WEEKREVUE
RECHTSPLEGING.
Nee, wc gaan er niet op vooruit, dat
tan niemand mij uit het hoofd praten.
Want is U zich wel bewust, lezer, reali
seert zich wel van het feit, wat cr met
Uw geld gebeurt? Ik geloof het niet, want
dan zou er reecis lang een storm van ver
ontwaardiging zijn opgegaan, waarbij een
cycloon maar een koele zomerwind is.-
Uw geld bijvoorbeeld wordt gebruikt
TOor den bouw van een politic-bureau, üw
geld, maar denk cr wel om, dat er een
iel op Uw fiets aanwezig is, dat U niet
op de kleine steentjes rijdt, dat U niet te
liard rijdt, dat er remmen aanwezig zijn,
dat U rechts houdt en dat u zich, al fiet
send niet vasthoudt aan een ander rij- of
voertuig dat zijn nu nog maar alleen
verordeningen voor fietsers want an
ders wordt U in uw kuif gepikt en naar
het polilie-bureau gesleept, dat van Uw
geld is gebouwd.
Als het eenmaal zoover is, dan worden
er massa's vellen papier beschreven
men noemt dat, proces-verbaal opmaken
en in de meest onduidelijke en vage
termen, worden rechtens cn juristen van
uw misdrijf op de hoogte gebracht Dot
üijn toch wantoestanden, maar desniette
min zijn mijn bezwaren nu van eenigs-
zins anderen aard.
De wetsovertreders worden véél te goed
behandeld. Die menschen hebben ge
woonweg een prinsenleven, zij krijgen,
wat zij noodig hebben, kost en onderdak,
èn goed ook, en intusschen laten zij in
lange krantenartikelen pbilantrgpische
menschen strijden voor lotsverbetering
van gevangenen.
Hebben zij dan in die betrekkelijke af
zondering 'n torteren of langeren tijd door
gebracht, en is hun lichaamsgesteldheid
zoo, clat zij zonder gevaar voor hun ge
zondheid in do maatschappij kunnen te-
rugkeeren, dan worden zij bij bun her
nieuwde intrede in de wereld, aanstonds
door liefderijke banden opgevangen, die
hen direct aan een goecl baantje helpen
ook al waren zij voor dien tijd zoo wer
keloos als een slroohoed in den winter.
Mij dunkt zulke menschen en welk een
grooto verleiding moet dit niet zijn voor
een werkelooze snakken naar 'n inoord-
je, dat hun voorgoed van de malaise des
levens' tan afhelpen.
Neen, dan hulde aan de vroegere
rechtspleging-, die een grooto moreèle in
goed uitoefende op heel het volk.
Toen ging het aldus.
Het was in het jaar 1486, dat een var
ken zich hoorde ten laste leggeu, dat het
een kind van zekeren Matlhijs Cicx hacl
gebeten en zwaar verwond. Het werd ter
dood veroordeeld en den lOden Juni van
dat jaar deed Pie ter do Vos, onder Bal
juw van Belle in Vlaanderen door den
beul van Yperen „het varken ter executie
brengen, hetzelve bet leven benemende."
Na de executie werd het heest aan een
paal op het schavot van Opper-Belle
vastgebonden.
Te Middelburg spande men in 1571 de
vierschaar over zekeren „stier-osse, toebe
hoort hebbende aan Muig-o Jansz".Deze
slier-osse hacl Tanneten Arenls „met
syn hoorens in liaeren buyck gestoken en
haeren buyck open gestropt, sulx dat sy
van de salvo qu ets ure gestorven is". De
misdadiger wercl „Bij- Mijnheer en sen
tentie van levenden lijve ter doot -gecom-
.demneerd ende syn huyt ende liet vleys
gedistribueert den gevangens encle den
armen binnen deser stede". Voorts veror
donneerden burgemeester en schepenen
„dal syn laoft gestelt sal worden op een
etaecke ter plaatse van justitie, een en
ander tot een exemplo dat hem een ygc-
licken wachte."
Nadat te Falaise in Frankrijk een zeug
Voor den rechter gevoerd was wegens het
aanvallen en mishandelen vari een kind,
werd deze eveneens tot de doodstraf ver
oordeeld. De terechtstelling geschiedde in
tegenwoordigheid van den rechter te
paard met do hand in de zijde en de
pluim op den hoed. Het beest was voor
die gelegenheid gekleed in mannelijk ge
waad, te weten wambuis, broek, hand
schoenen en manchetien.
Terwijl te Longueville in 1467 een kat,
die den dood van een kind van 14 maan
den op haar geweten had, tot do galg
veroordeeld en dientengevolge plechtiglijk
opgeknoopt werd.
Ook Leiden heeft het verhaal van een
dierenstrafzaak bewaard. Daar werd in
1595 een hond gccondemneercl om ge
leid en gebracht te worden op het plein
van Graveslcin, om aldaar door den
scherprechter met de koorde aan de galge
te worden gehangen en wel over en ter
zake, dat gezegde hond op Zondag 9 Mei
1595, heeft gebeten liet kind van Jacob
Janssen van der Poel zoodat liet kind
kort daarna door schrik is overleden."
Ik vraag u of er geen kracht zou uit
gaan van zulke afschrikwekkende voor
heelden. En nu? Als u of ik in het
bezit is van een hond, die zich do gewoon
te heeft eigen gemaakt des nachts do
buren door luid geblaf alle rust te ont
nemen, dan wordt niet dat beest gecon-
demneerd, maar wij als de rechtmatige
eigenaar en bezitter van dat dier.
Heen, we gaan er niet op vooruit.
Maar Paulicntje beefde al inwendig vóór
ze de deur uit was, want ze voorzag, iets ver
schrikkelijks:
Broer ging boven z'n adem schreeuwen.
Daarom vroeg ze: En als-ie nou es erg tekeer
gaat óp straat, wat moet ik dan doen?
Niet aan storen. Je houdt 'm stevig aan
z'n handje vast. Eéns moet-ie immers toch
aan gelooven.
Doorzetten, hoorl gelasste vader, je
komt er niet me: terug, hoor. Als-ie maar
eenmaal de poort in is, zullen de zusters 'm
wel regeeren.
Jaapie vertrok, uitgelaten door z'n moeder
en z'n vader, die 'ra niet nakeken en vlug de
straatdeur achter 'm sloten, Jaapie was den
hoek der straat nog niet om, of hij stelde z'n
zusje de moeilijk te beantwoorden vraag:
„Jaapie, nie naar sool, hè? Jaapie naar de
eendjes, hè?
Doorloopen, Jaap, zei Paula en dacht:
O jé, die denkt, dat-ie met z'n trommeltje
brood naar de eendjes in 't park gaat. Op
eens voelde ze hem stilstaan en vroeg be
nauwd: Waf is er? Kom, zoet doorloopen. De
onderlip van Jaap zakte, de mondhoeken tril
den hevig, toen trok-ie z'n zusje mee terug:
Naar moessie, niet naar de zoete zusterkes!
Pauliente, indachtig de les van haar moe
der, begon met 'm te praten: Kom, dan krijgt-
ie Weer 'n mooi schaapje en 't beestje uit
den winkel en morgen m.ag-ie mee naar tante
Truus. Ze sloeg d'r arm om z'n schouders,
duwde hem verder, maar de onwil schoot in
Jaap opeens naar boven. Hij begon te gillen:
Neen, nee, niet naar sool!
Als je schreeuwt, roep ik politie, hoor!
Jaap stoorde zich aan geen politic, maar gaf
'n schreeuw zoo doordringend, dat enkele
voerbijgangeds bleven stilstaan. Een van hen
zei: Je moet dat ventje niet knijpen, hoor!
Ik knijp 'm niet, zei Paulientje bleek en
bibberend, hij wil niet naar school.
Wil-ie niet naar school? O, foeit! be
rispte 'n ouwe juffrouw, dat zal ik es tegen
Sinterklaas zeggen!
Maar Jaapie had maling aan Sinterklaas
en zelte zich gillend schrap met den voet te
gen 'n lantaarnpaal.
Wacht es, zei Paulientje, jou, stoute
jongen! Ze greep hem onder de oksels en
wilde hem achter den lantaarnpaal wegtrek
ken, maar nu liet Jaap zich achterover val
len, duwde met opgetrokken knieën achter
uit, brullend, krijschend, alsof hem 'n groot
ongeluk, 'n pijnlijk ongeluk was overkomen.
Wat is er met dien jongen? vroeg een
meneer.
Hij moet naar school,
Geef 'm 'n pak voor z'n broek.
Schreeuwleclijk, sta op! Jaap huilde nog
harder.
Wacht es, daar komt 't agent, dreigde
'n dienstmeid.
Doe dat niet, juffrouw, smeekte Pau
lientje, ik ben bang, dat-ie boven z'n adem
gaat schreeuwen. Ze had den zin nauwelijks
gezegd, of daar stond de mond van Jaapie
al wagewijd open, daar lag z'n blauwe long
al te bibberen op de ondertanden, 'n Heescb,
piepend geluid als 'n soort gereutel kwam,
uit de keel, en 't hoofd stond paars-bol.
O, o, o, hij schreeuwt boven z'n adem,
zenuwschokte Paula snikkend, „dadelijk
stikt-ief"
Er stond nu 'n dichte groep omstanders
rond 't reutelend jongetje,
Van wie is dat kind?
't Is nijd, niks as nijd!
Sla 's voor zijn broek, toe maar, op
mijn verantwoording!
Hou 'm es onder de waterleiding!
Paulientje hoorde niets van al die aanbe
velingen. Voor haar bestond cr niets meer
dan 't bijna stikkende hoofd van Jaapie. Ze
zou straks met 'n dood broertje terug naar
huis moeten.
Waar moet-ie naar toe? vroeg 'n opge
schoten jongen.
Naar de Sinf-Jozef-school van de Mau-
ritssingel, huilde Paula, maar ik kan 'm niet
overeind krijgen!
Wacht maar es even, klonk 't en de jon
ge kerel tilde Jaap met broodtrommeltje en
al van den grond. Toen klonk de verlossende
schreeuw, die weer lucht bracht en die ook
Paulientje weer deed adem halen. Met een
korten zwaai legde bij den nog steeds krij-
schende scholier op z'n handwagen, reed er
mee de Lauwstraat door en Paulientje met 't
wollen-knop-mutsje van d'r broertje in d'r
hand, volgde, bleek, als liep ze achter een
lijkwagen.
Jaapie schreeuwde steeds, 't Was nog niet
tot 'm doorgedrongen, dat-ie op 'n wagen
lag, dat-ie rééd. Maar dat kwam heel gauw.
Hij voelde het onder zich rommelen en stoo-
ten. Vlak bij z'n hoofd stonden twee Ieege,
rammelende biscuit-blikken. Dat bracht hem
tot bezinning. Hij richtte zich steunend op
z'n elleboog op, keek met 'n rood, kletsnot
behuild gezicht rond en scheen op 't punt
weer in 't geweldige schreeuwbui te gaan uit
barsten. Maar 't Iollig-Iachende gezicht van
den jongen achter de stootwagen hield z'n
aandacht vast. Die jongen knikte hem toe, liet
de kar op en neer wippen en zong: Rije, rije
rije op 't wagentje! En als dat dan niet rije
wil, dan draag ik je! 't Gezich" van Jaapie
klaarde op. Wat plezierig was dat op zoo'n
wagen. En Paulientje zag-ie dicht bij zich, 't
kon dus geen kwaad. Zij lachte ook, Hij voel
de z'n mond tot 'n grijns vertrekken, lachte
door z'n tranen heen, eerst zoetjes, toen, dat
z'n heele lijfje er van schokte. Maar nog,
lachend, protesteerde hij: „Jaapie, nie naar
sool, nie naar sool!
Hoepla, hoepla, nou vlicgt-ie de lucht
in, riep de jongen en drukte de burrie's van
z'n wagen tot op de straatsteenen, zoodat
Jaapie hoog de lucht in zwierde.
Nie naar sool, Pauliene, nie nóa- school!
Maar de ernst van 't protest was weg, hij
schaterde het uit, terwijt-ie z'n eigen woor
den niet hoorde. Daar deed de handwagen
de poort van het Sint-Jozef-Gesticht binnen,
de jongen liep er in galop achter, zóó dat
Paula hem niet kon bijhouen. En eer Jaapie
't wist, had de jongen hem om z'n middel ge
grepen, stond-ie in de gang van de school,
vlak voor. twee zusters, dieThem bij 'n handje
namen: „Ha, daar is broertje Vonk!"
Néééé! gilde Jaap weer, want de zuster
met 't verkreukeld gezicht kwam weer op hem
af. En hij liet zich plat op den grond vallen.
Maar eea van de zoete zusterkes nam hem
vierkant op, zette hem in z'n bankje, knielde
bij hem neer en begon le sussen met zoete
woordjes en twee dropjes, die ze, tegen z'n
zin, in z'n mond stopte. Om tien uur stond
juffrouw Vonk voor de glas-deur der bewaar
klas en de zuster wenkte haar naar 'n bankje
in den hoek: 't Is in orde, hij slaapt lekker.
„Nieuwe Eeuw"
UND HAST NICH ZU
GRUNDE GERICHTET
door J o li. v a n D i n ter S. J.
O, ik kan je niet zeggen, hoe heer
lijk ik 't vind, dat je verzen kunt maken!
En zij keek hem aan.
En hij keek haar aan.
Heeft 't tijdschrift die andere opge
nomen, je weet wel? vroeg ze verder.
Ja, met "n briefje er bij: wij houden
ons voor verdere bijdragen beleefd aan
bevolen; bij vertelde maar niet, dat
dat tijdschrift niet honoreerde.
Wat lieb ik je gezegd? Zie je wel!
Heerlijk! Heerlijk!
En zij keek hem weer aan.
En bij keek haar ook weer aan.
Maar zeg, weet je wat jo nu doen
moest? en toen hij geen antwoord gaF,
vervolgde zij: Dat eene vers: Ode aan
tweo oonen, hoe begint 't ook weer: Van
rozen
Van rozen de rozigsle knoppen,
hielp de jonge man.
Juist: van rozen de rozigsle knop
pen dat moest je morgenavond eens
voorlezen op 't partijtje, zoo-tusschen de
muzieknummers in.
Och neen! schudde hij met zijn hoofd
Dat vind ik nu niet aardig van je;
heb je dat niet eens voor nie over?
Voor jo over? Dat weet je wel heter,
anders had ik zelf niet die andere verzen
in dat tijdschrift laten zetten.
Maar waarom wil je dat vors niet
voorlezen? Ik zou zoo graag wiUen heb
ben, dat iedereen wist, wat 'n dichter je
hen.
Ach ik hen geen dichter!
Heerejé, wat is hij nederig; nu
maar hoor eens, als je 't niet doet....
Wat dan?
Dan hen ik kwaad op je.
Dus deed hij het, want, ieder wist het
eigenlijk reeds; zij zouden een paar wor
den; cn wie het niet wist zou het in ieder
geval dadelijk merken hij liet voorlezen
van die Ode, aangezien al vertoonde do
poëzie een verdachte overeenkomst met
die van Heine het enhousiasme dat
eruit sprak voor twee lapjes vleesch met
pareltjes erin, oftewel twee ooren, be
zwaarlijk op rekening' kon worden gezet
van iemand dien men normaal veronder
stelde; de verloving was echter nog niet
publiek; als hij maar eerst deelgenoot
werd in de zaak van haar papa,, dan
kwam hot er wel door.
KALENDER
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
heeft iedere H. Mis Gloria en Credo;
Prefatie van Kerstmis. Kleur: Wit.
ZONDAG 19 Juni. Zondag onder
het Octaaf van H. Sacraments
dag. Twedc na Pinksteren. Mis: Fac-
tus est. 2e gebed v. h. Octaaf; 3e v. d.
H. Juliana; 4e v. d. H. H. Gervasius en
Protasius, Martelaren.
Door een voortdurend herhalen van de
groote levenslessen, welke de Leeraar der
Waarheid, de groote Mcnschenkewier,
Christus, en Zijne Apostelen hebben na
gelaten, tracht de H. Kerk het in ons
door den H. Geest uitgestorte genadele
ven tot bloei te brengen. Vandaag wijst
zij ons op de liefde „hel eerste en -voor
naamste gebod in de Wet". Uit Hefde
heeft do Heer ons verlost van den gees
telijken dood en ons geschonken het bo
vennatuurlijke zieleleven (Introitus; Epis
tel). Om dat leven le voeden wil Hij zeK
onze Spijze zijn in liet Allerheiligste Sa
crament en hoezeer verlangt Hij, dat wij
die spijze nuttigen (Evangelie). Geven
wij gehoor aan den liefdevollcn aandrang
door als aanzittenden aan den goddelijkon
maaltijd Zijn huis te vullen. Daar zullen
wij genezen worden van onze gebreken
(Graduale; Alleluja-vers; Offertorium);
daar zal ons gebed verhoord worden:
„Wij willen u voortdurend beminnen Heer
(Introitus): Geef ons Uwe altijddurende
liefde (Gebed); daar zullen wij 'lecren
zingen het Bed der liefde voor Hem, Die
zoo goed voor ons is (Communie); daar
leeren beoefenen de zoo heerlijke werkda-
dige, naastenliefde, waartoe ons de Apos
tel der liefde opwekt (Epistel).
MAANDAG 20 Juni. Vierde dag v.
li, Octaaf v. li. Feest v. h. Aller h.
Sacrament. Mis: Cibavit (als
op den feestdag). 2e gebed v. d. H. Sil-
verius; 3e ter eer van Maria (Concede).
DINSDAG 21 Juni. Vijfde dag v. h.
Octaaf. Mis als gisteren. 2e ge
bed v. d. H. Engelmundus; 3c y. d. H.
Alovsdus.
WOENSDAG 22 Juni. Zesde dag v.
Maar eerst deelgenoot in do zaak, dat
wist ook iedereen, want rijk, wat men
noemt rijk, was hij nu juist niet, maar hij
had een knappen kop.
'n Knappe kop, lichtte papa zijn
compagnon in op het kantoor, en lieldcr
als glas, en.
Over z'n brief hen ik tenaninste fil
zeer tevreden, begon de compagnon, zie
geen puntje ontbreekt er op de i's.
Neen, geen punlje, keek papa.
Is hij in 't gewone leven ook zoo
correct, zoo accuraat? want dat is toch
't voornaamste in onze zaak; na 't geld
natuurlijk.
Voor zoover ik hem ken, zei papa,
zeker.
Dan zal ik de kwestie nog eenige
dagen rijpelijk overwegen, die andere....
Heb ik afgeschreven, viel papa in,
verheeld u, do nadere inliehingen luidden,
dat hij lid was van een vereeniging ter
hevoruermg van Schoone Letteren! li be
grijpt!
Ha. ha, hay ha! lachte de compa
gnon, Sciioone Letteren! zeker om reke
ningen op rijm te zetten! Hu, ha, ha, ha!
Neen, dat slag menschen kunnen wij
niet gebruiken, die zijn ons to vaag, te
Hij -sloncl op.
Zal ik de oer hebben u morgen
avond te zien op 'n partijtje ten mijnent?
Uw uitnoodiging is te vriendelijk
dan dat ik die zou mogen weigeren, glim
lachte de compagnon huigend.
Papa hoog mee: „Tot morgen-avond
dan."
Tot morgen-avond.
Dus jo doet 't?
Ach! weerde hij weer.
Jo hen een flauwe vent hoor! maar
ik heb hier een programmaatje opge
maakt; eerst drie piano-nummers, en dau
kom. jij.
En weg liep ze naar de suite, om mu
ziekboeken klaar te leggen.
Hij keelt haar lachend na.
Zij keek nog eens lachend om.
Toen kwam papa binnen met den com
pagnon.
Is dat
"Dat is
Aangenaam!
Aangenaam!
Toen kwam zij even terug om papa te
begroeten en den compagnon.
Je doet 't hoor! knipoogde ze in het
voorbijgaan.
Ach!
'Ja papa, hij heeft 'n verrassing,
legde zij uit.
Een verrassing? riep papa, nu, ik
ben er erg benieuwd naar.
Ach, zei hij weer en bloosde.
Toen .gingen de hecren zitten; de jon
ge man tusschen heiden in; en er werd
gesproken, druk gesproken over zaken,
doch zij lieten den jongen man het meest
aan het woord.
Papa, af en toe, keek onder dal spre
ken naar den compagnon en do com
pagnon naar papa.
Daarop hief de compagnon zijn glas
omhoog en stiet aan met papa en den jon
gen man.
Ook papa stiet aan, wat later, met den
compagnon en den jongen mail.
En dan ging het gesprek weer door
over zaken.... over efficiency, geconcen
treerd arbeiden en nuttig effect, over den
koristen weg naar het succes en do ont
wikkeling der persoonlijkheid, over we
tenschappelijke bedrijfsleiding en over
Harrington Emerson, Gantt, Taylor, on
Gilhreth, over Ford en Gillette, over de
wetenschappelijke leer van het koopman
schap, de rol der suggestie en het vertrou
wen als handelsfactor, do strategie bij
den verkoop en het psychologisch moment
in het verkoopgesprek.... in ieder geval
zoo over zaken, dat zij vergaten te zwij
gen onder de muzieknummers, dat hij
vergal, dat liet zijn beurt werd om op te
tncden.
DER WEEK.
h. Octaaf. M i s als gisteren. 2c
gebed v. d. H Paulinus.
DONDERDAG 23 Juni. Octaafdag
v. h. Allerheiligst Sacraments
feest. Mis: Q4ha v i t. 2c gebed en
laatste Evangelie v. d. Vigilie v. d. H.
Joannes de Dooper. Do sequens wordt
gelezen in aHe H.H. Missen.
VRIJDAG 24 Juni. Feestdag v. d.
H. Joannes de Dooper. Mis: De Von-
t r e. (In de Kerken den H. Joannes toe
gewijd wordt Credo gebeden gedurende
liet Octaaf). Gewone Prefatie.
Als algemeene regel viert do H. Kerk
niet den geboortedag van een heilige als
feestdag. Want ieder mensch, dus ook
oen heilige, uitgezonderd alleen de Onbe
vlekt Ontvangen Moedermaagd Maria,
komt met do erfzonde, dus in staat van
vijandschap met God ter wereld. Vandaag
evenwel, evenals op Maria Geboorte (8
Sept.) maakt zij hierop eeno uitzonde
ring. Immers do wegbereider des Hoeren,
Joannes, werd reeds vóór zijne geboorte
van de smet der erfzonde gezuiverd.
„Wegbereider des Hoeren, richt onze
schreden op den weg naar het cuwig
heil.'' (Gebed).
ZATERDAG 25 Juni. Feestdag v.
li. Allerheiligste Hart van
Jezus. Mis: Miserebitur (Zie in
het Misboek tusschen do maanden Mei en
Juni). Alleen in stille H. H. Missen 2o
gebed v. d. H. Adelbertus. (Zio in het
Eigen der Heiligen v. li. Bisdom Haar
lem); 3e v. d. H. Gulielmus. Prefatie v.
h. H. Kruis.
In de kerken der E.E. P.P. Franciscanen:
Alles als in hovenstaando Kalender,
behalve:
MAANDAG. 2e gebed v. d. Z. Miche-
Hna, weduwe; 3o v. d. octaafdag v. d. H.
Antonius; 4e v. d. H. Silverius.
DINSDAG valt het gebed v. d. H. En
gelmundus weg.
ZATERDAG. 2o gebed (alleen in stille
H.H. Missen) v. d. Gulielmus. Prefatio
van Kerstmis.
Amsterdam. ALB. M KOK, pr.
Kom je haast? riep zij om een
hoekje.
Ik? o ja, dat is waar! pardon hec
ren, 'n oogenblikje!
Hij stond op cn bloosde en ging naar
do suite.
Stilte! stille! wenkte ze.
De compagnon wilde nog tegen papa
fluisteren: 'n excellent jongmensch
maar de dochter kwam naast papa staan:
Nu komt de verrassing, papaatje!
Toen hoorde zij zijn gloedvolle, zacht-
mooie stem die zong: Van rozen do ro
zigsle knoppen.en zij lispelde zachtjes
mee, omdat zij het van buiten kende,
met haar oogen dicht als voor iets hei
ligs, al de strop hen die nog volgden, en
zij zag het niet, hoe de twee hecren ach
ter haar een heele poos met hun mond
onbeleefd open zaten dat het goud-plom-
beerscl van hun maaltanden zichtbaar
was, daarna elkander aankeken, daarna
de schouders ophaalden.
Heerlijk hè, papa! juichte de doch
ter, terwijl zij met de andoren meeklapte,
vindt u dat nu geen heerlijken jongen?
O, papa vond het zoo'n heerlijken jon
gen.
En hij heeft nog veel meer gedicht,
blufte zij verder, zelfs in een tijdschrift.
Doch daar kwam do heerlijke jongen
terug, omdrongen van do velen, die hein
gelukwenschten mo dat heerlijke vers.
Maar papa stond op en ging heen, do
compagnon was al weg.
En te midden van al die uitroepen van
bewondering, van al die handdrukken
van gelukwen.sching, kreeg do heerlijke
jongen een gevoel over zich of boel do
kamer niet alles er in, één lift was, dio
opeens aan het zakken ging.
„Nieuwe Eouw."
ANECDOTEN.
Niet bogrepep.
Winkelier: Dus jo wenscht een haan
tje to hebben! Lieg jo ook ooit?
Jongen: Neen, meneer. Moet ik dat
hier goed kunnen?
Ook 'n slimmerd.
Het spijt me voor jou, zei kleine Jan,
terwijl hij baby's gezicht met jam besmeer
de, maar als ik dat niet doe, weet ma da
delijk, dat ik er aan gezeten heb.
't Zelfde.
Vader: Waarcyn schudt je je broertje
zoo heen en weer?
Jan: Hij heeft zijn drank ingenomen en
vergeten de flesch eerst te schudden.
Een dokter moet ook eten
De Engelsche dr, Wood Hutchinson.,
zegt, dat do menschen gerust kunnen eten
ivat zij blieven en ook zoovéél, als zij blie
ven.
Van zijn standpunt uit hoeft, de dokter
geen ongelijk; dokters moeten óók etenl
Toch grootcr.
Uw nieuw huis is veel grootcr dan het
oude, is liet niet?
Iu een opzicht wel; van drie vertrekken
zijn er zes gemaakt.
Geen reden cm ongerust te zij'n.
Zij (voor den spiegel slaande): O,
lieve, wie zou 't denken, dat ik al naar de
dertig ga?
Hij: Maak je maar niet ongerust,
vrouwtje. Van nu af zul je er steeds ver
der van af gaan.
Bang.
Chauffeur: Waarom keck die stom
meling ook naar boven, terwijl hij de
straat overstak 1
Voorbijganger: Hij zal bang geweest
zijn voor vliegmachines.
LIED VAN DEZEN TIJD.
HET GRIJZE LEED.
(Een epos).
Proeve van moderne p o w z i e.
Een hondje dwaalde langs de goot
He tram reed op de straat.
Haar inan, ach, was een zwakkeling
En pruimt nu prikkeldraad.
He stoomboot sloomdo achteruit
Snel naar de open zee
En op het schroefblad - voer gezwind
He kapiteinsche mee.
Heeds door de jarenlast vergrijsd
hloeg zij haar houten been
^leeds met een vorstelijke zwaai
Hoor 't wilde leven heen.
Haar tong was als de motor van
Len houten vHegmachien
Wet dichte oogen bon zij toch
Aog aaet haar ooren zien.
Naar aanleiding van „Flying
Fool", „Oppervlakkige Charle
ston'' en andere „gedichten".
Ach 't leven was zoo zwaar, zwaar
Het woog wel tachtig pond
En altijd sjouwden met dien last
Haai* zwakke schouders rond.
Zij steunde op haar houten heen
Gelijk pp een pilaar
En zwierig krulde om haar neus'
Het grijze polkahaar.
„Getrouwd je heele leven lang
En toch altijd alleen,
Daar vaart nu onze huwlijkshoot
Snel door de golven heen."
Zoo zuchtte toen Eulalia
Zoo hang'lijk en benauwd
En uit haar boezem barstte 't lied:
„Was ik maar nooit getrouwd."
Toen zag de ruige kapitein
Haar zitten op de schroef
Do zee steeg door haar tranenstroom
En ach zij was zoo droef
Een kreet, een gil, toen vond zij in j
De zee haar natte graf
Sinds is' zij van den kapitein
En deze van haar af.
TROUBADOUR