JERDE BLAD
LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1927
DE DRIE MAGIËRS
Zoo sober is de H. Schrift in hare me-
■dodingen omtrent do komst van de Ma-
„érs, die het Goddelijk Kind kwamen
jcken to Jerusalem. Niets anders zegt zij
dan dit: „Toen Jesus geboren was
Bethlehem van Juda, in de dagen van
ing Herodes, zie kwamen er Magiërs
het Oosten naar Jerusalem, zeggende:
t'aar is de Koning der Joden, die gebo-
is? Want wij hebben Zijn ster gezien
het Oosten, en zijn gekomen om Hem
aanbidden''.
Het moet geweest zijn het werk van
,ds wondere openbaring aan die Wijzen,
,0t zij op het zien van de ster naar Juda
wamen, om den nieuwgeboren Koning
Joden te zoeken. Dat zij het openlijk
eiden te komen, om Hem te aanbidden
rijst er op, dat die mannen waren aan-
idders van den waren God.
Daarom ook kwamen zij dan met zulk
groote vreugde en met zulk een rijk-
i van geschenken uit hun rijke bezit-
jen in het Oosten* Chaldea, Perzië of
Irabië.
Het is de aloude Christelijke ovcrleve-
(,ng, die ons verhaalt, dat zij met drieën
ekomen zijn, en omdat zij waren van
.telijken rang, worden ze genoemd do
trie Koningen.
Den naam „Wijzen" verdienden zij,
imdat ze zich toelegden op de hoogere
retenschappen, en wel meer in het bijzon-
er op de sterrenkunde.
Daarom ook was het heel verklaarbaar,
■t God hun juist door een wonderbare
ter opmerkzaam maakte op de komst
au den beloofden Koning der Joden.
Echter, wilden zij do ster beschouwen
oen leeken van de komst van den
ieuwen Koning, dan moesten zij toch
eeds weten en gelooven Zijne komst.
De profeet Daniël had onder do Chal-
eeërs vertoefd, toen het Joodsche volk
d gevangenschap was, en hij had er de
racht van den eenen God klaar doen
lijken, zoodat de koning Nabuchodonosor
en God van Daniël als den waren God
erkennen moest. Het gebeurde met Da
lei was niet in vergetelheid geraakt., en
oo was er onder de Magiërs, onder de
[elenscliappelijke mannen in het Oosten,
ebleven de kennis van de komst van een
Icssias.
Door Gods openbaring wisten zij nu,
at bet tijdstip van Zijn verschijnen was
angebroken, en zoo trokken zij op, naar
erusalem, de hoofdstad der Joden, om
lem te gaan zoeken.
Geleid door de ster, welke him vooruil-
ing tot de Sionstad, begaven zij zich
:stond naar den joodschen Koning He-
odes, om hem nadere inlichtingen te
irzoeken.
Niet zoodra hadden de Koningen van
et doel hunner komst melding gemaakt,
do jaloezie, dat monster, hetwelk reeds
lovelc goede werken heeft verdorven,
reep Herodes aan.
liet flitste door zijn brein* dat, als er
nieuwe Koning der Joden was gebo-
het met zijne heerschappij zou ge-
aan zijn, en dat er een ander in zijn
den schepter over het Jodenland
iu gaan voeren.
Herodes verschrok en geheel Jerusalem
iet hem, zoo verhaalt de H. Schrift. Doch
wist, heel sluw, zijn vrees en angst te
erbergen, en ontving de Koningen met
en e bun verschuldigde eerbelooningen, en
ik met hen, alsof ook hij verheugd
over de komst van den nieuwen Ko-
ing. Maar zijne ingewijde vrienden wis-
>a wel beter, en met hem zullen ze heb-
beraad, wat wel het beste kon wor-
gedaan, om den val van zijn koning-
:hap te voorkomen, alsof het gold een
anslag van een oproermaker, die het
imunt had op rijk en troon.
De stad Jerusalem, die den wreeden
or£ maar al te goed kende., was in vree
voor hetgeen gebeuren zou, nu de nieu-
i Koning aldus was aangekondigd. Als-
hij de Wijzen ten dienste wilde zijn, liet
erodes de opperpriesters en schriftge-
Krden komen, om hen te ondervragen,
aar de nieuwe Koning der Joden zou
iboren zijn.
Het zal den mannen, die ervaren waren
do boeken der H. Schrift niet moeilijk
evallen zijn, de plaats aan te geven, waar
geboorte moest hebben plaats gehad,
ingezien dit heel duidelijk in de profetie
an Micheas stond opgeteekend: „En gij,
dhlehem, Ephrata, zijt klein onder de
'Jizendtallen van Juda; uit u zal uitgaan
ii, die Ueerscher zijn zal in Israël; en.
in uitgang is van den beginne* van de
«gen der eeuwigheid".
Bethlehem was dus de plaats van ge-
maar de mogelijkheid bestond,
U die geboorte misschien reeds lang ge
len had plaats gehad, en daarom wilde
erodes goed op de hoogte worden ge-
'eld omtrent den mogelijken ouderdom
in den nieuwen Koning, zijn vermeen-
mededinger naar den troon. Zoo riep
de Koningen nog eens afzonderlijk te
®en, na het vertrek der schriftgeleer-
en opperpriesters en ondervroeg hen
fel nauwkeurig omtrent den tijd, dat
ju de ster was verschenen. Daaruit zou
ij dan kunnen opmaken in welken leeftijd
Knaap zou wezen, en daarnaar kon hij
zijne maatregelen nemen, want het
nd bij hem vast, dat hij den nieuwen
oning uit het leven zou doen verdwij-
!o, en hij wilde niet misgrijpen. Aan de
scherming der Godheid, aan de wijze
forzionigheid, dacht hij natuurlijk in
het geheel niet.
Uit de gegevens der Magiërs kwam
Herodes tot de gevolgtrekking, dat het
Kind reeds meer dan één jaar oud moest
zijn.
Welk een afschuwelijke gedachten gin
gen er rond in het hoofd van dien hui
chelaar, toen hij ten slotte, bij het vertrek
der Drie Koningen, him toevoegde, dat
zij hem, na een nauwkeurig onderzoek,
zouden komen meedeelen, waar zij het
Kind hadden gevonden, opdat ook hij dan
zou kunnen komen, om het te aanbidden.
In zijn hart had hij reeds pret over
zijn list; hij zou nu zeker te weten ko
men, waar het Kind was, en dan kosttte
het hem slechts een kleine moeite, hetzij
zelf hetzij door anderen, aan het leven
van dat zoo gehate Kind een einde ie
maken.
Overdenkt, waartoe de jaloezie iemand
leiden kan. Weerstaat dat monster van
den beginne, of ge wordt zijn slachtoffer
tot uw eigen nadeel en tot ergernis en
verdriet van anderen, die met u samen
leven. De beste wapenen zijn zelfkennis en
de daaruit voortkomende zelfverlooche
ning.
Nog aan den avond van denzelfden
dag, waarop de Drie Koningen in Jeru
salem waren aangekomen, verlieten zij
wederom do stad., om zich te begeven naar
Bethlehem, dat slechts op een afstand
van twee uren van Jerusalem gelegen
was.
Zoodra zij buiten de muren waren,
stond er weer, als veilige gids, de won
derbare ster, om hen verder te geleiden.
Met blijheid aanschouwden zij het he-
melteeken, dat hun nu weder voorging
totdat het bleef staan boven het huis waar
het Kind zich bevond.
Welke tooneelen zich hehhen afgespeeld
bij deze ontmoeting en begroeting tus-
schen die aardsche Wijzen en den Alwijze,
verhaalt ons de Bijbel verder niet; zij zegt
ons alleen, dat de Koningen het Kind
hebben aanbeden; zij hebben Het dus be
handeld als God, en eerbiedig gebogen
lagen zij op hunne knieën.
Dan openden zij hunne schatten en of
ferden hun geschenken: goud, wierook en
mirre, daarmee uitdrukking gevend aan
hun geloof: door het goud beleden zij de
koninklijke waardigheid, door den wie
rook erkenden zij de Godheid, en door de
mirre de menschelijke natuur.
De "schilderkunst heeft door alle tijden
met de heerlijkste verven en kleuren dit
tafreel in rijke voorstellingen weergege
ven.
Schril is gewoonlijk de tegenstelling
tusschen de armoede, welke Moeder en
Kind omgeven* en den rijkdom, die door
de Koningen wordt ten toon gespreid;
maar duidelijk komt uit de eerbied en de
genegenheid van de aanbiddende Konin
gen, die in het Kind toch werkelijk be
schouwen hun God en hun Heer.
Toch gaan velen in kerken en musea,
ofschoon bewonderend de kunst van den
schilder in het weergeven van zijn onder
werp, en in het beheerschen van zijne
kleuren, toch gaan velen voorbij, zonder
te beseffen, dat het geen schildersfanta
sie omtrent een aardigen fabel is geweest,
maar dat het echte ware christengeloof
hen heeft bezield en geinspireerd bij het
maken van hun kunstgewrocht, dat de
volle werkelijkheid weergeeft: de aanbid
ding dor Wijzen,, geknield voor het Kind
Jesus, den Verlosser der wereld, in Wien
alleen zaligheid is.
En toch ook voor dezulken is Christus
op aarde gekomen, en heeft Hij zich ge
openbaard aan de Koningen door zijn
licht voor hen te doen opgaan.
Voor ons Christenen, is weer opnieuw
de gedachte, dat we de christelijke waar
heid bezitten., een reden tot verheugenis
en dankbaarheid; maar ook geldt voor
ons de plicht tot gebed voor hen, die nog
zijn in de duisternissen, en die de feiten
van onzen godsdienst beschouwen slechts
als vrome fabeltjes, waarmee een „ver
standig'' mensch zich niet heeft in to la
ten.
Toen de Koningen hun heerlijk doel
hadden bereikt, en geheel hadden voldaan
aan de begeerten van hun hart in de aan
bidding en huldiging van den Koning
der Joden, hebben ze den nacht doorge
bracht in de herberg, welke best wel de
zelfde kan geweest zijn, waar aan Maria
en Joseph een rustplaats was geweigerd
bij hun komst te Bethlehem.
Den volgenden morgen zouden zij, die
geheel te goeder trouw waren ten opzich
te van de bedoelingen van Herodes, dan
naar Jerusalem terugkceren, om den
vorst op de hoogte te stellen met hun on
dervinding, opdat ook hij het Kind zou
kunnen gaan bezoeken.
God echter had het anders beschikt, en
gedurende den nacht, zond Hij wederom
uit zijn Hemelpaleis een afgezant naar de
aarde, die met snellen vlucht zijn op
dracht vervulde, daar de tijd slechts kort
was. En de Engel trad bij de Koningen
binnen, en boodschapte hun, namens zij
nen Heer en Meester, dat zij niet naar
Jerusalem moesten teruggaan. Die mau-
nen, zoo sterk in hun Godsgeloof, gehoor
zaamden zonder verder moeilijkheden te
maken aan het bevel van den Engel, en
in don morgen trokken zij naar hun land
terug, Jerusalem vermijdend, waar He
rodes in gespannen verwachting uitzag
naar hun komst, die afgesproken was.
Het bevel van God zelf gaat echter boven
alles.
3RIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
ikki
•i i
Joon jaren geleden te Leiden het kabel-
voor het electrische licht werd aange-
schreef een der plaatselijke bladen:
getoeter der voormannen bij het
:en der kabels door do gleuven brengt
'I leven in onze stille veste."
iets zou men tegenwoordig niet
zeggen. Dat getoeter zou thans nau-
fyks opvallen bij het bellen en fluiten
der trams, het signaal geven der auto's en
de drukte van het verkeer!
U moet weten dat ik in mijn vacantic
weer eens wat Lcidsche lucht ben komen
inademen en den Stedelander, aan rust
gewoon, viel het toen op, dat Leiden wei
nig minder druk is dan Den Haag, op de
hoofdwegen ten minste. Geen wonder
dan ook, dat b.v. op het Rapenburg voor
het rijverkeer vaste richtingen zijn aan
gegeven een uitstekende maatregel
voor de smale straten langs de gracht,
wélke natuurlijk nooit gedempt ma a wor
den, want men z$u 'daaimeda C$n dep ver
maardheden vafi. dè alouae Sleutelstad
aantasten.
Natuurlijk ben ik hier. en daar eens we->
zen kijken, waarbij ik tot de ervaring
kwam, dat cén dag niet voldoende is om
een program af te werken, hetwelk men
met de nieuwsgierigheid van een oud-
Leidenaar, thans aan kleine afstanden gé*
woon, heeft samengesteld.
Allereerst ging mijn belangstelling ujt
naar de thee- en koffie-kubus nabij de
Waag, volgens dr. Knuttel een „stuk ar
chitectuur", waaraan men recht van be
staan moet gunnen, volgens mevr. van
Itallie een leelijke sta-in-den-weg, welke
daar nooit had mogen komen.
Dit laatste is juist.
In aanmerking nemend, dat het feite
lijk niets meer is dan een pakhuis, al
heeft de voorzijde een kantoorvoorpui,
moet gezegd: het had nóg minder geluk
kig kunnen uitvallen. Ware het geheel van
baksteen opgetrokken in stede van in be
ton, het zou best gekleurd hebben tus
schen de overige bebouwing en wellicht
zou in dit geval het plomp vierkante van
den bouw niet zoo storen. Thans evenwel
De architect had waarlijk wel wat
meer liefde mogen betoonen voor het slads
beeld iets, wat toch ook tot zijn vak
van-schoonheid behoort. Do witte kubus
moge voldoen aan de eischen van waar
heid in de samenstelling, in de nabijheid
der Waag had die waarheid ook op ande
re wijze gediend kunnen en moeten wor
den. De bouwmeester zou zich daarmede
gunstig hebben kunnen onderscheiden,
terwijl hij thans zekere armoede in zijn
gaven heeft betoond. Zoo'n strak ding te
ontwerpen zonder ernaar te streven zich
bij de omgeving aan te passen, is een
heel gemakzuchtige manier van doen, ter
wijl hier de gelegenheid mooi was om op
een punt dat een wijde overzijde heeft,
eens te toonen, hoe een modern gebouw
tot zijn recht kan gebracht worden zonder
zijn buren brutaal te schaden, 't Moge
waar wezen, dat al die buren uit bouw
kundig oogpunt ook niet even waardig
zijn. Leiden moge er toch voor bewaard
worden, dat de Waag nog meer van die
vierkante gezellen krijgt.
Dan heeft de architect, die op den hoek
van de Hoogstraat bouwde, beter opge
past. Mischien heeft hij zich geweld moe
ten aandoen om niet zoo strak te blijven
al's hij elders wel gaarne doet, hij is er in
geslaagd, het karakter der huizenrij te be
waren zonder er in zijn werk stilstand te
betoonen.
Een mooie verbetering is de demping
aan de Volmolengracht met de daarbij
aansluitende nieuwe Janvossenbrug. 't Is
jammer voor de Janvossensteeg-bewoners,
dat de brug werd verplaatst, maar zij zul
len zelf moeten toegeven: als Leiden eens
een weg krijgt dwars door 't hart der stad,
van welken weg de nieuwe brug een deel
zal uitmaken, dat dan hun straat toch te
smal zou wezen, om aan het doel te beant
woorden. En verbreeding zou natuurlijk
te veel geld verslinden. Zulke weelde mag
Den Haag zich veroorlooven wat wor
den daar voor schatten gouds nieuwe ver
keerswegen gebroken! de Sleutelstad
moet het zuiniger aanleggen.
De Korevaarstraat mag er wezen nu
zij geheel volbouwd is. Thans straks het
Gangetje verbreed, de Karnemelksbrug
voor rijverkeer geschikt gemaakt en we
kunnen het veilig aan een volgend ge
slacht overlaten, om nog wat moer te
doen ter bereiking van bovenbedoelden ver
keersweg. Keulen en Aken, nietwaar.
Leiden zit toch al niet stil! Zie maar
eens naar de verbreede Morschburg met
daarbij aansluitenden verbeterden toegang
naar den Morschweg; naar de nieuwe
kaasmarkt, welke de Invalidenhuis-rom
mel zoo gelukkig verdreef; naar de Rijns-
burgsche boulevard, volkomen berekend
voor het moderne verkeer, dat geen lan
delijke punten meer duldt; naar den Hoo-
ge Rijndijk, sinds lang veel verbeterd, enz.
Onooglijk is nog altijd het Stations
plein met den verwaarloosden uitlooper
van het rangeerterrein. Daar zullen we
echter nog wel een heel poosje mee opge
scheept blijven, want eer het nieuwe sla
tion komt.... Dan blijft intusschon tóch
den overweg, welke nu eenmaal onaf
scheidelijk aan spoorwegverkeer verbon
den is. Men moppert over dien weg, maar
vertikt bet om .gebruik to maken
van den luchtbrug al blijven de boo men
nóg*zoo lang dicht. Dit doet me wel eens
denken, dat de klachten over het tijdver
lies enz., door den overweg veroorzaakt,
toch niet zoo ernstig gemeend kunnen zijn
wat heel verstandig ware.
Wat is de Doezastraat opgeknapt met
dat sierlijk verbouwde H. Geest-hofje, 't
Is een lust om er eens in te gluren. En
hoe zal het St.-Elisabeths-gaslhuis er uit
zien, als ik weer eens terugkom wat ik
stellig doe. O, Leiden is een stad vol aan
trekkelijkheden. Den Haag, om mijn va
derstad nu eens te noemen, moge grooler
wezen, moge nóg grooter worden, moge
meer natuurschoon hebben en meer plant
soenen, 't is er lang niet zoo knus als in
de Sleutelstad, 't Is met een groote stad als
met een groot huis: men bewoont er
slechts een deel van, in vele kamers komt
men zelden. Een klein huis echter be
woont men geheel, ieder plekjo kent men
en verzorgt men; eenmaal de voordeur
binnen, voelt men zich door het geheel
omsloten, wat een aangename huiselijk
heid geeft. En zoo is het nu met Leiden,
waar men het geheel kan overzien en waar
schier in iedere straat wel een punt is,
dat als een goede kennis herinneringen
opwekt.
Om eens iets van dien aard te noemen:
die oude kerkmuren in do Vrouwenkerk-
koorsteeg, thans dienende als afsluiting
der schoolspeelplaats; en in die muur
helaas aan do binnenzijde, maar door het
hek hoen toch wel te zien dat oude
poortje der Mariakerk, bij bet afbreken
der huizen voor den dag gekomen. Zulke
dingen zeggen wat tot den voorbijganger,
voor wien de straat daardoor verleven
digd wordt.
En zoo is er zooveel in de goede, oude
Sleutelstad, dat een wandeling door de
STICHTELIJK PROZA IN DE
MIDDELEEUWEN
door S.
I.
Een belangstellend lezer dezer rubriek
vroeg ons, eenige mededeelingen lo willen
doen over het Bitjnboec, het Vaderboec,
Exordium Cisterciense, Gregorius Dialo-
gus, middeleeuwsche geschriften, die hem
Slechts bij name bekend waren en die
zouden behooren tot de oudste bronnen
onzer literatuur. Dat hem deze geschrif
ten slechts bij name bekend zijn, behoeft
hem niet te verontrusten. Men moet al ta
melijk goed met de oude litteratuurge
schiedenis op de hoogte zijn, om er meer
van te kennen dan de namen en men
moet het Middelnederlandsch vrij goed
verstaan, om werkelijk genot van de oude
uitgaven te hebben.
Toch zit de moeilijkheid dikwijls meer
in de spelling dan in de taal op zichzelf
Wij zullen over deze werken en mis
schien nog een paar andere met hun
schrijvers een paar notities geven, zoo
mogelijk met opgave der moderne bron
nen.
In 1212 werd het eerste generaal-kapit-
tel der Orde van St. Franciscus gehou
den; in 1216 werd de Dominikaner of
Predikheeren-orde geslicht. Over do be-
teekenis dezer nieuwe orden zullen we
hier niet uitvoerig uilweiden.
We weten, dat beide orden zich zeer
snel verbreidden over geheel West-Euro
pa. Dit was een zeer gelukkig verschijn
sel want onder de hoogere standen nam
in dien tijd het zedenbederf onrustbaren
de afmetingen aan, terwijl het lagere
volk gespeend was van alle ontwikkeling
en grootendeels leefde in slavernij. Vooral
ten plattenlande. Door den invloed der
kruistochten ontwikkelde zich wel in do
steden een krachtige burgerij, maar in
deze streken waren de steden des tijds
nog heel klein. Eerst in den loop der der
tiende eeuw wordt de burgerij der ste
den sterk en machtig en is zij vol gezond
en practisch idealisme.
Hoe de poëzie zich sinds ongeveer 1200
in de landstaal ontwikkelde, hebben we
vroeger al eens in groote trekken aange
geven. Ze ging zooals we welen, uit van
de vorstelijke hoven, of de dienaren daar
van of van de clerken der stedelijke ma
gistratuur, die zich vooral toelegden op
t vertalen van Fransche origineelen.
Er wordt dus een drang gevoeld om
te schrijven en te dichten in de volkstaal.
Maar door de geestelijkheid en vooral
door de leden dor bovengenoemde orden,
wordt vooral do noodzakelijkheid gevoeld
om te preeken en te onderrichten in de
volkstaal en dit vooral op zeer plastische
en aanschouwelijke wijze te doen.
Het ongeletterde volk moest vooral
door practischo voorbeelden worden ge
sticht. Daarom namen zo veelal hun toe
vlucht tot het vertellen van gedeelten uit
heiligenlevens, om daaraan beschouwin
gen vast te knoopen. En men gebruikte
ook exempelen, voorbeelden, zouden wo
zeggen, in den trant van anecdotes, ware
of verzonnen wonderen, historischo of
min of meer historische gebeurtenissen.
Christus had immers ook geleerd door
gelijkenissen. Do hoogste waarheden
moesten den menschen worden bijge
bracht door bevattelijke en overtuigende
verhalen vol plastische kracht. Daaraan
had do middeleeuwsche mensch behoefte,
vooral het ongeletterde volk. Op hot volk
in de eerste plaats wenschten vooral de
Franciskanen vat te krijgen. Dit was nog
ruw,, ongebijlst, onontwikkeld, maar met
goede culluurmogelijkhcden in zich. Een
diepgaanden invloed op het godsdienstig
leven der massa moest de zeden, 'inoest
de Kerk ten goede komen. St. Franciscus
is in de Middeleeuwen in goeden zin do
eerste democraat. Loerend en predikend
'trokken Franciskanen en Dominicanen in
het begin der 13de eeuw heel West-
Europa door. En hun invloed op de ove
rige reguliere en seculiere geestelijkheid
is weldra merkbaar.
Er waren predikers, die de exempelen*
om zoo te zeggen, uit hun mouw schud
den, die nauwkeurig allerlei historischo
gevalletjes in 't geheugen bewaarden en
die over massa's andere anecdoten, le
genden, wonderverhalen beschikten, of
fantasie genoeg bezaten, deze zelf te vor-
zinnen.
Er waren er ook, die minder gelukkig
waren en gaarne zoo'n exempelenbron
tot hun beschikking hadden.
Als de tijd er rijp voor is, komen go-
woonlijk de mannon, die in bepaalde gees
telijke behoeften voorzien.
Vandaar dat er een aantal latijnscho
geschriften komen, wo noemen Vita Pa
trum, Dialogus Miraculorum, Exordium
Cisterciense, Bonum universale de Api-
bus, etc., waarin een geweldige hoeveel
heid heiligenlevens, historische bijzonder
heden, wonderverhalen, legenden, exem
pelen, enz. zijn opgenomen. En deze La-
tijnsche verzamelwerken van gelcerdo
geestelijken werden meestal voor 't mid
den der 13de eeuw ook in het Middel
nederlandsch vertaald, want ten slotta
moest niet alleen de geestelijkheid ze le
zen, maar ook de ontwikkelde leek. Dit
laatste zal nu in do 13de eeuw nog zoo'n
vaart niet genomen hebben, want liet
volksonderwijs was heel slecht, vooral
ten plattenlande en de uitvinding der
boekdrukkunst, waardoor de boeken meer
onder ieders bereik konden komen liet
op zich wachten tot 1423.
Maar goed: leeken en geestelijken beide
moesten dan toch de exempelen kennen,
wat wel verklaard wordt door de om
standigheid dat de zonden van prelaten
en leeken beide den volke worden ge
toond en naar behooren gestraft.
Uit den aard der zaak beperkte zich do
lectuur van genoemde werken in hoofd
zaak tot de kloosters. Van de kloosters
uit werd zij bij mondelinge voordracht do
wereld ingebracht.
Gisterciënsers en Franciskanen zijn
in de 13de eeuw do beschavers van liet
volk. De Dominicanen waren meer de go-
leerden, die contact zochten met de hoo
gere lagen van 't volk en deze door hun
suggestieve taal onder hun invloed brach
ten.
In de kloosters werden de Latijnscho
werken gelezen en tevens in het Dielsch
overgebracht.
We noemen in de eerste plaats 't werk
van den. H. Hieronymus, den kerkleeraar,
die, met 'n rond getal, omstreeks 400 leefde
Of hij nu de verzamelaar of schrijver is
doet weinig ter zake, maar zeer, zeer oud
is „Vitae Patrum" dat de levens beschrijft
der heilige kluizenaars of anachoreten in
do Egyptische cn Syrische woestijn uit
de vierde eeuw.
Dit werk werd later door andere mon
niken uitgebreid en in de 13de eeuw ver
taald als het „Vaderboec", of ,,.Het leven
der heiligen Vaderen in den Woestino'*.
Er zijn verschillende handschriften van.
In 1480 werd het voor 't eerst gedrukt.
Of er een moer moderne uitgave van do
zen tijd bestaat, is mij niet bekend.
Dan noem ik in de tweede plaats do
„Aurea legenda'' van Jacobus de Vori-
nage, een zeer groote verzameling heiligen
legenden. In het Middelnederlandsch
werd dit boek vertaald als „Passioneel'*
omdat de meeste heiligen tevens marte
laren waren geweest. Dit was ingedeeld
als een soort getijdenboek: voor eiken dag
van het jaar een legende en voor do
groote kerkelijke feestdagen werd oon uit
voerige verhandeling gehouden over waf
men herdacht.
straten maakt lot een stil genot vol leer
zame afwisseling.
Dat oude poortje doet mij nu donken
aan het verleden en vanzelf brengt zulks
mij de Lakenhal in herinnering, waar ik
natuurlijk ook weer eens geweest hen. 't
Was mij voornamelijk te doen om hot in
terieur der voormalige oud-Roomscl?n
kerk, welke heeft moeten plaats maken
voor de uitbreiding van het St.-Elisa-
bethsgesticht. 't Was nog niet voor het pu-
pliek te bezichtigen, maar de adjunct-di
recteur, de lieer Koert, was zoo welwil
lend het mij toch te toonen. Ik had het
oude altaar met de beschilderde sacristie-
deuren nog op hun plaats gezien in de
kerk aan de Hooigracht, welke veel groo
ter was dan het bovenlokaal een zij
kamer van de v. d. Werffzaal waar ze
nu opgesteld zijn, zoodat de ruimte mij te
genviel. Den gewonen bezoeker zal dit
echter niet opvallen, zoodat de plaatsing,
waarvoor een tonvormig plafond noodig
was. Het eene sacrisliedeurtje vormt de
ingang van do „kerk", het andere word
geplaatst tegen een der zijwanden, waar
tevens ettelijke schilderijen hangen, mede
van do Hooigracht afkomstig.
Wat het altaar betreft, in oudere Ka
tholieke kerken staan er wel meer zoo,
weshalve gevraagd kan worden, waarom
moest dit in een museum opgesteld? 't
Gold hier evenwol het bewaren van een
eeuwenoud Leidsch kerk-interieur, dat
reeds naar den vreemde dreigde verhan
deld te worden, doch door de oplettendo
zorgen van burgemeester De Gijselaar
voor de Sleutelstad werd behouden. Zulko
altaren zullen trouwens wel steeds zeld
zamer worden, zoodat do bezienswaardig
heid mot den tijd grooter wordt. En heeft
niet het Bisschoppelijk Museum te Haar
lem het goede voorbeeld gegeven door hel
bewaren van een oud altaar mot draaiba
ren expositietroon, gelijk men die voor
heen veelvuldig aantrof, maar welke thans
niet meer worden geplaaLst?
Men ga bepaald eens zien als do „kerk"
zal geopend wezen en bewonder dan te
vens het oude Remonstranlsche kerkinte
rieur in het nieuwe gedeelte van het mu
seum. Dit is weliswaar geen Leidschol
merkwaardigheid preekstoel en barw
ken komen uit Bloiswijk maar wie wceÉ
waar dit meubilair cor verzeild zou wo*
zen, als de Lakenhal zich er niet over had
ontfermd. Er is al meer dan genoeg ulf
het verledeno te loor gegaan.
AJO.
LEVENSWIJSHEID.
Ga tot de mier, gij luiaard, en bo*
schouw hare wegen en loer do wijsheid
kennen.
Zij heeft geen leider, noch leormocster,
noch heer; en toch bereidt zij in den zo
mer hare spijzen en verzamelt haren voor
raad in den oogsttijd.
Hoe lang, luiaard, zult gij slapen; wan
neer zult gij opstaan, uit uwen slaap?
Gij zult noch een weinig slapen, noch'
even sluimeren, noch oen oogenblik do
handen samengevouwen om te slapep:
en de armoede zal tot u komen als een
reiziger en de behoeftigheid als een ge
wapend man.
SALOMONS SPREUKEN.
Door zich van hen lo verwijderen schijnt
de afmeting van beelden kleiner to wor
den; bij do menschen wordt zo kleiner
door hen te naderen.
Het verstand gelooft van naturo en do
wil bemint van naturo; zoodat zij, bij ge
brek aan do juiste voorworpen, zich'
hechten aan valscho.
Vervulde plichten maken golukkigoi
dan vervuldo wenschen.