lERDE blad „DE LEI DSC HE COURANT" ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1927 DE EERSTE CHRISTUS-VERVOLGER EN ZIJN EINDE Dien dag was hij niet te genaken; als een !zende liep hij door zijn paleis. Een ieder _atweek hem. Van gram gloeiden zijne ogen, en de vloeken stortten uit zijn mond Is water, dat diep valt. Daar hadden die Chaldeeërs hem bedro. ,n, hem wat voor den mal gehouden, met rome gezichten hadden ze hem beloofd, lat ze terug zouden komen, wanneer ze iet Kind hadden gevonden. Maar ze kwa- aen niet, neen, het was duidelijk, ze kwa- nen niet meer. Herodes had zijn boodschappers uitge- jonden, om te zien, waar de Drie Konin- gebleven waren; de boden kwamen te- met het bericht, dat ze dien morgen, a "do vroegte, waren afgereisd; niemand list waarheen. In vreeze deelden de ge- londenen het den wreedaard mede, en het scheelde niet veel, of hij bad zijn woede gekoeld op hen. Snel waren zo heengegaan, na hun boodschap, en vertelden aan die dienaren, dat het maar wijs zou zijn, niet in de omgeving van den koning te komen, irant, dat hij raasde, als een dolle stier- Ongedurig ging en liep hij heen en weer zijne vertrekken; dan weer wierp hij lick op zijn rustbed, peinzend, hoe aan dien smaad een eind te maken. Meer nog kwel de hem de gedachte, dat nu dan toch maar die nieuwe koning der Joden in het leven zou blijven. Had hij er niet alles voor over gehad, om de oppositie der Joden te bre ken? Hij had geen menschenlevens ontzien Hij had het heele geslacht der Hasmo- neeën uitgeroeid; zou dan nu een ander geslacht opstaan, om hem tegen te stre- ren? Een andere gedachte schiet hem door jt hoofd: beeft hij dan er voor terug ge deinsd zelfs zijn eigen vrouw Marianne, haar beide zonen, te dooden, toen ze hem den weg stonden, om geheel over het Jodendom te beerschen? Zal dan nu een nieuwe Koning van uit Bethlehem, dat ge hucht, hem op den nek treden? Hij denkt en peinst.ja, het moet. uitroeienvermoordenmet heel het geslacht afrekenendesnoods heel Beth lehem er aan wagenals het moet hij zal koning blijven.... die andere zal hem niet kunnen hinderen. Wat maakt hem het vergieten van bloed, als het hem noodig is, om koning te blij* yen? Hij roept zijn dienaar. Deemoedig en bevreesd voor de boosheid van zijn heer iomt de slaaf binnen; wat zal hem gebo den worden? Hij is blij, als hem slechts wordt opgedragen den hoofdman der sol daten te zeggen, dat de Koning dien ver wacht. Met snellen voet gaat de dienaar volbrengt zijn opdracht. Ja, zoo moet het, overdenkt Herodes in den tfjd, welke verloopt, eer de hoofdman bij hem is, ja, zoo moet het, al do kinde ren beneden twee jaar in Bethlehem moe ten worden gedood, het koste wat het kost, maar gebeuren zal het; het is het eenige middel, en hij schrikt er niet voor terug. In strakke houding staat de hoofdman voor zijn Heer, en scherp en wreed klinkt bet korte befel uit dien moordenaarsmond, dat op staanden voet de hoofdman moet uittrekken met zijn mannen naar Bethle hem, om daar al de jongens beneden de twee jaar te dooden. Als de hoofdman nog even aarzelt, na het vernemen van dit wreede bevel, wordt hij met een woedend gebaar heengezonden, en een vloek, om zijn Heer niet te weerstreven. Ongedurig is hij, de wreedaard, want toch blijft hij mensch; maar het beest heeft in hem de overhand; toch knaagt er iets in hem, maar de heerschzucht overwint. Geen tegenbevel, de soldaten moeten gaan. En ze trekken uit naar het Zuiden, naar het vredige Bethlehem, dat zich van geen schuld bewust, wijdt aan den dagelijk- schen arbeid, terwijl de moeders spelen met hun kleinste kinderen, de lievelingen der huisgezinnen. "^kls een wervelwind is de troep van He rodes het vredige stadje genaderd, en stipt rich houdend aan het bevel van den hoofd man, grijpen ze in het wilde weg naar de kinderen beneden de twee jaar, waar ze die vinden, en steken die onschuldige wich ten den dolk door het hart- Ze loopen de vluchtende moeders achter na, ze dringen in de meest verborgen schuilhoekjes der huizen, ze gaan op de daken, ze zoeken en speuren, en vinden hun buit, en rukken de kinderen uit de armen der moeders, en dooden ze voor hare eigen oogen. Geen weerstand mocht baten, of men moest het met den dood bekoopen; geen redding was mogelijk, de komst der bende was te onverwacht. Een gehuil steeg op boven de stad, een geschrei en geroep en geweeklaag van zoo- Telo moeders en verwanten en vrienden, ca heel de stad was in rouw; opnieuw had de groote moordenaar, die 't land bestuur de, zich gehaat gemaakt. De troep trekt weer heen, om aan Hero des te gaan berichten, dat zij hun taak nauwkeurig hebben vervuld. Herodes lijkt Verheugd: het bloed van zijn tegenstrever is dan vergoten; zonder dat hij nog ver moeden kon hebben van zijn waardigheid, is hij weggezonden uit dit leven. Nu kan de wreedaard weer gerust verder rcgec- ïen. Een nieuwe daad van afschrikwek kende wreedheid heeft hem bezorgd nog footer vreeze onder het volk, om iets to gen hem te beginnen. De menschen kon hij beletten iets tegen bem te doen, maar tegen God vermag hij biets. In dienzelfden nacht, toen de drie Wij- jen het bericht kregen niet naar Herodes terug te keeren, ging er, op Gods bevel, ook een Engel naar den H. Joseph. Do trouwe bewaker van het H. Gezin Schrikte op, toen hij den hemelgeest zag. •pat zou er zijn? Niets, alleen het lijden **n den Verlosser moest worden voortge zet, nu het eemnaal begonnen was in den stal. „Neem het Kind en Zijne Moeder, 6n vlucht naar Egypte, want Herodes zoekt het Kind te dooden". De trouwe geloovige man vraagt om geen uitleg, om geen anderen uitkomst, maar aanstonds, na het verdwijnen van den Bode, wekt hij Maria uit den slaap, en deelt haar het schrikwekkende nieuws mee Ook bij haar geen tegenstand, maar in ge- heele onderwerping aan Gods wil, doen beide heilige menschen, wat hun wordt op gedragen. Joseph zadelt den ezel, en Maria neemt er op plaats, nadat zij haar Kind heeft opgenomen en in doeken gewikkeld ter be scherming tegen de nachikou. Met haar Lieveling stijf tegen zich aange drukt zit de teedere Moeder op het last dier, dat geleid wordt door den Rechtvaar dige, recht naar het Zuiden, naar het land van Egypte. Daar ging de God van liet heelal op de vlucht voor een aardschen koning, dien Hij met één blik had kunnen vernietigen. Daar gehoorzaamden twee menschen, die wisten, dat zij God in hun midden had den, God, Die best in staat was, aan alle menschenaanslagen te weerstaan, zonder te behoeven vluchten. Geen klacht komt over hunne lippen, maar zij aanbidden den Wil van God. Wij kunnen gissen over den tocht.hij was lang; wij kunnen gissen over liet ver blijf van do H. Familie in Egyptede H. Schrift verhaalt er ons niets van. Zij moesten er blijven tot na den dood van He rodes. De geschiedschrijvers hebben ons bijzon derheden omtrent den dood van dit mon ster bewaard; de manier van sterven wordt beschouwd als een straf van God voor zijn vele misdaden. Een pijnlijke en afzichtelijke ziekte tastte hem aan: een inwendige brand ver teerde hem van binnen; hij had zulk een hevigen honger, dat niets in staat was hem te verzadigen; zijne ingewanden waren vol zweren, die hem onlijdelijke pijnen deden uitstaan; zijn voeten waren gezwollen en loodkleurig, de wormen kropen hem uit het lijf, al zijne zenuwen trokken samen, en zijn adem was zoo bedorven, dat nie mand het in zijn nabijheid kon uithouden. Toen hij eenmaal overtuigd was, dat hij sterven moest, heeft hij nog een vreeselijk bevel gegeven. Hij liet zich voeren naar Jericho, en liet daar al de voornaamste Joden te zamen komen; toen ze bijeen wa ren, gaf hij het bevel ze allen in het ren- perk op te sluiten, en gebood aan zijn af schuwelijke zuster Salome en haren echt genoot Alexas, terstond na zijn overlijden, al die Joden te doen ombrengen, opdat* er geen vreugde zou kunnen worden geuit over zijn dood- Ook had Herodes van keizer Augustus hel verlof bekomen, om zijn zoon Antipater met den dood te straffen, omdat deze een samenzwering tegen zijn vader had op touw gezet. Het gebeurde nu, vijf dagen vóór Hefodes' dood, dat de door lijden zoo gekwelde met een mes een einde trachtte te maken aan zijn leven; de poging mislukte. Het gerucht gmg nu, dat hij dood was, en Antipater wilde toen den gevangenbewaarder omkoo pen hem vrij te laten. Doch de beambte boodschapte het plan van Antipater zijn vader, en deze gaf nu net bevel hem onmiddellijk te onthoofden; hetgeen ge schiedde nog den eigen dag. Nog maakte Herodes eenige veranderin gen in zijn uiterste wilsbeschikking, en verdeelde zijn rijk onder zijne zonen, wel ke verdeeling Augustus goedkeurde. Vijf dagen later verliet de met bloed be smeurde ziel van den moordenaar het uft- gepijnde lichaam. Het was een verluch ting voor zijn omgeving en voor heel het volk, dat hem vreesde. Het verschrikkelijke bevel tot moord op do gevangen genomen Joden in het ren- perk werd niet uitgevoerd, maar zij wer den allen weer in vrijheid gesteld door Sa- lome en Alexas. Zoo stierf onder Gods straffende hand de kindermoordenaar, Herodes, bijge naamd de Groote. Vragenbus: Het Goddelijk Hart. Mij werden toegezonden voor de „Vra genbus" do volgende belangrijke vragen, welke wel getuigen van nadenken: „Wat is toch wel de bedoeling van de vereering van Jesus' Hart; is deze een an dere dan de vereering van deu persoon van Jesus Christus; doordat de H. Hart- devotio meer een zijner bizondero eigen schappen, b.v- de liefde, ten doel heeft?' Hierop te antwoorden met een enkel woordje, en dan goed begrepen worden is niet wel mogelijk. We zullen er daarom eenigszins breedvoeriger over uitweiden. We volgen daarbij als gids bet boekje van Pater A. Vermeersch S.J., getiteld: „Beoefening en leer van de godsvrucht tot het H. Hart". Wil men een godsvrucht goed begrijpen, dan is het allereerst noodig, dat men goed kent het voorwerp ervan. Bij eerbewijzingen en huldebetooningen kunnen wij onderscheiden drie dingen: ten eerste de persoon, die ze ontvangt, ten tweede do waardigheid, die ze recht vaardigt en ten derde de veropenba ring die er de aanleiding toe is. Volgens S. Thomas richten eerbewijzin gen zich altijd tot den persoon en zijn ze in verhouding met zijne waardigheid. Meestal is do veropenbaring van een of andere eigenschap of hoedanigheid de titel, waarom do persoon, aan wien die hoedanigheid eigen is, wordt geëerd; die bijzondere eigenschap wordt in dat geval genoemd: het vormelijk voorwerp. Dio hoedanigheid wordt opgemerkt door haar veropenbaring naar buiten. Als we het Goddelijk Hart vereereu, ver eeren tve feitelijk den persoon van a en Zaligmaker, Christus zelfhet vereeren van het H. Hart is: de hoogste eer geven aan Jesus, zooals Hem toekomt, n.l. god delijke eer der aanbidding; tooh is die vor_ eering een speciale, omdat zij ontstaat door (Je hoedanigheid, welke eigen is aan het Hart van Jesus. Nu is de godsvrucht tot het H. Hart or niet meer eene van louter persoonlijken aard, maar het is, wat we noemen een cultus publicus, een publieke godsvrucht geworden; de geheele Kerk viert het feest van het H. Hart. Na deze voorafgaande opmerkingen stel len we de vraag: welk is het eigenlijke voorworp van de godsvrucht tot het god delijk Hart? Het eigenlijke voorwerp van de gods vrucht tot het H. Hart van Jesus is: het werkelijk en levend hart, dat klopt in de borst van onzen Zaligmaker, dat deel uit maakt van Zijno menschheid en dat door stoken werd op het kruis. Zoo werd het vertoond aan de H. Mar- garetha Maria. En in de apostolische constitutie van 28 Augustus 1794 „Auctorem fidei" erkent Pius VI uitdrukkelijk, dat de geloovigen het Hart van Jesus aanbidden, d.w.z- liet hart van den persoon des Woords, het hart, onafscheidelijk met dezen persoon vereenigd, op dezelfde wijze als, na Zijn dood, Zijn lichaam onafscheidelijk van de Godheid en in verband daarmee, aanbidde lijk was in het graf. Het hart wordt dus vereerd als innig vereenigd met Jesus' ziel en met Zijn god- delijken persoon. Het woord „hart" is dus niet een over drachtelijke uitdrukking, welke dienen moet om het begrip „liefde" weer te ge ven; alsof de vereering van het H. Hart dus feitelijk zou zijn de vereering van Christus' liefde, welke onder het symbool van het hart wordt voorgesteld. Het feest van een zuiver zinnebeeldig hart, zal nimmer, noch in eigenlijken, noch in oneigenlijken zin, een feest zijn van het H. Hart van Jesus. De godsvrucht tot het H. Hart vereert het waarachtig Hart van Jesus. Onder welk opzicht nu wordt het H. Hart vereerd? Niet omdat het een deel uitmaakt van het lichaam van Christus, als hoedanig het natuurlijk aanbiddelijk is. Maar als zóó danig is het Hart niet gekozen als voor werp van een afzonderlijke vereering. Men zou dan evengoed ook ieder ander lichaamsdeel van Christus kunnen gaan vereeren. Het Hart is echter gekozen als ver- eerenswaardig voorwerp, omdat het is: „overvloeiend van liefde voor de men schen en bedroefd om hun ondankbaar heid". Zoo stelde Christus het voor aan de H. Margaretha Maria: .Ziedaar het Hart, dat de menschen zoozeer bemind heeft.en tot loon ontvang ik van de meesten slechts ondankbaarheden" Het hart ondergaat de indrukken of den weerslag van onze liefde. Het Hart van Christus draagt als liefde- teeken tot het uiterste een wonde. Bedroefd: die droefheid onderging het Hart vooral in den Hof van Olijven. Do liefde van het Christushart toont zich vooral in do instelling van hot H. Sacra ment des Altaars en in de smarten van het H. Lijden dos Heeren. De definitie van P. de Gallifet luidt dus zeer terecht: „De godsvrucht tot het H. Hart bedoelt het Goddelijk Hart van Je sus te voreeren, terwijl zij het beschouwt als brandend van liefde voor de men schen, en terzelfder tijd, als diep bedroefd (eertijds) ter oorz-ake van de beleedigin- gon, waarmede die menschen het overstel pen in hun ondankbare liefdeloosheid". Wat betreft de geschiedenis der ver- eering, staan tweo dingen vast: Ten eerste, dat er altijd heilige mannen en vrouwen geweest zijn, die het godde lijk hart, om zijn liefde, op een bijzondere wijze hebben vereerd; Ten tweede, dat de publieke en plechtige vereering haar oorsprong dankt aan de openbaringen aan de H. Margaretha Ma ria (t 1690) geg^en. Dit laatste versta men goed. Door die private openbaringen is de aandacht op do vereering van het H. Hart meer getrok ken, en hebben zij veel bijgedragen tot de publieke vereering; maar do waro theolo gische grondslag voor do H. Hartvereering is alleen de christelijke openbaring, welke, afgezien van de private openbaringen aan Margaretha Maria, is bewezen overeen te komen met het geloof. Het was dan ook geen absolute en alles zins nieuwe godsvrucht, maar een meer rijp worden van een vrucht, welke zich reeds bevond aan den boom van het ge loof. Daar is natuurlijk niets tegen. Im mers geheel do christelijke leer is in den loop der eeuwen steeds beter en duidelij ker gekend geworden door de opeenvol gende geslachten. En de vereering van het van liefdebrandend goddelijk Hart, kwam wel terechter tijd in een eeuw van koelheid en materialisme, en weinig hoogero ver langens. Ik hoop aldus den vrager naar genoe gen to hebben beantwoord en hem go- bracht te hebben tot de overtuiging, dat hij den Christus-persoon nog meer zal ver eeren, als hij Hem ook vereert onder dit bijzondere opzicht van Zijn goddelijk Hart. Moge het goddelijk Hart voor alle chris tenen steeds meer en meer worden het voorwerp van hun verecring, en het godde lijk Hart zal, volgens do beloft: van Chris tus zelf, alleen bijzonder zegenen, die zich tot Hem wonden met hun verecring. Gr. MGR. DR. H. J. A. M. SGHAEPMAN i. Naar aanleiding van do Schaepman- fecsten in Twente, dio vandaag besloten worden met een historischen optocht en een schitterend vuurwerk, acht ik het niet ongewenscht in dezo rubriek een le vensoverzicht van den gehuldigde te ge ven waarvoor de opmerkingen over do Middeleouwsch stichtelijke poëzie dan maar een poosje moeten rusten. Een geslacht innig verknocht aan Twentsohen bodem. In 't begin der 19de eeuw was do groot vader burgemeester van Haaksbergen. Hij was een vurig vaderlander en toen in 1830 do botsing van Belgen en Noord- Nederlanders noodzaakte tot militair in grijpen onzerzijds, zag hij zijn zoon als luitenant met vreugde naar de grenzen vertrekken. Daar nam deze deel aan den Tiendaagschen veldtocht en in 1831 ver rok hij weer naar Haaksbergen, het hoofd vol van de krijgsavonturen, in de Belgische kampen beleefd. Weldra werd hij benoemd tot burgemeester van Tub- bergen, waar hij zich met zijn jonge gade, een geborene La Ghapelle uit Arnhem, vestigde op het buitengoed de Eeshof. In 1844 werd zijn beroemde zoon geboren. Deze een levendige, dichterlijk aangelegde knaap, hoorde reeds in zijn prille jeugd grootvaders verhalen over de tooneelen van oorlog en verwarring die zich na het uitbreken der Fransche Revolutie in West-Europa afspeelden, de opkomst van Napoleons genie,, diens krijgstochten, maar ook van de. onderdrukking, waaraan de Balaafsche landen bloot stonden na de inlijving. Hij wist te vertellen van Lodewijk Napoleons bezoek aan Twente en het goede hart en de goede daden van dezen vorst. En de vader vertelde van Husselt van Leuven en de verdere romantiek van het krijgsmansleven onder de vanen van Wil lem I. Sterk werden in dien tijd de geesten der inlellectueelen beïnvloed, door do dichters van den Duitschen bcvrijdings- krijg, die men do tweede generatie der Romantiek zou kunnen noemen. We den ken aan De la Motte Fouque, Adalbert van Chamisso, maar vooral aan Theodor Kömer, wiens „Gebet vor der Schlacht", „Schwertlied'' en tal van andere ont leend aan den bundel „Leier und Schwert" internationale bekendheid ver wierven. Deze gedichten werden op den Eeshof veel en met geestdrift gelezen. Het een met hot ander wekte in den jongen Schaepman reeds vroeg de geest drift voor het krijgsmansleven. Officier wilde liij worden, met rinkelenden degen, hoog te paard, de cavaleristen aanvoeren, of nog liever, op zee. Maar niet eenzijdig Germaansch ont wikkelden zich zijn sympathieën. De voor ouders van zijn moeder waren van Fransche origine. In haar leefde dc tradi tie der Fransche gratie, de scherpzinnige klaarheid van don Franschen geest. Naast de litteratuur der Duitsche romantiek, vooral ook van „den letzten Ritter der Romantik" Josef von Eichendorff, wekte zij zijn belangstelling voor Racine, Cor- neille, Lafontaine. Toen hij een knaap van tien jaren was, spoorde zij hem reeds aan gedeelten uit deze dichters van bui ten te leeren. Te zware kost voor een jon gen van 10 jaar, zal men zeggen. Inder daad! Wanneer men ten minste eischt, dat oen kind die mannentaal begrijpen zal. Mevr. Schaepiiian moest van kennis sen werkelijk de opmerking hooren. Maar zij antwoordde: „Begrijpen is niet noo dig. Hij krijgt ie'ts in zijn hoofd, dat hij later begrijpen zal! Wordt er in onze dagen soms niet te weinig gebruik gemaakt van de draag kracht van 't kinderlijk geheugen? In ieder geval, toen hij eenige jaren ouder was, waren verschillende figuren en werken der Duitsche en Fransche lit teratuur, waarmeo anderen vaak veel la ter beginnen geen mysterio meer en in zooverre de zin van zooveel hein nog ver borgen was, brachten de jaren het inzicht. Schaepman zou dus zee-officier wor den maar er kwam niets van, want zijn oogen waren zwak. Dus werd besloten, hem priester te doen worden. Toen hij 13 jaar oud was vertrok hij naar het Gymnasium te Oldenzaal, waar uitstekend onderricht in de klassieke ta len werd gegeven. Hier bleef hij anderhalf jaar; toen ver trok hij met het oog op zijn levensbestem ming naar het Klein-Seminarie te Cu- lemborg. Nu kwam een tijdperk van hard workatf eni etudeeren. Dat had hij in OldenzaJ ook reeds gedaan. Maar rond zijn zon* nige jeugd had hot Twenfsche koren ge- ruischt, en do bosschen gelispeld, en od* dor den Kroezeboom had hij gedroomd. Litteratuur en natuur hadden zijn roman* tischo verbeelding geïnspireerd tot le vensidealen. Nu kwam het prac tischo werken, om deze idealen te bereiken. Aanvankelijk moet het hem ontmoedigd hebben, dat do commandobrug van het oorlogsschip een onbetreden plaats voor hem moest blijven. Zijn vurige geest stol- do zich ten taak op ander gebied strijd to voeren, want strijden moest hij. Eenmaal in Culemborg maakte hij in alle opzichten snelle vorderingen, niet het minst in het Latijn. Hij behaalde zelfs een prijs bij een wedstrijd in het schrijven van Latijnsche verzen. In het geheim oefende hij zich ook in do Nedorlandsche dichtkunst, waarvoor hij ter eigen oefening vooral Hclmers, Bilderdijk en Da Gosta las ook Vondel. In 1863 was do voorbereidende studio te Culemborg afgeloopen. Na een lange racantio in do Twentscho dreven ging hij September van dat jaar als student in de theologie naar het Groot-Seminarie te Rijsenburg. Deze studie duurde vier ja ren. Latijnsche verzen werden niet meer geschreven, des te meer Nederlandsche. Reeds in 1866 gaf hij zonder vennel- ding van naam zijn grootgedicht „De Paus" uit. Wanneer men dit gedicht leest, roept men in zich zelf steeds: „Da Gosta''. Een klein bewijs? Da Cosla begint zijn „Vijf en twintig jaar'' aldus: ,,'t Zijn vijf en twintig jaarl 't Kanon van Waterloo bromt in mijn ooren nog, als toon de vlugge Boó, met losgelaten toom van 't slagveld af gezonden,, door Hollands steden rende; en dui zenden van monden horhaalden wijd en zijd d'onzachclijke maar: ,,'t Uur, dat der volken lot beslissen moet, is daarl" enz. En nu Schaepman: 't Zijn achttienhonderd jaar! Nog klinkt van oord tot oord Van wereldgrens tot grens des Meesters heilig woord: Gij Simon, Jona's zoon, zijt Petrus, rots rots der kerke, Die 'k als mijn bruid begroet Men voelt het: het onderwerp is geheel verschillend, in verbard daarmeo de woordenkeus anders; maar zinsbouw en taalmelodie zijn nauw verwant. Vandaar dat men Schaepman in de litteratuur ook wel „de Roomsche Da Costa'' hoeft ge noemd. Van dichterlijk gevoel i3 SoLaopman wellicht even oorspronkelijk als Da Gosta, maar hij miste diens beheersclyng. Een maal meegesleept door den stroom zijner emoties, luistert hij meer naar het pathos der klankenweelde dat velt uit zijn ziel, dan dat hij zich verstandelijk rekenschap geeft van do juistheid zijner beeldspraak. Wie hem voorzichtig en critiscli leest ontmoet daardoor nog al eens mindqr ge lukkige factoren. Taal en dichtkunst moeten zich telkens vernieuwen om aan den levenden kunst zin van den mensch te kunnen voldoen Het streven der Tachtigers is er een voorbeeld van dat we reeds meermalen hier besproken hebben. In '90 komt een generatie, dio begrijpt dat na het individualisme van '80 een meer algemeen menschelijke en meer so ciale levensvizie in do kunst verklankt moet worden. Na den oorlog is het breken met oude vormen wel zeer geprononceerd verkon digd door do jongeren en men tracht dit in zijn creatieve werkzaamheid te belicha men. Schaepman was in zijn dagen als dich ter geen pionier voor litteraire vernieu wing. Hem zal de statige dreun van Bil- derdijk's en Da Cosia's alexandrijnen in 't hoofd. Het was hem voldoende, als hij een volgeling van deze meesters mocht zijn. Wij zullen van Scliaepman's jeugdge dicht „De Paus" geen overzicht geven; daar dit veel te voel ruimte zou vorderen. LEVENSWIJSHEID. Het kwaad is nu eenmaal aan een be smettelijke ziekte gelijk, waarvoor alle menschen in wie do boozo begeerlijkheid leeft, aanleg hebben en waardoor zij, zon der Goddelijke tusschenkomst, onfeilbaar zullen worden aangetast. Jac. van Ginneken. Goede raad legen bedillers. Wordt er niet verdrietig om, als som migen kwaad van u denkon en zeggen wat gij niet gaarne hoort. Gij .moet nog erger van u zelven den ken en niemand voor zwakker houden dan u. Zoo gij een inwendig leven leidt, zult gij weinig letten op woorden die ras vervlie gen. 't Is geen geringe wijsheid te kwader ure te zwijgen en zich inwendig tot Mij te koeren, zonder zich door hot oordeel der menschen te laten ontstemmen. Uw vrede hango niet af van het zeg gen der menschen. Want of zij u goed of kwaad booordee- len gij zijt daarom geen ander mensch. Thom. v. Kempen III 28. OUDERDOM. Heb eerbied voor do zilvren lokken, Rijs op, waar u een grijze naakt, Zoo hem, ondanks de witte vlokken, De boezem nog van liefde blaakt. En sta als versch ontloken rozen Om d'eeuwen buigende eikenstam, Gij, knapenstoetl met zedig blozen Waar 't achtbre hoofd een zetel nam. En hoor' men nauw u ademhalen, Houde eerbied uwe tong geboeid Waar, gouden ooft in zilvTen schalen* Een lessens troom zijn mond ontvloeit. Te boven is hij 's levens rampen* De vaart der storm, do jacht der zeo; Maar 't heerlijk loon voor hachlljk kampen Ervarings-schatten droeg hij meel E. J. POTGIETER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9