herkende zijn kinderen en de kinderen hun vader. Altijd zat nog de roover achter het kruisbeeld. 'Ondertnsschen waren vader en kim leren weggegaan naar huis. Toen wierp de roover zich voor het kruisbeeld neder en dacht aan zijn eigen vrouw en kinderen. Bij hem thuis was 't toen ook een blij weerzien! En een zondaar kwam tol inkeer. Gorrie v. d. Top, Leiden Wat ons blij maakt! Wees welkom, lieve Meimaand Met uw bloemenpracht, Uw zonneglans, zoo lieflijk, Uw bloemengeur, zoo zacht. Dit alles maakt ons blijde Nu vooral, in dezen tijd. Wijl deze maand van bloemen Aan Maria is gewijd. Maria, lieve Moeder, Wij minnen U zoo teer, Wij schenken u de bloemen, En ook ons hartje teer. Helpt ons dan rein steeds leven, Ach, helpt ons in den strijd, Geef ons een heilige liefde Voor Jezuslief altijd. Maria sta ons bij steeds, Met Jezus uwen Zoon, En schenk ons eens den hemel Bij Jezus hem tot loon. Anna van Gerven, Zoeterwoude Een Vroegeling. 't Is Winter en diep in den grond Zit een klein knopje dik en rond. 't Wordt Lente en dat knopje klein, Wil heel graag wat grooter zijn. En 't wordt wat grooter En 't knopje wordt 'n stengel gauw. 't Komt uit den grond reeds kijken, En is niet bang van felle kou. En door de warme zonneschijn Springt open 't mooie knopje klein 't Wordt een bloempje teer en fijn: Geen fijner bloempje kan er zijn. Marie van. Haasier. Voorscholen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14