VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Joh an v. Tongeren, Leiden.
Wat heb jij leuk de Paaschvacantie door
gebracht Johan! Je vond het zeker jam
mer, toen de school weer begon. Moeder
daarentegen vond dit allesbehalve jammer.
Ja Johan, dat kan ik me van do moeders
best begrijpen, en later begrijp jij dat ook
wel Dag Neefje!
G a d i e r, Leiden. „De kampeer-
tocht" slaat in! Wie ik ook sprak, allen von
den dit verhaaltje zoo echt geteekend. Het
is, alsof ze den tocht meemaken. Flink zoo!
Met hand en groet!
Ria Broer se, Leiden. Jammer
hé Ria, dat het lot niet gunstiger was! Vol
houden! Aanhouden, doet winnen! Let
maar eens op! En wanneer komt nu eens
dat mooie versje over de Meimaand of
het mooie, beloofde opstelletje? Ik wacht
af! Dag lief Nichtje!
Petronella van Deuren, A1-
pheu a. d. Rijn. Was je dat vijfde
raadseltje soms een beetje te machtig Nel
ly? Ik ontving meer brieven, waarin het
vijfde raadsel vergeten was. Jouw opstel
was vrij goed, maar voor de krant „te
korf'. Maak eens een lang verhaal van
minstens vier bladzijden. Ieder verhaaltje
van mij is ook altijd vier bladzijden lang,
maar dan klein geschreven. Denk er in do
toekomst eens aan!
P i m en Wim uit de Timor-
straat, Leiden. Zeker jongens,
vind ik goed, dat moeder een handje helpt!
We zijn in het leven om elkander te helpen
en moedertje vooral is de aangewezen per
soon om ha-ar „baasjes" terecht te helpen
Zoo, vechten jullie 's Zaterdags om de
krant! Dat vind ik vleiend voor mi.' én te
meer waar jullie zegt, dat onze Rubriek zoo
leuk is „met lieve verhalen en mooie vers
jes" Wat Jan en Henk en Mientje maken,
zie ik met spanning tegemoet. Dag 'jon
gens! Veel groetjes aan Pa en Moe en aan
alle broertjes en zusjes!
Jan Heemelaar, Ham 35, Bos
koop. Waar heb jij dat alleraardigste
versje „Potjeslatijn" vandaan gehaald?
Als het uit je eigen kokertje gekomen was,
liet ik het onmiddellijk plaatsen. Wanneer
hoor ik nog eens wat, van jou Jan? Na de
grooto vacantie kom ik weer met prijs
raadsels. Daag!
A 1 i e N i e s s e n, Leiden. Ik wacht
mot veel belangstelling op jouw verhaaltje.
Ik wed, dat het een plaatsje waard is. Wed
den? Den volgenden keer zal ik do raad
sels een beetje moeilijker maken. Ze waren
ook erg eenvoudig. Alleen no. 5 was niet
voor de poes, schreef me een mijner Neef
jes. En als die hot zegt. zal het ook wel zoo
zijn. Dag Alie! Groet je ouders van me!
A n t o o n v. Valderen Leiden
Zoo mijn vriendje! Zie ik jou ook weer eens
terug! Dal is braaf. Maar heb jij dat zelf
geschreven? Dan is men op school zeker
over jou tevreden en het opstel? Aanstaan
de Zaterdag komt het erin, want een plaats
je is het dubbel en dwars waard. Groet
alle luiisgenooten van me en ontvang jij de
stevige vijf! Dag An toon.
Bernard v. V a 1 d e r e n, Leiden.
Zeker Bernard waren de oplossingen zoo
goed.Je moet den volgenden keer ook mee
doen en dan moest je eens een prijsje win
nen! Dat zou pas fijn zijn hól Maak veel
groetjes aan moeder en de zusjes.
Jo Krabbel, Leiden. Eindelijk,
mocht ik wel zeggen! Ik had al lang een
verhaal verwacht en nu het voor me ligt,
vind ik 't zoo goed, dat ik het a.s. Zaterdag
reeds laat plaatsen. Dag Jo! Begin al vast
aan iets nieuws!
Do volgende week ga ik door met het be
antwoorden der brieven. Er wachten er nog
'dertig op antwoord.
Oom W i m.
OUD VROUWTJE
deer Oom Wim.
XIX.
En den volgenden dag en den daaropvol-
penden dag evenmin. En de dokter kwam
én onderzocht 't oud vrouwtje en toen hij
wegging schudde hij heel bedenkelijk het
hoofd en droeg Dina, de meid, op hom ter
stond te waarschuwen, als het oude Moe
dertje soms vreemd deed en totaal geen
lust meer had in eten en drinken.
Is het ernstig dokter, had Dina ge
vraagd en zij had een antwoord gekregen,
dat haar ongerust maakte: 't vrouwtje is
oud en een mensch is een machine gelijk.
Als het raderwerk uitgeloopen is, blijft de
machine staan. Zoo is het met den mensch
ook en zoo is het met oud vrouwtje een
der. En met een ernstig gezicht was de
dokter heengegaan en Dina was naar de
moeder van Toos en Anny gegaan en had
daar precies gezegd, wat de dokter haar
had verteld.
En sedert dien dag was het stil in het
huis van oud vrouwtje geweest.
Dina liep zoo zacht en opende en sloot
de deur zoo stil, dat iedereen wel begrij
pen moest, dat er een ernstige zieke in huis
ie verplegen lag.
En Anny en Toos kwamen geregeld en
durfden niet luidruchtig of vroolijk tc zijn,
bang ef t ze oud vrouwtje zouden hinderen,
of haar in haar slaap zouden storen. Het
kanarietjo zelfs, zat stil op z'n stokje te
kijken en scheen het niets aaidie te vin
den, dat de vrouw hem geen eten bracht of
zijn badje van schoon water voorzag of zijn
kooitje met nieuw frisch zand verfrischte.
Oud vrouwtje lag in haar helder ledi-
kantje meestentijds te sluimeren en als ze
dan af en toe haar oogen opensloeg en
haar beide lievelingen aan tafel zag zitten
en dan zag dat ze heel voorzichtig naar
baar toekwamen om te vragen, hoe het
ging, dan was ze blij en kwam er een glans
in haar doffe oogen en kregen zelfs van
aandoening haar bleeke wangen een
kleurtje.
Ja kindertjes, het gaat nogal. De
nacht duurt mij alleen zoo lang. Ik kan des
nachts niet slapen. Overdag gaat het wel.
Het is vreemd, heel vreemd. Maar toch
zullen we den moed niet verliezen, is 't
wel? We zijn er nog en dat is genoeg. Wat
zou ik ook meer wenschen. Dina is goed
voor mij.
Jullie komt iederen dag naar Oma kij
ken en past mij zoo goed op.
Jullie moeders vergeten me niet en
slaan geen dag over e.nkomen telkens
met zooveel lekkere hapjes en beetjes aan
dragen alsof ik in werkelijkheid jullie
Oma was. Is dat niet heerlijk, te weten,
dat men niet alleen is en dat er nog lieve
menschen zijn, die zich het lot van een
eenzaam oud vrouwtje aantrekken.
Ja Oma, dat moet ook. Wij moeten
ook wat doen.
U bent lief voor Dina.
U bent lief voor ons en lief voor moeder.
Is dat dan niets?
Ja kind, dat is ook wat. Maar als men
oud is, telt men dat niet meer, wat men
zelf doet. Dan is men aangewezen op hulp
en steun en voor die hulp en dien steun
zijn oude menschen dubbel dankbaar. Och.
lieve kinderen, wat zeg ik toch allemaal.
Ik ben zoo blij, dat ik jullie bij mij zie.
Jullie doet me toch zooveel pleizier. Maar
ru wil ik wat rusten. Ik heb wat veel ge
praat. Ik krijg een beetje pijn in 't hoofd.
Oud vrouwtje drukt de handjes der klei
nen. Zij gaan weer terug op haar oude
plaatsje aan tafel en spelen stilletjes voort
met een der spelen, die Dina had klaar
gezet.
Oud Vrouwtje is weer ingeslapen en
kreunt af en toe in d'r slaap, alsof de
ademhaling haar benauwde. Dan kijken
Toos en Anny elkander aan, met een blik.
waarin angst ligt en medelijden voor die
goede zieke, die misschien nooit meer van
haar ziekbed opstaan zal en de vriendin
netjes zal vertellen uit haar vroeger leven,
toen zij jong was en voor 't eerst ter schole
ging. Och, wat miste de twee haar reeds!
Nu duren do uren zoo lang en willen de
wijzers maar niet voortdraaien Anders is
het zes uur voor zo het weten en nu schiet
do tijd niets op en is het nog pas vijf uur
op de pendule.
Wat is het nog vroeg, hé Toos! Ik
dacht, dat het al bij zessen was.
Ik ook! De tijd duurt mij ook lang.
Hoe zou dat toch komen; ander* is het laat,
eer we hot weten.
Dat begrijp ik goed.
Hoe zoo?
Wel, dat komt omdat Oma ziek is,
fluistert Anny, bang dat Oma zelf het hoo-
ren zal.
Ja, dat zal het zijn!
Zou Oma dood gaan?
Ik hoop het niet.
Wij moeten morgen vroeg in do H
Mis goed voor haar bidden on ons lieven
Heertje zeggen, dat Oma nog hij ons moet
blijven en dat zij nog graag ook bij ons wil
blijven.
Ja, dat zullen we doen Anny!
Willen we naar huis gaan?
Eerst kijken of Oma slaapt en dan
moeten we Dina zeggen, dat we mórgen te
rugkomen en dat ive Oma wel te rusten
wenschen en dat we goed voor haar zullen
bidden en dat ze dan weer gauw genezen
zal
Oma sliep al door!' De kinderen gingen
heen. Dina zou de boodschap overbren
gen.
(Wordt vervolgd.)
DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT
door Cadier.
IV.
En Oet tuurde naar den sterrenhemel en
hij dacht aan oen regel in een sprookje,
dat hij voor een courant had geschreven
dat de sterren reine zielen zijn van de
menschen, die nog geboren moeten worden.
Toen de torenklok der dorpskerk den
volgenden middag één sla™ deed hooren,
waren de vrienden op weg naar het liefelij
ke dorpje Blocmcndaal. Bij het gedenktee-
ken van den dichter De Genestet. een mar
moren bank, waar hel pad naar drie rich
tingen leidt, gingen zij linksaf en kwamen
langs „Meerenberg". Halverwege werd een
zijlaan ingeslagen en le midden daarvan
lag, omgeven van hoog wuivend gras, bet
smalle, bouten brugje, hetwelk toegang
geeft tot de nog overgebleven muren van
het eens zoo machtig kasteel Érederode,
als wilden zij nog verhalen van het verre
verleden.
Stil was het er, doodstil, ondanks de
vele menschen, die er op dit oogenblik wa-
ïen. Het lijkt wel of de tijd hier is stil blij
ven staan. Niets is er sedert de verlating
der bewoners in de omgeving veranderd.
De eeuwenoude hoornen welke de dikbe-
mosto en met klimop begroeide muren om
geven, zouden wel iederen dag den wind
hun herinneringen van dien tijd toe willen
fluisteren. Maar de wind heeft geen tijd
naar de sentimenteele vertelsels der hoo
rnen te luisteren. Neen, voort moet hij. Moe
ien de wieken der molens niet draaien, de
schoorsteenen niet rooken en de zeilsche
pen de wateren niet bevaren?
Toch 'n enkele keer, wanneer de zon den
schcmerigen avondhemel in laaienden vlam
mengloed zet, wil de wind hier wel eens
loeven. Van het loeien en bulderen ver
moeid, strekt hij zich uit, en luistert. En
dan verhalen hem de hoornen van de jach
ten der edelen, van kleurrijke ridderspelen
en van minnesteels, welke bij avond voor
de slotbewoners hun liederen zongen van
liefde en strijd.
Over do afgesloten treden der steenen
wenteltrap waren Oet, Jan en Pim de
Lanteelen genaderd. Van hieruit hadden
ze een prachtig uitzicht. Tot zoover hun
oogen reikten lieten zij hun blikken in
extase over de gelende velden weidden.
Hier en daar golfde éen heekje, hel schit
terend in het felle zonlicht.
De vogelen in de knoestige hoornen zon
gen zoo schoon; de lucht was zoo intens
blauw en het was hier zoo stil dat het een
waar genot was bier te zijn.
Na hun namen in het leien dak gekrast
te hebben, daalden de vrienden langzaam
de trap weer af en kwamen bij de plaats
waar de kapel heeft gestaan. Een lage, af
gebrokkelde muur stond er nog slechts,
door don tijd geheel groen uitgeslagen.
Zacht murmelde er een heldere heek langs
waarin eenige eendjes zwommen.
Was het wonder, dat Oet zich op dit
oogenblik in de middeleeuwen waande?
En in zijn geest zag hij de brug neerla
ten, de slotpoort openen en een minstreel
werd binnengelaten. In do ridderzaal,
waar een gezelschap edelen bijeen was,
zölte hij zich op een laag gestoelte neder en
begon zijn harp te bespelen. Zacht zong hij
een romance.
(Wordt vervolgd.)
Tanie Amanda.
Naverteld door Tante Anna.
III. (Slot).
Mama, wil u ook iets van deze lekkernij?
Mevrouw van Hulzen haalt minachtend
de neus o,p. Dank je wel.
Nu kindertjes, zegt tante Amanda, in de
keuken komende kijken, voor wie is die
vijfde hoop? je bent toch maar met z'n vie
ren? Mama is dol op suikerboonen, ant
woordt Karei, eri vooral op zulke lekkere
als u medebrengt. Ik heb nog iets voor jul
lie maar dat pakje mag eerst open ge
maakt worden als ik weg hen, het is een
verrassing!. en tante Amanda trok on
danks haar vijftig jaar een jong doend ge
zicht.
Een week ging voorbij. De logée heeft
reeds tot aller genoegen het uur van ver
trek vastgesteld.
Vier dagen van de vacantie heeft ze
ons ontroofd, zei Karei.
Dank God, dat ze niet nog meer ont
roofd heeft, meende Pauline, want dan
hadden we nog den mond moeten houden.
Die oude heks blanket zich waarachtig.
Niet -uogeliiM r?er> Paulino ontzet uit. On
zin Karei, zei Nelly, ze poedert zich maar
Dat doen veel voorname dames.
Mama doet het niet, hernam Karei, en
de oude tang is vandaag met haar neus in
een vat meel gevallen.
Ten slotte had tante Amanda nog bijzon
der veel trek in een soort pudding, die in
het dorp niet le krijgen was. Nelly ver-
tramde een halve gulden, eer ze eindelijk
dc bewuste soort had gevonden Tante zei,
dat hij wel niet naar den eisch was klaar
gemaakt, maar. men ziet toch den goeden
wil. Vaarwel, Vaarwel!....
Tot ziens, lieve Amanda.Het is ons
bijzonder aangenaam geweest.
Dag, tantelief, hartelijk dank voor uw
lief bezoek, vaarwel, vaarwel, tot weer
ziens!.... Rijd je mee, zwager? natuurlijk
Amanda. Je zal toch wel fnesfaan. dat ik
je naar het station vergezel.
In haar rijtuig gezeten, wuifdt tante nog
met haar zakdoek en betuigde aan haar
zwager, dat ze bijzonder voldaan was.
Karei trok mama en Nelly de trap op.
Gauw zien, wat de oude Amandus voor ons
heeft meegebracht, We moeten maar niet
wachten tot papa thuis komt, want ik
brand, van nieuwsgierigheid, Pauline kom
eens kijken naar het groote cadeau!
De zorgvuldig ingepakte doos wordt ge
opend en onderzocht: een groote schilderij
in een mooie lijst komt te voorschijn, en al
len staren liet verbaasd en onthutst aan
Karei heeft maar even een blik geworpen
op de pholographie, daarna valt hij in een
stoel, slaat met de handen en voeten om
zich heen en giert van het lachen. De pho-
tographie vertoont tante Amanda naast
een ongeveer twintig jaar jongeren man
en draagt tot onderschrift. Aandenken van
het gelukkige Bruispaar Amanda van Hul
zen, geboren Mulder en Willem de Lang.
De schelmstreken van Pim en Wim
door Wim Simons.
I.
Kennismaking.
Pim en Wim waren twee alleraardigste
kereltjes, beiden 8 jaar. Hun vader was 'n
rijk grondbezitter in" Gelderland. Ze zaten
beiden in de "vierde Idas. Pim was precies
't evenbeeld van zijn broertje. Als Pim 'n
4 haalde voor z'n aardrijkskunde, dat nog
al eens gebeurde, dan moest Wim ook 'n
onvoldoende hebben. Ze waren de schrik
van Arnhem.
Eens hadden ze een rat gevangen, vlug
werd naar 'n groentckar geloopen en de
rat werd onder 'n mandje met sla gestopt.
Toen de groentevrouw terugkwam vond ze
't beest de sla aan 't oppeuzelen. De vrouw
schrok geweldig en gaf 'n gil. Twee agen
ten schoten toe, terwijl 'n andere de mis
dadigers naliep. Deze waren echter allang
uit 't gezicht verdwenen. De bat was vlug
uit de kar gesprongen en maakte dat bij
weg kwam.
't Was winter geworden en de sneeuw
lag een paar meter dik. Dit was een pretje
voor onze bengels. De voetgangers waren
er nog 't ergst aan toe. De sneeuwballen
suisden ben om de ooren. Daar kwam een
meisje aan. Wim bad den sneeuwbal reeds
gereed, en weldra suisde de bal door de
lucht, 't Meisje bukte en de bal vloog door
een winkelruit van een groot magazijn.
De Directeur kwam naar buiten en daar
juist 'n agent langs kwam, werd Wim als
'n baldadige misdadiger naar het Politie
bureau gebracht. De commissaris was 'n
streng man; lang van gestalte en met een
langen baard. Wim kreeg 'n ernstige waar
schuwing en daarna konden ze vertrekken.
Tot hun schrik wees de klok vijf minuten
over negenen en ze besloten dezen morgen
maar niet naar school te gaan. Ze holden
straat in straat uit, alsof ze nagezeten
werden. Eindelijk begonnen ze wat tot rust
te komen. Ze bekeken de étalages eens,
maar dat begon al gauw te vervelen. Tot
groote verbazing van Wim ging Pim plot
seling 'n snoepwinkel binnen en bestelde
't volgende: 1 ons dropjes. 5 reepen Kwat-
ta, 1 doos bonbons, 1 flescbje zuurtjes.
„Nog iets", vroeg de winkelier
„Neen baas", zei Pim.
En even later. „Nu dag baas, hou je
rommeltje maar bij je en laat ze je goed
smaken". En Pim was de winkel uit ge
volgd door Wim. „Zeg Jan", zei de winke
lier tegen z'n knecht, „hou jij dien snoes
haan eens tegen."
En Wim kwam er met 'n flink pak ram
mel af.
(Wordt vervolgd).
In hei bcsch.
Diep in het bosch was een hol onder een
boom van een paar konijntjes. Dat wist
een uil, en een vos. De uil wilde op zekeren
keer het konijntje vangen Hij dacht na,
hoe hij dat moest doen. Eindelijk vond hij
iets. Hij nam een wortel van een boom en
lei die voor het hol van de konijntjes. Dat
zagen ze, en kwamen toen gauw op den
wortel af. Zij begonnen er haastig aan te
eten. Maar toen zij den wortel baast opge-'
geten hadden, vloog de uil, die boven in
den boom had gezeten, op een der konijn
tjes neer.
Doch de vos, die achter den boom zat,
sprong toen op den uil af en pakte hem
toen in den rug. De uil liet het konijntje
vallen en ging toen met den vos vechten
Het konijntje bolde gauw naar zijn hol,
waar de anderen al treurig zaten te kijken,
omdat hun broeder maar niet terug kwam.
Ze vochten of er geen eind aan zou komen.
Dag lag de vos weer onder en dan de
uil weer. Maar de vos kreeg ten laatste
toch de overhand, en greep de uil toen zoo
ir de borst, dat hij bet al gauw over moest
geven.
De konijntjes kwamen, toen ze dat zagen
gauw naar buiten, en sprongen van blijd
schap in het rond. omdat er geen konijn
tje door den uil dood was gebeten.
Toen aten zij het restantje van den wor
tel op en gingen toen gauw in hun hol te
rug.
De vos ging de uil gauw oppeuzelen. Zoo
waren de konijntjes gered, en de vos bad
zijn honger gestild. De vos wilde nog een
konijntje ook vangen doch dat kreeg hij
niet gedaan. De vos ging toen maar gauw
naar zijn hol terug.
Tonny de Roo.
Het leven van Christus,
door Truus Droog,
m. (siot).
En om Hem als Koning ook te kronen,
Ging men Hem met spot beloonen;
Hem drukken een doornenkroon op
't hoofd.
En daarna zien wij Hem den kruisbalk
dragen.
Wanneer men nu dat alles toch geloofd,
Dan kan ik u toch ook wel vragen,
Hebt gij meölij, met Hem, Die daarna
aan
't Kruishout is geslagen?
Welnu dan gaat ook gij onder 't Kruis
hout staan,
Ziet uw Jezus, stervend aan
En gij hoort van Zijn lippen Mijn
God, Mijn God
Waarom hebt Gij Mij verlaten en
vraag üan
Dat Jezus begaan met ons lot.
Ons nimmer verlaat en vereenigt dan
Uw bede met Maria en Johannes
Dat de genade van den Kruisdood
U redde in 't uur van den dood.
En wordt dan Jezus grafwaarts,
gedragen,
Dan is dit slechts voor drie dagen
Om daarna uit eigen kracht te verrijzen
Uit 't graf en aan de wereld te bewijzen,
Dat noch dood, noch graf op hem iets
vermogen.
Maar dat deze Hem meer nog verhoogen
Als Heer en als Schepper van 't Heelal.
Dra zal de tijd ook komen dat Hij zal
Ten Hemel opstijgen en daardoor
Zal Hij nog weer eens bewijzen,
Dat ieder, die leeft naar behoor',
Ook eenmaal naar den Hemel gaat
reizen.
En als dan op 't einde Hij met macht
En met glorie zal verschijnen,
Omstraald met een Engelenwacht.
Om 't menschdom te doen verschijnen
Voor zijn eeuwige rechterstoel,
Dan zal het blijde gejoel
Van Engelen en Zaligen Hem streelen;
En zal uit millioenen en millioenen kelen
Het weerklinken door heel bet wereld
rond heen:
„Eere zij God en God alleen"!
Zus is ziek.
Wij hebben een oolijke, vroolijke zus,
Een aardige, grappige meid.
En als er govraagd wordt: „Hoe oud
ben je wel?"
Wat denk je wel, dat ze dan zeit?
Dan zegt ze heel stout:
„Ik ben nog niet oud".
Wij hebben een oolijke, vroolijke zus,
Geen oogenblik is zij ooit stil.
Ze snapt als een ekster en zingt er op loi
Zoo lang en zooveel je maar wil
Maar nu zingt ze niet;
Dat is een verdriet.
Want ach, onze oolijke, vroolijke zus,
Ligt stilletjes nu in haar bed.
Haar wangen zijn rood, maar dat is
de koorts,
En niet zooals anders van pret.
Wij zijn nu in buis,
Zoo stil als een muis.
Wij hopen nu maar. dat die oolijke zua,
Weer gauw aan bet spelen kan gaan.
Want alles is treurig en triestig in huis,
En leven en pret zijn gedaan.
Och, was ze maar weer,
Eens stout voor een keer!
J. v. d. Weijden.
Meimaand.
Kom, laten wij ons paren
En snellen naar de wei;
Om daar bijeen te garen
De bloemen van de Mei.
Daar hoog in de boomen,
Klinkt vogelen gezang;
Zij zijn weerom gekomen
En wij? wij wachtten al lang.
De Meimaand is gekomen
Met ware bloemenpracht;
Met frissche, groene zoomen
Als 'n donzen bed, zoo zacht:
De ooievaar al kleppert,
Reeds op den nok van 't dak.
Het Jrikkertje nu spartelt
In slooten en zingt kwik, kwik, kwak.
Maar waarom die vreugd' alomme
In natuur en bosch en veld;
Waarom dat schoons en al die pracht,
Die uitstraalt met geweld?
Voor haar, de Koninginne,
Voor haar deez' schoone natuur.
Voor haar. die wij beminnen,
En bidden elk uur.
Maria, onze Moeder,
Voor haar is deze pracht;
Wij minnen haar zoo teeder,
Terwijl ons harte lacht.
Des morgens bij 't ontwaken,
Wie geldt dan eerst een groet?
En 't anwoord is Maria,
Ave, Maria, Moeder-zoet!
Des avonds bij 't gaan slapen,
Knielt heel de kinderstoet.
En bidt met gevouwen ha:.den:
„Maria, Wees Gegroet"!
Bep.
Mei.
Mei, Mei, maakt ons zoo blij.
Met zijn bloemen in de wei.
Met de bijen, die zoo zoemen
Om de honingvolle bloemen.
Mei. Mei, maakt ons zoo blij.
Met zijn vogels in de wei
Met de nestjes in de boomen,
Waar reeds eieren in komen!
Mei, Mei, maakt ons zoo blij.
Met zijn vlinders in de wei.
Vlinders fladd'ren, o, zoo blij,
In dien mooien heerlijken Mei!
Egbert Odijk.
Een sloddervos.
Keesje is een sloddervos,
Alles is gescheurd of los,
't Hoofdhaar kan men waarlijk maaien,
In z'n ooren klaver zaaien.
Kousen, broek en jas en pet,
Alles ziet dan even vet,
Als hij 's morgens moet naar school,
Ziet hij haast, zoo zwart als kool.
Moeder pakt hem bij zijn oor,
Dat vindt Kees heel leelijk hoor!
Hij trapt en slaat en rukt zich los,
En slaat op hol als 'n wilde os.
Moeder geeft hem voor zijn broek,
Dat lang niet smaakt als peperkoek.
En stuurt hem iluks de kamer uit:
Zoodanig heeft ie het verbruid.
Kees v. d. Hulst.
Buiten.
Nu houdt de zon haar warmto aan,
Nu blijft zij hoog ten hemel sta«m,
Om met haar licht het aardrijk t'
overgieten,
Opdat wij daarin zouden kunnen
genieten.
De jassen uit, de petten af,
Vooruit nu maar, in vollen draf,
Naar Christus' kerke toe,
Terwijl w' ons vragen: „Hoe?"
„Hoe toch is God de Heer zoo goed.
Dat Hij al deez' heerlijkheden doet?
Terwijl ik Hem zoo menig keeren griefde,
Dat komt alleen, door Zijn oneind go
Emile Duym Jr