Voor hem van belang.
Vader: Heeft die jonge man, dio je den
laatsten tijd het hof maakt, al iets losge
laten over zijn intomen?
Dochter: Neen, maar hij heeft wèl ge
ïnformeerd naar het uwe.
De nar.
Een koning had een paard, waarvan
hij zooveel hield, dat hij zeide: „Ik weet
niet, wat ik doen zal, als het paard sterft,
maar wie het eerst zegt, dat het gestorven
is, die zal onthoofd worden."
Na verloop van tijd stierf het paard en
niemand durfdo den koning het bericht
brengen. Eindelijk kwam do hofnar er bij
to pas.
„Helaas, genadige meester!" riep hij
CORRESPONDENTIE.
Jan v. d. W e ij d e n, Leiden. Het
doet me pleizier te hooren, dat het boek
bevalt. Dat wist ik wol Jan, defgelijke boe
ken zijn voor ferme jongens om ze op te
eten Maak wederkeerig de groeten aan Pa
en Moe. zusje en broers. Den volgenden
keer zie ook je weer, hé? „Zus is ziek"
wordt geplaatst. Is dit zelf gemaakt?
Truus Droog, Oud-Ade. Ons
Nichtje Truus Droog, is zoo blij met haar
boek, dat ze aan 't rijmen is geslagen, dat
de spanen er af vliegen. Luistert eens
even, dan kunnen jullie eens hooren, hoe
ze haar vreugde-verzep zingt, anderen ten
voorbeeld.
Oom Wim,
Daar kwam de courant van 21 Mei.
En wat was ik toen blij!
Er was een prijsje gewonnen, o, ja.
Op een klein plaatsje in Oud-A.
En wat nog meer mijn vreugd ging
verlioogen,
't Is heusch niet gelogen,
Was dat Truus Droog, dat prijsje
mocht winnen.
Want na een weekje, kwam het prijsje
toch binnen.
Nu, ik vind dat boek prachtig,
En al word ik ook tachtig,
Ik zal nimmer vergeten, den tijd
Dien ik besteed heb, om 't leven van
Christus te schrijven.
Maar nu ik met een prijs werd verblijd,
Zal ik dankbaar blijden
Voor den tijd, dien ik heb besteed.
En maar vergeten al het leed,
Dat ik and're keeren niets heb gewonnen
En daarom nu dit liedje verzonnen.
Ik beloof dan ook dat ik wel eens meer
zal laten hooren,
Dat ik geenszins mij aan and'ren zal
storen.
Maar van tijd tot tijd in de courant
Gij iets zult zien van mijn hand.
En daarom wil ik nu maar scheiden,
Dan zal ik u late- wel verblijden
Met een opstel of een liedje,
Maar één dink verbied ik U
Dat u me geen Tinus meer gaat noemen.
Want een jongensnaam wil ik niet
op roemen.
En nu hartelijk gegroet,
Zooals u dat altijd doet.
Truus Droog.
Piet Groot, Voorhout. Ik had
jouw gezicht eens willen zien Piet, toen uit
dat langwerpig mooi étui een horloge
kwam kijken, zóó mooi, dat Piet alvast aan
moedor beloofde er heel zuinig, op te zullen
zijn Doe dat Piet: gebruik het alleen des
Zondags en na jaren her, zal dit horloge
voor jou nog spreken van onze mooie ru
briek. die alle kinderen met zooveel plei
zier bestudeeren. Den volgenden keer reken
ik natuurlijk ook weer op jou!
Bep, Leiden. Zoo Bep, ben je d'r
weer? Welkom! Neen, neen, ik laat jouw
poëtische ontboezemingen vast plaatsen
TCijk de volgende week eens! Dag Bep! Ik
reken weer op „meer nieuws".
Annie v. d. Hulst, A 1 p h e n a. d
R ij n. Ja Annie, dat is heel stout van
mij, maar ik kan er heusch niets aan doen
Er is zooveel voor! En, omdat je zooveel
geduld hebt gehad en nog niet erg boos op
mo bent, laat ik jouw versje nu onmiddel
lijk plaatsen. Dag Annie! Met hand en
groet, ook aan vader en moeder!
Mar iet je O d ij k. Alp hen a. d
B ij n. Dank voor mooie briefje! Dat
Wees Gegroelje heeft tot hieraan niet veel
met veel misbaar uit, „uw arm paard
gisteren was het nog zoo.''
Hier bleef hij steken en de koning nam
het woord en zei: „Is het dood? Ja, fk
weet het, het is dood."
„Ach, genadigo meester',) riep de nar
uit, „dat is nog niet het ergste."
„Wat is er dan nog meer?" vroeg de
koning.
„Helaas, gij zelf zult onthoofd moeten
worden, want gij hebt bet eerst gezegd,
dat het paard dood was, ik heb bet niet
gezegd."
Do koning vergat zijn gelofte.
Bluf.
Op de sociëteit werden sterke staaltjes
verleid van gierige rijkaards.
Ik ken een millionair, die zijn inkt-
groole, grauwe wolken in vliegende vaart
geholpen. Volhouden! Wie weet? Den vol
genden keer zie ik jullie zeker weer. Het
versje laat ik de volgende week plaatsen.
Dag Marietje en Egbert! Veel groetjes aan
moeder, aan de vijf broers en de drie zus
jes.
G i s c a C o z ij n, Oude Wetering.
Welkom in ons midden Cisca! En hoe
gaat bet thans met de gezondheid? Heb
maar moed Cisca, alles komt wel terecht.
Later haal je de schade wel in. Dag
Nichtje!
Af a r r i v. d. Haak, Nieuwkoop.
Welkom Marri moet dat niet Marie
zijn? in ons midden. Dat versje is ver
bazend leuk. Ik laat het plaatsen maar?.,
is dat zelf verzonnen of.afgeschreven?
Neen ik eisch ook niet dat „alle Neefjes en
Nichtjes dichterlijk gestemd zijn" jo
bedoelt zeker aangelegd zijn, is niet?
maar ik eisch wel, dat alles eigen werk. of
naverteld is. Ik zei het al zoo dikwijls, af
schrijven heeft geen waarde; zelf verzinnen
en zelf maken, dat is de kunst en dat is
wat ik verlang. Begrepen? Maak veel
groetjes aan allen! Dag Marri-tje!
Bart Rooyakkers, Jan van
Goyenkade, Leiden. Ja Bart, de
raadsels waren gemakkelijk, haast t e,
zou ik zeggen. En het polshorloge? Kijk
Bart, dat had ik jou nu zoo graag eens
gegund! Maar? Mis, poes! lie zie naar dat
verhaaltje uit en wacht af! Dag Bart! Voel
groeten aan vader en moeder!
Johan de Graaf, L e i d e n. Laat
ik jou eens do hand drukken, mijn vriend
Je schrijft als een professor en je stijl is
zoo mooi, dat ik er haast 10 voor zou geven.
Wat zeg je daarvan? Kom jij maar kort
hij me zitten, we Vbrwachten van jou nog
veel mooie dingen. „Het Schooiertje" be
gint volgende week. Begin eens aan een
grrroot verhaal! Zul je! Maar zelf beden
ken, zooals Cadier dat doet. Ik zal eens
goed zien, wat er komt! Dag Johan!
Johny Langcveld, Leiden
De raadsels waren zeer goed en je hebt ze
ker je naam in do krant gelezen en gezien,
dat ik mijn goed Neefje niet overgeslagen
heb. Maak veel groetjes aan moeder Ik
zal wel eens gauw aankomen. Dag Johnny!
Wat mooie bouquetjes waren dat! In éér.
woord: kleurig en fleurig!
AI a r y v. d. Hulst, Oud-Ade.
Jij bent zeker een nichtje van Annie v d
Hulst uit Alphen, is niet? Alet mij gaat het
goed: ieder dag een daagje ouder, maar
overigens gezond. En dat is het voornaam
ste hé! Jij leuke Alary, die je bent! Toch
zal de meester nog over jou tevreden zijn,
al hen je van de school! Wederkeerig veel
groetjes aan vader en moeder en Kees!
„Anny's Verjaardag" krijgt een beurt Nog
even geduld! Het versje van Kees maak ik
verder af en zal het plaatsen.
De volgende week ga ik door met het be
antwoorden der brieven en vragen. Voor
„Oud Vrouwtje" was vandaag geen plaats
en evenmin voor „Do Avonturen van Mies
en Afax". Om mijn neefjes en nichtjes ook
eens een beurt te geven, laat ik mijn ver
haaltjes af en toe even rusten.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT
door Cadier.
III.
Hoewel het pas negen uur was, heerschte
er buiten een volslagen duisternis. Jan lag
spoedig in diepen slaap. Alet Oet en Pim
was dit niet zoo gauw het geval.
Zacht, opdat zij Jan niet wakker zouden
maken, praatten zij wat met elkaar. Al
langzamer en minder vlotte het gesprek en
een oogenblik later bewees de stilte en de
regelmatige ademhaling dat ook zij sliepen
Toen ze den volgenden morgen wakker
werden stond de zon al hoog aan den he
mel. Direct werd opgestaan en toen de de
kens waren opgerold liepen zij regelrecht
naar de heldere sloot. Vlug ontdeden zij
zich van hun kleercn en doken snel in
bet frissche nat. Toen er eenige malen in
breede slagen van den eenen kant naar den
anderen was gezwommen, werd verkwikt
het water verlaten. Door de zon lieten zij
zich, languit liggend, langs den waterkant,
drogen. Toen ze weer aangekleed waren
ging Oet naar do boerin om wat broodjes
en eieren van haar te koopen. Een uur la
ter togen zij op weg om een bezoek aan
Haarlem te gaan brengen. Do fietsen wer
den achtergelaten. Na een halfuur geloo-
pen te hebben, kwamen zij op de Groote
A[arkt. Allereerst werd het fraaie stadhuis
hekeken, hetwelk als kasteel is gebruikt
door Floris V, waarna de bezichtiging van
do Groote Kerk, welke in schuine richting
tegenover het stadhuis staat. Hierin bevin
den zich de „Damiaafies", klokken, welke
veroverd zijn in het Heilige Land tijdens
den kruistocht onder leiding van Graaf
Willem I van Holland, in het begiu der
tiende eeuw.
Wat gebeurde, toen ze weer buiten kwa
men, vonden de vrienden lang niet aange
naam. T.angs de lucht, die den geheelen
pot sluit telkens als hij qr zijn pen ïh ge
doopt heeft., omdat nij bang is, dat ér
andera te veel inkt vervliegt!
Ik ken er een, die eiken avond de
klok stilzet, omdat anders het raderwerk
verslijt, terwijl iedereen toch maar slaapt.
Dat is nog niets vergeleken bij den
millionair, die ik ken, zei een derde. Die
gaat in de leeszaal de kranten niet meer
lezen om zijn bril te sparen!
Slim.
Kan ik morgen wat tabak aan den
wal brengen? vroeg de zeeman op ver-
trouwelijken toon aan een douanebeamb
te. Ik zal bet wel goed met jo maken.
In orde, sprak de ander met een
knipoogje.
Toen de zeeman den volgenden avond
morgen in werking was geweest, joegen
voort en plotseling viel de regen bij stroo
men neer. In allerijl zochten zij zich een
goed heenkomen in een nabij zijnde melk-
salon waar ieder een broodje met kaas
en een glas melk bestelde, dat, na do lange
wandeling, ééns zoo lekker smaakte.
Inmiddels was bet droog geworden en
stond de zon weer, als één die van geen
wijken wist, aan den hemel.
Nu ging het naar de St. Bavo-Kathe-
draal, het majestueuze kerkgebouw dat niet
nalaat op een ieder indruk te maken. Eer
biedig traden zij binnen en bekeken alles
nauwkeuig opdat niets van het schoone
hun zou ontgaan.
Spelend wierp de zon haar stralenbun
dels door de veelkleurige, in loodgevatte,
beschilderde ramen hetwelk een blijde
aanblik bood. Pim, die protestant was,
keek zijn oogen uit naar de weldadige
pracht dio hier heerschte in tegenstelling
der naakte, kilaandoendo muren van het
kerkgebouw waar hij des Zondags den
dienst bijwoojade.
Wederom huiten gekomen, wandelden
zij naar het standbeeld van den beroemden
Haarlemschen schilder Frans Hals, wat
een bewonderenswaardig staaltje is van
beeldhouwkunst. Omgeven van een keurig
smaakvol aangelegden bloemperk, staat het
beeld daar als een grootsche en welver
diende hulde aan de nagedachtenis van
den groolen meester.
Na nog het statig, voormalig palcis, des
tijds bewoond door Lodewijk Napoleon, dat
thans een museum van Nijverheid is. heke
ken te hebben, aanvaardden zij den terug
tocht. „Naar den zin gehad?" vroeg hoer
Bergoffen hun bij hun terugkomst. „Nou
en of", antwoordden alle drie als uit één
mond. En weer in de tent gekomen, praat
ten zij over al hel geziene van dien dag,
dat vóór zij het goed en wel bemerkten,
de avond ingevallen was. Reeds stonden
vele sterren te flakkerbeven gelijk branden
de kaarsen maar zo dachten er nog niet
over om al te gaan slapen. Goruimen tijd
zaten zij neergehurkt voor de tent en
staarden zwijgend in'den stillen maanver-
lichten nacht
(Wordt vervolgd.)
Tante Amanda.
Naverteld donr Tante Anna.
II
(Slot volgt.)
Help een handje mee om te zorgen dat
alles goed afloopt en ik koop je de japon
die je zoo graag zag
In buis heerscht groote bedrijvigheid. De
ledikanten van de jongens worden ver
sjouwd, de kamer goed schoongemaakt
nieuwe gordijnen opgehangen en het ameu
blement uit de andere slaapkamers aan
gevuld. Paulina is in de badkamer bezig,
en Nelly legt de laatste hand aan een ge
haakte sprei
De weggeborgen tapijten worden weer
gelegd, de hoezen van de stoelen en de
doeken van de schilderijen genomen Ein
delijk is alles klaar Alen is alleen nog
maar bezorerd, of Tante Amanda weer haar
vetten, nijdigen mops zal medebrengen
Dan val ik zeker uit mijn rol, bekent de
vrouw des huizes aan haar man
Deze knikt toestemmend. Alet dat leelijke
beest nag te moeten sollen. Verwelkom jij
tante Amanda maar het eerst, Cato, jullie
vrouwen, kunnen den schijn beter bewa
ren.
Tante Amada's rijtuig houdt voor de
deur stil. De heele familie staat onder aan
de trap ter ontvangst gereed
Van harte welkom lieve Amanda? Alijn
man en de kinderen zijn alle blij, u weer te
zien. Dag tantelief, zegt Nelly met een
innemend glimlachje Het is bepaald al
lerliefst van u, dat u komt.
De jongens zijn zoo ver bewerkt, dat ze
tante een hand geven, maar tegen een ge
huichelde verwelkoming komt hun eerlijk
hart in opstand.
Laat mij u helpen. Mevrouw. Dat valies
zal ik wrel dragen, en voordat taschje zal
Kare] wel zorgen Het is een heele verras
sing. dat u gekomen is, mevrouw, en zoo
jeugdig als u er nog uitziet. Achter den ru?
van de 'gevleid glimlachende tante trekt
Fauline tegen Karei een gezicht, dat enkel
door zijn eigen vertrokken tronie wordt
overtroffen Mops heb k ook meegebracht
Daar heb je toch niets op tegen Theodoor?
C volstrekt niet Amanda!
Jij ook niet Cato?
Mevrouw verbleekt. Weineen, Amanda,
zoo'n lief diertje! Niet waar?
Alen gaat om de feestelijk versierde
tafel zitten. Alles is een en al lievigheid,
en zelfs Ivarel spoelt met het oog op de
extra toelage, den Cavalier. Tante Aman
da zegt, dat ze tot haar spijt maar aclit
dagen kan blijven, wat door do toehoor
ders met een ware verademing wordt ver
nomen, maar met allerlei betuigingen van
leedwezen wordt begroet, onmiddellijk na
tafel trekt zij zich terug, maar verschijnt
spoedig weer De kamer was zoo groot en
somber, of ze dat lieve kamertje van het
vorig jaar niet kon krijgen?
Nelly had moeite haar tranen te bedwin
gen, mama trok zenuwachtig aan een knoop
van haar japon, en Karei had er schik in,
dat ook Nelly haar kamer moest ruimen.
Natuurlijk werd do verhuizing met alle
teekenen van bereidwilligheid onmiddellijk
ondernomen. Tante vond Nelly's kamer
beelderig lief en betreurde het, ze niet lan
ger te kunnen bewonen.
het schip verliet, hield de douanebeamb
te hem echter aan en fouilleer do hem
zorgvuldig, maar zonder resultaat.
Zoo, ik zie dat je je bedacht hebt,
hè? zei hij grijzend.
Neen, antwoordde de ander, maar
Je bent te laat. Ik had de tabak gisteren
in mijn zak, toen ik je aansprak.
De teruggenomen beleediging.
In den tijd van gemeenteraads- en an
dere verkiezingen kan bet er wel eens
warm toegaan. Dat heeft men in ons land
nog dezer dagen hier en daar kunnen er
varen.
In Zweden blijkt het niet anders te
zijn. Daar had in een klein dorp oen rijke
boer, tijdens een door vele kiezers bezoch-
te bijeenkomst gezegd, dat, naar zijn
Beste Cato, ik kan toch morgen vroeg om
zes uur een had nemen, niet waar, dat
derangeert je toch niet? Volstrekt niet
Tante.
Des avonds verdeelt Karei het geschenk,
dat tante Amanda voor de lieve kinderen
beeft meegebracht: een pond suikerboonen.
Hij maakt er op de keukentafel vijf even
groote hoopjes van, waarvan er een Pau
line is toegedacht.
De avonturen en grappen van Kris en Kras
door Leo v. Zandwijk Jr.
V.
Op het eiland.
Het hoentje was weg en de hengel dreef
een eind verder in het water. „Toe Kris",
vroeg Kras, „roei eens wat terug dan kan
ik mijn hengel pakken. Na een poosje
kwam 't eiland in zicht. En spoedig meer
den zij het bootje aan een tak en gingen
aan wal. Zoo gaan ze met het vischrerei
naar den rand van het eilandje. Maar o
wee, Kris z'n vischhaakje is door de strui
ken verward, hij trekt en trekt maar hij
trekt het kapot Wat nu gedaan. Daar komt
Kras naar hem toe: „Zeg Kris, heb jij het
deeg soms in je zak, ik zie het nergens".
„Ik niet", antwoordt deze, „ik zal eens gaan
kijken." Alet deze woorden liep hij heen.
Al spoedig kwam hij terug met de woor
den: „Het is weg Kras". „Wat Kris, is
het weg." „Ja, we bobben het misschien
verloren. Nu dan zullen we met pieren vis-
schen". En zoo deden ze, tenminste alleen
Kris want Kras zocht pieren. „Opeens riep
Kris, „ik heb beet". En meteen haalde hij
een mooie baars op. „Geef eens het net
aan, Kris?" „Alaar dat is er niet." „Hebben
we dat ook al vergeten. Kris?" „Ja. maar
weet je wat, doe hem zoolang in je pet."
„Kijk eens Kras", en hij wees naar de
lucht, „de lucht ziet zóó zwart, laten we
maar gauw naar huis gaan."
Reeds violen de eerste droppels toen zij
rog hun boeltje aan liet pakken waren, en
begon het water aardig te golven toen zij
naar hun bootje gingen Alaar hoe groot
was hun schrik toen zij inplaats van het
bootje, alleen maar het touw vonden waar
aan het was vastgebonden.
(Wordt vervolgd.)
'i Leven van Christus
door Truus Droog.
II.
Hij liet zich doopen, Hij de Schepper
van 't heelal,
In de Jordaan. en toen klonk op
blijden toon:
Dit is mijn welbeminde Zoon.
Toen is Hij begonnen te preeken
En deed daarbij menig wonderteeken.
Te beginnm nn de bruiloft te Cana,
Zoo heeft 1 ij voort Zijn leven steeds
gest&,
Zijn Goddelijk wonderkracht getoond.
Zieken, lammen en kreup'len liet hij
loopen,
Dooven hooren, blinden zien en
stommen spreken.
Ja, zelfs de dood kon Hij verbreken.
Op Zijn woord verrezen de dooden
uit hun graf,
Alaar wat Hij ons op 't eind van zijn
leven gaf.
Dit gaat alle menschelijk verstand
te boven,
En kunnen wij dan ook alleen gelooven.
Hij gaf Zijn eigen Vleesch en Bloed
onder schijn,
Van het dagelijkscb voedsel, brood
en wijn.
En sindsdien knielt ieder Christen neer
In aanbidding voor zijn God en Heer,
Die in 't tabernakel onder ons wil wonen,
En ons Zijn genaden wil blijven toonen.
Na dezen avond dat Hij ons zich
zeiven gaf,
Heeft Hij op zich genomen heel de
zondenstraf
Van het menschelijk geslacht, en is Hij
In den Hof van Olijven, ook voor u
en mij,
Begonnen zijn droevig lijden,
Wat Hii niet wilde vermiiden.
Want Hij sprak: „niet Alijnen wil,
Alaar uwen wil geschiedde en stil,
Ootmoedig heeft Hij zijn strijd gestreden
En eerst in Getsemane gebeden.
Toen heeft Hij zich door de verraderskus
In de armen zijner vijanden overgegeven,
En alle Apostelen en ook de groote
Petrus,
Hebben Hem op dit droeve uur van
zijn leven
Verlaten en niet als hun God erkend,
Wij zien Hem naar Annas en Caifas
sleuren,
Al heeft ook Pilatus hekend:
„Ik kon geen schuld in Hem bespeuren,
Toch liet hij Hem met de geeselroede
slaan,
Alsof Hij een groot misdrijf had
begaan
(Slot volgt.)
Grootmoeders overpeinzingen.
Grootmoeder zit met den arm onder
't hoofd
Peinzend in 't vuurtje te staren,
Dat in den haard al flikk'rende brandt
En denkt over verledene jaren.
Ze denkt over baar zoon, die in Indië is.
Ver naar de Oost, als marinier,
Ze denkt aan haar man die gestorven is
't Is stil.Alleen is ze nu hier.
meening, de helft der raadsleden idioten
waren.
Hij werd wegens beleediging voor kei
gerecht gedaagd. En bij rechtelijk vonnis
werd hij veroordeeld, de beleediging door
een bekendmaking in het plaatselijk blad
terug te nemen. Waarop de landbouwer
in dit orgaan de yolgende advertentie
deed .plaatsen:
„Ondergeteekende verklaart bij dezen,
dat do helft der raadsleden geen idioten
zijn!"
Ivoor.
„Is deze knop van echt ivoor?"
„Ach mevrouw, wie kan daar voor in
staan? Wie zegt u dat heden ten dage ook
de olifanten geen valsche tanden heb-
ben."
Ze denkt aan haar jongen, dien lieven
zoon,
Hoo ze hem bracht naar het schip
in de haven,
Hoe ze toen weer, met haar man.
Zich snikkende huiswaarts begaven.
En toen na een jaar haar man weer
stierf,
Verlaten was ze, nu alleen,
En sinds jaren is het nu zoo:
Arm Moedertje, hoe zielig zoo
Gebogen onder het juk. dat ze draagt,
Sjokt ze voort met tevreden hart,
En wacht tot het uur zal slaan
Dat ook voor haar smaTt
Genezing gevonden wordt bij God
haar Heer,
En hij haar man hierboven
Om met alle hemelingen Jezus te loven.
Adriaan Cornelissen.
Vogelwereld.
Wat een leven, en gewemel
In 't woud en aan den stroom;
In 't gras en in de takken
Van den groenen denneboom.
Vogeltje vliegt heen en weder;
Is zoo ijverig in de weer,
Zal een heel mooi nestje bouwen:
Daar leg ik mijn eitjes neer.
Ik ga dan ijvericr zitten broeden,
Alannetje doet ook zijn best; 1
't Jonge goedje komt na weken
Al gekropen uit het nest.
Dan vliegt het fluks door 't woud,
Pikt de wurmpjes van 't hout.
Angstig klinkt het uit zijn lied:
Och, kom aan mijn kinderen niet!
Vogeltje is ijv'rig in de weer, j
Vliegt met voedsel heen en weer;
Kleintjes krijgen nieuwe veeren,
Aioeder zal hun vliegen leeren.
Aioeder vliegt hen weldra voor,
Kleintjes volgen dra haar spoor,
En ook deez' kleintjes allo vier,
Dooden menig schadelijk dier!
Jan Rohrey.
Lente.
Groen is de aarde.
Frisch is haar kleer;
De boomen ontwaken
En vergeten hun leed.
Elk sprietje, elk grasje,
Elk bloempje en knop;
Elke struik en takje,
Zie 'k groen nu weer op.
O, leeft nu weer vroolijk,
En bloeit nu weer uit!
't. Is voorjaar, 't is lente
Getooid als 'n bruid.
De zon geeft nog extra
Een goudgele gloed.
En zet alles in feestdosch
Met haastigen spoed
Ontwaakt toch, o kinderen,
En vlecht nu een krans;
Ik zal voor n schijnen
Alet lieflijken glans.
't Is blijdschap, 't is leven,
Door veld en door wei;
O, heerlijke lente.
Ik ben toch zoo blij!
Ik zinc u mijn welkom,
Met stemme zoo luid.
Wees welkom, o Lente,
Gij zonnige Bruid.
Dina Rohreij.
Lente.
Alles jubelt, alles juicht,
De lente is in 't land
De vogel zoekt zijn nest weer op
In heg, in struik, en strand
Hot vee verlaat, verheugd de stal,
De lucht is heerlijk zacht.
Het schaapje dartelt op de hei,
De hond houdt trouw de wacht.
De hoornen bloeien, krijgen blad
't Viooltje geurt in 't gras,
De visschen zwemmen heen en weer
In vijver, sloot en plas.
Komt laten wij ook z;ngen nu
En zien hoe alles tiert.
Geen mensch of dier. die Lente niet
Met jubeltonen viert.
Marietje is dood
Alarietjes moeder schreide zeer,
Toen zij haar doode lieveling
Op 't bedje nederliggen zag;
En viel op haar knieën neer.
Zij bad en smeekte tot den Heer,
God zend mijn lieve schat
Direct den schoonen hemel in,
Zij is het dierbaarst, wat ik had!
Met witte lelies sierde Aloe,
Het kistje waarin Marietje lag.
Toen bracht zii haar heur laatsten gro
En weg was Moeders lach.
Annie v. d. Hulst-
VOOR ONZE KINDEREN.