:rde blad
,de leidsche courant"
zaterdag 23 juli 192?
de profetieen vervuld
mi?
brieven van een
stedelander.
het liedeken van halewijn
>t. was een schoone en. gewichtige dag
in Hemel. De H. Drievuldigheid had
gehouden, want do dagen, welke
zelf door Zijne Profeten had aange-
iigd, raakten vervuld. Het werd do
dat de Verlosser van het menschelijk
icht naar de aarde zou worden gezon-
om te gaan herstellen, wat door
n en Eva zoo hopeloos was bedorven,
jj, de Zoon Gods,, was geheel bereid
wil des Vaders te volbrengen; ja, Hij
feerde naar het oogenhlik, dat Hij Zijn
ge roeping zou kunnen gaan vervul-
Immers Hij beminde het menschdom
zeer; het ging Hem zoo aan het hart,
hemel steeds maar leeg bleef, dat
menschen, die rechtvaardig geleefd
len niet konden worden toegelaten tot
lanschouwing Gods. En het was nu al
duizend jaar.
[et smachtend verlangen zagen de hei-
a in het voorgeborchte uit naar het
I® [0 van hun gevangenschap; het had
velen reeds zoo lang geduurd, en zij
iden toch hunnen God zoo getrouw ge-
id.
dam en Eva waren in een boeteslem-
g over de gevolgen van hun misdaad;
en Noil, en Abraham met geheel zijn
acht, Isaac, Jacob en Joseph; Moses
Josuü, de groote volksaanvoerders, en
Rechters, onder wie Gedeon en Sam
en de groote Samuel, en zoovele Ko-
;en., die het volk voor den Heer had-
geleid en bewaard, zooals David en
«non, dio den heerlijken Tempel, ter
van Jehova had mogen bouwen, de
rto habecsche Broeders, zij allen zagen
een niet te noemen vurigheid uit naar
tijdstip, dat zij zouden opgaan tot de
ijkheid Gods.
Satan in de hel, met al zijne volge
en trawanten, begonnen te sidde-
nu zij het einde van hun heerschappij
53 liet menschdom voelden naderen; zij
en hun meesterschap moeten verlie-
en nieuwe haat glansde op ..in de
a van Lucifer, den aanvoerder van
lielsche leger. Hij had nacht weten te
gen over de aarde, en nu begrep hij
naderen van den Verlossingszon, die
luisternissen zou verdrijven. Ook hij
raad.maar hij bleek machteloos,
zou hij doen, wat hij kon en den
[ekondigden Verlosser tegenwerken,,
el in zijn vermogen lag.
artoe had hij zijne vrienden en mede-
rs op de aarde.
de aarde. Wat oen toestand, wat
ellende aloan. Hoe waren de menschen-
n op menige plaats geheel overgege-
aan de leiding van den geest van het
id. Hij had hen gebracht in de af-
welijksto ondeugden van hebzucht en
ebt; hij had gemaakt, dat zij rond-
len in de duisternissen van het hei-
om, en dat zij de zonne van de waar-
Gods niet aanschouwden,
dslastering en roof en moord vier-
hoogtij in de plaats van Godsver-
g en eerbied voor eigendom en le-
het menschdom was in uitersten
idding was niet mogelijk, het men-
lijk geslacht scheen te zullen onder
in de werken der hel, die zij ge-
zaam aan Lucifer volbrachten,
midden van die ellende smeekten de
tvaardigen, en baden tot God: Dauwt
len van boven, en gij, wolken regent
Rechtvaardige. Zij kenden immers uit
foorspellingen der Profeten, dip zij
lig hadden gelezen en overwogen, dat
merhand de tijd, door Daniël uitge-
id, was verstreken, en dat God Zijnen
"de zou zenden. De nieuwe Adam, de
las was op komst.
i spraken zij over Hem, en menige
ie hoopte, dat Hij uit haar zou voort-
Men wist echter, dat Hij zou
ien aan den stam van Jesse, en zou
tkomen uit het geslacht van David,
Is de profeten hadden gezegd. Reden
daaraan te twijfelen had men geens-
En men bad en smeekte, en deed
5^0 en bracht offers, opdat het tijdstip
worden verhaast.
W indom den troon van God stonden de
elen geschaard; ze zagen aandachtig
of de Godheid een hunner zou uitkie-
om aan de wereld het bericht te gaan
igen, dat de verwachting zou worden
itwoord, en dat binnen bepaalden tijd
leloofde Verlosser der menschen zou
m op de wereld.
zagen den ernst dor Godheid en be
en, dat het nu gebeuren zou, wat zij
s van oudsher wisten, en dat de Zoon
God naar de streken omlaag, zou
t om het menschdom los te maken uit
lauwen van him vroegeren mede-engel
fer, die door zijn hoogmoed gevallen
in de dikke duisternis van de door
geschapen folerplaats voor hen, die
niet hadden willen dienen; en die
Cl heerschappij voerde over het ongeluk-
A-damsgeslacht.
fie zal de uitverkorene zijn, om zulk
blij bericht te gaan brengen?
d de opdracht verleend worden aan
iaëj, den strijder Gods, of misschien
f Rafaël, die reeds eenmaal op de aar-
141 rondwandelde in menschengedaante,
hegeleider van Tobias?
har wenkt de Godheid en het geldt nu
rië&, den aartsengel, wienJs haam Man
3 beteekent.
[et vromen, ingehouden tred. nadert
den Troon, en neerknielend, bedekt hij
aangezicht met zijne vleugelen, om te
«men, wat de Godheid hem heeft mee
pen.
opdracht wordt met heilige stilte
men in do rijen der Engelen, en een
2451 ae_ siddering vaart hun door de leden,
zij vernemen, dat Gabriel wordt uit-
den, evenals eenmaal tot Zacharias,
0 geboorte van een Zoon to gaan aan
een aan eene Maagd, die verloofd
met Joseph, wonend te Nazareth.
Gabriêl rijst op, hij schudt zijne vleu
gelen en spreidt ze uit, tot vliegen gereed.
Vol eerbied zien de engelenkoren hem
na, als hij omlaag zweeft, den hemel uit,
en schiet door de wolken, die hier en daar
het uitzicht belemmeren. Pijlsnel, als de
gedachte, gaat hij naar de door God aan
gewezen streek, het Heilig Land. In bet
Noordelijke gedeelte, in Galilea gekomen,
vertraagt bij zijn vlucht; bet is als zoekt
bij bet stadje tegen de heuvelen gelegen,
onbekend en zelfs veracht bij de men
schen. Zijn opdracht is te duidelijk, dhar
moet bij toch zijn, te Nazareth woont de
uitverkorene, die Moeder worden zal van
den Messias. Te Nazareth, de witte stad,
de bloem van Galilea, staat te midden van
de in de zon blinkende witte huizen, de
nederige woning van de Heilige Maagd
Maria. God had zo hem aangewezen; hij
herkent het huis.
Alvorens binnen te gaan, herhaalt hij
nog eens in zich zeiven de heerlijke woor
den, welke God hem had opgedragen te
zeggen, want vol ijver was hij, om zijn
zending stipt te vervullen.
Eerbiedig trebdt hij in en gaat naar het
vertrek, waar de Maagd zich bevindt. Het
is een eenvoudige kamer; alleen het nood
zakelijke huisraad ontdekt zijn oog; weel
de is hier geheel vreemd, integendeel, het
is hier arm.
Bij zijn binnentreden straalt een helder
licht in het vertrek, en opgeschrokken als
een schiüdelooze hinde, ziet de Maagd,
biddend neergeknield op haren bidbank
naar de nooit geziene verschijning. Zij
buigt zich diep, uit eerbied voor dien he
melgeest, dien zij terstond in hem weet, en
een heilige vreezo doortintelt haar ge
moed.
Maar dieper nog buigt do Engel Ga-
briüfl, en doet haar omhoog zien, om te
vernemen het door God meegegeven
woord: „Wees gegroet Maria, vol van ge
nade, de Heer is met U,, gezegend zijn gij
onder de vrouwen."
Met verbazing ziet de Maagd op tot den
Engel. Wat moest deze begroeting bedui
den? Wat ging er met haar geschieden?
De Engel, welbewust van zijne zending,
en kennend de nederigheid van deze telg
uit David stam, brengt haar terstond op
de hoogte van Gods eeuwig plan, en
spreekt: „Vrees niet, Maria, Gij hebt ge
nade gevonden bij God. Zie, Gij zult in
Uwen schoot ontvangen en een Zoon ter
wereld brengen. Gij zult Hem den naam
J-esus geven. Hij zal groot zijn en Zoon
des Allerhoogsten genoemd worden, de
Hoer zal Hem den troon Zijns Vaders
David geven. - Hij zal eeuwig heerschen in
het huis van Jacob, en aan Zijne heerlijk
heid zal geen einde komen."
Zoo bracht de hemelsche Bode het door
God gegeven bericht over, en met maar
al to duidelijke klaarheid begreep de
Maagd, wat God met haar voorhad; Zij
zou dan zijn de door de profeten voor
spelde, die aan de wereld zou schenken
den lang verbeiden Verlosser, den Mes
sias, den Zoon van God. Het waren im
mers de woorden, welke Maria zoo goed
kende uit de boeken van Isaias en de Ko
ningen en Daniël en do Psalmen van
haar koninklijken Voorvader David.
Maria verzonk in gepeins, en overwoog
hare aan God beloofde maagdelijkheid.
Hoe zou God deze geboorte van den Mes
sias daarmede overeenbrengen? Dat was
voor haar alsnog een geheim. Als voor
zichtige Maagd vroeg zij dan ook aan den
Engel om een verklaring, alvorens haar
toestemming te geven tot het feit, waar
op heel de schepping wachtte. Van haar
hing het af, of de Verlosser komen zou,
of niet.
Heilige geesten begrepen elkaar. On
middellijk volgt de verklaring: „De H.
Geest zal over U komen en do kracht des
Allerhoogsten zal U overschaduwen. Der
halve zal, wat uit U geboren wordt, Zoon
Gods genoemd worden.'' En tot teeken
van de waarheid zijner woorden kondigt
do Engel aan, dat ook hare nicht Elisa
beth in haren ouderdom een zoon ontvan
gen heeft.
De door God begenadigde Maagd toefde
nu geen oogenhlik met haar antwoord,
want zij begreep, dat hij God alles moge
lijk is,, en dat hare maagdelijkheid niels
zou te lijden hebben; maar dat in haar
eon groot mysterie zou plaats hebben, en
zonder dralen geeft zij het antwoord,
waarover heel de wereld van toen en van
alle eeuwen zich zou verheugen: „Mij ge
schiede naar Uw woord.''
Hel feit was daar, de menschwording
van den Zoon Gods was werkelijkheid ge
worden, en de nederige Maagd van Naza
reth was Moeder van God.
Is het te verwonderen, dat de gansche
aarde haar toejuicht, die door dit woord
Fiat aan God de gelegenheid gaf Zijne
liefde aan het menschelijk ges-lach te too-
nen door een feit, dat geen Engel zelfs
had kunnen bedenken?
En het Woord is vleesch geworden, en
het heeft onder ons gewoond.
Wie nog eenig begrip hoeft van dank
baarheid, moet wel geheel zijne ziel uit
zingen in lofliederen jegens do Maagd en
Moeder tevens, die het mogelijk maakte,
dat God ons kon verlossen uit de schuld
van Adam, en ons herstellen in het recht
op den hemel.
De Engel Gabriöl had zijn zending vol
bracht en met blijden slag wiekte hij om
hoog, terug naar het Hemelrijk, om met
nog meer kracht dan ooit to voren do glo
rie van Gods liefde te bezingen met de
koren der dienende Geesten om den troon
van den Allerhoogste geschaard.
Maria lag in aanbidding neergeknield
voor haren God, Dien zij droeg, en lang
duurde het, eer zij zich geven kon aan
haro gewone bezigheden, welke zij nu ver
richtte in onmiddellijke tegenwoordigheid
van den Zoon Gods.
X—
Woekorbes t rijding.
Een best ding!
In Don Haag heb ik indertijd met dat
bijltje ook al eens gehakt en dit kwam
mij in herinnering toen ik las, dat te Leid
den op initiatief van den Armenraad een
commissie in het leven is geroepen, welke
het brandende vraagstuk der woekerbe
strijding onderhanden zal nemen.
Een brandend vraagstuk is het, ook om
de schrijnende wonden, wélke de woeker
zijn slachtoffers toebrengt.
Ik zie ze nog bij do Haagscho commis
sie binnenkomen de bedeesde mannen en
vrouwen, die zuchtten onder den zwaren
last van rente en aflossing; geen kans
ziende om uit den greep der geldschieters
verlost te raken.
Men gelooft dit laatste misschien niet,
wijl immers per slot van rekening iedere
schuld toch gedelgd moet kunnen worden,
al kost dit soms hartebloed.
Lees dan eens bet volgende:
Een gegageerd Indisch korporaal had
zijn gagementsacte, groot 55 per kwar
taal aan een juffrouw verpand, die hem
7, zegge zeven jaar geleden daarop 42.50
geleend had, terug te betalen op den vol
genden verschijndag. De man kon dan
echter niet buiten het bedrag en ontving
daarom van de goede juffrouw, die zelf
de 55 gulden inde zij had immers de
acte opnieuw f 42.50. Dit kwam dus
neer op btealing iedere 3 maanden van
12.50 aan rente cn kosten, terwijl de
hoofdsom der schuld ad f 42.50 met ver
minderde, want bij zijn karig inkomen
kon de man aan aflossing niet denken. Eil
zoo bad bij al 7 jaren lang 4 keer f 12.50
dus in 't geheel f 350 aan zoogenaamde
renten betaald, terwijl de oorspronkelijke
schuld steeds staan bleef. De woekeraar
ster had natuurlijk geen bezwaar, den
man steeds op die wijze te blijven „helpen"
Nog een staaltje, ditmaal van een z.g.
„voorschotbank".
Iemand bad dringend 70 noodig en
deze zouden hem door de „bank" gena
diglijk worden verstrekt. Hij toekende er
voor, maar.3 maanden rente plus in-
formatiekosten werden hem afgehouden,
zoodat hij slechts 51.in handen kreeg.
Na 3 maanden kon geprolongeerd wor
den voor 6 per maand. Nadat deze lee
ning dus één jaar had geloopen, had do
geldopnemer 54 aan prolongatie be
taald voor een som van 51.maar
bleef bovendien nog f 70.schuldig.
Men zal zeggen: waarom gaan de men
schen bij zulke woekeraars hulp zoeken?
Bestaan er dan geen instellingen, wier
goede naam' een waarborg is tegen mis
bruiken?
Zeker, van deze inrichtingen zijn er
wel, maar die vragen waar zij gelijk in
hebben altijd borgen en 't is juist deze
billijke zekerbeidsstelling, wélke vele geld-
behoevenden niet kunnen geven. En ala
men dan leelijk „in de misère" zit, och,
dan pleegt men zijn troost te zoeken hij
„goede lieden" of „particuliere voorschot
banken", die geen horgen eischen wel
ke menschlievende lieden en instellingen
zich intusschen wel op andere wijze tegen
schade welen te vrijwaren, 't Kon zelfs
voorkomen dat een ongelukkige voorschot
nemer zijn in pand gegeven meubelen nog
zag verdwijnen nadat hij zijn schuld reeds
lang meende te hebben afbetaald.
Dat er heel wat beklagenswaardige
slachtoffers van den woeker zijn heb ik in
Den Haag kunnen ervaren. Onze com
missie hield wekelijks zitting in de An
na Paulownastraat en steeds waren cr
hulpzoekenden, meest lieden uit den klei
nen burgerstand, die met aarzelende stem
en tranen in de oogen hun beklag deden.
Zij hadden gehoord, dat de commissie be
reid was hulp te verleenen, wat hun een
lichtstraal was in duisteren nacht, maar
velen vroegen daarbij met aandrang, toch
voorzichtig te werk te gaan bij do afwik
keling der zaak, want o als de woekeraar
er achter kwam, dat zij waren gaan kla
gen I Dan bracht deze wellicht hun goe
den naam op straat hun goeden naam,
waarvoor zij nu reeds zoolang dat bloed
geld hadden betaald om toch voor buren
en kennissen hun ellende verborgen te
houden.
Er waren lieden hij, die om hoogst res
pectabele redenen geld noodig hadden ge
had, doch sinds het noodlottig oogenhlik,
waarop zij het loucheerden, geen rustig
oogenhlik meer doorleefden. Steeds zaten
zij in zorgen om toch maar op tijd „rente
en aflossing" bijeen to hebben om voor er
ger gevrijwaard te blijven.
't Ging geenszins altijd om groote be
dragen. Ook bij kleine leeningen weten de
woekeraars zijde te spinnen. Leent b.v.
iemand 10, terug te betalen in wckc-
lijksclie termijnen van 1.dan wordt
als rente „slechts" een dubbeltje per
week gerekend. Maar dat vertegenwoor
digt dan toch een rente van ruim 50 pet.
per jaar! Is het geleende bedrag 20 of 25
guldon, dan stijgen renten en aflossing in
gelijke verhouding, want voor minder dan
een dubbeltje per gulden in de week kan
do woekeraar het heusch niet doen hij
moet toch ook leven -en hij kan zijn
goeie ge]d wezenlijk zoo lang niet missen!
0 wee, de leener, die tijdelijk niet bij
machte is, af te lossen! Hij moet toch
minstens de „rento" blijven betalen, an
ders loopt de schuld daarmede op. Iemand
had 35 geleend, per week af te lossen
met ƒ2.50 plus een rente van „slechts"
een kwartje, wat zoowaar een goeiigheid
was. Toen de man f 27.50 had afbetaald,
was hij door ziekte gedurende een vol jaar
niet in staat af te lossen. Toch ging de
rente van een kwartje door cn betaalde
dus op een schuld van f 7.50 niet minder
dan 13.aan rente.
Eigenlijk ongelooflijk, nietwaar!
En dan to bedenken, dnt de plegers van
zulke „liefdewerken" veelal in volksbuur
ten wonen, waar zij door hun klanten uit
vrees voor schandaal en op hoop van blij
vende „hulp" met eerbied worden be
handeld en soms nog met geschenken ver
wend. Do stakkers heseffen vaak niet, hoe
Men kent allen do sago van de Loreley.
Men: weet de Loreley is een rots aan den:
Rijn. waarin men met cenige fantasie de
gedaante eener vrouw kan herkennen. Op
deze rots zat invrooger tijdon een schoone
jonkvrouw, een watergeest, die door haar
schoon gezang en spol spelevarende kna
pen onweerstaanbaar aantrok tot de
boot tegen de rotsen sloeg en de argolooze
jongeling zijn dood in het bruisend© wa
ter vond. Een dergelijke legende wordt
verteld van Radbouds Eyla, de legen
darische dochter van den Friezenkoning,
die in de buurt van het Roode Klif bij
Stavoren op dezelfde wijze door haar ge
zang knapen in zee lokte en deed ver
drinken.
Men herinnert zich ook, hoe de Sire
nen of zeemeerminnen in de Straat van
Messina de niets kwaad vermoedende
schepelingen deden verzwelgen door de
draaikolken van Scylla en Gharihdus.
Friedrich de la Motto Fouque vertelt
een zeer onderhoudend en po'Kisch
sprookje van de watergeest Undino, waar
naar Albert Lortzing een boeiende opera
heeft geschreven, nadat een dergelijke
compositie van Amadous Hoffman verlo
ren is geraakt. Overigerus is doze Undine
niet zoo valsch-kwaadaardig als haar
soortgenoten, maar een lieflijke verschij
ning, die zich na allerlei avonturen oplost
in het zilverig ruischen van een beek.
Het geloof aan watergeesten, die het ge
woonlijk met den mensch niet zoo heel erg
goed meenden, zat er bij de heidenen diep
in, waarschijnlijk een verschijnsel van
animisme, het geloot dat de geheele na
tuur bezield is.
Men geloofde ook aan mannelijke wa
tergeesten en die maakten er meer hun
werk van vrouwen in het verderf te stor
ten. We denken aan den Zweedschen
„Stromkarl'' wat we kunnen vertalen door
„rivierkerel", die door do toovermacht
van zijn gezang allerlei bovennatuurlijke
dingen van Halewijn, dio door de wonder
bare macht van zijn lied de maagden
noodzaakt hem te volgen, waarna hij ze
vermoordt.
Een soort Blauwbaard dus.
Eindelijk evenwel slaat het uur der ge
rechtigheid. Het is zeer merkwaardig, dal
in de oude volkssagen en sprookjes altijd
het uiteinde verzoenend is. Denk maar
aan Roodkapje, aan Sneeuwwitje, Klein
Duimpje, Asscliepoes, De wolf en de zeven
geitjes.
Ik meen hierop reéds vroeger opmerk
zaam te hebben gemaakt in een mijner
artikelen over de „Voorgeschiedenis onzer
Letterkunde".
Het verhaal van Halewijn is geheel
naar den trant der oude Balladen-epiek.
Het plaatst ons in eens midden in de si
tuatie:
Heer Haldewijn zong een liodokijn
Al wio dat hoorde wou bij hem zijn
Een koningskind hoort het tooverlied
van Halewijn. Zij wordt onweerstaanbaar
aangelokt, maar bezit tevens zooveel
nuchterheid van oordeel, dat zij besluit aan
het vrouwenmoorden voor goed een einde
te maken. Achtereenvolgens wendt zij zich
tot haar vader, moeder en zuster om den
zanger te mogen volgen. Maar deze wei
geren. Tenslotte wendt zij zich tot haar
broeder en deze geeft zijn toestemming.
Op de allersierlijksto wijze kleedt zij zich,
neemt het beste paard uit den stal en
vertrekt.
Vroolijk rijdt zij door het bosch en ont
moet weldra den zanger, dien zij volgt.
Nadat zij oemigen tijd gereden hebben,
komen zij aan een galgenveld, waar tal
van slachtoffers hangen. Halewijn deelt
haar mede, dat het ook haar lot is daar te
zullen hangen. Maar zij mag zelf do wijze
uitkiezen waarop zij ter dood zal worden
gebracht. Goed, zegt ze, dan kies ik
zwaard. Maar gij moet uw opperkleed uifr
trekken. Hot zou allicht bevlekt worde*
loor mijn bloed. Terwijl Halewijn bezig Lat,
zich van zijn opperkleed te ontdooft
grijpt zij het zwaard en houwt hem mei
één slag het hoofd af. Nog is het met Ho-
lewijns tooverkunsten niet gedaan. Ho$
hoofd begint te spreken on vraagt haai^
op den horen te blazen. Zij is zoo ver
standig te weigeren. Daarna vraagt het
hoofd zalf aan do roode halswondo te
strijken. Ook dat deed zo niet. Toen 11am
ze het hoofd en wiesch hot. in een bron.
Met het hoofd in haar kleed reed zij zin
gend naar het kasteel terug en toonde dat
zij Halewijn verslagen had.
De litteratuur is een spiegel van den
tijd. En daarom mogen we do Nederland-
fiche bewerking van do sage ook zees:
vroeg plaatsen.
Dat een koningsdochter een afgehouwen
hoofd aan een bron wascht en daarna
in haar voorschoot bergt om het mede te
nemen, w st op een wreedheid, waaraan
slechts de vroeg-middoleeuwsche monsoh
geen aanstoot nam.
Vorder wijst ook ue uiterlijke vorm vau
het lied op hoogen ouderdom.
In de eerste plaats do bouw der twee
regelige strophen, soms afgewissold mot
strophen van drie regels. In de tweede
plaats de typisch epische verhaaltrant,
do volo woordelijke herhalingen in don gc-
sprektrant; de vorm der vragen en ant
woorden van verschillendo strophen; on
eindelijk het rijmschema, dat herhaalde
lijk assonneerend is: d.iv.z. alleen de klin
kers rijmen; b.v. gaet, bcwaert, draegt;
lyvo, zyde; rok, knop; galge, zalve, hals.
Soms komt drie maal het zelfde rijmwoord
voor.
Men lette op al deze kenmerken, wan
neer ik de volgende maal deze Ballade
publiceer.
Halewijn is een naam, die over het ge
heele Germaansche taalgebied in de Mid
deleeuwen lierh aaldel ijk voorkomt in ver
schillende liederen en bijna altijd is hij
een roover, of iets van dien aard.
De Gebroeders Grimmo, Jacob en Wil
helm die do bekende sprookjesverzameling
hebben uigegeven en ontzettend veel stu
die van oude folklore en herinneringen
aan het Germaansche heidendom hebben
gemaakt, meenen, dat Halewijn op ecno
of andere wijze een verschijningsvorm ia
van den oppergod Wodan, die soms ook
raro streken op zijn kompas had.
Eigenaardig is, dat die oude volksgo^
den en nikkers en watergeesten door do
volksverbeelding werden vennenschelijkt
en dan maakto men er natuurlijk in do
Middeleeuwen een roofridder van.
In onzen lijd gelooft men niet zoo erg
rneor aan boosaardige watergeesten en
toch kunt u in sommige strekon van ons
land nog herinneringen aan oude folks-
geloof vinden. In sommigo streken wor
den kinderen gewaarschuwd niet te dicht
bij 't water to komen: „want er zit een
Bullebak in do sloo''. In Overijssel maakt
men op het platteland kinderen nog wel
bang met de „Watersnaak'1.
Er is nog oen andere zijdo aan het lied
van Halewijn. Men weet, dat in do Mid
deleeuwen melaatschheid in deze streken
nog al veel voorkwam. En nu wilde het
volksgeloof, dat oen Melaatsche van zijn
gruwelijko kwaal genezen kon, wanneer li ij
zich wiesch mot het bloed van oon rei no
maagd. Het is niet onmogelijk dat in het
verhaal van Ilalewijn ook deze gedachte
een plaats bekleedt. Er is dus in de Ha-
lewijnsage een mythisch elemont en het
historisch verschijnsel, dat melaat
sche ridders ongerepto jonkvrouwen ver
moordden, om zich door het maagden
bloed te reinigen.
zij uitgezogen en uitgeperst worden.
In het „Tijdschrift voor Armenzorg
en kinderbescherming" las ik eens, dat
sommige „voorschotbanken" nog niet te
vreden met de woekerrente, de leeners bo
vendien dwingen zich te verzekeren bij
een daartoe aangewezen zoogenaamd) be
grafenisfonds. Het bedrag, dat op deze
wijze ook nog aan de maatschappij wordt
betaald, is voor de „geholpen" klant ver
loren geld, want zoodra do schuld is
afgelost bedankt hij ook voor do verzeke
ring, welke hij immers eigenlijk niet ver
koos te hebben. Inmiddels was hij dubbel
geplukt!
Volgens genoemd tijdschrift hebben ne-
gocianten zonder bedrijfskapitaal vaak
een Vasten geldschicten, die hun b.v. 20
leent voor het doen van inkoopen, doch
hun slechts f 17.50 in handen geeft, met
verplichting de volle twintig terug te be
talen, zoodra de waar is verkocht, op
straffe van anders niet moer „geholpen" to
worden. Gesteld dat wekelijks zoo'n
transactie plaats heeft, dan maakt do
goeie geldschieter een rontetje van maar
eventjes 740 pet. per jaar.
Ten slotte nog een staaltje van woeker
in 't groot. Iemand schreef op een adver
tentie van een voorschotbank; hij had
1500 noodig. Het antwoord luidde, dat
hij zou geholpen worden, maar.dan
moest hij 2280 aanvragen. Dit werd hem
als volgt voorgerekend:
„Indien de informatiën omtrcmt u en
uw borgen goed zijn, ben ik bereid een
crediet voor u in behandeling te nemen
groot 2280 voor 2 jaren met driemaan-
delijksche aflossingen van 285 cn met
vooruitbetaling, bij liet sluiten der over
eenkomst, der navolgende rento en kosten,
te weten als volgt: f 228 aan rente; f 106
aan administratiekosten; ƒ228 aan risi
co-premie; 228 aan afsluitprovisie, al-
zoo totaal 790 aan rente en kosten. Kunt
u zich hiermede vereenigen, dan verneem
ik wel iets naders van u.
„Inmiddels hoogachtend, enz."
Men moet wel totaal geen uitweg meer
zien, om op zoo'n schrijven in to gaan.
Met den ontvanger van den brief was 't
zoover nog niet gekomen, zoodat hij de
missive eenvoudig publiceerde (in de „N.
R. Crt."). Dat ze werd verzonden in ant
woord op een aanvrage, doet intusschen
wel vermoeden, dat er soms succes moo
werd bereikt. Arme crediet nemers!
Om terug te komen op do menschen, die
in de ITaagschc Anna Paulownastraat
hun beklag kwamen doen, na onderzoek
werd hun aangelegenheid toevertrouwd
aan een gewone bankinstelling, welke zich
daartoo bereid had verklaard en do zaak
met den woekeraar vor hen afwikkelde,
onder borgstelling het daartoe bcnoodigdo
bedrag verstrekkend. De aldus geredde
lieden konden dan verder rustig afbeta
len, wa't hun oen groote opluchting placht
to wezen.
Do Nederlandsche wetgeving is niet
kras genoeg op het gebied der woekerbo;
slrijding. Al moge het waar wezen, dat
men met listig gestelde contracten do bes-
to wetsbepalingen wel eens ontduiken kan,
meerdere buitonlandscho wetgevers, met
name in Duitschland. Frankrijk, Enge
land, Oostenrijk cn België, hebben toch'
hun krachten aan do beteugeling v.in doi}.
woeker gewijd en dit noodlottig bedrijf
groote belemmeringen in don weg weten to
leggen. Het Duitscho Burgerlijk Wetboek
bevat zelfs een artikel, op grond waar
van woekercontracten nietig kunnen wor
den verklaard.
Het lijkt mo hier de plaats om nog eens
erkentelijk in herinnering to brongen, dat
minister E. R. H. Regout z.g. indertijd met
zijn „Pandhuiswei" paal en perk heeft
gesteld aan do misbruiken der particulier
ro pandjeshuizen, meer bekend toon on<i
dor don schoonklinkcnden naam: „huizen
van verkoop met recht van wederinkoop",
wolk recht onbegrijpelijk duur placht td
zijn.
Inmiddels zij de Leidsche commissie voel
succes toegewenscht bij haar arbeid, welke
volcn ten zegen kan wezen.
AJO.
Tracht wijsheid te vorkrijgen, want zij
is heter dan goud; tracht kennis lo ver
werven, want zij is kostelijker dan zilver.
B. der Spreuken XVII. 1.6.
Het goede maakt geen gerucht en h^
gerucht doet geen goed.