DERDE blad
„DE LEIDSCHE COURANT''
ZATERDAG 2 JULI 192?
SAMENVATTING VAN HET GEHEEL
wie vanaf 17 April van het vorig jaar
.^eld de Zaterdagsohe krant -onder
zo"rubriek heeft gelezen, zal wel begxi*-
,n dat zoo langzamerhand geheel het
-,J Gods met ons is' uitgestippeld, en
we dus hiermede aan het einde zijn
^Het^kan daarom goed zijn nog eens
jn terugblik te werpen op het verhan-
efa het eerste gedeelte hebben we ge-
proken over de ordening van het godde-
pian met ons; welk plan niets anders
dan dat God.ons roept tot de heiligheid
u0or de bovennatuurlijke aanneming tot
kinderen Gods in het Doopsel.
^edig nu is alleen God, en van die hei-
eid wil de drie-eene God ons mede-
en, en dat geschiedt door ons te stel-
in staat van heiligmakende genade,
am in het paradijs),
e heiigheid der menschen ging verlo-
door de zonde van Adam, maar het
uwJtel komt door de menschwording van
Christus, die ons daardoor Gods liefde
die wijze moet God worden verheer
lijkt, waartoe Hij dan ook den mensch
,p de eerste plaats geschapen heeft.
Willen wij de ware heiligheid bezitten,
jan kan dat alleen die zijn, welke van
God wordt medegedeeld. Christus kwam
ons die brengen, en het voorbeeld van
Christus navolgen is het voorname doel
n ons leven. Christus is ons voorbeeld
Zijn persoon en in zijn werken; Hij
iïerd geheel aan ons gelijk, uitgenomen de
zonde, om des te beter ons tot toonbeeld
te kunnen strekken.
Aan Christus gelijk zijn is geen ver
metelheid, maar het is Gods wil.
dijk dat Christus ons toonbeeld is,
ook de bewerker van datgene, wat
wij moeten en kunnen doen, om heilig te
leven; Christus toch heeft voor ons al de
genaden verdiend, en Hij heeft bewerkt,
dat wij weer werden kinderen van God
opnieuw. Daarbij beschouwden wij de
oneindige en onuitputtelijke verdiensten
van Christus door Zijn offer aan het
kruis; Hij is onze eenige Middelaar.
Van Christus gaat nu voortaan alles
uit en van Hem hangt alles af; door zijn
verdiensten hebben de Sacramenten
kracht, en zijn deze in staat ons te hei
ligen, waartoe ze dan ook zijn ingesteld.
Dat daarom ook het geloof in Christus
noodzakelijk is spreekt vanzelf, omdat we
juist door het geloof met Hem in contact
kómen, en zonder geloof ver van Hem
verwijderd blijven.
Christus, door God aangesteld tot
hoofd der kerk, heeft allen aan zich on
derworpen, en wij, die in He
vormen met Hem één lichaam: het
tieke lichaam Christi.
En Christus, èn dus ook zijn mystieke
lichaam, de kerk, worden bezield, en lo
vend gemaakt door den H. Geest, die in
i Drieëenhead de uitdeeler wordit ge
temd van de genade. De H. Geest is dus
ook de geest van Jesus. Vandaar dat
godsvrucht tot den H. Geest ons past.
In het tweede gedeelte bespraken wij
len grondslag van het christelijk leven en
lit leven zelf.
Het geloof in Jesus Christus is de
grondslag van het christelijk leven; het
la dan ook het geloof, dat het meest en
het eerst altijd door Christus werd ge
vraagd tijdens Zijn openhaar optreden.
En het allereerste voorwerp van ons go-
Ipof is de godheid van Christus. Nemen
eenmaal aan, dan volgt al het
vanzelf. Wij moeten dat geloof in
ons levendig houden door het verwekken
akten van geloof en door het gebed
en het ontvangen van de Sacramenten.
Wanneer het geloof aanwezig is, wor-
len we dan kinderen van God door het
loopsel gemaakt; het christelijk leven is
de ontwikkeling van de twee gedachten,
welke bij het doopseil zoo duidelijk naar
voren treden: sterven aan de zonde en
voor God.
todoende werd er gesproken over de
e, als versmading van Gods rechten
on als oorzaak van Christus' lijden. De
straf der doodzonden is de hel. Maar
heeft in Zijne barmhartigheid
een middel gegeven om van den dood der
weer te worden bevrijd, n.l.
sacrament van boetvaardigheid, de biecht.
rbij kwam de leer over het sacrament
biecht uitgebreid ter sprake,
r de deugd van boetvaardigheid, wel-
w voor iederen mensch noodzakelijk is.
Zoodoende werd er ook gesproken over
iet leven in de liefde, en er op gewezen,
iat in de liefde waarheid wezen moet;
inzo werken moeten n.l. overeenkomen
jaet onze mensohelijke natuur van rede-
we wezens, en ook met onze bijzondere
foeping.
Aldus was het bovennatuurlijke leven
Naschreven in zijn grondslag; doch het
moet vorderingen maken, het moet steeds
moer opbloeien, het moet vruchten dra
in.
Hoe zal dat geschieden?
Door de beoefening der goede werken
en van de deugden; reden, waarom wij
kwamen te spreken over de deugden en
haar verschillende soorten, waarvan de
voornaamste onderscheiding is: goddelij
ke en zedelijke deugden.
Alle die deugden zijn steunsels voor
de liefde, de Godsliefde en de naasten
liefde.
We moeten daarom bij alles wat we
doen een zuivere meening hebben, n.l. om
de liefde te bewaren en te bevorderen.
Door de liefde zullen we groeien in
Christus en meer en meer met Hem één
worden. Niets moet ons kunnen soheiden
van de liefde van Christus.
Allen zullen overtuigd zijn van de aller
zwaarste taak, welke alzoo ons is opge-
maar God heeft ons dan toch ook
alleruits te koudste middelen gegeven, om
die taak te vervullen; en dan wezen we
vooreerst op het H. Misoffer, dat eiken
dag onder ons herhaald, hernieuwt het
offer van het Kruis, en op ons de ver
diensten van het Kruis toegepast.
Hoe meer en hoe nauwer wij aan het
Misoffer deelnemen, des te meer zullen we
met liefdegaven Gods, genaden, worden
overladen, en met Christus worden ver-
eenigd, welke vereeniging haar toppunt
hier op aarde bereikt, wanneer we onder
de H. Mis ook -de H. Communie ontvan
gen.
De H. Communie is het feestmaal, waar
Christus ziich zelf geeft als brood des le
vens; Hij wil in ons blijven en wil ons
doen blijven in Hem.
Hoe beter voorbereid wij de H. Com
munie ontvangen, en hoe beter wij de
dankzegging doen, des te meer vracht zal
de H. Communie in ons uitwerken.
Aan het H. Misoffer is ook verbonden
de lof, welke de kerk op hare lippen
neemt, om in het goddelijk officie de God
heid te loven en te prijzen en te danken.
Natuurlijk vermag dit gebed der kerk zeer
veel bij haren bruidegom, Jesus Christus;
het bevat voor ons vruchten van heilig
making, terwijl de liturgie ons voorlicht
en ons doet doordringen in de gesteldheid
van Christus zelf; het laat ons deelne
men aan de mysterieön van Jesus, en
leidt ons zoo tot nauwer vereeniging met
Christus.
sMeer bevorderlijk nog voor deze eeni-
ging met Christus is, wat we noemen,
het inwendig gebed, waarin we ons nog
meer losmaken van het aardsche, en in
niger -omgaan met Christus.
Als wij aldus ons leven opbouwen en
doorbrengen in nauw contact met Chris
tus, dan zal de liefde, die in ons is, uit
stralen en alle menschen omvatten, om
dat de liefde van Christus ook alle men
schen omvat Onze naastenliefde zal zelfs
het bewijs zijn van^ onze—Godsliefde, en
zoo zal de naastenliefde zijn het inu kon
mngsteeken van ons christen-zijn. Naar
de mate van onze naastenliefde zal het
laatste oordeel gunstig of ongunstig zijn.
Bij onze liefde tot Christus zullen wij
die tot Maria niet kunnen achterlaten,
maar juist omdat we Christus beminnen,
zullen we ook Zijn Moeder moeten dra
gen in ons hart, en we zouden Jesus
werkelijk onaangenaam zijn, als we Zijn
Moeder Maria niet eerden. Hare voor
rechten zijn zoo groot, dat zij ook geheel
terecht onze liefde verdient, en haro
voorspraak is zoo machtig, dat we er ten
volle op kunnen vertrouwen.
Wanneer dan zoo ons leven ten einde
loopt, en we sterven in de liefde Christi,
als ledematen van Zijn mystiek lichaam,
dan zullen we ook worden Zijne erfgena
men, om eeuwig te genieten, zelfs ook
met het lichaam, van de heerlijke glorie,
welke Christus door zijn lijden en dood
heeft verdiend; en Christus glorie zal vol
komen zijn, omdat allen, zonder uitzon
dering zijn heerschappij zullen erkennen.
Dat het geen gemakkelijke taak is dit
alles te bewerken en voort te brengen i;
ons, is wel zeker; echter, omdat God zelf
het wil, zal Hij ook de genade er toe ver-
leenen, en het zal slechts aan ons zelf
liggen, als wij niet voldoende genaden
verwerven, omdat we niet die middelen
gebruiken, welke God ons heeft gegeven
Hoe beter we in dit alles volgen de lei
ding der kerk, des te beter zal het alles
in ons gereed komen; maar die leiding en
het volgen ervan is dan ook noodzakelijk,
omdat de kerk, Christus' Bruid, ook hel
beste weet, wat voor ieder van ons nood
zakelijk is.
Volgen wij die leiding, en gaan wij
aldus met blijde harten op langs den
weg, waarlangs de kerk ons wijst tot
Christus, die troont met den Vader en
den H. Geest, en die geheel Zijn mystiek
lichaam tot de eeuwige glorie brengen zal.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
"v-ti zich een mijner lezers den
op mevrouw Van der Kouwen?
Verreweg de meesten zullen wel ontken-
«Ji antwoorden.
n geen wonder: men moet minstens bij
'ooK7 wezen om er uit eij
2 iets van te weten.
Haa €0Q roo^moord geweest, in Den
rom ik daar nu op kom?
s... e^Youdig om tot een vergelijking met
te geraken.
Mm y n,l- weten, dat bedoelde moord
te L keel Den Haag op stelten zet-
waw/j* durf gerust zeggen afschuw
l-J door geheel Nederland. Het mis-
ttüelH .^leiding tot volkspoëzie, door
fan htifl18 kun instrument gezon-
^orwijl afbeeldingen van het treurige
«gelijkertijd op een uitgespannen
doek werden vertoond. Men had toen nog
geen foto-pagina's van kranten, waarop
een misdaad reeds afgebeeld staat nog
vóór de politie er precies achter is; men
schilderde in dien tijd zoo'n gebeuren op
linnen 't was er soms naarl en
goe-gemeente had er nog weken lang
groote belangstelling voor, tot elkaar
hoofdschuddend mompelend: „Gossie,
gossie, hoe is 't toch mogelijk."
"Wie twijfelen mocht aan de waarheid
dezer herinneringen tegenwoordig
maakt immers een moord zoo'n opschud
ding niet! hem zij medegedeeld, dat
uit de dagen van dat Haagsche geval do
benaming: „slag op den kop van Jut"
voor zeker kermis-krachtspel afkomstig is,
met welken titel bedoeld werd op den
moordenaar. En dat sloeg in, anders zou
die uitdrukking niet zoo diep_ in de volks
taal zijn doorgedrongen.
Vergelijk daarmede nu eens het heden.
Wie weet nog, welko moord verleden
week in ons land gebeurd is? Niemand,
die zich daar het hoofd mee breekt. Is er
toen wel zoo iets voorgevallen? Waa 't
niet veertien dagen geleden? Neen, 't kan
toch wel waar wezen.
Inderdaad: 't kan toch wel waar wezen,
want de misdrijven let maar op de
rubriek „Gemend Nieuws" volgen el
kaar tegenwoordig mot verbijsterende vlug
heid op, zoowel ten plattelande als in de
steden. Een paar dagen mogen de kran
ten er dan nog wat bijzonderheden van
vertellen, indien het n.l. een heel eigen-
lig geval geldt, maar lang staat de al-
gemeene aandacht er'niet bij stil. Nauwe
lijks toch heeft een wandaad plaats gegre
pen of een andere wordt weer gepleegd,
zoodat men er, helaas, als 't ware aan
gewoon wordt en vele misdrijven onge
merkt in 't vergeethoek raken behalve
dan bij de justitie, die, gelijk b.v. ten aan
zien der drie nog onopgehelderde Haag
sche moorden, gestadig aan 't zoeken en
speuren blijft. In de eerste paar dagen
toont het publiek, vertegenwoordigd door
z'n pers, dan eenig sarcastisch ongeduld,
maar dit slijt spoedig af. Een ander ge
val vraagt weer de aandacht
Aldus is tegenoordig de toestand. Bij
eenig nadenken want het valt niet
eens meer op, zóó „blasé" zijn we al
zal men het moeten toegeven. Wat voor
heen algemeene opschudding verwekte,
dreigt iets heel gewoons te worden.
Nu kan men waarlijk niet zeggen, dat
de politie-bewaking tegenwoordig minder
streng of actief is dan vroeger. Overal is
het aantal agenten uitgebreid en de ge
moedelijke oude „dienders" zijn thans arg
wanende speurders. De misdadigers moes
ten minder dan ooit durven, zou men
haast zeggen. En toch
Nu moet men niet komen aandragen
met het „argument", dat er maar stren
ger gestraft moest worden.
't Is waar, voorheen waren de vonnis
sen minder mild dan thans, terwijl het
oude gevangenis-systeem ook minder
menschlievend was. Maar gelooft u in
gemoede, dat daardoor de criminaliteit
verminderde? Men hield een „boef' te
genwoordig mag men dit niet meer zeg
gen langer vast, zóó lang wellicht tot
hij lichamelijk en geestelijk gebroken was,
maar ondanks deze afschrikwekkende
voorheelden zijn de misdaden nooit uitge
roeid geweest. Ook niet in de tijden, toen
er nog heel anders „gecorrigeerd" werd.
Neen, vermeerdering van strengheid zal
niet baten waarmede intusschen geens
zins gezegd is, dat men nooit de grens der
zachtmoedigheid zou kunnen overschrij
den. Er dient straf te blijven, eenerzijds
ter beveiliging der samenleving tegen on
gure elementen, anderzijds omdat langere
of kortere afzondering een uitstekend mid
del kan wezen om een gevallene tot inkeer
te brengen, waarna men het weer in goed
vertrouwen probeeren moet. Ten deze heeft
de Katholieke Kerk reeds voor eeuwen
het goede voorbeeld gegeven waarover
wellicht een volgende maal.
Maar wat moet er dan gebeuren, zal
men vragen. Het brengen van meerdere
ontwikkeling heeft ook al niet geholpen.
Bouwt scholen en ge zult de gevangenis-
ocu Kunnen aioreKen", is eens gezegd
nog niet zoo heel lang geleden maar
sindsdien zijn juist die groote cellulaire
inrichtingen gesticht, welke nog geens
zins overbodig blijken.
Nu weet ik wel, dat moderne crimino
logen zegevierend kunnen wijzen op het
feit, dat meerdere kleine gevangenissen
buiten gebruik zijn gesteld en de groote
vele leege cellen toonen, doch zoolang dit
niet gepaard gaat met een afneming der
criminaliteit en hiervan is geen spra
ke, naar we boven zagen moeten voor
dat verminderd gebruik onzer strafin
richtingen andere redenen aanwezig zijn.
En deze bestaan ook. We hebben tegen
woordig de voorwaardelijke veroordeeling,
waardoor menigeen voor de schande der
gevangenschap behoed b'ijft, en de voor
waardelijke invrijheidstelling, waardoor
veler straftijd bekort wordt, terwijl sinds
kort geldboete kan worden toegepast
meerdere gevallen, welke vroeger alleen
gevangenisstraf kenden.
Tengevolge van een en ander vermin
derde de bevolking der gevangenissen,
binnen welker muren men dank zij in
zonderheid de zegenrijke voorwaardelijke
veroordeeling nog slechts die elemen
ten aantreft, welke inderdaad niet beter
verdienen.
Een Amerikaansch rechtsautoriteit, on
langs naar ik in het „Maandblad voor
Berechting en Rec'asseering" las een
studiereis door ons land makend, vroeg
verbaasd: „Wat gebeurt er binnen uwe
grenzen, dat de gevangenissen zooveel
ledige plaatsen toonen"
Helaas, men kon hem slechts wijzen
op bovenomschreven maatregelen en geens
zins op een vermindering der criminali
teit al zouden dit laatste wel gaarne
gedaan hebben al degenen, die liever blind
zijn voor den zede'ijken achteruitgang,
waaraan onze maatschappij blootstaat
En hier zijn we bij de kern der zaak.
Of men de wetgeving al verbetert; of men
der gevangenissen al opvoedende waarde
tracht bij te zotten; of men de reclassee-
ring al vervo'maakt, het zal alles niet
baten, indien men niet tevens do verwil
dering der zeden krachtig tegengaat.
Nu doet men we een en ander in deze
richting, doch men blijft halverwege staan
wat zeg ik: halverwege; neen, reeds bij 't
begin van den weg keeren ve'en zich af.
Wil men immers grondig de zeden her
vormen, dan is verlevendiging van den
godsdienst het krachtigst middel. Zoodra
men dit echter wil aanwenden, dan heeft
do wereld allerlei drogredenen bij de
hand om medewerking bij de toepassing
van dat middel te weigeren. Sterker nog
wie dat middel wil'en aangrijpen en daar
bij belangeloos hun beste krachten veil
hebben, zij worden maar al te veel en
te vaak hardnekkig tegengewerkt.
Dit nader uiteen te zetten is onnoodig
voor de lezers van een Katholiek blad, dio
immers van dag tot dag kunnen gade
slaan. hoe b.v. de beste maatregelen
welke de zedenverwildering moeten tegen
gaan, terstond door zekere pers in het be
lachelijke worden getrokken zoodra deze
1 vermoedt, dat beweegredenen van Chris-
IC STONT OP HOOHE BERGHEN
Ditmaal wil ik een Romance publicee-
ren, dio in mijn jeugd in Friesland nog
veel gezongen werd, althans de eerste
strop hen En toen ik later enkele jaren
op de- Veluwe vertoefde bleek het mij, dat
de vissch ere jongens van Elhurg dezelfde
Romance ook kenden^ en naar ik meen
ook slechts gedeeltelijk. Men had daar de
aanvangsregel iets gewijzigd, waardoor
het verhaal een eendgsrins plaatselijk ka
rakter kreeg.
Elburg ligt nog altijd beslotèn binnen
hooge wallen, niet natuurlijk om het nest
tegen een buitehlandschen vijand te ver
dedigen, maar om veilig te zijn tegen de
hooge stormvloeden. Soms gebeurt het
dat langdurige storm uit het Noord-Wes
ten het water in de Zuiderzee hoog op
stuwt zoodat het over den Drontherzee-
djik bij Kampen spoelt en dan worden
aangrenzende polders in zee her
schapen en dan wordt Elburg een eiland,
dat zich alleen door zijn wallen kan
handhaven.
Het Noord-Westelijk walbastion is nog
al hoog en draagt den naam „Neerlandsch
bergje'
Nu zingen de Elburgers:
Toen ik op Neerlandsch bergje stond
Zag ik het zeegat in.
Deze Romance heeft langzamerhand
een eigenaardig Nederlandsch karakter
gekregen, maar oorspronkelijk Neder
landsch is zij niet.
Een der oudste redacties begint;
lek stont op hooghe beghen
lok each daer soo diepen dal.
Dat wijst op een vertaling uit het
Duitsch.
Hooge bergen en diepe dalen vindt men
in ons land niet en de oude dichters wa
ren heusch to praotiech can ons land na-
tuureigenaardigheden toe te dichten, die
het niet bezat.
In de latere redactie mochten de hooge
bergen blijven; met wat phantasie kon
men de duintoppen als zoodanig beschou
wen. Maar „ick sagh ter seewaert in",
was meer overeenkomstig de Hollandsche
werkelijkheid.
Het gaat in de Romance om het vol
gende gegeven. De jongste ruiter die in
het scheepje zit ontdekt het meisje op den
hemeltop en voelt zich tot haar aange-
troken. Hij brengt het meisje een glas
wijn en wenscht haar Gods zegen toe.
Dat hijhaar oen „haveloos meisje"
noemt, is op zich zelf niets vernederends.
Wij verstaan thans onder „haveloos":
armoedig, slordig, vuil. In de Middel-eeu
wen beteekende „haveloos" eenvoudig
„zonder have", zonder bezittingen, niet
bedeeld met aardsche goederen, zoodat
in de oude beteekenis versoheidienen on
zer wei „haveloos*' zuilen
verbinden, indien zij wat rijker bedeeld
was met aardsche goederen. Dit nu hin
dert het meisje. Zij zegt: „Wol nu, als uw
liefde afhankelijk is van mijn welgesteld
heid, dan bon ik te fier, om mij verder
met u in te laten. Dan ga ik liever in een
klooster."
Zij doet zoo als zij zegt. Pas evenwel
heeft zij de kap op, of haar vader sterft
en nu blijkt, dat zij een rijke erfdochter is.
Onmiddellijk begeeft de ruiter zich
naar het klooster om zijn verloren bruid
te herwinnen. Hij vraagt ze te spreken,
hetgeen wordt toegestaan. Maar het meis
je herinnert hem aan zijn wreede woor
den van vroeger en zegt dat haar liefde
verdwenen is. Als hij haar vroeger niet
had baleedigd, zou nu alios tusaohgg
goed zijn geweest.
En nu geef ik u de Romonoet
lo stont op hogho berghes
lo sach ter seewaert in, -
Io sach een sohoepken driven;
ï>aer waren drie ruitere in.
Den alderj ones ten ruiter
Die in dat sohoepken was,
Die schone mi eens te drinken
De coele wijn uit een glas.
Ic brenct u, haveloos
Dat u god eeghenen moet!
Gheen ander soudlo kiezen
Waert ghi wat riker van goei
Ben ic een haveloos meisje,
Ic en hens alledne niet.
In een clooster wil io riden
God loone hom, diet nie riot.
Hi sprac: wel schone joncfrouwflt
Als ghi in 't clooser gaet,
Hoe garen sou dio weten
Hoe u 't nonnenoleet al staet.
Maer doen si in dat clooster quam,
Haer vader, die was doot.
Men vant in al mijn heeren lant
Ghen riker kint en was groot.
De ruier had dot so haest vernomen
Hi sprac: zadelt mi myn poert!
Dat sd in 't clooster is ghecomen
Dat is dat myn hert so deert.
Maer doen hi voor dat clooster quam
Hi depte aen den rlnc:
Waor is die jonoste nonne,
Die hier lest wijdingho ontfinc?
Dat alderjoncste nonneken
En mach niet com en uit,
Si sdt hiecr al besloten
En si ia Jesus bruit.
Sit sie hier in besloten
En ia sie Jesus brui:
Mocht io se eens sien of spreken,
Si soude wel comen uit.
Dat alderjoncste nonneken
Glino voor den ruiter staan.
Haer haerken was afgeschoren
De minne waa al ghedaen.
Ghi meucht wel thuiswaeert riden
Ghi meuoht wel thuis waert gaen,
Ghi meucht een ander kiezen
Myn liefde ia al vergaen.
Doen ic een haveloos meisje waa,
Doen stiet ghi mi metten voet;
Hadt ghi dat woort gesweghon
Het hadde ghewest al goet.
van dit lied meerdere redacties. Een er
van is afgeschreven achter de „Souter-
liodokens" En dit is misschien wel /de
oudste redactie, ook al omdat hierin nog
sprake is van het „diepe dal". Het rui
tertje wordt daarin een „booyken*' ge
noemd. En dit geeft mij de verondersiel-
ling aan de hand, dat de oudste bewerker
wel eena van Friesch origine zou kunnen
zijn. Prof. Kalf maak er ook op opmerk
zaam. Tegenwoordig is een „boyke'' in
Friesland een kleine jongen. De dichter
laat het meisje het woord „boeyken" ge
bruiken als liefkozingsnaam. Te bewij'.en
is hieir niets; het is maar een veronder
stelling.
telijken aard daarbij tot richtsnoer die
nen.
Wordt or gewaarschuwd legen de dans-
ontaarding, het wordt achterlijk genoemd;
wordt de onzedelijke kleeding afgekeurd,
6r wordt om gelachen; worden tooneel en
biO-coop gt^uiverd, er wordt wraak geroe
pen over aantasting der vrijheid; strijdt
men voor Christelijk onderwijs, er wordt
gelasterd dat men 't eene deel der natie
tegen 't andere opruit.
En zoo is er zooveel, hetwelk getuigt,
hoezeer de -wereld niet zien wil, dat zij
op 't hellende vlak naar den afgrond is,
al toont de stijging dor criminaliteit dit
ook duidelijk aan
Wel krachtig moet tegenover dergelijke
mentaliteit de strijd ten goede worden ge
voerd. AJO.
LEVENSWIJSHEID.
Vrede.
Wij zijn wandelende tegenstrijdigheden.
Want immer ligt het woord vrede in on
zen mond; do hoofden der volkeren spre
ken voortdurend daarover; tijdschriften en
nieuwsbladen brengen zéér lange vertoogen
over den vrede en de rust onder de men
schen. Doch de vrede, de ware cn echte,
waarnaar het menschenhart eigenlijk zoekt:
want al het andere, ook de wereldvrede, is
juist daarom, ligt zoover van de meesten
onzer verwijderd, van bijna allen: hij is on
der ons bijna een onbekende geworden.
Toch komen wij nooit tot bezinning: wat
toch de oorzaak kan zijn van het zuchten
van ons hart.
Wij jagen en jachten zonder genoeg te
denken aan het ééne noodzakelijke. Wij
zijn met heel het apparaat onzer moderne
kuituur zeer arme menschen geworden:
want wij bevredigden wel vele verlangens,
maar wij zagen niet om naar do middelen,
cm het groote begeeren van ons hart naar
Een. waarin het rusten kon na alle ver
moeienis en pijn, lo voldoen. Wij zochten
verstrooiing, terwijl wij oneindig groote
liefde noodig hebben. Wij meenden, vrien
den gevonden te hebben, en de eene dag
na den anderen brengt nieuwe ontgooohe-
ling; want al het geschapene is samenge
steld en veranderlijk: terwijl wij er niet ge
noeg aan dachten, innige vriendschap te
sluiten met den eeuwigen, onveranderlij-
ken God.
Pater G. A. Terburg O.P. in „Do Tijd
Een vroolijk hart maakt een vroolijk
aangezicht; maar droefheid des gemoeds-
maakt den geest neerslachtig.
Boek der Spr. XV. 13.
Voor den bedrukte zijn alle dagen
kwaad; maar oen gerust gemoed is als eoa
gestadige maaltijd.
Boek der Spr. XV. 15.
Aan de hand van Maria zult gij niet be
zwijken; onder haar scbutsmantel hebt gij
niets te vreezen; met hare hulp zult gij
behouden de eeuwige have bereiken.
H. Bern.
De verjaardag is de dag, waarop de
diepe wel, waaruit alle klenie ontroerin
gen, het in de gemoederen vlottende en viio
dende van d samenleving met elkaar voorts
komen, zelf opstijgt en het leven een hoo-
geren vorm aanneemt.
Leo van
Onstuimige kracht is oen draad, di«
breekt; volhardende kracht is oen draad,
die rekt.
Ieder heeft een boek meegebracht op de
wereld, en idit boek is het geweten. In dit
boek moet men vlijtig lezen, want van onze
heele bibliotheek nemen wij dit alleen mee
naar de eeuwigheid.
Wat buiten ons is, behoeft van binnen
geen kwaad te doen.
Opvoeden is nu eens opwekken wat
slaapt, met sneeuw wrijven wat bevroren
is, of afkoelen wat brand
Het in God gebonden zijn Is geen kluis
ter, maar de ware vrijheid.
Geef, menschlievondo, geef veel maar
geef als de zon, dio haar stralen uitzendt
uit overmaat van oigen lich. Beziel uw
gaven met eigen hart egel uk eerst dan
zijt ge weldoener.
0, de nietigheid van geoordeeld te wor«
den door monden van menschen.