WEEKREVUE RECHTSPLEGING. Nee, wc gaan er niet op vooruit, dat tan niemand mij uit het hoofd praten. Want is U zich wel bewust, lezer, reali seert zich wel van het feit, wat cr met Uw geld gebeurt? Ik geloof het niet, want dan zou er reecis lang een storm van ver ontwaardiging zijn opgegaan, waarbij een cycloon maar een koele zomerwind is.- Uw geld bijvoorbeeld wordt gebruikt TOor den bouw van een politic-bureau, üw geld, maar denk cr wel om, dat er een iel op Uw fiets aanwezig is, dat U niet op de kleine steentjes rijdt, dat U niet te liard rijdt, dat er remmen aanwezig zijn, dat U rechts houdt en dat u zich, al fiet send niet vasthoudt aan een ander rij- of voertuig dat zijn nu nog maar alleen verordeningen voor fietsers want an ders wordt U in uw kuif gepikt en naar het polilie-bureau gesleept, dat van Uw geld is gebouwd. Als het eenmaal zoover is, dan worden er massa's vellen papier beschreven men noemt dat, proces-verbaal opmaken en in de meest onduidelijke en vage termen, worden rechtens cn juristen van uw misdrijf op de hoogte gebracht Dot üijn toch wantoestanden, maar desniette min zijn mijn bezwaren nu van eenigs- zins anderen aard. De wetsovertreders worden véél te goed behandeld. Die menschen hebben ge woonweg een prinsenleven, zij krijgen, wat zij noodig hebben, kost en onderdak, èn goed ook, en intusschen laten zij in lange krantenartikelen pbilantrgpische menschen strijden voor lotsverbetering van gevangenen. Hebben zij dan in die betrekkelijke af zondering 'n torteren of langeren tijd door gebracht, en is hun lichaamsgesteldheid zoo, clat zij zonder gevaar voor hun ge zondheid in do maatschappij kunnen te- rugkeeren, dan worden zij bij bun her nieuwde intrede in de wereld, aanstonds door liefderijke banden opgevangen, die hen direct aan een goecl baantje helpen ook al waren zij voor dien tijd zoo wer keloos als een slroohoed in den winter. Mij dunkt zulke menschen en welk een grooto verleiding moet dit niet zijn voor een werkelooze snakken naar 'n inoord- je, dat hun voorgoed van de malaise des levens' tan afhelpen. Neen, dan hulde aan de vroegere rechtspleging-, die een grooto moreèle in goed uitoefende op heel het volk. Toen ging het aldus. Het was in het jaar 1486, dat een var ken zich hoorde ten laste leggeu, dat het een kind van zekeren Matlhijs Cicx hacl gebeten en zwaar verwond. Het werd ter dood veroordeeld en den lOden Juni van dat jaar deed Pie ter do Vos, onder Bal juw van Belle in Vlaanderen door den beul van Yperen „het varken ter executie brengen, hetzelve bet leven benemende." Na de executie werd het heest aan een paal op het schavot van Opper-Belle vastgebonden. Te Middelburg spande men in 1571 de vierschaar over zekeren „stier-osse, toebe hoort hebbende aan Muig-o Jansz".Deze slier-osse hacl Tanneten Arenls „met syn hoorens in liaeren buyck gestoken en haeren buyck open gestropt, sulx dat sy van de salvo qu ets ure gestorven is". De misdadiger wercl „Bij- Mijnheer en sen tentie van levenden lijve ter doot -gecom- .demneerd ende syn huyt ende liet vleys gedistribueert den gevangens encle den armen binnen deser stede". Voorts veror donneerden burgemeester en schepenen „dal syn laoft gestelt sal worden op een etaecke ter plaatse van justitie, een en ander tot een exemplo dat hem een ygc- licken wachte." Nadat te Falaise in Frankrijk een zeug Voor den rechter gevoerd was wegens het aanvallen en mishandelen vari een kind, werd deze eveneens tot de doodstraf ver oordeeld. De terechtstelling geschiedde in tegenwoordigheid van den rechter te paard met do hand in de zijde en de pluim op den hoed. Het beest was voor die gelegenheid gekleed in mannelijk ge waad, te weten wambuis, broek, hand schoenen en manchetien. Terwijl te Longueville in 1467 een kat, die den dood van een kind van 14 maan den op haar geweten had, tot do galg veroordeeld en dientengevolge plechtiglijk opgeknoopt werd. Ook Leiden heeft het verhaal van een dierenstrafzaak bewaard. Daar werd in 1595 een hond gccondemneercl om ge leid en gebracht te worden op het plein van Graveslcin, om aldaar door den scherprechter met de koorde aan de galge te worden gehangen en wel over en ter zake, dat gezegde hond op Zondag 9 Mei 1595, heeft gebeten liet kind van Jacob Janssen van der Poel zoodat liet kind kort daarna door schrik is overleden." Ik vraag u of er geen kracht zou uit gaan van zulke afschrikwekkende voor heelden. En nu? Als u of ik in het bezit is van een hond, die zich do gewoon te heeft eigen gemaakt des nachts do buren door luid geblaf alle rust te ont nemen, dan wordt niet dat beest gecon- demneerd, maar wij als de rechtmatige eigenaar en bezitter van dat dier. Heen, we gaan er niet op vooruit. Maar Paulicntje beefde al inwendig vóór ze de deur uit was, want ze voorzag, iets ver schrikkelijks: Broer ging boven z'n adem schreeuwen. Daarom vroeg ze: En als-ie nou es erg tekeer gaat óp straat, wat moet ik dan doen? Niet aan storen. Je houdt 'm stevig aan z'n handje vast. Eéns moet-ie immers toch aan gelooven. Doorzetten, hoorl gelasste vader, je komt er niet me: terug, hoor. Als-ie maar eenmaal de poort in is, zullen de zusters 'm wel regeeren. Jaapie vertrok, uitgelaten door z'n moeder en z'n vader, die 'ra niet nakeken en vlug de straatdeur achter 'm sloten, Jaapie was den hoek der straat nog niet om, of hij stelde z'n zusje de moeilijk te beantwoorden vraag: „Jaapie, nie naar sool, hè? Jaapie naar de eendjes, hè? Doorloopen, Jaap, zei Paula en dacht: O jé, die denkt, dat-ie met z'n trommeltje brood naar de eendjes in 't park gaat. Op eens voelde ze hem stilstaan en vroeg be nauwd: Waf is er? Kom, zoet doorloopen. De onderlip van Jaap zakte, de mondhoeken tril den hevig, toen trok-ie z'n zusje mee terug: Naar moessie, niet naar de zoete zusterkes! Pauliente, indachtig de les van haar moe der, begon met 'm te praten: Kom, dan krijgt- ie Weer 'n mooi schaapje en 't beestje uit den winkel en morgen m.ag-ie mee naar tante Truus. Ze sloeg d'r arm om z'n schouders, duwde hem verder, maar de onwil schoot in Jaap opeens naar boven. Hij begon te gillen: Neen, nee, niet naar sool! Als je schreeuwt, roep ik politie, hoor! Jaap stoorde zich aan geen politic, maar gaf 'n schreeuw zoo doordringend, dat enkele voerbijgangeds bleven stilstaan. Een van hen zei: Je moet dat ventje niet knijpen, hoor! Ik knijp 'm niet, zei Paulientje bleek en bibberend, hij wil niet naar school. Wil-ie niet naar school? O, foeit! be rispte 'n ouwe juffrouw, dat zal ik es tegen Sinterklaas zeggen! Maar Jaapie had maling aan Sinterklaas en zelte zich gillend schrap met den voet te gen 'n lantaarnpaal. Wacht es, zei Paulientje, jou, stoute jongen! Ze greep hem onder de oksels en wilde hem achter den lantaarnpaal wegtrek ken, maar nu liet Jaap zich achterover val len, duwde met opgetrokken knieën achter uit, brullend, krijschend, alsof hem 'n groot ongeluk, 'n pijnlijk ongeluk was overkomen. Wat is er met dien jongen? vroeg een meneer. Hij moet naar school, Geef 'm 'n pak voor z'n broek. Schreeuwleclijk, sta op! Jaap huilde nog harder. Wacht es, daar komt 't agent, dreigde 'n dienstmeid. Doe dat niet, juffrouw, smeekte Pau lientje, ik ben bang, dat-ie boven z'n adem gaat schreeuwen. Ze had den zin nauwelijks gezegd, of daar stond de mond van Jaapie al wagewijd open, daar lag z'n blauwe long al te bibberen op de ondertanden, 'n Heescb, piepend geluid als 'n soort gereutel kwam, uit de keel, en 't hoofd stond paars-bol. O, o, o, hij schreeuwt boven z'n adem, zenuwschokte Paula snikkend, „dadelijk stikt-ief" Er stond nu 'n dichte groep omstanders rond 't reutelend jongetje, Van wie is dat kind? 't Is nijd, niks as nijd! Sla 's voor zijn broek, toe maar, op mijn verantwoording! Hou 'm es onder de waterleiding! Paulientje hoorde niets van al die aanbe velingen. Voor haar bestond cr niets meer dan 't bijna stikkende hoofd van Jaapie. Ze zou straks met 'n dood broertje terug naar huis moeten. Waar moet-ie naar toe? vroeg 'n opge schoten jongen. Naar de Sinf-Jozef-school van de Mau- ritssingel, huilde Paula, maar ik kan 'm niet overeind krijgen! Wacht maar es even, klonk 't en de jon ge kerel tilde Jaap met broodtrommeltje en al van den grond. Toen klonk de verlossende schreeuw, die weer lucht bracht en die ook Paulientje weer deed adem halen. Met een korten zwaai legde bij den nog steeds krij- schende scholier op z'n handwagen, reed er mee de Lauwstraat door en Paulientje met 't wollen-knop-mutsje van d'r broertje in d'r hand, volgde, bleek, als liep ze achter een lijkwagen. Jaapie schreeuwde steeds, 't Was nog niet tot 'm doorgedrongen, dat-ie op 'n wagen lag, dat-ie rééd. Maar dat kwam heel gauw. Hij voelde het onder zich rommelen en stoo- ten. Vlak bij z'n hoofd stonden twee Ieege, rammelende biscuit-blikken. Dat bracht hem tot bezinning. Hij richtte zich steunend op z'n elleboog op, keek met 'n rood, kletsnot behuild gezicht rond en scheen op 't punt weer in 't geweldige schreeuwbui te gaan uit barsten. Maar 't Iollig-Iachende gezicht van den jongen achter de stootwagen hield z'n aandacht vast. Die jongen knikte hem toe, liet de kar op en neer wippen en zong: Rije, rije rije op 't wagentje! En als dat dan niet rije wil, dan draag ik je! 't Gezich" van Jaapie klaarde op. Wat plezierig was dat op zoo'n wagen. En Paulientje zag-ie dicht bij zich, 't kon dus geen kwaad. Zij lachte ook, Hij voel de z'n mond tot 'n grijns vertrekken, lachte door z'n tranen heen, eerst zoetjes, toen, dat z'n heele lijfje er van schokte. Maar nog, lachend, protesteerde hij: „Jaapie, nie naar sool, nie naar sool! Hoepla, hoepla, nou vlicgt-ie de lucht in, riep de jongen en drukte de burrie's van z'n wagen tot op de straatsteenen, zoodat Jaapie hoog de lucht in zwierde. Nie naar sool, Pauliene, nie nóa- school! Maar de ernst van 't protest was weg, hij schaterde het uit, terwijt-ie z'n eigen woor den niet hoorde. Daar deed de handwagen de poort van het Sint-Jozef-Gesticht binnen, de jongen liep er in galop achter, zóó dat Paula hem niet kon bijhouen. En eer Jaapie 't wist, had de jongen hem om z'n middel ge grepen, stond-ie in de gang van de school, vlak voor. twee zusters, dieThem bij 'n handje namen: „Ha, daar is broertje Vonk!" Néééé! gilde Jaap weer, want de zuster met 't verkreukeld gezicht kwam weer op hem af. En hij liet zich plat op den grond vallen. Maar eea van de zoete zusterkes nam hem vierkant op, zette hem in z'n bankje, knielde bij hem neer en begon le sussen met zoete woordjes en twee dropjes, die ze, tegen z'n zin, in z'n mond stopte. Om tien uur stond juffrouw Vonk voor de glas-deur der bewaar klas en de zuster wenkte haar naar 'n bankje in den hoek: 't Is in orde, hij slaapt lekker. „Nieuwe Eeuw" UND HAST NICH ZU GRUNDE GERICHTET door J o li. v a n D i n ter S. J. O, ik kan je niet zeggen, hoe heer lijk ik 't vind, dat je verzen kunt maken! En zij keek hem aan. En hij keek haar aan. Heeft 't tijdschrift die andere opge nomen, je weet wel? vroeg ze verder. Ja, met "n briefje er bij: wij houden ons voor verdere bijdragen beleefd aan bevolen; bij vertelde maar niet, dat dat tijdschrift niet honoreerde. Wat lieb ik je gezegd? Zie je wel! Heerlijk! Heerlijk! En zij keek hem weer aan. En bij keek haar ook weer aan. Maar zeg, weet je wat jo nu doen moest? en toen hij geen antwoord gaF, vervolgde zij: Dat eene vers: Ode aan tweo oonen, hoe begint 't ook weer: Van rozen Van rozen de rozigsle knoppen, hielp de jonge man. Juist: van rozen de rozigsle knop pen dat moest je morgenavond eens voorlezen op 't partijtje, zoo-tusschen de muzieknummers in. Och neen! schudde hij met zijn hoofd Dat vind ik nu niet aardig van je; heb je dat niet eens voor nie over? Voor jo over? Dat weet je wel heter, anders had ik zelf niet die andere verzen in dat tijdschrift laten zetten. Maar waarom wil je dat vors niet voorlezen? Ik zou zoo graag wiUen heb ben, dat iedereen wist, wat 'n dichter je hen. Ach ik hen geen dichter! Heerejé, wat is hij nederig; nu maar hoor eens, als je 't niet doet.... Wat dan? Dan hen ik kwaad op je. Dus deed hij het, want, ieder wist het eigenlijk reeds; zij zouden een paar wor den; cn wie het niet wist zou het in ieder geval dadelijk merken hij liet voorlezen van die Ode, aangezien al vertoonde do poëzie een verdachte overeenkomst met die van Heine het enhousiasme dat eruit sprak voor twee lapjes vleesch met pareltjes erin, oftewel twee ooren, be zwaarlijk op rekening' kon worden gezet van iemand dien men normaal veronder stelde; de verloving was echter nog niet publiek; als hij maar eerst deelgenoot werd in de zaak van haar papa,, dan kwam hot er wel door. KALENDER N.B. Als niet anders wordt aangegeven heeft iedere H. Mis Gloria en Credo; Prefatie van Kerstmis. Kleur: Wit. ZONDAG 19 Juni. Zondag onder het Octaaf van H. Sacraments dag. Twedc na Pinksteren. Mis: Fac- tus est. 2e gebed v. h. Octaaf; 3e v. d. H. Juliana; 4e v. d. H. H. Gervasius en Protasius, Martelaren. Door een voortdurend herhalen van de groote levenslessen, welke de Leeraar der Waarheid, de groote Mcnschenkewier, Christus, en Zijne Apostelen hebben na gelaten, tracht de H. Kerk het in ons door den H. Geest uitgestorte genadele ven tot bloei te brengen. Vandaag wijst zij ons op de liefde „hel eerste en -voor naamste gebod in de Wet". Uit Hefde heeft do Heer ons verlost van den gees telijken dood en ons geschonken het bo vennatuurlijke zieleleven (Introitus; Epis tel). Om dat leven le voeden wil Hij zeK onze Spijze zijn in liet Allerheiligste Sa crament en hoezeer verlangt Hij, dat wij die spijze nuttigen (Evangelie). Geven wij gehoor aan den liefdevollcn aandrang door als aanzittenden aan den goddelijkon maaltijd Zijn huis te vullen. Daar zullen wij genezen worden van onze gebreken (Graduale; Alleluja-vers; Offertorium); daar zal ons gebed verhoord worden: „Wij willen u voortdurend beminnen Heer (Introitus): Geef ons Uwe altijddurende liefde (Gebed); daar zullen wij 'lecren zingen het Bed der liefde voor Hem, Die zoo goed voor ons is (Communie); daar leeren beoefenen de zoo heerlijke werkda- dige, naastenliefde, waartoe ons de Apos tel der liefde opwekt (Epistel). MAANDAG 20 Juni. Vierde dag v. li, Octaaf v. li. Feest v. h. Aller h. Sacrament. Mis: Cibavit (als op den feestdag). 2e gebed v. d. H. Sil- verius; 3e ter eer van Maria (Concede). DINSDAG 21 Juni. Vijfde dag v. h. Octaaf. Mis als gisteren. 2e ge bed v. d. H. Engelmundus; 3c y. d. H. Alovsdus. WOENSDAG 22 Juni. Zesde dag v. Maar eerst deelgenoot in do zaak, dat wist ook iedereen, want rijk, wat men noemt rijk, was hij nu juist niet, maar hij had een knappen kop. 'n Knappe kop, lichtte papa zijn compagnon in op het kantoor, en lieldcr als glas, en. Over z'n brief hen ik tenaninste fil zeer tevreden, begon de compagnon, zie geen puntje ontbreekt er op de i's. Neen, geen punlje, keek papa. Is hij in 't gewone leven ook zoo correct, zoo accuraat? want dat is toch 't voornaamste in onze zaak; na 't geld natuurlijk. Voor zoover ik hem ken, zei papa, zeker. Dan zal ik de kwestie nog eenige dagen rijpelijk overwegen, die andere.... Heb ik afgeschreven, viel papa in, verheeld u, do nadere inliehingen luidden, dat hij lid was van een vereeniging ter hevoruermg van Schoone Letteren! li be grijpt! Ha. ha, hay ha! lachte de compa gnon, Sciioone Letteren! zeker om reke ningen op rijm te zetten! Hu, ha, ha, ha! Neen, dat slag menschen kunnen wij niet gebruiken, die zijn ons to vaag, te Hij -sloncl op. Zal ik de oer hebben u morgen avond te zien op 'n partijtje ten mijnent? Uw uitnoodiging is te vriendelijk dan dat ik die zou mogen weigeren, glim lachte de compagnon huigend. Papa hoog mee: „Tot morgen-avond dan." Tot morgen-avond. Dus jo doet 't? Ach! weerde hij weer. Jo hen een flauwe vent hoor! maar ik heb hier een programmaatje opge maakt; eerst drie piano-nummers, en dau kom. jij. En weg liep ze naar de suite, om mu ziekboeken klaar te leggen. Hij keelt haar lachend na. Zij keek nog eens lachend om. Toen kwam papa binnen met den com pagnon. Is dat "Dat is Aangenaam! Aangenaam! Toen kwam zij even terug om papa te begroeten en den compagnon. Je doet 't hoor! knipoogde ze in het voorbijgaan. Ach! 'Ja papa, hij heeft 'n verrassing, legde zij uit. Een verrassing? riep papa, nu, ik ben er erg benieuwd naar. Ach, zei hij weer en bloosde. Toen .gingen de hecren zitten; de jon ge man tusschen heiden in; en er werd gesproken, druk gesproken over zaken, doch zij lieten den jongen man het meest aan het woord. Papa, af en toe, keek onder dal spre ken naar den compagnon en do com pagnon naar papa. Daarop hief de compagnon zijn glas omhoog en stiet aan met papa en den jon gen man. Ook papa stiet aan, wat later, met den compagnon en den jongen mail. En dan ging het gesprek weer door over zaken.... over efficiency, geconcen treerd arbeiden en nuttig effect, over den koristen weg naar het succes en do ont wikkeling der persoonlijkheid, over we tenschappelijke bedrijfsleiding en over Harrington Emerson, Gantt, Taylor, on Gilhreth, over Ford en Gillette, over de wetenschappelijke leer van het koopman schap, de rol der suggestie en het vertrou wen als handelsfactor, do strategie bij den verkoop en het psychologisch moment in het verkoopgesprek.... in ieder geval zoo over zaken, dat zij vergaten te zwij gen onder de muzieknummers, dat hij vergal, dat liet zijn beurt werd om op te tncden. DER WEEK. h. Octaaf. M i s als gisteren. 2c gebed v. d. H Paulinus. DONDERDAG 23 Juni. Octaafdag v. h. Allerheiligst Sacraments feest. Mis: Q4ha v i t. 2c gebed en laatste Evangelie v. d. Vigilie v. d. H. Joannes de Dooper. Do sequens wordt gelezen in aHe H.H. Missen. VRIJDAG 24 Juni. Feestdag v. d. H. Joannes de Dooper. Mis: De Von- t r e. (In de Kerken den H. Joannes toe gewijd wordt Credo gebeden gedurende liet Octaaf). Gewone Prefatie. Als algemeene regel viert do H. Kerk niet den geboortedag van een heilige als feestdag. Want ieder mensch, dus ook oen heilige, uitgezonderd alleen de Onbe vlekt Ontvangen Moedermaagd Maria, komt met do erfzonde, dus in staat van vijandschap met God ter wereld. Vandaag evenwel, evenals op Maria Geboorte (8 Sept.) maakt zij hierop eeno uitzonde ring. Immers do wegbereider des Hoeren, Joannes, werd reeds vóór zijne geboorte van de smet der erfzonde gezuiverd. „Wegbereider des Hoeren, richt onze schreden op den weg naar het cuwig heil.'' (Gebed). ZATERDAG 25 Juni. Feestdag v. li. Allerheiligste Hart van Jezus. Mis: Miserebitur (Zie in het Misboek tusschen do maanden Mei en Juni). Alleen in stille H. H. Missen 2o gebed v. d. H. Adelbertus. (Zio in het Eigen der Heiligen v. li. Bisdom Haar lem); 3e v. d. H. Gulielmus. Prefatie v. h. H. Kruis. In de kerken der E.E. P.P. Franciscanen: Alles als in hovenstaando Kalender, behalve: MAANDAG. 2e gebed v. d. Z. Miche- Hna, weduwe; 3o v. d. octaafdag v. d. H. Antonius; 4e v. d. H. Silverius. DINSDAG valt het gebed v. d. H. En gelmundus weg. ZATERDAG. 2o gebed (alleen in stille H.H. Missen) v. d. Gulielmus. Prefatio van Kerstmis. Amsterdam. ALB. M KOK, pr. Kom je haast? riep zij om een hoekje. Ik? o ja, dat is waar! pardon hec ren, 'n oogenblikje! Hij stond op cn bloosde en ging naar do suite. Stilte! stille! wenkte ze. De compagnon wilde nog tegen papa fluisteren: 'n excellent jongmensch maar de dochter kwam naast papa staan: Nu komt de verrassing, papaatje! Toen hoorde zij zijn gloedvolle, zacht- mooie stem die zong: Van rozen do ro zigsle knoppen.en zij lispelde zachtjes mee, omdat zij het van buiten kende, met haar oogen dicht als voor iets hei ligs, al de strop hen die nog volgden, en zij zag het niet, hoe de twee hecren ach ter haar een heele poos met hun mond onbeleefd open zaten dat het goud-plom- beerscl van hun maaltanden zichtbaar was, daarna elkander aankeken, daarna de schouders ophaalden. Heerlijk hè, papa! juichte de doch ter, terwijl zij met de andoren meeklapte, vindt u dat nu geen heerlijken jongen? O, papa vond het zoo'n heerlijken jon gen. En hij heeft nog veel meer gedicht, blufte zij verder, zelfs in een tijdschrift. Doch daar kwam do heerlijke jongen terug, omdrongen van do velen, die hein gelukwenschten mo dat heerlijke vers. Maar papa stond op en ging heen, do compagnon was al weg. En te midden van al die uitroepen van bewondering, van al die handdrukken van gelukwen.sching, kreeg do heerlijke jongen een gevoel over zich of boel do kamer niet alles er in, één lift was, dio opeens aan het zakken ging. „Nieuwe Eouw." ANECDOTEN. Niet bogrepep. Winkelier: Dus jo wenscht een haan tje to hebben! Lieg jo ook ooit? Jongen: Neen, meneer. Moet ik dat hier goed kunnen? Ook 'n slimmerd. Het spijt me voor jou, zei kleine Jan, terwijl hij baby's gezicht met jam besmeer de, maar als ik dat niet doe, weet ma da delijk, dat ik er aan gezeten heb. 't Zelfde. Vader: Waarcyn schudt je je broertje zoo heen en weer? Jan: Hij heeft zijn drank ingenomen en vergeten de flesch eerst te schudden. Een dokter moet ook eten De Engelsche dr, Wood Hutchinson., zegt, dat do menschen gerust kunnen eten ivat zij blieven en ook zoovéél, als zij blie ven. Van zijn standpunt uit hoeft, de dokter geen ongelijk; dokters moeten óók etenl Toch grootcr. Uw nieuw huis is veel grootcr dan het oude, is liet niet? Iu een opzicht wel; van drie vertrekken zijn er zes gemaakt. Geen reden cm ongerust te zij'n. Zij (voor den spiegel slaande): O, lieve, wie zou 't denken, dat ik al naar de dertig ga? Hij: Maak je maar niet ongerust, vrouwtje. Van nu af zul je er steeds ver der van af gaan. Bang. Chauffeur: Waarom keck die stom meling ook naar boven, terwijl hij de straat overstak 1 Voorbijganger: Hij zal bang geweest zijn voor vliegmachines. LIED VAN DEZEN TIJD. HET GRIJZE LEED. (Een epos). Proeve van moderne p o w z i e. Een hondje dwaalde langs de goot He tram reed op de straat. Haar inan, ach, was een zwakkeling En pruimt nu prikkeldraad. He stoomboot sloomdo achteruit Snel naar de open zee En op het schroefblad - voer gezwind He kapiteinsche mee. Heeds door de jarenlast vergrijsd hloeg zij haar houten been ^leeds met een vorstelijke zwaai Hoor 't wilde leven heen. Haar tong was als de motor van Len houten vHegmachien Wet dichte oogen bon zij toch Aog aaet haar ooren zien. Naar aanleiding van „Flying Fool", „Oppervlakkige Charle ston'' en andere „gedichten". Ach 't leven was zoo zwaar, zwaar Het woog wel tachtig pond En altijd sjouwden met dien last Haai* zwakke schouders rond. Zij steunde op haar houten heen Gelijk pp een pilaar En zwierig krulde om haar neus' Het grijze polkahaar. „Getrouwd je heele leven lang En toch altijd alleen, Daar vaart nu onze huwlijkshoot Snel door de golven heen." Zoo zuchtte toen Eulalia Zoo hang'lijk en benauwd En uit haar boezem barstte 't lied: „Was ik maar nooit getrouwd." Toen zag de ruige kapitein Haar zitten op de schroef Do zee steeg door haar tranenstroom En ach zij was zoo droef Een kreet, een gil, toen vond zij in j De zee haar natte graf Sinds is' zij van den kapitein En deze van haar af. TROUBADOUR

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 13