JERDE BLAD LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1927 DE DRIE MAGIËRS Zoo sober is de H. Schrift in hare me- ■dodingen omtrent do komst van de Ma- „érs, die het Goddelijk Kind kwamen jcken to Jerusalem. Niets anders zegt zij dan dit: „Toen Jesus geboren was Bethlehem van Juda, in de dagen van ing Herodes, zie kwamen er Magiërs het Oosten naar Jerusalem, zeggende: t'aar is de Koning der Joden, die gebo- is? Want wij hebben Zijn ster gezien het Oosten, en zijn gekomen om Hem aanbidden''. Het moet geweest zijn het werk van ,ds wondere openbaring aan die Wijzen, ,0t zij op het zien van de ster naar Juda wamen, om den nieuwgeboren Koning Joden te zoeken. Dat zij het openlijk eiden te komen, om Hem te aanbidden rijst er op, dat die mannen waren aan- idders van den waren God. Daarom ook kwamen zij dan met zulk groote vreugde en met zulk een rijk- i van geschenken uit hun rijke bezit- jen in het Oosten* Chaldea, Perzië of Irabië. Het is de aloude Christelijke ovcrleve- (,ng, die ons verhaalt, dat zij met drieën ekomen zijn, en omdat zij waren van .telijken rang, worden ze genoemd do trie Koningen. Den naam „Wijzen" verdienden zij, imdat ze zich toelegden op de hoogere retenschappen, en wel meer in het bijzon- er op de sterrenkunde. Daarom ook was het heel verklaarbaar, ■t God hun juist door een wonderbare ter opmerkzaam maakte op de komst au den beloofden Koning der Joden. Echter, wilden zij do ster beschouwen oen leeken van de komst van den ieuwen Koning, dan moesten zij toch eeds weten en gelooven Zijne komst. De profeet Daniël had onder do Chal- eeërs vertoefd, toen het Joodsche volk d gevangenschap was, en hij had er de racht van den eenen God klaar doen lijken, zoodat de koning Nabuchodonosor en God van Daniël als den waren God erkennen moest. Het gebeurde met Da lei was niet in vergetelheid geraakt., en oo was er onder de Magiërs, onder de [elenscliappelijke mannen in het Oosten, ebleven de kennis van de komst van een Icssias. Door Gods openbaring wisten zij nu, at bet tijdstip van Zijn verschijnen was angebroken, en zoo trokken zij op, naar erusalem, de hoofdstad der Joden, om lem te gaan zoeken. Geleid door de ster, welke him vooruil- ing tot de Sionstad, begaven zij zich :stond naar den joodschen Koning He- odes, om hem nadere inlichtingen te irzoeken. Niet zoodra hadden de Koningen van et doel hunner komst melding gemaakt, do jaloezie, dat monster, hetwelk reeds lovelc goede werken heeft verdorven, reep Herodes aan. liet flitste door zijn brein* dat, als er nieuwe Koning der Joden was gebo- het met zijne heerschappij zou ge- aan zijn, en dat er een ander in zijn den schepter over het Jodenland iu gaan voeren. Herodes verschrok en geheel Jerusalem iet hem, zoo verhaalt de H. Schrift. Doch wist, heel sluw, zijn vrees en angst te erbergen, en ontving de Koningen met en e bun verschuldigde eerbelooningen, en ik met hen, alsof ook hij verheugd over de komst van den nieuwen Ko- ing. Maar zijne ingewijde vrienden wis- >a wel beter, en met hem zullen ze heb- beraad, wat wel het beste kon wor- gedaan, om den val van zijn koning- :hap te voorkomen, alsof het gold een anslag van een oproermaker, die het imunt had op rijk en troon. De stad Jerusalem, die den wreeden or£ maar al te goed kende., was in vree voor hetgeen gebeuren zou, nu de nieu- i Koning aldus was aangekondigd. Als- hij de Wijzen ten dienste wilde zijn, liet erodes de opperpriesters en schriftge- Krden komen, om hen te ondervragen, aar de nieuwe Koning der Joden zou iboren zijn. Het zal den mannen, die ervaren waren do boeken der H. Schrift niet moeilijk evallen zijn, de plaats aan te geven, waar geboorte moest hebben plaats gehad, ingezien dit heel duidelijk in de profetie an Micheas stond opgeteekend: „En gij, dhlehem, Ephrata, zijt klein onder de 'Jizendtallen van Juda; uit u zal uitgaan ii, die Ueerscher zijn zal in Israël; en. in uitgang is van den beginne* van de «gen der eeuwigheid". Bethlehem was dus de plaats van ge- maar de mogelijkheid bestond, U die geboorte misschien reeds lang ge len had plaats gehad, en daarom wilde erodes goed op de hoogte worden ge- 'eld omtrent den mogelijken ouderdom in den nieuwen Koning, zijn vermeen- mededinger naar den troon. Zoo riep de Koningen nog eens afzonderlijk te ®en, na het vertrek der schriftgeleer- en opperpriesters en ondervroeg hen fel nauwkeurig omtrent den tijd, dat ju de ster was verschenen. Daaruit zou ij dan kunnen opmaken in welken leeftijd Knaap zou wezen, en daarnaar kon hij zijne maatregelen nemen, want het nd bij hem vast, dat hij den nieuwen oning uit het leven zou doen verdwij- !o, en hij wilde niet misgrijpen. Aan de scherming der Godheid, aan de wijze forzionigheid, dacht hij natuurlijk in het geheel niet. Uit de gegevens der Magiërs kwam Herodes tot de gevolgtrekking, dat het Kind reeds meer dan één jaar oud moest zijn. Welk een afschuwelijke gedachten gin gen er rond in het hoofd van dien hui chelaar, toen hij ten slotte, bij het vertrek der Drie Koningen, him toevoegde, dat zij hem, na een nauwkeurig onderzoek, zouden komen meedeelen, waar zij het Kind hadden gevonden, opdat ook hij dan zou kunnen komen, om het te aanbidden. In zijn hart had hij reeds pret over zijn list; hij zou nu zeker te weten ko men, waar het Kind was, en dan kosttte het hem slechts een kleine moeite, hetzij zelf hetzij door anderen, aan het leven van dat zoo gehate Kind een einde ie maken. Overdenkt, waartoe de jaloezie iemand leiden kan. Weerstaat dat monster van den beginne, of ge wordt zijn slachtoffer tot uw eigen nadeel en tot ergernis en verdriet van anderen, die met u samen leven. De beste wapenen zijn zelfkennis en de daaruit voortkomende zelfverlooche ning. Nog aan den avond van denzelfden dag, waarop de Drie Koningen in Jeru salem waren aangekomen, verlieten zij wederom do stad., om zich te begeven naar Bethlehem, dat slechts op een afstand van twee uren van Jerusalem gelegen was. Zoodra zij buiten de muren waren, stond er weer, als veilige gids, de won derbare ster, om hen verder te geleiden. Met blijheid aanschouwden zij het he- melteeken, dat hun nu weder voorging totdat het bleef staan boven het huis waar het Kind zich bevond. Welke tooneelen zich hehhen afgespeeld bij deze ontmoeting en begroeting tus- schen die aardsche Wijzen en den Alwijze, verhaalt ons de Bijbel verder niet; zij zegt ons alleen, dat de Koningen het Kind hebben aanbeden; zij hebben Het dus be handeld als God, en eerbiedig gebogen lagen zij op hunne knieën. Dan openden zij hunne schatten en of ferden hun geschenken: goud, wierook en mirre, daarmee uitdrukking gevend aan hun geloof: door het goud beleden zij de koninklijke waardigheid, door den wie rook erkenden zij de Godheid, en door de mirre de menschelijke natuur. De "schilderkunst heeft door alle tijden met de heerlijkste verven en kleuren dit tafreel in rijke voorstellingen weergege ven. Schril is gewoonlijk de tegenstelling tusschen de armoede, welke Moeder en Kind omgeven* en den rijkdom, die door de Koningen wordt ten toon gespreid; maar duidelijk komt uit de eerbied en de genegenheid van de aanbiddende Konin gen, die in het Kind toch werkelijk be schouwen hun God en hun Heer. Toch gaan velen in kerken en musea, ofschoon bewonderend de kunst van den schilder in het weergeven van zijn onder werp, en in het beheerschen van zijne kleuren, toch gaan velen voorbij, zonder te beseffen, dat het geen schildersfanta sie omtrent een aardigen fabel is geweest, maar dat het echte ware christengeloof hen heeft bezield en geinspireerd bij het maken van hun kunstgewrocht, dat de volle werkelijkheid weergeeft: de aanbid ding dor Wijzen,, geknield voor het Kind Jesus, den Verlosser der wereld, in Wien alleen zaligheid is. En toch ook voor dezulken is Christus op aarde gekomen, en heeft Hij zich ge openbaard aan de Koningen door zijn licht voor hen te doen opgaan. Voor ons Christenen, is weer opnieuw de gedachte, dat we de christelijke waar heid bezitten., een reden tot verheugenis en dankbaarheid; maar ook geldt voor ons de plicht tot gebed voor hen, die nog zijn in de duisternissen, en die de feiten van onzen godsdienst beschouwen slechts als vrome fabeltjes, waarmee een „ver standig'' mensch zich niet heeft in to la ten. Toen de Koningen hun heerlijk doel hadden bereikt, en geheel hadden voldaan aan de begeerten van hun hart in de aan bidding en huldiging van den Koning der Joden, hebben ze den nacht doorge bracht in de herberg, welke best wel de zelfde kan geweest zijn, waar aan Maria en Joseph een rustplaats was geweigerd bij hun komst te Bethlehem. Den volgenden morgen zouden zij, die geheel te goeder trouw waren ten opzich te van de bedoelingen van Herodes, dan naar Jerusalem terugkceren, om den vorst op de hoogte te stellen met hun on dervinding, opdat ook hij het Kind zou kunnen gaan bezoeken. God echter had het anders beschikt, en gedurende den nacht, zond Hij wederom uit zijn Hemelpaleis een afgezant naar de aarde, die met snellen vlucht zijn op dracht vervulde, daar de tijd slechts kort was. En de Engel trad bij de Koningen binnen, en boodschapte hun, namens zij nen Heer en Meester, dat zij niet naar Jerusalem moesten teruggaan. Die mau- nen, zoo sterk in hun Godsgeloof, gehoor zaamden zonder verder moeilijkheden te maken aan het bevel van den Engel, en in don morgen trokken zij naar hun land terug, Jerusalem vermijdend, waar He rodes in gespannen verwachting uitzag naar hun komst, die afgesproken was. Het bevel van God zelf gaat echter boven alles. 3RIEVEN VAN EEN STEDELANDER. ikki •i i Joon jaren geleden te Leiden het kabel- voor het electrische licht werd aange- schreef een der plaatselijke bladen: getoeter der voormannen bij het :en der kabels door do gleuven brengt 'I leven in onze stille veste." iets zou men tegenwoordig niet zeggen. Dat getoeter zou thans nau- fyks opvallen bij het bellen en fluiten der trams, het signaal geven der auto's en de drukte van het verkeer! U moet weten dat ik in mijn vacantic weer eens wat Lcidsche lucht ben komen inademen en den Stedelander, aan rust gewoon, viel het toen op, dat Leiden wei nig minder druk is dan Den Haag, op de hoofdwegen ten minste. Geen wonder dan ook, dat b.v. op het Rapenburg voor het rijverkeer vaste richtingen zijn aan gegeven een uitstekende maatregel voor de smale straten langs de gracht, wélke natuurlijk nooit gedempt ma a wor den, want men z$u 'daaimeda C$n dep ver maardheden vafi. dè alouae Sleutelstad aantasten. Natuurlijk ben ik hier. en daar eens we-> zen kijken, waarbij ik tot de ervaring kwam, dat cén dag niet voldoende is om een program af te werken, hetwelk men met de nieuwsgierigheid van een oud- Leidenaar, thans aan kleine afstanden gé* woon, heeft samengesteld. Allereerst ging mijn belangstelling ujt naar de thee- en koffie-kubus nabij de Waag, volgens dr. Knuttel een „stuk ar chitectuur", waaraan men recht van be staan moet gunnen, volgens mevr. van Itallie een leelijke sta-in-den-weg, welke daar nooit had mogen komen. Dit laatste is juist. In aanmerking nemend, dat het feite lijk niets meer is dan een pakhuis, al heeft de voorzijde een kantoorvoorpui, moet gezegd: het had nóg minder geluk kig kunnen uitvallen. Ware het geheel van baksteen opgetrokken in stede van in be ton, het zou best gekleurd hebben tus schen de overige bebouwing en wellicht zou in dit geval het plomp vierkante van den bouw niet zoo storen. Thans evenwel De architect had waarlijk wel wat meer liefde mogen betoonen voor het slads beeld iets, wat toch ook tot zijn vak van-schoonheid behoort. Do witte kubus moge voldoen aan de eischen van waar heid in de samenstelling, in de nabijheid der Waag had die waarheid ook op ande re wijze gediend kunnen en moeten wor den. De bouwmeester zou zich daarmede gunstig hebben kunnen onderscheiden, terwijl hij thans zekere armoede in zijn gaven heeft betoond. Zoo'n strak ding te ontwerpen zonder ernaar te streven zich bij de omgeving aan te passen, is een heel gemakzuchtige manier van doen, ter wijl hier de gelegenheid mooi was om op een punt dat een wijde overzijde heeft, eens te toonen, hoe een modern gebouw tot zijn recht kan gebracht worden zonder zijn buren brutaal te schaden, 't Moge waar wezen, dat al die buren uit bouw kundig oogpunt ook niet even waardig zijn. Leiden moge er toch voor bewaard worden, dat de Waag nog meer van die vierkante gezellen krijgt. Dan heeft de architect, die op den hoek van de Hoogstraat bouwde, beter opge past. Mischien heeft hij zich geweld moe ten aandoen om niet zoo strak te blijven al's hij elders wel gaarne doet, hij is er in geslaagd, het karakter der huizenrij te be waren zonder er in zijn werk stilstand te betoonen. Een mooie verbetering is de demping aan de Volmolengracht met de daarbij aansluitende nieuwe Janvossenbrug. 't Is jammer voor de Janvossensteeg-bewoners, dat de brug werd verplaatst, maar zij zul len zelf moeten toegeven: als Leiden eens een weg krijgt dwars door 't hart der stad, van welken weg de nieuwe brug een deel zal uitmaken, dat dan hun straat toch te smal zou wezen, om aan het doel te beant woorden. En verbreeding zou natuurlijk te veel geld verslinden. Zulke weelde mag Den Haag zich veroorlooven wat wor den daar voor schatten gouds nieuwe ver keerswegen gebroken! de Sleutelstad moet het zuiniger aanleggen. De Korevaarstraat mag er wezen nu zij geheel volbouwd is. Thans straks het Gangetje verbreed, de Karnemelksbrug voor rijverkeer geschikt gemaakt en we kunnen het veilig aan een volgend ge slacht overlaten, om nog wat moer te doen ter bereiking van bovenbedoelden ver keersweg. Keulen en Aken, nietwaar. Leiden zit toch al niet stil! Zie maar eens naar de verbreede Morschburg met daarbij aansluitenden verbeterden toegang naar den Morschweg; naar de nieuwe kaasmarkt, welke de Invalidenhuis-rom mel zoo gelukkig verdreef; naar de Rijns- burgsche boulevard, volkomen berekend voor het moderne verkeer, dat geen lan delijke punten meer duldt; naar den Hoo- ge Rijndijk, sinds lang veel verbeterd, enz. Onooglijk is nog altijd het Stations plein met den verwaarloosden uitlooper van het rangeerterrein. Daar zullen we echter nog wel een heel poosje mee opge scheept blijven, want eer het nieuwe sla tion komt.... Dan blijft intusschon tóch den overweg, welke nu eenmaal onaf scheidelijk aan spoorwegverkeer verbon den is. Men moppert over dien weg, maar vertikt bet om .gebruik to maken van den luchtbrug al blijven de boo men nóg*zoo lang dicht. Dit doet me wel eens denken, dat de klachten over het tijdver lies enz., door den overweg veroorzaakt, toch niet zoo ernstig gemeend kunnen zijn wat heel verstandig ware. Wat is de Doezastraat opgeknapt met dat sierlijk verbouwde H. Geest-hofje, 't Is een lust om er eens in te gluren. En hoe zal het St.-Elisabeths-gaslhuis er uit zien, als ik weer eens terugkom wat ik stellig doe. O, Leiden is een stad vol aan trekkelijkheden. Den Haag, om mijn va derstad nu eens te noemen, moge grooler wezen, moge nóg grooter worden, moge meer natuurschoon hebben en meer plant soenen, 't is er lang niet zoo knus als in de Sleutelstad, 't Is met een groote stad als met een groot huis: men bewoont er slechts een deel van, in vele kamers komt men zelden. Een klein huis echter be woont men geheel, ieder plekjo kent men en verzorgt men; eenmaal de voordeur binnen, voelt men zich door het geheel omsloten, wat een aangename huiselijk heid geeft. En zoo is het nu met Leiden, waar men het geheel kan overzien en waar schier in iedere straat wel een punt is, dat als een goede kennis herinneringen opwekt. Om eens iets van dien aard te noemen: die oude kerkmuren in do Vrouwenkerk- koorsteeg, thans dienende als afsluiting der schoolspeelplaats; en in die muur helaas aan do binnenzijde, maar door het hek hoen toch wel te zien dat oude poortje der Mariakerk, bij bet afbreken der huizen voor den dag gekomen. Zulke dingen zeggen wat tot den voorbijganger, voor wien de straat daardoor verleven digd wordt. En zoo is er zooveel in de goede, oude Sleutelstad, dat een wandeling door de STICHTELIJK PROZA IN DE MIDDELEEUWEN door S. I. Een belangstellend lezer dezer rubriek vroeg ons, eenige mededeelingen lo willen doen over het Bitjnboec, het Vaderboec, Exordium Cisterciense, Gregorius Dialo- gus, middeleeuwsche geschriften, die hem Slechts bij name bekend waren en die zouden behooren tot de oudste bronnen onzer literatuur. Dat hem deze geschrif ten slechts bij name bekend zijn, behoeft hem niet te verontrusten. Men moet al ta melijk goed met de oude litteratuurge schiedenis op de hoogte zijn, om er meer van te kennen dan de namen en men moet het Middelnederlandsch vrij goed verstaan, om werkelijk genot van de oude uitgaven te hebben. Toch zit de moeilijkheid dikwijls meer in de spelling dan in de taal op zichzelf Wij zullen over deze werken en mis schien nog een paar andere met hun schrijvers een paar notities geven, zoo mogelijk met opgave der moderne bron nen. In 1212 werd het eerste generaal-kapit- tel der Orde van St. Franciscus gehou den; in 1216 werd de Dominikaner of Predikheeren-orde geslicht. Over do be- teekenis dezer nieuwe orden zullen we hier niet uitvoerig uilweiden. We weten, dat beide orden zich zeer snel verbreidden over geheel West-Euro pa. Dit was een zeer gelukkig verschijn sel want onder de hoogere standen nam in dien tijd het zedenbederf onrustbaren de afmetingen aan, terwijl het lagere volk gespeend was van alle ontwikkeling en grootendeels leefde in slavernij. Vooral ten plattenlande. Door den invloed der kruistochten ontwikkelde zich wel in do steden een krachtige burgerij, maar in deze streken waren de steden des tijds nog heel klein. Eerst in den loop der der tiende eeuw wordt de burgerij der ste den sterk en machtig en is zij vol gezond en practisch idealisme. Hoe de poëzie zich sinds ongeveer 1200 in de landstaal ontwikkelde, hebben we vroeger al eens in groote trekken aange geven. Ze ging zooals we welen, uit van de vorstelijke hoven, of de dienaren daar van of van de clerken der stedelijke ma gistratuur, die zich vooral toelegden op t vertalen van Fransche origineelen. Er wordt dus een drang gevoeld om te schrijven en te dichten in de volkstaal. Maar door de geestelijkheid en vooral door de leden dor bovengenoemde orden, wordt vooral do noodzakelijkheid gevoeld om te preeken en te onderrichten in de volkstaal en dit vooral op zeer plastische en aanschouwelijke wijze te doen. Het ongeletterde volk moest vooral door practischo voorbeelden worden ge sticht. Daarom namen zo veelal hun toe vlucht tot het vertellen van gedeelten uit heiligenlevens, om daaraan beschouwin gen vast te knoopen. En men gebruikte ook exempelen, voorbeelden, zouden wo zeggen, in den trant van anecdotes, ware of verzonnen wonderen, historischo of min of meer historische gebeurtenissen. Christus had immers ook geleerd door gelijkenissen. Do hoogste waarheden moesten den menschen worden bijge bracht door bevattelijke en overtuigende verhalen vol plastische kracht. Daaraan had do middeleeuwsche mensch behoefte, vooral het ongeletterde volk. Op hot volk in de eerste plaats wenschten vooral de Franciskanen vat te krijgen. Dit was nog ruw,, ongebijlst, onontwikkeld, maar met goede culluurmogelijkhcden in zich. Een diepgaanden invloed op het godsdienstig leven der massa moest de zeden, 'inoest de Kerk ten goede komen. St. Franciscus is in de Middeleeuwen in goeden zin do eerste democraat. Loerend en predikend 'trokken Franciskanen en Dominicanen in het begin der 13de eeuw heel West- Europa door. En hun invloed op de ove rige reguliere en seculiere geestelijkheid is weldra merkbaar. Er waren predikers, die de exempelen* om zoo te zeggen, uit hun mouw schud den, die nauwkeurig allerlei historischo gevalletjes in 't geheugen bewaarden en die over massa's andere anecdoten, le genden, wonderverhalen beschikten, of fantasie genoeg bezaten, deze zelf te vor- zinnen. Er waren er ook, die minder gelukkig waren en gaarne zoo'n exempelenbron tot hun beschikking hadden. Als de tijd er rijp voor is, komen go- woonlijk de mannon, die in bepaalde gees telijke behoeften voorzien. Vandaar dat er een aantal latijnscho geschriften komen, wo noemen Vita Pa trum, Dialogus Miraculorum, Exordium Cisterciense, Bonum universale de Api- bus, etc., waarin een geweldige hoeveel heid heiligenlevens, historische bijzonder heden, wonderverhalen, legenden, exem pelen, enz. zijn opgenomen. En deze La- tijnsche verzamelwerken van gelcerdo geestelijken werden meestal voor 't mid den der 13de eeuw ook in het Middel nederlandsch vertaald, want ten slotta moest niet alleen de geestelijkheid ze le zen, maar ook de ontwikkelde leek. Dit laatste zal nu in do 13de eeuw nog zoo'n vaart niet genomen hebben, want liet volksonderwijs was heel slecht, vooral ten plattenlande en de uitvinding der boekdrukkunst, waardoor de boeken meer onder ieders bereik konden komen liet op zich wachten tot 1423. Maar goed: leeken en geestelijken beide moesten dan toch de exempelen kennen, wat wel verklaard wordt door de om standigheid dat de zonden van prelaten en leeken beide den volke worden ge toond en naar behooren gestraft. Uit den aard der zaak beperkte zich do lectuur van genoemde werken in hoofd zaak tot de kloosters. Van de kloosters uit werd zij bij mondelinge voordracht do wereld ingebracht. Gisterciënsers en Franciskanen zijn in de 13de eeuw do beschavers van liet volk. De Dominicanen waren meer de go- leerden, die contact zochten met de hoo gere lagen van 't volk en deze door hun suggestieve taal onder hun invloed brach ten. In de kloosters werden de Latijnscho werken gelezen en tevens in het Dielsch overgebracht. We noemen in de eerste plaats 't werk van den. H. Hieronymus, den kerkleeraar, die, met 'n rond getal, omstreeks 400 leefde Of hij nu de verzamelaar of schrijver is doet weinig ter zake, maar zeer, zeer oud is „Vitae Patrum" dat de levens beschrijft der heilige kluizenaars of anachoreten in do Egyptische cn Syrische woestijn uit de vierde eeuw. Dit werk werd later door andere mon niken uitgebreid en in de 13de eeuw ver taald als het „Vaderboec", of ,,.Het leven der heiligen Vaderen in den Woestino'*. Er zijn verschillende handschriften van. In 1480 werd het voor 't eerst gedrukt. Of er een moer moderne uitgave van do zen tijd bestaat, is mij niet bekend. Dan noem ik in de tweede plaats do „Aurea legenda'' van Jacobus de Vori- nage, een zeer groote verzameling heiligen legenden. In het Middelnederlandsch werd dit boek vertaald als „Passioneel'* omdat de meeste heiligen tevens marte laren waren geweest. Dit was ingedeeld als een soort getijdenboek: voor eiken dag van het jaar een legende en voor do groote kerkelijke feestdagen werd oon uit voerige verhandeling gehouden over waf men herdacht. straten maakt lot een stil genot vol leer zame afwisseling. Dat oude poortje doet mij nu donken aan het verleden en vanzelf brengt zulks mij de Lakenhal in herinnering, waar ik natuurlijk ook weer eens geweest hen. 't Was mij voornamelijk te doen om hot in terieur der voormalige oud-Roomscl?n kerk, welke heeft moeten plaats maken voor de uitbreiding van het St.-Elisa- bethsgesticht. 't Was nog niet voor het pu- pliek te bezichtigen, maar de adjunct-di recteur, de lieer Koert, was zoo welwil lend het mij toch te toonen. Ik had het oude altaar met de beschilderde sacristie- deuren nog op hun plaats gezien in de kerk aan de Hooigracht, welke veel groo ter was dan het bovenlokaal een zij kamer van de v. d. Werffzaal waar ze nu opgesteld zijn, zoodat de ruimte mij te genviel. Den gewonen bezoeker zal dit echter niet opvallen, zoodat de plaatsing, waarvoor een tonvormig plafond noodig was. Het eene sacrisliedeurtje vormt de ingang van do „kerk", het andere word geplaatst tegen een der zijwanden, waar tevens ettelijke schilderijen hangen, mede van do Hooigracht afkomstig. Wat het altaar betreft, in oudere Ka tholieke kerken staan er wel meer zoo, weshalve gevraagd kan worden, waarom moest dit in een museum opgesteld? 't Gold hier evenwol het bewaren van een eeuwenoud Leidsch kerk-interieur, dat reeds naar den vreemde dreigde verhan deld te worden, doch door de oplettendo zorgen van burgemeester De Gijselaar voor de Sleutelstad werd behouden. Zulko altaren zullen trouwens wel steeds zeld zamer worden, zoodat do bezienswaardig heid mot den tijd grooter wordt. En heeft niet het Bisschoppelijk Museum te Haar lem het goede voorbeeld gegeven door hel bewaren van een oud altaar mot draaiba ren expositietroon, gelijk men die voor heen veelvuldig aantrof, maar welke thans niet meer worden geplaaLst? Men ga bepaald eens zien als do „kerk" zal geopend wezen en bewonder dan te vens het oude Remonstranlsche kerkinte rieur in het nieuwe gedeelte van het mu seum. Dit is weliswaar geen Leidschol merkwaardigheid preekstoel en barw ken komen uit Bloiswijk maar wie wceÉ waar dit meubilair cor verzeild zou wo* zen, als de Lakenhal zich er niet over had ontfermd. Er is al meer dan genoeg ulf het verledeno te loor gegaan. AJO. LEVENSWIJSHEID. Ga tot de mier, gij luiaard, en bo* schouw hare wegen en loer do wijsheid kennen. Zij heeft geen leider, noch leormocster, noch heer; en toch bereidt zij in den zo mer hare spijzen en verzamelt haren voor raad in den oogsttijd. Hoe lang, luiaard, zult gij slapen; wan neer zult gij opstaan, uit uwen slaap? Gij zult noch een weinig slapen, noch' even sluimeren, noch oen oogenblik do handen samengevouwen om te slapep: en de armoede zal tot u komen als een reiziger en de behoeftigheid als een ge wapend man. SALOMONS SPREUKEN. Door zich van hen lo verwijderen schijnt de afmeting van beelden kleiner to wor den; bij do menschen wordt zo kleiner door hen te naderen. Het verstand gelooft van naturo en do wil bemint van naturo; zoodat zij, bij ge brek aan do juiste voorworpen, zich' hechten aan valscho. Vervulde plichten maken golukkigoi dan vervuldo wenschen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9