VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. Joh an v. Tongeren, Leiden. Wat heb jij leuk de Paaschvacantie door gebracht Johan! Je vond het zeker jam mer, toen de school weer begon. Moeder daarentegen vond dit allesbehalve jammer. Ja Johan, dat kan ik me van do moeders best begrijpen, en later begrijp jij dat ook wel Dag Neefje! G a d i e r, Leiden. „De kampeer- tocht" slaat in! Wie ik ook sprak, allen von den dit verhaaltje zoo echt geteekend. Het is, alsof ze den tocht meemaken. Flink zoo! Met hand en groet! Ria Broer se, Leiden. Jammer hé Ria, dat het lot niet gunstiger was! Vol houden! Aanhouden, doet winnen! Let maar eens op! En wanneer komt nu eens dat mooie versje over de Meimaand of het mooie, beloofde opstelletje? Ik wacht af! Dag lief Nichtje! Petronella van Deuren, A1- pheu a. d. Rijn. Was je dat vijfde raadseltje soms een beetje te machtig Nel ly? Ik ontving meer brieven, waarin het vijfde raadsel vergeten was. Jouw opstel was vrij goed, maar voor de krant „te korf'. Maak eens een lang verhaal van minstens vier bladzijden. Ieder verhaaltje van mij is ook altijd vier bladzijden lang, maar dan klein geschreven. Denk er in do toekomst eens aan! P i m en Wim uit de Timor- straat, Leiden. Zeker jongens, vind ik goed, dat moeder een handje helpt! We zijn in het leven om elkander te helpen en moedertje vooral is de aangewezen per soon om ha-ar „baasjes" terecht te helpen Zoo, vechten jullie 's Zaterdags om de krant! Dat vind ik vleiend voor mi.' én te meer waar jullie zegt, dat onze Rubriek zoo leuk is „met lieve verhalen en mooie vers jes" Wat Jan en Henk en Mientje maken, zie ik met spanning tegemoet. Dag 'jon gens! Veel groetjes aan Pa en Moe en aan alle broertjes en zusjes! Jan Heemelaar, Ham 35, Bos koop. Waar heb jij dat alleraardigste versje „Potjeslatijn" vandaan gehaald? Als het uit je eigen kokertje gekomen was, liet ik het onmiddellijk plaatsen. Wanneer hoor ik nog eens wat, van jou Jan? Na de grooto vacantie kom ik weer met prijs raadsels. Daag! A 1 i e N i e s s e n, Leiden. Ik wacht mot veel belangstelling op jouw verhaaltje. Ik wed, dat het een plaatsje waard is. Wed den? Den volgenden keer zal ik do raad sels een beetje moeilijker maken. Ze waren ook erg eenvoudig. Alleen no. 5 was niet voor de poes, schreef me een mijner Neef jes. En als die hot zegt. zal het ook wel zoo zijn. Dag Alie! Groet je ouders van me! A n t o o n v. Valderen Leiden Zoo mijn vriendje! Zie ik jou ook weer eens terug! Dal is braaf. Maar heb jij dat zelf geschreven? Dan is men op school zeker over jou tevreden en het opstel? Aanstaan de Zaterdag komt het erin, want een plaats je is het dubbel en dwars waard. Groet alle luiisgenooten van me en ontvang jij de stevige vijf! Dag An toon. Bernard v. V a 1 d e r e n, Leiden. Zeker Bernard waren de oplossingen zoo goed.Je moet den volgenden keer ook mee doen en dan moest je eens een prijsje win nen! Dat zou pas fijn zijn hól Maak veel groetjes aan moeder en de zusjes. Jo Krabbel, Leiden. Eindelijk, mocht ik wel zeggen! Ik had al lang een verhaal verwacht en nu het voor me ligt, vind ik 't zoo goed, dat ik het a.s. Zaterdag reeds laat plaatsen. Dag Jo! Begin al vast aan iets nieuws! Do volgende week ga ik door met het be antwoorden der brieven. Er wachten er nog 'dertig op antwoord. Oom W i m. OUD VROUWTJE deer Oom Wim. XIX. En den volgenden dag en den daaropvol- penden dag evenmin. En de dokter kwam én onderzocht 't oud vrouwtje en toen hij wegging schudde hij heel bedenkelijk het hoofd en droeg Dina, de meid, op hom ter stond te waarschuwen, als het oude Moe dertje soms vreemd deed en totaal geen lust meer had in eten en drinken. Is het ernstig dokter, had Dina ge vraagd en zij had een antwoord gekregen, dat haar ongerust maakte: 't vrouwtje is oud en een mensch is een machine gelijk. Als het raderwerk uitgeloopen is, blijft de machine staan. Zoo is het met den mensch ook en zoo is het met oud vrouwtje een der. En met een ernstig gezicht was de dokter heengegaan en Dina was naar de moeder van Toos en Anny gegaan en had daar precies gezegd, wat de dokter haar had verteld. En sedert dien dag was het stil in het huis van oud vrouwtje geweest. Dina liep zoo zacht en opende en sloot de deur zoo stil, dat iedereen wel begrij pen moest, dat er een ernstige zieke in huis ie verplegen lag. En Anny en Toos kwamen geregeld en durfden niet luidruchtig of vroolijk tc zijn, bang ef t ze oud vrouwtje zouden hinderen, of haar in haar slaap zouden storen. Het kanarietjo zelfs, zat stil op z'n stokje te kijken en scheen het niets aaidie te vin den, dat de vrouw hem geen eten bracht of zijn badje van schoon water voorzag of zijn kooitje met nieuw frisch zand verfrischte. Oud vrouwtje lag in haar helder ledi- kantje meestentijds te sluimeren en als ze dan af en toe haar oogen opensloeg en haar beide lievelingen aan tafel zag zitten en dan zag dat ze heel voorzichtig naar baar toekwamen om te vragen, hoe het ging, dan was ze blij en kwam er een glans in haar doffe oogen en kregen zelfs van aandoening haar bleeke wangen een kleurtje. Ja kindertjes, het gaat nogal. De nacht duurt mij alleen zoo lang. Ik kan des nachts niet slapen. Overdag gaat het wel. Het is vreemd, heel vreemd. Maar toch zullen we den moed niet verliezen, is 't wel? We zijn er nog en dat is genoeg. Wat zou ik ook meer wenschen. Dina is goed voor mij. Jullie komt iederen dag naar Oma kij ken en past mij zoo goed op. Jullie moeders vergeten me niet en slaan geen dag over e.nkomen telkens met zooveel lekkere hapjes en beetjes aan dragen alsof ik in werkelijkheid jullie Oma was. Is dat niet heerlijk, te weten, dat men niet alleen is en dat er nog lieve menschen zijn, die zich het lot van een eenzaam oud vrouwtje aantrekken. Ja Oma, dat moet ook. Wij moeten ook wat doen. U bent lief voor Dina. U bent lief voor ons en lief voor moeder. Is dat dan niets? Ja kind, dat is ook wat. Maar als men oud is, telt men dat niet meer, wat men zelf doet. Dan is men aangewezen op hulp en steun en voor die hulp en dien steun zijn oude menschen dubbel dankbaar. Och. lieve kinderen, wat zeg ik toch allemaal. Ik ben zoo blij, dat ik jullie bij mij zie. Jullie doet me toch zooveel pleizier. Maar ru wil ik wat rusten. Ik heb wat veel ge praat. Ik krijg een beetje pijn in 't hoofd. Oud vrouwtje drukt de handjes der klei nen. Zij gaan weer terug op haar oude plaatsje aan tafel en spelen stilletjes voort met een der spelen, die Dina had klaar gezet. Oud Vrouwtje is weer ingeslapen en kreunt af en toe in d'r slaap, alsof de ademhaling haar benauwde. Dan kijken Toos en Anny elkander aan, met een blik. waarin angst ligt en medelijden voor die goede zieke, die misschien nooit meer van haar ziekbed opstaan zal en de vriendin netjes zal vertellen uit haar vroeger leven, toen zij jong was en voor 't eerst ter schole ging. Och, wat miste de twee haar reeds! Nu duren do uren zoo lang en willen de wijzers maar niet voortdraaien Anders is het zes uur voor zo het weten en nu schiet do tijd niets op en is het nog pas vijf uur op de pendule. Wat is het nog vroeg, hé Toos! Ik dacht, dat het al bij zessen was. Ik ook! De tijd duurt mij ook lang. Hoe zou dat toch komen; ander* is het laat, eer we hot weten. Dat begrijp ik goed. Hoe zoo? Wel, dat komt omdat Oma ziek is, fluistert Anny, bang dat Oma zelf het hoo- ren zal. Ja, dat zal het zijn! Zou Oma dood gaan? Ik hoop het niet. Wij moeten morgen vroeg in do H Mis goed voor haar bidden on ons lieven Heertje zeggen, dat Oma nog hij ons moet blijven en dat zij nog graag ook bij ons wil blijven. Ja, dat zullen we doen Anny! Willen we naar huis gaan? Eerst kijken of Oma slaapt en dan moeten we Dina zeggen, dat we mórgen te rugkomen en dat ive Oma wel te rusten wenschen en dat we goed voor haar zullen bidden en dat ze dan weer gauw genezen zal Oma sliep al door!' De kinderen gingen heen. Dina zou de boodschap overbren gen. (Wordt vervolgd.) DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT door Cadier. IV. En Oet tuurde naar den sterrenhemel en hij dacht aan oen regel in een sprookje, dat hij voor een courant had geschreven dat de sterren reine zielen zijn van de menschen, die nog geboren moeten worden. Toen de torenklok der dorpskerk den volgenden middag één sla™ deed hooren, waren de vrienden op weg naar het liefelij ke dorpje Blocmcndaal. Bij het gedenktee- ken van den dichter De Genestet. een mar moren bank, waar hel pad naar drie rich tingen leidt, gingen zij linksaf en kwamen langs „Meerenberg". Halverwege werd een zijlaan ingeslagen en le midden daarvan lag, omgeven van hoog wuivend gras, bet smalle, bouten brugje, hetwelk toegang geeft tot de nog overgebleven muren van het eens zoo machtig kasteel Érederode, als wilden zij nog verhalen van het verre verleden. Stil was het er, doodstil, ondanks de vele menschen, die er op dit oogenblik wa- ïen. Het lijkt wel of de tijd hier is stil blij ven staan. Niets is er sedert de verlating der bewoners in de omgeving veranderd. De eeuwenoude hoornen welke de dikbe- mosto en met klimop begroeide muren om geven, zouden wel iederen dag den wind hun herinneringen van dien tijd toe willen fluisteren. Maar de wind heeft geen tijd naar de sentimenteele vertelsels der hoo rnen te luisteren. Neen, voort moet hij. Moe ien de wieken der molens niet draaien, de schoorsteenen niet rooken en de zeilsche pen de wateren niet bevaren? Toch 'n enkele keer, wanneer de zon den schcmerigen avondhemel in laaienden vlam mengloed zet, wil de wind hier wel eens loeven. Van het loeien en bulderen ver moeid, strekt hij zich uit, en luistert. En dan verhalen hem de hoornen van de jach ten der edelen, van kleurrijke ridderspelen en van minnesteels, welke bij avond voor de slotbewoners hun liederen zongen van liefde en strijd. Over do afgesloten treden der steenen wenteltrap waren Oet, Jan en Pim de Lanteelen genaderd. Van hieruit hadden ze een prachtig uitzicht. Tot zoover hun oogen reikten lieten zij hun blikken in extase over de gelende velden weidden. Hier en daar golfde éen heekje, hel schit terend in het felle zonlicht. De vogelen in de knoestige hoornen zon gen zoo schoon; de lucht was zoo intens blauw en het was hier zoo stil dat het een waar genot was bier te zijn. Na hun namen in het leien dak gekrast te hebben, daalden de vrienden langzaam de trap weer af en kwamen bij de plaats waar de kapel heeft gestaan. Een lage, af gebrokkelde muur stond er nog slechts, door don tijd geheel groen uitgeslagen. Zacht murmelde er een heldere heek langs waarin eenige eendjes zwommen. Was het wonder, dat Oet zich op dit oogenblik in de middeleeuwen waande? En in zijn geest zag hij de brug neerla ten, de slotpoort openen en een minstreel werd binnengelaten. In do ridderzaal, waar een gezelschap edelen bijeen was, zölte hij zich op een laag gestoelte neder en begon zijn harp te bespelen. Zacht zong hij een romance. (Wordt vervolgd.) Tanie Amanda. Naverteld door Tante Anna. III. (Slot). Mama, wil u ook iets van deze lekkernij? Mevrouw van Hulzen haalt minachtend de neus o,p. Dank je wel. Nu kindertjes, zegt tante Amanda, in de keuken komende kijken, voor wie is die vijfde hoop? je bent toch maar met z'n vie ren? Mama is dol op suikerboonen, ant woordt Karei, eri vooral op zulke lekkere als u medebrengt. Ik heb nog iets voor jul lie maar dat pakje mag eerst open ge maakt worden als ik weg hen, het is een verrassing!. en tante Amanda trok on danks haar vijftig jaar een jong doend ge zicht. Een week ging voorbij. De logée heeft reeds tot aller genoegen het uur van ver trek vastgesteld. Vier dagen van de vacantie heeft ze ons ontroofd, zei Karei. Dank God, dat ze niet nog meer ont roofd heeft, meende Pauline, want dan hadden we nog den mond moeten houden. Die oude heks blanket zich waarachtig. Niet -uogeliiM r?er> Paulino ontzet uit. On zin Karei, zei Nelly, ze poedert zich maar Dat doen veel voorname dames. Mama doet het niet, hernam Karei, en de oude tang is vandaag met haar neus in een vat meel gevallen. Ten slotte had tante Amanda nog bijzon der veel trek in een soort pudding, die in het dorp niet le krijgen was. Nelly ver- tramde een halve gulden, eer ze eindelijk dc bewuste soort had gevonden Tante zei, dat hij wel niet naar den eisch was klaar gemaakt, maar. men ziet toch den goeden wil. Vaarwel, Vaarwel!.... Tot ziens, lieve Amanda.Het is ons bijzonder aangenaam geweest. Dag, tantelief, hartelijk dank voor uw lief bezoek, vaarwel, vaarwel, tot weer ziens!.... Rijd je mee, zwager? natuurlijk Amanda. Je zal toch wel fnesfaan. dat ik je naar het station vergezel. In haar rijtuig gezeten, wuifdt tante nog met haar zakdoek en betuigde aan haar zwager, dat ze bijzonder voldaan was. Karei trok mama en Nelly de trap op. Gauw zien, wat de oude Amandus voor ons heeft meegebracht, We moeten maar niet wachten tot papa thuis komt, want ik brand, van nieuwsgierigheid, Pauline kom eens kijken naar het groote cadeau! De zorgvuldig ingepakte doos wordt ge opend en onderzocht: een groote schilderij in een mooie lijst komt te voorschijn, en al len staren liet verbaasd en onthutst aan Karei heeft maar even een blik geworpen op de pholographie, daarna valt hij in een stoel, slaat met de handen en voeten om zich heen en giert van het lachen. De pho- tographie vertoont tante Amanda naast een ongeveer twintig jaar jongeren man en draagt tot onderschrift. Aandenken van het gelukkige Bruispaar Amanda van Hul zen, geboren Mulder en Willem de Lang. De schelmstreken van Pim en Wim door Wim Simons. I. Kennismaking. Pim en Wim waren twee alleraardigste kereltjes, beiden 8 jaar. Hun vader was 'n rijk grondbezitter in" Gelderland. Ze zaten beiden in de "vierde Idas. Pim was precies 't evenbeeld van zijn broertje. Als Pim 'n 4 haalde voor z'n aardrijkskunde, dat nog al eens gebeurde, dan moest Wim ook 'n onvoldoende hebben. Ze waren de schrik van Arnhem. Eens hadden ze een rat gevangen, vlug werd naar 'n groentckar geloopen en de rat werd onder 'n mandje met sla gestopt. Toen de groentevrouw terugkwam vond ze 't beest de sla aan 't oppeuzelen. De vrouw schrok geweldig en gaf 'n gil. Twee agen ten schoten toe, terwijl 'n andere de mis dadigers naliep. Deze waren echter allang uit 't gezicht verdwenen. De bat was vlug uit de kar gesprongen en maakte dat bij weg kwam. 't Was winter geworden en de sneeuw lag een paar meter dik. Dit was een pretje voor onze bengels. De voetgangers waren er nog 't ergst aan toe. De sneeuwballen suisden ben om de ooren. Daar kwam een meisje aan. Wim bad den sneeuwbal reeds gereed, en weldra suisde de bal door de lucht, 't Meisje bukte en de bal vloog door een winkelruit van een groot magazijn. De Directeur kwam naar buiten en daar juist 'n agent langs kwam, werd Wim als 'n baldadige misdadiger naar het Politie bureau gebracht. De commissaris was 'n streng man; lang van gestalte en met een langen baard. Wim kreeg 'n ernstige waar schuwing en daarna konden ze vertrekken. Tot hun schrik wees de klok vijf minuten over negenen en ze besloten dezen morgen maar niet naar school te gaan. Ze holden straat in straat uit, alsof ze nagezeten werden. Eindelijk begonnen ze wat tot rust te komen. Ze bekeken de étalages eens, maar dat begon al gauw te vervelen. Tot groote verbazing van Wim ging Pim plot seling 'n snoepwinkel binnen en bestelde 't volgende: 1 ons dropjes. 5 reepen Kwat- ta, 1 doos bonbons, 1 flescbje zuurtjes. „Nog iets", vroeg de winkelier „Neen baas", zei Pim. En even later. „Nu dag baas, hou je rommeltje maar bij je en laat ze je goed smaken". En Pim was de winkel uit ge volgd door Wim. „Zeg Jan", zei de winke lier tegen z'n knecht, „hou jij dien snoes haan eens tegen." En Wim kwam er met 'n flink pak ram mel af. (Wordt vervolgd). In hei bcsch. Diep in het bosch was een hol onder een boom van een paar konijntjes. Dat wist een uil, en een vos. De uil wilde op zekeren keer het konijntje vangen Hij dacht na, hoe hij dat moest doen. Eindelijk vond hij iets. Hij nam een wortel van een boom en lei die voor het hol van de konijntjes. Dat zagen ze, en kwamen toen gauw op den wortel af. Zij begonnen er haastig aan te eten. Maar toen zij den wortel baast opge-' geten hadden, vloog de uil, die boven in den boom had gezeten, op een der konijn tjes neer. Doch de vos, die achter den boom zat, sprong toen op den uil af en pakte hem toen in den rug. De uil liet het konijntje vallen en ging toen met den vos vechten Het konijntje bolde gauw naar zijn hol, waar de anderen al treurig zaten te kijken, omdat hun broeder maar niet terug kwam. Ze vochten of er geen eind aan zou komen. Dag lag de vos weer onder en dan de uil weer. Maar de vos kreeg ten laatste toch de overhand, en greep de uil toen zoo ir de borst, dat hij bet al gauw over moest geven. De konijntjes kwamen, toen ze dat zagen gauw naar buiten, en sprongen van blijd schap in het rond. omdat er geen konijn tje door den uil dood was gebeten. Toen aten zij het restantje van den wor tel op en gingen toen gauw in hun hol te rug. De vos ging de uil gauw oppeuzelen. Zoo waren de konijntjes gered, en de vos bad zijn honger gestild. De vos wilde nog een konijntje ook vangen doch dat kreeg hij niet gedaan. De vos ging toen maar gauw naar zijn hol terug. Tonny de Roo. Het leven van Christus, door Truus Droog, m. (siot). En om Hem als Koning ook te kronen, Ging men Hem met spot beloonen; Hem drukken een doornenkroon op 't hoofd. En daarna zien wij Hem den kruisbalk dragen. Wanneer men nu dat alles toch geloofd, Dan kan ik u toch ook wel vragen, Hebt gij meölij, met Hem, Die daarna aan 't Kruishout is geslagen? Welnu dan gaat ook gij onder 't Kruis hout staan, Ziet uw Jezus, stervend aan En gij hoort van Zijn lippen Mijn God, Mijn God Waarom hebt Gij Mij verlaten en vraag üan Dat Jezus begaan met ons lot. Ons nimmer verlaat en vereenigt dan Uw bede met Maria en Johannes Dat de genade van den Kruisdood U redde in 't uur van den dood. En wordt dan Jezus grafwaarts, gedragen, Dan is dit slechts voor drie dagen Om daarna uit eigen kracht te verrijzen Uit 't graf en aan de wereld te bewijzen, Dat noch dood, noch graf op hem iets vermogen. Maar dat deze Hem meer nog verhoogen Als Heer en als Schepper van 't Heelal. Dra zal de tijd ook komen dat Hij zal Ten Hemel opstijgen en daardoor Zal Hij nog weer eens bewijzen, Dat ieder, die leeft naar behoor', Ook eenmaal naar den Hemel gaat reizen. En als dan op 't einde Hij met macht En met glorie zal verschijnen, Omstraald met een Engelenwacht. Om 't menschdom te doen verschijnen Voor zijn eeuwige rechterstoel, Dan zal het blijde gejoel Van Engelen en Zaligen Hem streelen; En zal uit millioenen en millioenen kelen Het weerklinken door heel bet wereld rond heen: „Eere zij God en God alleen"! Zus is ziek. Wij hebben een oolijke, vroolijke zus, Een aardige, grappige meid. En als er govraagd wordt: „Hoe oud ben je wel?" Wat denk je wel, dat ze dan zeit? Dan zegt ze heel stout: „Ik ben nog niet oud". Wij hebben een oolijke, vroolijke zus, Geen oogenblik is zij ooit stil. Ze snapt als een ekster en zingt er op loi Zoo lang en zooveel je maar wil Maar nu zingt ze niet; Dat is een verdriet. Want ach, onze oolijke, vroolijke zus, Ligt stilletjes nu in haar bed. Haar wangen zijn rood, maar dat is de koorts, En niet zooals anders van pret. Wij zijn nu in buis, Zoo stil als een muis. Wij hopen nu maar. dat die oolijke zua, Weer gauw aan bet spelen kan gaan. Want alles is treurig en triestig in huis, En leven en pret zijn gedaan. Och, was ze maar weer, Eens stout voor een keer! J. v. d. Weijden. Meimaand. Kom, laten wij ons paren En snellen naar de wei; Om daar bijeen te garen De bloemen van de Mei. Daar hoog in de boomen, Klinkt vogelen gezang; Zij zijn weerom gekomen En wij? wij wachtten al lang. De Meimaand is gekomen Met ware bloemenpracht; Met frissche, groene zoomen Als 'n donzen bed, zoo zacht: De ooievaar al kleppert, Reeds op den nok van 't dak. Het Jrikkertje nu spartelt In slooten en zingt kwik, kwik, kwak. Maar waarom die vreugd' alomme In natuur en bosch en veld; Waarom dat schoons en al die pracht, Die uitstraalt met geweld? Voor haar, de Koninginne, Voor haar deez' schoone natuur. Voor haar. die wij beminnen, En bidden elk uur. Maria, onze Moeder, Voor haar is deze pracht; Wij minnen haar zoo teeder, Terwijl ons harte lacht. Des morgens bij 't ontwaken, Wie geldt dan eerst een groet? En 't anwoord is Maria, Ave, Maria, Moeder-zoet! Des avonds bij 't gaan slapen, Knielt heel de kinderstoet. En bidt met gevouwen ha:.den: „Maria, Wees Gegroet"! Bep. Mei. Mei, Mei, maakt ons zoo blij. Met zijn bloemen in de wei. Met de bijen, die zoo zoemen Om de honingvolle bloemen. Mei. Mei, maakt ons zoo blij. Met zijn vogels in de wei Met de nestjes in de boomen, Waar reeds eieren in komen! Mei, Mei, maakt ons zoo blij. Met zijn vlinders in de wei. Vlinders fladd'ren, o, zoo blij, In dien mooien heerlijken Mei! Egbert Odijk. Een sloddervos. Keesje is een sloddervos, Alles is gescheurd of los, 't Hoofdhaar kan men waarlijk maaien, In z'n ooren klaver zaaien. Kousen, broek en jas en pet, Alles ziet dan even vet, Als hij 's morgens moet naar school, Ziet hij haast, zoo zwart als kool. Moeder pakt hem bij zijn oor, Dat vindt Kees heel leelijk hoor! Hij trapt en slaat en rukt zich los, En slaat op hol als 'n wilde os. Moeder geeft hem voor zijn broek, Dat lang niet smaakt als peperkoek. En stuurt hem iluks de kamer uit: Zoodanig heeft ie het verbruid. Kees v. d. Hulst. Buiten. Nu houdt de zon haar warmto aan, Nu blijft zij hoog ten hemel sta«m, Om met haar licht het aardrijk t' overgieten, Opdat wij daarin zouden kunnen genieten. De jassen uit, de petten af, Vooruit nu maar, in vollen draf, Naar Christus' kerke toe, Terwijl w' ons vragen: „Hoe?" „Hoe toch is God de Heer zoo goed. Dat Hij al deez' heerlijkheden doet? Terwijl ik Hem zoo menig keeren griefde, Dat komt alleen, door Zijn oneind go Emile Duym Jr

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14