:rde blad ,de leidsche courant" zaterdag 23 juli 192? de profetieen vervuld mi? brieven van een stedelander. het liedeken van halewijn >t. was een schoone en. gewichtige dag in Hemel. De H. Drievuldigheid had gehouden, want do dagen, welke zelf door Zijne Profeten had aange- iigd, raakten vervuld. Het werd do dat de Verlosser van het menschelijk icht naar de aarde zou worden gezon- om te gaan herstellen, wat door n en Eva zoo hopeloos was bedorven, jj, de Zoon Gods,, was geheel bereid wil des Vaders te volbrengen; ja, Hij feerde naar het oogenhlik, dat Hij Zijn ge roeping zou kunnen gaan vervul- Immers Hij beminde het menschdom zeer; het ging Hem zoo aan het hart, hemel steeds maar leeg bleef, dat menschen, die rechtvaardig geleefd len niet konden worden toegelaten tot lanschouwing Gods. En het was nu al duizend jaar. [et smachtend verlangen zagen de hei- a in het voorgeborchte uit naar het I® [0 van hun gevangenschap; het had velen reeds zoo lang geduurd, en zij iden toch hunnen God zoo getrouw ge- id. dam en Eva waren in een boeteslem- g over de gevolgen van hun misdaad; en Noil, en Abraham met geheel zijn acht, Isaac, Jacob en Joseph; Moses Josuü, de groote volksaanvoerders, en Rechters, onder wie Gedeon en Sam en de groote Samuel, en zoovele Ko- ;en., die het volk voor den Heer had- geleid en bewaard, zooals David en «non, dio den heerlijken Tempel, ter van Jehova had mogen bouwen, de rto habecsche Broeders, zij allen zagen een niet te noemen vurigheid uit naar tijdstip, dat zij zouden opgaan tot de ijkheid Gods. Satan in de hel, met al zijne volge en trawanten, begonnen te sidde- nu zij het einde van hun heerschappij 53 liet menschdom voelden naderen; zij en hun meesterschap moeten verlie- en nieuwe haat glansde op ..in de a van Lucifer, den aanvoerder van lielsche leger. Hij had nacht weten te gen over de aarde, en nu begrep hij naderen van den Verlossingszon, die luisternissen zou verdrijven. Ook hij raad.maar hij bleek machteloos, zou hij doen, wat hij kon en den [ekondigden Verlosser tegenwerken,, el in zijn vermogen lag. artoe had hij zijne vrienden en mede- rs op de aarde. de aarde. Wat oen toestand, wat ellende aloan. Hoe waren de menschen- n op menige plaats geheel overgege- aan de leiding van den geest van het id. Hij had hen gebracht in de af- welijksto ondeugden van hebzucht en ebt; hij had gemaakt, dat zij rond- len in de duisternissen van het hei- om, en dat zij de zonne van de waar- Gods niet aanschouwden, dslastering en roof en moord vier- hoogtij in de plaats van Godsver- g en eerbied voor eigendom en le- het menschdom was in uitersten idding was niet mogelijk, het men- lijk geslacht scheen te zullen onder in de werken der hel, die zij ge- zaam aan Lucifer volbrachten, midden van die ellende smeekten de tvaardigen, en baden tot God: Dauwt len van boven, en gij, wolken regent Rechtvaardige. Zij kenden immers uit foorspellingen der Profeten, dip zij lig hadden gelezen en overwogen, dat merhand de tijd, door Daniël uitge- id, was verstreken, en dat God Zijnen "de zou zenden. De nieuwe Adam, de las was op komst. i spraken zij over Hem, en menige ie hoopte, dat Hij uit haar zou voort- Men wist echter, dat Hij zou ien aan den stam van Jesse, en zou tkomen uit het geslacht van David, Is de profeten hadden gezegd. Reden daaraan te twijfelen had men geens- En men bad en smeekte, en deed 5^0 en bracht offers, opdat het tijdstip worden verhaast. W indom den troon van God stonden de elen geschaard; ze zagen aandachtig of de Godheid een hunner zou uitkie- om aan de wereld het bericht te gaan igen, dat de verwachting zou worden itwoord, en dat binnen bepaalden tijd leloofde Verlosser der menschen zou m op de wereld. zagen den ernst dor Godheid en be en, dat het nu gebeuren zou, wat zij s van oudsher wisten, en dat de Zoon God naar de streken omlaag, zou t om het menschdom los te maken uit lauwen van him vroegeren mede-engel fer, die door zijn hoogmoed gevallen in de dikke duisternis van de door geschapen folerplaats voor hen, die niet hadden willen dienen; en die Cl heerschappij voerde over het ongeluk- A-damsgeslacht. fie zal de uitverkorene zijn, om zulk blij bericht te gaan brengen? d de opdracht verleend worden aan iaëj, den strijder Gods, of misschien f Rafaël, die reeds eenmaal op de aar- 141 rondwandelde in menschengedaante, hegeleider van Tobias? har wenkt de Godheid en het geldt nu rië&, den aartsengel, wienJs haam Man 3 beteekent. [et vromen, ingehouden tred. nadert den Troon, en neerknielend, bedekt hij aangezicht met zijne vleugelen, om te «men, wat de Godheid hem heeft mee pen. opdracht wordt met heilige stilte men in do rijen der Engelen, en een 2451 ae_ siddering vaart hun door de leden, zij vernemen, dat Gabriel wordt uit- den, evenals eenmaal tot Zacharias, 0 geboorte van een Zoon to gaan aan een aan eene Maagd, die verloofd met Joseph, wonend te Nazareth. Gabriêl rijst op, hij schudt zijne vleu gelen en spreidt ze uit, tot vliegen gereed. Vol eerbied zien de engelenkoren hem na, als hij omlaag zweeft, den hemel uit, en schiet door de wolken, die hier en daar het uitzicht belemmeren. Pijlsnel, als de gedachte, gaat hij naar de door God aan gewezen streek, het Heilig Land. In bet Noordelijke gedeelte, in Galilea gekomen, vertraagt bij zijn vlucht; bet is als zoekt bij bet stadje tegen de heuvelen gelegen, onbekend en zelfs veracht bij de men schen. Zijn opdracht is te duidelijk, dhar moet bij toch zijn, te Nazareth woont de uitverkorene, die Moeder worden zal van den Messias. Te Nazareth, de witte stad, de bloem van Galilea, staat te midden van de in de zon blinkende witte huizen, de nederige woning van de Heilige Maagd Maria. God had zo hem aangewezen; hij herkent het huis. Alvorens binnen te gaan, herhaalt hij nog eens in zich zeiven de heerlijke woor den, welke God hem had opgedragen te zeggen, want vol ijver was hij, om zijn zending stipt te vervullen. Eerbiedig trebdt hij in en gaat naar het vertrek, waar de Maagd zich bevindt. Het is een eenvoudige kamer; alleen het nood zakelijke huisraad ontdekt zijn oog; weel de is hier geheel vreemd, integendeel, het is hier arm. Bij zijn binnentreden straalt een helder licht in het vertrek, en opgeschrokken als een schiüdelooze hinde, ziet de Maagd, biddend neergeknield op haren bidbank naar de nooit geziene verschijning. Zij buigt zich diep, uit eerbied voor dien he melgeest, dien zij terstond in hem weet, en een heilige vreezo doortintelt haar ge moed. Maar dieper nog buigt do Engel Ga- briüfl, en doet haar omhoog zien, om te vernemen het door God meegegeven woord: „Wees gegroet Maria, vol van ge nade, de Heer is met U,, gezegend zijn gij onder de vrouwen." Met verbazing ziet de Maagd op tot den Engel. Wat moest deze begroeting bedui den? Wat ging er met haar geschieden? De Engel, welbewust van zijne zending, en kennend de nederigheid van deze telg uit David stam, brengt haar terstond op de hoogte van Gods eeuwig plan, en spreekt: „Vrees niet, Maria, Gij hebt ge nade gevonden bij God. Zie, Gij zult in Uwen schoot ontvangen en een Zoon ter wereld brengen. Gij zult Hem den naam J-esus geven. Hij zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, de Hoer zal Hem den troon Zijns Vaders David geven. - Hij zal eeuwig heerschen in het huis van Jacob, en aan Zijne heerlijk heid zal geen einde komen." Zoo bracht de hemelsche Bode het door God gegeven bericht over, en met maar al to duidelijke klaarheid begreep de Maagd, wat God met haar voorhad; Zij zou dan zijn de door de profeten voor spelde, die aan de wereld zou schenken den lang verbeiden Verlosser, den Mes sias, den Zoon van God. Het waren im mers de woorden, welke Maria zoo goed kende uit de boeken van Isaias en de Ko ningen en Daniël en do Psalmen van haar koninklijken Voorvader David. Maria verzonk in gepeins, en overwoog hare aan God beloofde maagdelijkheid. Hoe zou God deze geboorte van den Mes sias daarmede overeenbrengen? Dat was voor haar alsnog een geheim. Als voor zichtige Maagd vroeg zij dan ook aan den Engel om een verklaring, alvorens haar toestemming te geven tot het feit, waar op heel de schepping wachtte. Van haar hing het af, of de Verlosser komen zou, of niet. Heilige geesten begrepen elkaar. On middellijk volgt de verklaring: „De H. Geest zal over U komen en do kracht des Allerhoogsten zal U overschaduwen. Der halve zal, wat uit U geboren wordt, Zoon Gods genoemd worden.'' En tot teeken van de waarheid zijner woorden kondigt do Engel aan, dat ook hare nicht Elisa beth in haren ouderdom een zoon ontvan gen heeft. De door God begenadigde Maagd toefde nu geen oogenhlik met haar antwoord, want zij begreep, dat hij God alles moge lijk is,, en dat hare maagdelijkheid niels zou te lijden hebben; maar dat in haar eon groot mysterie zou plaats hebben, en zonder dralen geeft zij het antwoord, waarover heel de wereld van toen en van alle eeuwen zich zou verheugen: „Mij ge schiede naar Uw woord.'' Hel feit was daar, de menschwording van den Zoon Gods was werkelijkheid ge worden, en de nederige Maagd van Naza reth was Moeder van God. Is het te verwonderen, dat de gansche aarde haar toejuicht, die door dit woord Fiat aan God de gelegenheid gaf Zijne liefde aan het menschelijk ges-lach te too- nen door een feit, dat geen Engel zelfs had kunnen bedenken? En het Woord is vleesch geworden, en het heeft onder ons gewoond. Wie nog eenig begrip hoeft van dank baarheid, moet wel geheel zijne ziel uit zingen in lofliederen jegens do Maagd en Moeder tevens, die het mogelijk maakte, dat God ons kon verlossen uit de schuld van Adam, en ons herstellen in het recht op den hemel. De Engel Gabriöl had zijn zending vol bracht en met blijden slag wiekte hij om hoog, terug naar het Hemelrijk, om met nog meer kracht dan ooit to voren do glo rie van Gods liefde te bezingen met de koren der dienende Geesten om den troon van den Allerhoogste geschaard. Maria lag in aanbidding neergeknield voor haren God, Dien zij droeg, en lang duurde het, eer zij zich geven kon aan haro gewone bezigheden, welke zij nu ver richtte in onmiddellijke tegenwoordigheid van den Zoon Gods. X— Woekorbes t rijding. Een best ding! In Don Haag heb ik indertijd met dat bijltje ook al eens gehakt en dit kwam mij in herinnering toen ik las, dat te Leid den op initiatief van den Armenraad een commissie in het leven is geroepen, welke het brandende vraagstuk der woekerbe strijding onderhanden zal nemen. Een brandend vraagstuk is het, ook om de schrijnende wonden, wélke de woeker zijn slachtoffers toebrengt. Ik zie ze nog bij do Haagscho commis sie binnenkomen de bedeesde mannen en vrouwen, die zuchtten onder den zwaren last van rente en aflossing; geen kans ziende om uit den greep der geldschieters verlost te raken. Men gelooft dit laatste misschien niet, wijl immers per slot van rekening iedere schuld toch gedelgd moet kunnen worden, al kost dit soms hartebloed. Lees dan eens bet volgende: Een gegageerd Indisch korporaal had zijn gagementsacte, groot 55 per kwar taal aan een juffrouw verpand, die hem 7, zegge zeven jaar geleden daarop 42.50 geleend had, terug te betalen op den vol genden verschijndag. De man kon dan echter niet buiten het bedrag en ontving daarom van de goede juffrouw, die zelf de 55 gulden inde zij had immers de acte opnieuw f 42.50. Dit kwam dus neer op btealing iedere 3 maanden van 12.50 aan rente cn kosten, terwijl de hoofdsom der schuld ad f 42.50 met ver minderde, want bij zijn karig inkomen kon de man aan aflossing niet denken. Eil zoo bad bij al 7 jaren lang 4 keer f 12.50 dus in 't geheel f 350 aan zoogenaamde renten betaald, terwijl de oorspronkelijke schuld steeds staan bleef. De woekeraar ster had natuurlijk geen bezwaar, den man steeds op die wijze te blijven „helpen" Nog een staaltje, ditmaal van een z.g. „voorschotbank". Iemand bad dringend 70 noodig en deze zouden hem door de „bank" gena diglijk worden verstrekt. Hij toekende er voor, maar.3 maanden rente plus in- formatiekosten werden hem afgehouden, zoodat hij slechts 51.in handen kreeg. Na 3 maanden kon geprolongeerd wor den voor 6 per maand. Nadat deze lee ning dus één jaar had geloopen, had do geldopnemer 54 aan prolongatie be taald voor een som van 51.maar bleef bovendien nog f 70.schuldig. Men zal zeggen: waarom gaan de men schen bij zulke woekeraars hulp zoeken? Bestaan er dan geen instellingen, wier goede naam' een waarborg is tegen mis bruiken? Zeker, van deze inrichtingen zijn er wel, maar die vragen waar zij gelijk in hebben altijd borgen en 't is juist deze billijke zekerbeidsstelling, wélke vele geld- behoevenden niet kunnen geven. En ala men dan leelijk „in de misère" zit, och, dan pleegt men zijn troost te zoeken hij „goede lieden" of „particuliere voorschot banken", die geen horgen eischen wel ke menschlievende lieden en instellingen zich intusschen wel op andere wijze tegen schade welen te vrijwaren, 't Kon zelfs voorkomen dat een ongelukkige voorschot nemer zijn in pand gegeven meubelen nog zag verdwijnen nadat hij zijn schuld reeds lang meende te hebben afbetaald. Dat er heel wat beklagenswaardige slachtoffers van den woeker zijn heb ik in Den Haag kunnen ervaren. Onze com missie hield wekelijks zitting in de An na Paulownastraat en steeds waren cr hulpzoekenden, meest lieden uit den klei nen burgerstand, die met aarzelende stem en tranen in de oogen hun beklag deden. Zij hadden gehoord, dat de commissie be reid was hulp te verleenen, wat hun een lichtstraal was in duisteren nacht, maar velen vroegen daarbij met aandrang, toch voorzichtig te werk te gaan bij do afwik keling der zaak, want o als de woekeraar er achter kwam, dat zij waren gaan kla gen I Dan bracht deze wellicht hun goe den naam op straat hun goeden naam, waarvoor zij nu reeds zoolang dat bloed geld hadden betaald om toch voor buren en kennissen hun ellende verborgen te houden. Er waren lieden hij, die om hoogst res pectabele redenen geld noodig hadden ge had, doch sinds het noodlottig oogenhlik, waarop zij het loucheerden, geen rustig oogenhlik meer doorleefden. Steeds zaten zij in zorgen om toch maar op tijd „rente en aflossing" bijeen to hebben om voor er ger gevrijwaard te blijven. 't Ging geenszins altijd om groote be dragen. Ook bij kleine leeningen weten de woekeraars zijde te spinnen. Leent b.v. iemand 10, terug te betalen in wckc- lijksclie termijnen van 1.dan wordt als rente „slechts" een dubbeltje per week gerekend. Maar dat vertegenwoor digt dan toch een rente van ruim 50 pet. per jaar! Is het geleende bedrag 20 of 25 guldon, dan stijgen renten en aflossing in gelijke verhouding, want voor minder dan een dubbeltje per gulden in de week kan do woekeraar het heusch niet doen hij moet toch ook leven -en hij kan zijn goeie ge]d wezenlijk zoo lang niet missen! 0 wee, de leener, die tijdelijk niet bij machte is, af te lossen! Hij moet toch minstens de „rento" blijven betalen, an ders loopt de schuld daarmede op. Iemand had 35 geleend, per week af te lossen met ƒ2.50 plus een rente van „slechts" een kwartje, wat zoowaar een goeiigheid was. Toen de man f 27.50 had afbetaald, was hij door ziekte gedurende een vol jaar niet in staat af te lossen. Toch ging de rente van een kwartje door cn betaalde dus op een schuld van f 7.50 niet minder dan 13.aan rente. Eigenlijk ongelooflijk, nietwaar! En dan to bedenken, dnt de plegers van zulke „liefdewerken" veelal in volksbuur ten wonen, waar zij door hun klanten uit vrees voor schandaal en op hoop van blij vende „hulp" met eerbied worden be handeld en soms nog met geschenken ver wend. Do stakkers heseffen vaak niet, hoe Men kent allen do sago van de Loreley. Men: weet de Loreley is een rots aan den: Rijn. waarin men met cenige fantasie de gedaante eener vrouw kan herkennen. Op deze rots zat invrooger tijdon een schoone jonkvrouw, een watergeest, die door haar schoon gezang en spol spelevarende kna pen onweerstaanbaar aantrok tot de boot tegen de rotsen sloeg en de argolooze jongeling zijn dood in het bruisend© wa ter vond. Een dergelijke legende wordt verteld van Radbouds Eyla, de legen darische dochter van den Friezenkoning, die in de buurt van het Roode Klif bij Stavoren op dezelfde wijze door haar ge zang knapen in zee lokte en deed ver drinken. Men herinnert zich ook, hoe de Sire nen of zeemeerminnen in de Straat van Messina de niets kwaad vermoedende schepelingen deden verzwelgen door de draaikolken van Scylla en Gharihdus. Friedrich de la Motto Fouque vertelt een zeer onderhoudend en po'Kisch sprookje van de watergeest Undino, waar naar Albert Lortzing een boeiende opera heeft geschreven, nadat een dergelijke compositie van Amadous Hoffman verlo ren is geraakt. Overigerus is doze Undine niet zoo valsch-kwaadaardig als haar soortgenoten, maar een lieflijke verschij ning, die zich na allerlei avonturen oplost in het zilverig ruischen van een beek. Het geloof aan watergeesten, die het ge woonlijk met den mensch niet zoo heel erg goed meenden, zat er bij de heidenen diep in, waarschijnlijk een verschijnsel van animisme, het geloot dat de geheele na tuur bezield is. Men geloofde ook aan mannelijke wa tergeesten en die maakten er meer hun werk van vrouwen in het verderf te stor ten. We denken aan den Zweedschen „Stromkarl'' wat we kunnen vertalen door „rivierkerel", die door do toovermacht van zijn gezang allerlei bovennatuurlijke dingen van Halewijn, dio door de wonder bare macht van zijn lied de maagden noodzaakt hem te volgen, waarna hij ze vermoordt. Een soort Blauwbaard dus. Eindelijk evenwel slaat het uur der ge rechtigheid. Het is zeer merkwaardig, dal in de oude volkssagen en sprookjes altijd het uiteinde verzoenend is. Denk maar aan Roodkapje, aan Sneeuwwitje, Klein Duimpje, Asscliepoes, De wolf en de zeven geitjes. Ik meen hierop reéds vroeger opmerk zaam te hebben gemaakt in een mijner artikelen over de „Voorgeschiedenis onzer Letterkunde". Het verhaal van Halewijn is geheel naar den trant der oude Balladen-epiek. Het plaatst ons in eens midden in de si tuatie: Heer Haldewijn zong een liodokijn Al wio dat hoorde wou bij hem zijn Een koningskind hoort het tooverlied van Halewijn. Zij wordt onweerstaanbaar aangelokt, maar bezit tevens zooveel nuchterheid van oordeel, dat zij besluit aan het vrouwenmoorden voor goed een einde te maken. Achtereenvolgens wendt zij zich tot haar vader, moeder en zuster om den zanger te mogen volgen. Maar deze wei geren. Tenslotte wendt zij zich tot haar broeder en deze geeft zijn toestemming. Op de allersierlijksto wijze kleedt zij zich, neemt het beste paard uit den stal en vertrekt. Vroolijk rijdt zij door het bosch en ont moet weldra den zanger, dien zij volgt. Nadat zij oemigen tijd gereden hebben, komen zij aan een galgenveld, waar tal van slachtoffers hangen. Halewijn deelt haar mede, dat het ook haar lot is daar te zullen hangen. Maar zij mag zelf do wijze uitkiezen waarop zij ter dood zal worden gebracht. Goed, zegt ze, dan kies ik zwaard. Maar gij moet uw opperkleed uifr trekken. Hot zou allicht bevlekt worde* loor mijn bloed. Terwijl Halewijn bezig Lat, zich van zijn opperkleed te ontdooft grijpt zij het zwaard en houwt hem mei één slag het hoofd af. Nog is het met Ho- lewijns tooverkunsten niet gedaan. Ho$ hoofd begint te spreken on vraagt haai^ op den horen te blazen. Zij is zoo ver standig te weigeren. Daarna vraagt het hoofd zalf aan do roode halswondo te strijken. Ook dat deed zo niet. Toen 11am ze het hoofd en wiesch hot. in een bron. Met het hoofd in haar kleed reed zij zin gend naar het kasteel terug en toonde dat zij Halewijn verslagen had. De litteratuur is een spiegel van den tijd. En daarom mogen we do Nederland- fiche bewerking van do sage ook zees: vroeg plaatsen. Dat een koningsdochter een afgehouwen hoofd aan een bron wascht en daarna in haar voorschoot bergt om het mede te nemen, w st op een wreedheid, waaraan slechts de vroeg-middoleeuwsche monsoh geen aanstoot nam. Vorder wijst ook ue uiterlijke vorm vau het lied op hoogen ouderdom. In de eerste plaats do bouw der twee regelige strophen, soms afgewissold mot strophen van drie regels. In de tweede plaats de typisch epische verhaaltrant, do volo woordelijke herhalingen in don gc- sprektrant; de vorm der vragen en ant woorden van verschillendo strophen; on eindelijk het rijmschema, dat herhaalde lijk assonneerend is: d.iv.z. alleen de klin kers rijmen; b.v. gaet, bcwaert, draegt; lyvo, zyde; rok, knop; galge, zalve, hals. Soms komt drie maal het zelfde rijmwoord voor. Men lette op al deze kenmerken, wan neer ik de volgende maal deze Ballade publiceer. Halewijn is een naam, die over het ge heele Germaansche taalgebied in de Mid deleeuwen lierh aaldel ijk voorkomt in ver schillende liederen en bijna altijd is hij een roover, of iets van dien aard. De Gebroeders Grimmo, Jacob en Wil helm die do bekende sprookjesverzameling hebben uigegeven en ontzettend veel stu die van oude folklore en herinneringen aan het Germaansche heidendom hebben gemaakt, meenen, dat Halewijn op ecno of andere wijze een verschijningsvorm ia van den oppergod Wodan, die soms ook raro streken op zijn kompas had. Eigenaardig is, dat die oude volksgo^ den en nikkers en watergeesten door do volksverbeelding werden vennenschelijkt en dan maakto men er natuurlijk in do Middeleeuwen een roofridder van. In onzen lijd gelooft men niet zoo erg rneor aan boosaardige watergeesten en toch kunt u in sommige strekon van ons land nog herinneringen aan oude folks- geloof vinden. In sommigo streken wor den kinderen gewaarschuwd niet te dicht bij 't water to komen: „want er zit een Bullebak in do sloo''. In Overijssel maakt men op het platteland kinderen nog wel bang met de „Watersnaak'1. Er is nog oen andere zijdo aan het lied van Halewijn. Men weet, dat in do Mid deleeuwen melaatschheid in deze streken nog al veel voorkwam. En nu wilde het volksgeloof, dat oen Melaatsche van zijn gruwelijko kwaal genezen kon, wanneer li ij zich wiesch mot het bloed van oon rei no maagd. Het is niet onmogelijk dat in het verhaal van Ilalewijn ook deze gedachte een plaats bekleedt. Er is dus in de Ha- lewijnsage een mythisch elemont en het historisch verschijnsel, dat melaat sche ridders ongerepto jonkvrouwen ver moordden, om zich door het maagden bloed te reinigen. zij uitgezogen en uitgeperst worden. In het „Tijdschrift voor Armenzorg en kinderbescherming" las ik eens, dat sommige „voorschotbanken" nog niet te vreden met de woekerrente, de leeners bo vendien dwingen zich te verzekeren bij een daartoe aangewezen zoogenaamd) be grafenisfonds. Het bedrag, dat op deze wijze ook nog aan de maatschappij wordt betaald, is voor de „geholpen" klant ver loren geld, want zoodra do schuld is afgelost bedankt hij ook voor do verzeke ring, welke hij immers eigenlijk niet ver koos te hebben. Inmiddels was hij dubbel geplukt! Volgens genoemd tijdschrift hebben ne- gocianten zonder bedrijfskapitaal vaak een Vasten geldschicten, die hun b.v. 20 leent voor het doen van inkoopen, doch hun slechts f 17.50 in handen geeft, met verplichting de volle twintig terug te be talen, zoodra de waar is verkocht, op straffe van anders niet moer „geholpen" to worden. Gesteld dat wekelijks zoo'n transactie plaats heeft, dan maakt do goeie geldschieter een rontetje van maar eventjes 740 pet. per jaar. Ten slotte nog een staaltje van woeker in 't groot. Iemand schreef op een adver tentie van een voorschotbank; hij had 1500 noodig. Het antwoord luidde, dat hij zou geholpen worden, maar.dan moest hij 2280 aanvragen. Dit werd hem als volgt voorgerekend: „Indien de informatiën omtrcmt u en uw borgen goed zijn, ben ik bereid een crediet voor u in behandeling te nemen groot 2280 voor 2 jaren met driemaan- delijksche aflossingen van 285 cn met vooruitbetaling, bij liet sluiten der over eenkomst, der navolgende rento en kosten, te weten als volgt: f 228 aan rente; f 106 aan administratiekosten; ƒ228 aan risi co-premie; 228 aan afsluitprovisie, al- zoo totaal 790 aan rente en kosten. Kunt u zich hiermede vereenigen, dan verneem ik wel iets naders van u. „Inmiddels hoogachtend, enz." Men moet wel totaal geen uitweg meer zien, om op zoo'n schrijven in to gaan. Met den ontvanger van den brief was 't zoover nog niet gekomen, zoodat hij de missive eenvoudig publiceerde (in de „N. R. Crt."). Dat ze werd verzonden in ant woord op een aanvrage, doet intusschen wel vermoeden, dat er soms succes moo werd bereikt. Arme crediet nemers! Om terug te komen op do menschen, die in de ITaagschc Anna Paulownastraat hun beklag kwamen doen, na onderzoek werd hun aangelegenheid toevertrouwd aan een gewone bankinstelling, welke zich daartoo bereid had verklaard en do zaak met den woekeraar vor hen afwikkelde, onder borgstelling het daartoe bcnoodigdo bedrag verstrekkend. De aldus geredde lieden konden dan verder rustig afbeta len, wa't hun oen groote opluchting placht to wezen. Do Nederlandsche wetgeving is niet kras genoeg op het gebied der woekerbo; slrijding. Al moge het waar wezen, dat men met listig gestelde contracten do bes- to wetsbepalingen wel eens ontduiken kan, meerdere buitonlandscho wetgevers, met name in Duitschland. Frankrijk, Enge land, Oostenrijk cn België, hebben toch' hun krachten aan do beteugeling v.in doi}. woeker gewijd en dit noodlottig bedrijf groote belemmeringen in don weg weten to leggen. Het Duitscho Burgerlijk Wetboek bevat zelfs een artikel, op grond waar van woekercontracten nietig kunnen wor den verklaard. Het lijkt mo hier de plaats om nog eens erkentelijk in herinnering to brongen, dat minister E. R. H. Regout z.g. indertijd met zijn „Pandhuiswei" paal en perk heeft gesteld aan do misbruiken der particulier ro pandjeshuizen, meer bekend toon on<i dor don schoonklinkcnden naam: „huizen van verkoop met recht van wederinkoop", wolk recht onbegrijpelijk duur placht td zijn. Inmiddels zij de Leidsche commissie voel succes toegewenscht bij haar arbeid, welke volcn ten zegen kan wezen. AJO. Tracht wijsheid te vorkrijgen, want zij is heter dan goud; tracht kennis lo ver werven, want zij is kostelijker dan zilver. B. der Spreuken XVII. 1.6. Het goede maakt geen gerucht en h^ gerucht doet geen goed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9