Vliegen niet gevaarlijk.
u_ Is het gevaarlijk, vliegenier, om met
een vliegmachine op te stijgen?
Hcelemaal niet, mevrouw. liet ge
vaar zit 'm alleen maar in het neerkomen.
Moeilijke kwestie.
"Zijn do plaatsen in den schouwburg
nog al hoog in prijs?
Do lage zijn hoog* maar de hoogo
zijn laag.
Goed begrepen.
Mevrouw: (tot meisje van buiten): En
denk er om, Gerritje, als er dames mij
een bezoek komen maken, ze aan te mel
den.
Gerritje: (cenige uren later do kamer
deur openwerpend): Daar komt er al een
anl
Gevonden voorwerpen.
Bedelaar met één heen, een dame aan
sprekend: Ik heb een been verloren, me
vrouw, en ik dacht
Dame: Noen, ik heb het tot mijn spijt
niet gevonden, goede vriend!
Bij het eerste middagmaal na de
huwelijksreis.
Belief je nu al niets meer, man?
Noen, dank je wel, vrouwtje.
Dat is jammer; dan moet ik het aan
den hond geven.
Het is jammer, zoo'n lief beest!
Begrijpelijk.
Clown: Wat is de dwerg vandaag uit
zijn hum!
Paardrijdster: Ja, zie je, de reus heeft
hem een beetje uit de hoogte behandeld.
De halve waarheid.
Weet George, hoe oud je bent?
Gedeeltelijk.
Troost.
Do troostelooze: Ik wou, dat ik maar
dood was!
Do trooster: Waarom? Kun je niet met
haar trouwen of bèn je soms met haar
getrouwd?
Scherp.
Annie: Hij zegt, dat hij verliefd op me
is. Ik kan het nauwelijks gelooven!
Willy: Ik ook niet!
Niet in stijl.
Jouw man kleedt zich altijd zoo
stemmig.
Maar je moest hem hooren, als. Inj
zijn boordeknoopje verloren' heeftl
Niet te familiaar.
Een bediende zegt tegen zijn patroon,
die op het punt staat uit te gaan:
Ik zou maar een parapluie meenemen,
meneer, ik denk dat wij regen krijgen.
Wij? WijWat verbeeld je je wel?
Sinds wamieer ben je lid van de firma?
Boeien.
Een tienjarig meisje komt een boekwin
kel binnen en vraagt om een boekje, dat
in de etalage ligt „Hoe men mannen
boeit!"
Verbaasd kijkt de boekhandelaar 't kind
aan.
„Wat wil je met dat boekje doen, meis
je?" vroeg hij.
„Aan pappie geven, die is morgen jarig."
„'Aan je vader geven'? Wat moet die er
dan mee doen?"
„Nou mijnheer, vader is toch politie
agent!"
Een verrasing.
„Marie, wat hebben wij nog noodig voor
het middageten^"
Dienstmeisje: „Mevrouw, ik ben gestrui
keld en wij hebben een nieuw stel borden
en schalen noodig!"
Geen kans.
Annie: Henk is de gemeenste kerel,
dien ik ken.
Nannie: Waarom?
Annio: Ik wilde hem een blauwtje la
ten loopen, en hij vraagt me niet eens
Uit de school.
Onderwijzer „Wat zijn de vijf zintuigen
van den mensch?"
Klaasje: „Het gezicht, het gehoor, do
smaak, smaak, het gevoel eh
Onderwijzer op (z'n neus wijzend): „Nu
verder."
Klaasje: „De drank."
Een zakenman.
De handelaar in oudheden (een ouden
klokslinger in zijn hand houdend): „Wat is
dit?"
Sollicitant: Een tandenstoker van Na
poleon.
De handelaar: Prachtig, jij bent aan
genomen
Vrijspraak.
Een neger stond voor een Amcrikaan-
sche jury terecht wegens hei stelen van
een horloge. De jury besliste eindelijk, dat
het wettig on overtuigend bewijs niet was
geleverd.
Je bent ontslagen van rechtsvervol
ging, zei do rechter tot den neger.
Edeledelachtbare....
Wat heb je nog te zeggen?
Ehik wou u even vragen, Sir..
beteekent dat, dat ik het horloge mag hou
den? vroeg hij aarzelend.
Een beletsel!
Gij zult dus nog niet zoo spoedig met
Willemsen trouwen, juffrouw?
Het eerste halfjaar zeker niet. Zoo
lang heeft hij nl. de contributie vooruitbe
taald voor de vrijgezellenclub!"
Riskant.
Zij: Ik ben er voor, dat wij Lena goed
l^ten leeren.
Hij: Dat kost allemaal oen hoop geld,
en als zij tenslotte toch trouwt, is alles ver
loren.
Troost.
Advocaat: Beste dokter, trek 't je niet
zoo aan, dat jo eerste patiënt gestorven is!
Mijn eerste cliënt zit óók nog.
Uit voorzorg.
Vader: Dezen keer ziet je rapport er
tenminste dragelijk uit. Om je aan te moe
digen, sla ik je toe iets te wenschen!
Zoontje: Dan wensch ik, dat ik geen
pak sjaag krijg voor het eerstvolgende
slechte rapport.
Er in geloopen.
Een bekend, modern auteur, in een groot
land (wij noemen zijn naam niet), was uit-
genoodigd om een diner met zijn tegen
woordigheid te vereeren.
Onnoodig lo zeggen, dat de beroemdheid
aan allen kant bewierookt werd; dat het
schoone geslacht om hem heen zwermde,
eu do aanwezige heeren hem met onder
scheiding behandelden.
Do schrijver liet zich al deze eerbewij
zen welgevallen en deed zich zoo beminno
lijk mogelijk voor.
Na tafel werd kern, verzocht om het een
en ander uit zijn leven te vertellen. Hij
weerde af, bescheiden; meende, dat el
niets te vertellen viel, en dat de menschen
over het algemeen een absoluut verkeerd
oordcel hebben over een artisten-leven.
Maar eindelijk liet hij zich toch overha
len, iets uit zijn kinderjaren te vertellen.
„Om te beginnen zal ik dan meteek
bewijzen, welke dwaze menschen er
bestaan," begon hij. „Het huis ,waar ik ge
boren ben, is heel klein. Desondanks heb
ben enkele vereerders op den voorgevel
een monumentale gedenkplaat laten aan
brengen met inscriptie: „Hier is geboren
de groote"enzoovoorts.
„Maar dat moet u toch eigenlijk wel
app.recieeren," durfde een der aanwezigen
te fluisteren.
„Kom, kijk nu zelf eens! Hoe overdre
ven!" De dichter haalde zijn portefeuille
voor den dag en toonde een foto van een
imposanten gedenksteen.
In dit rogenblik kwam de jonge echt
genoot© van den schrijver binnen. Zij stond
bekend om haar allerliefste naïeveteit.
Toen zij de foto zag, mengde zij
maken. Toen zij de foto zag, mengde zij
zich dadelijk in het gesprek:
„Mooi, niet waar? Maar hij heeft ons
dan ook een handvol geld gekost!...."
VOOR ONZE KINDEREN.
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
XXVI (Slot).
Terwijl Dina met don Notaris haar za
ken regelt, blijven Anny en Toos met haar
vaders op het privé-kantoor achter.
Er wordt niet gesproken. Zelfs Anny en
Toos zwijgen stil en volgen in stilte den
loop haror gedachten, tot de Notaris weer
keert en allen tot de werkelijkheid worden
teruggeroepen.
Mag ik nu eerst de jonge dames feli-
citeeren met dit buitenkansje, dat zoo niet
iedereen als een Sinlerklaassurprise wordt
thuisbezorgd^ Ik zou me durven sterk te
maken, dat U hieraan allerminst gedacht
hebt.
In het geheel niet Notaris, zegt de
vader van Anny als de woordvoerder van
het viertal, wie zou daaraan gedacht heb
ben? Oud vrouwtje mocht de kinderen
graag en vond het heerlijk door ons allen
Oma genoemd te worden Maar overigens!
Er bestond tusschen onze families volstrekt
geen aan- of bloedverwantschap en dat lie
ve Menschje was dus liet zooveel familie
van U als van ons.
Des te mooier vind ik deze daad, die
een uiting is van dankbaarheid voor de
liefde en voorkomendheid van U voor haar.
Maar nu staan we voor het feit: wat moet
3r gedaan worden? U hebt gehoord, dat
er heel wat te verdeelen valt en aangezien
de erfgenamen minderjarig zijn, zullen we
eerst een voogd moeten aanstellen, die in
haar plaats tot haar meerderjarigheid, de
zaken regelt en bestoord,
Ik geloof Notaris, dat het beste is, dat
we in uwe handen voorlóopig veilig de re
geling dezer erfenis kunnen leggen en dat
mijn vriend daar. Mijnheer van Beek, de
voogdijschap wel zal willen aanvaarden en
met U alle formaliteiten zal vervullen, die
volgens de wet vereischt worden.
Heel graag, wil ik de voogdijschap
op mij nemen Notaris en ik hoop, dat. ik
het fortuin dezer kinderen wel zal behar
tigen.
Daar twijfel ik niet aan, Mijnheer!
Het woord van uw vriend, is voor mij de
beste waarborg, dat alles zal gedaan wor
den in het belang der kleinen, die voor
zichzelf nog niet handelen kunnen.
En nu zijn we voor vandaag uitgepraat.
Ik maak alles in orde en zal u binnen een
paar dagen berichten, wanneer we de
lieele nalatenschap volgens testament en
wet kunnen uitvoeren.
Hebt u een globale begrooting ge
maakt, mot het oog op de successierechten,
van de lieele nalatenschap Notaris?
Ja, Mijnheer van Beek, ik meen er
niet veel naast te zijn, als ik zeg, dat elk
der kinderen een 25.000 te erven zal heb
ben. Dit bedrag is heel laag gesteld, in ver
hand met de taxatie der huizen, wier waar
de ik zoo laag mogelijk gesteld heb. En nu
jongedames en heeren, groet ik u en ver
wacht u binnen niet te langen lijd weer
hier om het lieele testament af te wikkelen.
Daar verlaten vier blijde menschen bet
kantoor.
Nauwelijks op straat of do tongetjes ko
men los.
Ben ik nu rijk vader?
Ja Toos.
Heerlijk en Anny ook. Zie je nu wel;
wist ik het niet? ik zei altijd, dat Oma veel
van ons hield. Nu is alles voor ons hé
Anny! Ook het speelgoed is voor ons! Dat
i3 nog het mooiste van alles. Nu kunnen we
spelen, kind enbehoeven we met Sin
terklaas niks, geen speelgoed meer.
Neen Toos! Nu hebben we niks meer
noodig.
Is het huis ook van ons? vader.
Ja Anny met alles, wat er in is.
Ook de kleeren en Pietje?
s Ook. alles!
Moeten wij die kleeren dragen, vader?
Wel neen, domme meid! Hoe zou je
dat kunnen dragen! Dan was je net zoo'n
oud moedertje als Oma.
En Pietje dan?
Pietje is goed voor Toos! Wij hebben
een Pietje, wat jij Toos? Maar dat is alle
maal van later zorg. Dat zal moeder wel
regelen zooals alles ten beste zal geschikt
wonden.
Dat dien avond in de heide families over
niets anders gesproken werd, dan over
Oma en over de gelukkige kleinen, die door
haar vriendelijkheid en voorkomendheid
het hart van oud vrouwtje veroverd hadden
en nu de erfgenamen waren van .een for
tuintje, dat wel mocht genoemd worden,
spreekt vanzelf.
En dat voortaan geen avond voorbij zou
gaan of én Toos én Anny en de wederzijd-
sche familie baden voor de zielerust van
het brave vrouwtje, is volstrekt niet te ver
wonderen, daar Oma reeds in dien fami
liekring tijdens haar leven een voorname
plaats had ingenomen. En des Zondags?
Wanneer het weer het cenigszins toeliet,
dan gingen de twee vriendinnen met va
der en moeder naar het kerkhof en dan
was het allen te moede, alsof iemand uit
hun eigen familie aan den schoot dor aar
de was toevertrouwd en bij het huiswaarts
gaan, voelden ze des te sterker den band,
die hen hond met haar, die achterbleef.
Weet U, wat wij moesten doen vader?
Ja, kind, wat zou dat zijn.
Wij moesten een marmeren steen la
ten plaatsen op haar graf.
Daar heb ik ook aan gedacht en.
dat vonden ze allen goed. En de steen
kwam?
En de voorbijganger las:
Hier rust 't „Oud Vrouwtje"
ons Omaatje,
beweend door
Toos
en
Anny
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
cloer Oom Wim.
Avontuur XL VII.
En dag later!
De rat zal worden begraven.
Kom Max, we gaan de rat begraven.
Ik wil ze niet opeten.
Ik lust ook geen vieze rat. Die is mij
le min.
Het graf wordt gemaakt.
Max heeft met z'n voorpootjes al heel
spoedig een gat in den grond gegraven en
nu zal het gebeuren.
Hoe krijgen we dat dooie beest hier?
Wel op een wagen!
Waar is die wagen?
Dat ben jij Max. Ik leg een plank op
jouw rug en hierop leg ik de rat. Zoo hoort
het en zoo gaat het mooi!
Goed Mies je! Zoo zullen we!
Een plankje wordt op Max' rug gelegd
en. nu gaat het stemmig en heel voor
zichtig naar den tuin, waar zich de rat
moet bevinden.
Waar is ze Mies! Ik ziet niets.
Ik ook niet Max. Ze is weg.
Het was ook zoo. Een kat uit de huurt,
die hongerig des nachts op prooi uittoog,
vond ze en at zo op.
Dat is niets Mies. We laten het graf
voor later, als we weer eentje te pakken
krijgen.
Zoo deden ze.
Van mijn reisje naar de Belgische
Ardennen
door Theodora.
vin.
Van Dinant naar Namen valt de Maas
12 Meter, hetwelk door zes sluizen wordt
tegengehouden; een mooie boot en een pret-
figen kapitein aan boord. Hij vertelde mij
alles wat ik weten wilde en dat was veel.
Hij sprak gebroken Vlaamsck. Ik kon hem,
goed verstaan. Heel in de verte ontwaarde
ik een reuzengroot gebouw, hetwelk in
witte steen opgetrokken helder afstak tegen
de groene bergen op den achtergrond. Dat
is een gebouw voor de jongens die in den
geestelijken staat treden, zegt hij, verder
weer een reuzengehouw, dat is een gesticht
voor tuberculeuze kinderen. Nu naderen
wij Bouvignes. Mooi gelegen, hoog hoven
de rotsen verheffen zich de ruines van het
slot Crevecoeur, hetwelk letterlijk betee
kent (Berst hart). Er wordt hiervan be
weerd dat bij de belegering in 1554 door
de bende van den Franschen Koning Hen
drik II drie jonge vrouwen die hare echt-
genooten waren gevolgd dapper aan den
strijd deelnamen en met groote zorg de
gekwetsten bijstonden. En hoe dapper de
ridders ook streden, zij konden het tegen
de belegeraars niet uithouden en op het
moment, dat de aanvoerder sneuvelden
stormde de vijand den burcht binnen.
Nu liepen de vrouwen naar den rand
van den burcht en stortten zich in de Maas.
Nog jaarlijks vyordt op 8 Juli in de kerk
van Bouvignes een plechtige zielemis gele
zen en de goedgeloovige bevolking verze
kert. dat dien dag aan de Maasoever door
drie vrouwenstemmen een geheimzinnig
„Veni Creator" wordt aangeheven.
Verder, hij het liefelijke stadje House,
ziet men de indrukwekkende ruine van
Poilvache, de sterkste burcht die. in do
Middeleeuwen werd opgericht en waar vol
gens de overlevering de vier Heemskinde
ren het levenslicht aanschouwden. Nauwe
lijks is Poilvache verdwenen, of even voor
bij een mooie brug verrijzen hoog boven de
rotsen uit de ruines van Montaigle. Geheel
alleen en verlaten staat het daar, maar
niet altijd is het zoo verlaten geweest. G,
neen! eeuwen geleden hebben hier de heer
lijkste ridderspelen en schitterende feesten
elkaar afgelost. Arme wereldsche verganke
lijkheid! Uitgestorven staat gij daar! Uw
laatste sleenen spreken van lang gestorven
roem.
Verder brengt de boot ons en wij naderen
Anhée, een plaatsje wat veel weg heeft van
Noordwijk aan Zee, evenals Jvoir. O, kijk
eens! Zie daar in de verte een prachtig
groot marmer beeld? „Is dat een Maria
beeld," vraag ik. Neen, zegt de kapitein,
dat is een beeld en zoo staan er hier vele
geschonken door de Amerikanen na den
oorlog aan België en stelt voor
de Vrouwe van den Vrede. Zeer mooi!
Bij elk beeld staat de Amerikaanscbe en
Belgische vlag. „En wat is dat," vraag ik
hem verder en wijs naar een rcuzenhooge
dikke toren. O, dat is de watertoren van
Brussel, zegt hij, en als ik hem ongeloovig
aankijk, verklaart hij, ja het water van de
Bock (dat is een zijrivier van de Maas)
wordt in huizen onder de Maas door naar
Brussel geleid, een kunststukje van inge
nieurswerk. Boven Roullon verschijnt wel
dra do kolossale Kraaienrots genaamd,
omdat er steeds zoovéél kraaien omheen
vliegen.
Weer gaan wij onder een prachtige brug
door en nu zijn wij in Profondeville en wel
dra ontwaren wij de rotsen van Trené.
Hier huizen volgens de goedgeloovige be
volking de dwergen en kabouters.
(Wordt vervolgd).
Verstoorde voetbalpret.
De school ging uit, en de kinderen
stormden naar buiten. Ook Jan liep onder
vele uitriepen do school uit, doch had van
liet harde loopen gauw berouw, want hij
was over een steen gestruikeld en lag
languit in een plas water. Alle jongens
lachten, en zelfs de meester lachte mee.
Doch Jan kon niet lachen. Hij wist dat er
huis wat op zat, als hij smerig thuis kwam.
Vlug liep hij naar huis. en vertelde het ge
beurde met een omweg aan zijn moeder.
Jan wist liet zoo goed aan te leggen, dat
zijn moeder lachen moest en hem geen
straf gaf. Een ander blousje had hij gauw
aangetrokken, en nam aan tafel plaats öm
te gaan eten. Toen hij klaar was, ging hij
zijn voetbalschoenen nakijken, en een half
uurtje later stapte hij met de boodschap, 6
uur thuis, naar hel voetbalveld. De jongens
wachten reeds met ongeduld op Jan. Toen
hij aankwam, moest hij eerst de geschiede
nis van die zwemmorij hooren. Eindelijkl
Allen waren aanwezig. De voetbalschoenen
werden aangetrokken en eenigo minuten
later trapte Jan den bal uit. Spoedig kwam
liet eerste en het tweede doelpunt en een
reeks meer. Het stond 32 voor de partij
van Jan, toen opeens een knal werd ge
hoord. Ze zagen spoedig dat de bal lek was,
een groote scheur. Nu was de lieele pret
voorbij. Het maken duurde wel een paar
uur. Daarom gingen de jongens langzamer
hand naar huis. Ook Jan! Toen hij bij zijn
moeder aankwam, vroeg zij de rede van
zijn vroeg thuiskomen. Toen vertelde Jan
van den verstoorden voetbalwedstrijd en
hun overwinning met 32 "Wel was hij
moe, cn ging daarom vroeg naar bed. Spoe
dig sliep hij in en droomde van de ver
stoorde voetbalpret.
Joh. Bergsma, Leiden.
De rozeknop.
Een oud moedertje zat op zij van den
haard, die langzaam doofde. Haar eenigst
kind. Jantje genaamd, zat aan den anderen
kant van den haard. Zijn oivl moedertje was
ziek en koud. „Jantje", zei ze „ga in Gods
naam nog wat hout sprokkelen in het
bosch." „Volgaarne, lieve moeder." Hij
trok zijn jasje aan en zette zijn mutsje op.
Buiten vroor het, dat het kraakte. Jantje
gaf zijn moeder nog een hand en ging weg.
Een half uurtje daarna kwam hij weer te
rug met een zware bussel. Oud moedertje
stookte den haard eens flink op en ging
weer zitten. „Moeder," zei Jantje, .,in het
bosch was een knaapje, dat mij hielp hij
het sprokkelen van dit hout. Toen wij er
mee klaar waren, wou ik het jongetje be
danken, maar zie, hij was verdwenen
Waarheen? Ik ging toen maar weer vlug
naar huis."
„Ik geloof je. Jantje, omdat je nooit liegt,
maar wie was dat knaapje dan?" „Dat
weet ik niet moe." „Breng het knaapje dan
eens mee, dan kan ik zien wie het is."
Jantje ging naar het. bosch. Weer slohd
het vreemde knaapje hem bij met het op
rapen van het hout. Toen Jantje weer ge
noeg hout had vroeg hij: „Zeg eens, lief
klein knaapje, zeg me eens wie zijt gij?"
Het knaapje lachtte vriendelijk, maar zei
r.iets. Weer zei Jantje: „Wilt gij even mee
gaan naar mijn oud moedertje." Het knaap
je schudde het hoofd en zei: ?,Als deze ro-
zeknop bloeit, kom ik bij je". En weg was
hij weer. Toen Jantje met de zware takke-
bos weer thuis kwam vertelde bij alles te
gen z'n oud moedertje. „Nu", zei ze, „dan
zal ik de rozoknop maar in een potje met
water zetten, misschien bloeit hij morgen
al". Maar "neen, er gingen eenige weken
voorhij eer het knopje bloeide. Zoo was het
op een goeden morgen, dat de vrouw zag,
dat de knop bloeide. Vlug maakte zij de
boel klaar. Waar blijft Jantje toch, het
knaapje gaat reeds komen. Zij ging naar
Jantjes bed en zag bet liggen. O, hoe
schoon zag hij er nu uit. Zij streelde hem
over zijn bleeke wangen. Maar, o, God, riep
ze, wat is hij koud. Daar zag ze, dat Jantje
stijf en dood lag. Nu begreep ze het. Jantje
was naar het knaapje gegaan, die Jezus
was.
Jacques v. Dam, Leiden.
De roos en het viooltje.
Er was dikwijls ruzie onder de bloemen,
wie de mooiste'was. Eens zeide de tulp:
„Ik ben de mooiste van jullie allemaal".
„Laat je uitlachen", zeide de ander, „wat
is er mooi aan je, je ruikt heelemaal niet
en dat beetje geel en rood aan je is ook
niet mooi". Een andere keer zeide de lelie:
„Ik ben de mooiste, ik heb zoo'n frissche
heldere kleur". Toen lachte de andere en
zeide: „Je bent zoo lang en dun als een
lat, als je een beetje dikker was, zou je
onze koningin kunnen zijn."
De lelie zweeg en was gekrenkt in haar
IJdelheid. „Wie is mooier dan ik? vroeg
een prachtige vuurroode anjer. „Ja", zei
den verschillende bloemen. „Je bent wel
mooi, maar toch ontbreekt er iets aan je."
De anjer begon te lachen en zeide: „Als ik
dan niet de mooiste ben. dan ben ik toch de
aardigste, dat zegt iedereen en dat weten
wij zelf ook wel. Hooren jullie eens, bloem
pjes, jullie bent niet de mooiste, jullie zijn
te eenvoudig van kleur." De bloempjes
zwegen bescheiden en dropen af.
Toen kwamen de orchideeën aan de
beurt en zeiden: „Maar wij zijn toch niet
bescheiden van kleur", daarop antwoordde
de gracieuse fuccia: „Nen, jullie hebben
kleuren genoeg".
Zoo ontstond er langzamerhand meer en
meer oneenigheïd onder de bloemen, wio
de mooiste was,
Een klein vergeet-mij-nietje zeide treu
rig: „Ach, ik ben wel mooi, maar ik heb
geen geur". Een paar narcissen meldden
zich nog aan, zij hadden een lieflijke, doch
sterke geur, maar niemand lette op hen.
Het eenstemmig besluit was, dat een
mensch het moest uitmaken wie de mooi
ste was. Den volgendén morgen kwam het
dochtertje van den tuinman Lily, in den
tuin en wandelde langs do bloemen. Zij
hoorde plotseling gefluister om zich heen,
zooals zij het nog nooit gehoord had.
„Lily, Lily", hoorde zij hier. dan daar
loepen. Allen riepen door elkaar. Eindelijk
bedaarde het geschreeuw en nam de lelie
het woord. Zij richtte zich op en zeide:
„Lily, er is een groote strijd onder de bloe
men, wie de mooiste is. De strijd moet door
jou beslist worden, denk er aan, dat het
een gewichtig werk is".
Toen ging Lily haar gang en zeide (ot
de lelie: ,,Je bent mooiste niet, ik weet
reeds, wie de mooiste is, maar het is niei
een, het zijn er twee". Nadat zij dit gezegd
had, liep ze den tuin door en kwam terug
met in iedere hand een bloem; in de rech
terhand hield zij een donker roode roos en
in de linkerhand een donker violetkleurig
viooltje.
Toen zeide Lily: „Hier heb jullie df
mooiste bloemen, deze zijn jullie koning e*
koningin."
Marie van Velzen, Zoeterwoude.
De reever en het kruisbeeld.
Op den eenzamen weg stond een kruis
beeld, waarachter zich een roover ver
school. Hij wist dat daarstraks een koop
man voorbij zou komen inet fijne likeuren
en wijnen. Hij had all<?s bij zich om te roo-
ven. Zijn oor luisterde scherp of hij nog
geen paardengetrappel hoorde of het rol
len van raderen. De stilte word verbroken
door heldere kinderstemmen. Vijf schulde-
looze kinderen kwamen al nader, tot ze het
kruisbeeld genaderd waren. Ze baden voor
het weerzien van hun vader die al langen
lijd weg was geweest want hij was markt
koopman. En moeder had verteld dat va
der een verren weg af moest leggen en nu
waren de kim leren bevreesd dat een roover
hem had meegenomen. Daar hoorden zij een
zacht getrappel met zware karren. De va
der herkende zijn kinderen en de kinderen
hun vader. Altijd zat nog de roover achter
het kruisbeeld. 'Ondertnsschen waren vader
en kim leren weggegaan naar huis. Toen
wierp de roover zich voor het kruisbeeld
neder en dacht aan zijn eigen vrouw en
kinderen. Bij hem thuis was 't toen ook een
blij weerzien! En een zondaar kwam tol
inkeer.
Gorrie v. d. Top, Leiden
Wat ons blij maakt!
Wees welkom, lieve Meimaand
Met uw bloemenpracht,
Uw zonneglans, zoo lieflijk,
Uw bloemengeur, zoo zacht.
Dit alles maakt ons blijde
Nu vooral, in dezen tijd.
Wijl deze maand van bloemen
Aan Maria is gewijd.
Maria, lieve Moeder,
Wij minnen U zoo teer,
Wij schenken u de bloemen,
En ook ons hartje teer.
Helpt ons dan rein steeds leven,
Ach, helpt ons in den strijd,
Geef ons een heilige liefde
Voor Jezuslief altijd.
Maria sta ons bij steeds,
Met Jezus uwen Zoon,
En schenk ons eens den hemel
Bij Jezus hem tot loon.
Anna van Gerven, Zoeterwoude
Een Vroegeling.
't Is Winter en diep in den grond
Zit een klein knopje dik en rond.
't Wordt Lente en dat knopje klein,
Wil heel graag wat grooter zijn.
En 't wordt wat grooter
En 't knopje wordt 'n stengel gauw.
't Komt uit den grond reeds kijken,
En is niet bang van felle kou.
En door de warme zonneschijn
Springt open 't mooie knopje klein
't Wordt een bloempje teer en fijn:
Geen fijner bloempje kan er zijn.
Marie van. Haasier. Voorscholen,