Voor hem van belang. Vader: Heeft die jonge man, dio je den laatsten tijd het hof maakt, al iets losge laten over zijn intomen? Dochter: Neen, maar hij heeft wèl ge ïnformeerd naar het uwe. De nar. Een koning had een paard, waarvan hij zooveel hield, dat hij zeide: „Ik weet niet, wat ik doen zal, als het paard sterft, maar wie het eerst zegt, dat het gestorven is, die zal onthoofd worden." Na verloop van tijd stierf het paard en niemand durfdo den koning het bericht brengen. Eindelijk kwam do hofnar er bij to pas. „Helaas, genadige meester!" riep hij CORRESPONDENTIE. Jan v. d. W e ij d e n, Leiden. Het doet me pleizier te hooren, dat het boek bevalt. Dat wist ik wol Jan, defgelijke boe ken zijn voor ferme jongens om ze op te eten Maak wederkeerig de groeten aan Pa en Moe. zusje en broers. Den volgenden keer zie ook je weer, hé? „Zus is ziek" wordt geplaatst. Is dit zelf gemaakt? Truus Droog, Oud-Ade. Ons Nichtje Truus Droog, is zoo blij met haar boek, dat ze aan 't rijmen is geslagen, dat de spanen er af vliegen. Luistert eens even, dan kunnen jullie eens hooren, hoe ze haar vreugde-verzep zingt, anderen ten voorbeeld. Oom Wim, Daar kwam de courant van 21 Mei. En wat was ik toen blij! Er was een prijsje gewonnen, o, ja. Op een klein plaatsje in Oud-A. En wat nog meer mijn vreugd ging verlioogen, 't Is heusch niet gelogen, Was dat Truus Droog, dat prijsje mocht winnen. Want na een weekje, kwam het prijsje toch binnen. Nu, ik vind dat boek prachtig, En al word ik ook tachtig, Ik zal nimmer vergeten, den tijd Dien ik besteed heb, om 't leven van Christus te schrijven. Maar nu ik met een prijs werd verblijd, Zal ik dankbaar blijden Voor den tijd, dien ik heb besteed. En maar vergeten al het leed, Dat ik and're keeren niets heb gewonnen En daarom nu dit liedje verzonnen. Ik beloof dan ook dat ik wel eens meer zal laten hooren, Dat ik geenszins mij aan and'ren zal storen. Maar van tijd tot tijd in de courant Gij iets zult zien van mijn hand. En daarom wil ik nu maar scheiden, Dan zal ik u late- wel verblijden Met een opstel of een liedje, Maar één dink verbied ik U Dat u me geen Tinus meer gaat noemen. Want een jongensnaam wil ik niet op roemen. En nu hartelijk gegroet, Zooals u dat altijd doet. Truus Droog. Piet Groot, Voorhout. Ik had jouw gezicht eens willen zien Piet, toen uit dat langwerpig mooi étui een horloge kwam kijken, zóó mooi, dat Piet alvast aan moedor beloofde er heel zuinig, op te zullen zijn Doe dat Piet: gebruik het alleen des Zondags en na jaren her, zal dit horloge voor jou nog spreken van onze mooie ru briek. die alle kinderen met zooveel plei zier bestudeeren. Den volgenden keer reken ik natuurlijk ook weer op jou! Bep, Leiden. Zoo Bep, ben je d'r weer? Welkom! Neen, neen, ik laat jouw poëtische ontboezemingen vast plaatsen TCijk de volgende week eens! Dag Bep! Ik reken weer op „meer nieuws". Annie v. d. Hulst, A 1 p h e n a. d R ij n. Ja Annie, dat is heel stout van mij, maar ik kan er heusch niets aan doen Er is zooveel voor! En, omdat je zooveel geduld hebt gehad en nog niet erg boos op mo bent, laat ik jouw versje nu onmiddel lijk plaatsen. Dag Annie! Met hand en groet, ook aan vader en moeder! Mar iet je O d ij k. Alp hen a. d B ij n. Dank voor mooie briefje! Dat Wees Gegroelje heeft tot hieraan niet veel met veel misbaar uit, „uw arm paard gisteren was het nog zoo.'' Hier bleef hij steken en de koning nam het woord en zei: „Is het dood? Ja, fk weet het, het is dood." „Ach, genadigo meester',) riep de nar uit, „dat is nog niet het ergste." „Wat is er dan nog meer?" vroeg de koning. „Helaas, gij zelf zult onthoofd moeten worden, want gij hebt bet eerst gezegd, dat het paard dood was, ik heb bet niet gezegd." Do koning vergat zijn gelofte. Bluf. Op de sociëteit werden sterke staaltjes verleid van gierige rijkaards. Ik ken een millionair, die zijn inkt- groole, grauwe wolken in vliegende vaart geholpen. Volhouden! Wie weet? Den vol genden keer zie ik jullie zeker weer. Het versje laat ik de volgende week plaatsen. Dag Marietje en Egbert! Veel groetjes aan moeder, aan de vijf broers en de drie zus jes. G i s c a C o z ij n, Oude Wetering. Welkom in ons midden Cisca! En hoe gaat bet thans met de gezondheid? Heb maar moed Cisca, alles komt wel terecht. Later haal je de schade wel in. Dag Nichtje! Af a r r i v. d. Haak, Nieuwkoop. Welkom Marri moet dat niet Marie zijn? in ons midden. Dat versje is ver bazend leuk. Ik laat het plaatsen maar?., is dat zelf verzonnen of.afgeschreven? Neen ik eisch ook niet dat „alle Neefjes en Nichtjes dichterlijk gestemd zijn" jo bedoelt zeker aangelegd zijn, is niet? maar ik eisch wel, dat alles eigen werk. of naverteld is. Ik zei het al zoo dikwijls, af schrijven heeft geen waarde; zelf verzinnen en zelf maken, dat is de kunst en dat is wat ik verlang. Begrepen? Maak veel groetjes aan allen! Dag Marri-tje! Bart Rooyakkers, Jan van Goyenkade, Leiden. Ja Bart, de raadsels waren gemakkelijk, haast t e, zou ik zeggen. En het polshorloge? Kijk Bart, dat had ik jou nu zoo graag eens gegund! Maar? Mis, poes! lie zie naar dat verhaaltje uit en wacht af! Dag Bart! Voel groeten aan vader en moeder! Johan de Graaf, L e i d e n. Laat ik jou eens do hand drukken, mijn vriend Je schrijft als een professor en je stijl is zoo mooi, dat ik er haast 10 voor zou geven. Wat zeg je daarvan? Kom jij maar kort hij me zitten, we Vbrwachten van jou nog veel mooie dingen. „Het Schooiertje" be gint volgende week. Begin eens aan een grrroot verhaal! Zul je! Maar zelf beden ken, zooals Cadier dat doet. Ik zal eens goed zien, wat er komt! Dag Johan! Johny Langcveld, Leiden De raadsels waren zeer goed en je hebt ze ker je naam in do krant gelezen en gezien, dat ik mijn goed Neefje niet overgeslagen heb. Maak veel groetjes aan moeder Ik zal wel eens gauw aankomen. Dag Johnny! Wat mooie bouquetjes waren dat! In éér. woord: kleurig en fleurig! AI a r y v. d. Hulst, Oud-Ade. Jij bent zeker een nichtje van Annie v d Hulst uit Alphen, is niet? Alet mij gaat het goed: ieder dag een daagje ouder, maar overigens gezond. En dat is het voornaam ste hé! Jij leuke Alary, die je bent! Toch zal de meester nog over jou tevreden zijn, al hen je van de school! Wederkeerig veel groetjes aan vader en moeder en Kees! „Anny's Verjaardag" krijgt een beurt Nog even geduld! Het versje van Kees maak ik verder af en zal het plaatsen. De volgende week ga ik door met het be antwoorden der brieven en vragen. Voor „Oud Vrouwtje" was vandaag geen plaats en evenmin voor „Do Avonturen van Mies en Afax". Om mijn neefjes en nichtjes ook eens een beurt te geven, laat ik mijn ver haaltjes af en toe even rusten. Jullie liefhebbende, Oom Wim. DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT door Cadier. III. Hoewel het pas negen uur was, heerschte er buiten een volslagen duisternis. Jan lag spoedig in diepen slaap. Alet Oet en Pim was dit niet zoo gauw het geval. Zacht, opdat zij Jan niet wakker zouden maken, praatten zij wat met elkaar. Al langzamer en minder vlotte het gesprek en een oogenblik later bewees de stilte en de regelmatige ademhaling dat ook zij sliepen Toen ze den volgenden morgen wakker werden stond de zon al hoog aan den he mel. Direct werd opgestaan en toen de de kens waren opgerold liepen zij regelrecht naar de heldere sloot. Vlug ontdeden zij zich van hun kleercn en doken snel in bet frissche nat. Toen er eenige malen in breede slagen van den eenen kant naar den anderen was gezwommen, werd verkwikt het water verlaten. Door de zon lieten zij zich, languit liggend, langs den waterkant, drogen. Toen ze weer aangekleed waren ging Oet naar do boerin om wat broodjes en eieren van haar te koopen. Een uur la ter togen zij op weg om een bezoek aan Haarlem te gaan brengen. Do fietsen wer den achtergelaten. Na een halfuur geloo- pen te hebben, kwamen zij op de Groote A[arkt. Allereerst werd het fraaie stadhuis hekeken, hetwelk als kasteel is gebruikt door Floris V, waarna de bezichtiging van do Groote Kerk, welke in schuine richting tegenover het stadhuis staat. Hierin bevin den zich de „Damiaafies", klokken, welke veroverd zijn in het Heilige Land tijdens den kruistocht onder leiding van Graaf Willem I van Holland, in het begiu der tiende eeuw. Wat gebeurde, toen ze weer buiten kwa men, vonden de vrienden lang niet aange naam. T.angs de lucht, die den geheelen pot sluit telkens als hij qr zijn pen ïh ge doopt heeft., omdat nij bang is, dat ér andera te veel inkt vervliegt! Ik ken er een, die eiken avond de klok stilzet, omdat anders het raderwerk verslijt, terwijl iedereen toch maar slaapt. Dat is nog niets vergeleken bij den millionair, die ik ken, zei een derde. Die gaat in de leeszaal de kranten niet meer lezen om zijn bril te sparen! Slim. Kan ik morgen wat tabak aan den wal brengen? vroeg de zeeman op ver- trouwelijken toon aan een douanebeamb te. Ik zal bet wel goed met jo maken. In orde, sprak de ander met een knipoogje. Toen de zeeman den volgenden avond morgen in werking was geweest, joegen voort en plotseling viel de regen bij stroo men neer. In allerijl zochten zij zich een goed heenkomen in een nabij zijnde melk- salon waar ieder een broodje met kaas en een glas melk bestelde, dat, na do lange wandeling, ééns zoo lekker smaakte. Inmiddels was bet droog geworden en stond de zon weer, als één die van geen wijken wist, aan den hemel. Nu ging het naar de St. Bavo-Kathe- draal, het majestueuze kerkgebouw dat niet nalaat op een ieder indruk te maken. Eer biedig traden zij binnen en bekeken alles nauwkeuig opdat niets van het schoone hun zou ontgaan. Spelend wierp de zon haar stralenbun dels door de veelkleurige, in loodgevatte, beschilderde ramen hetwelk een blijde aanblik bood. Pim, die protestant was, keek zijn oogen uit naar de weldadige pracht dio hier heerschte in tegenstelling der naakte, kilaandoendo muren van het kerkgebouw waar hij des Zondags den dienst bijwoojade. Wederom huiten gekomen, wandelden zij naar het standbeeld van den beroemden Haarlemschen schilder Frans Hals, wat een bewonderenswaardig staaltje is van beeldhouwkunst. Omgeven van een keurig smaakvol aangelegden bloemperk, staat het beeld daar als een grootsche en welver diende hulde aan de nagedachtenis van den groolen meester. Na nog het statig, voormalig palcis, des tijds bewoond door Lodewijk Napoleon, dat thans een museum van Nijverheid is. heke ken te hebben, aanvaardden zij den terug tocht. „Naar den zin gehad?" vroeg hoer Bergoffen hun bij hun terugkomst. „Nou en of", antwoordden alle drie als uit één mond. En weer in de tent gekomen, praat ten zij over al hel geziene van dien dag, dat vóór zij het goed en wel bemerkten, de avond ingevallen was. Reeds stonden vele sterren te flakkerbeven gelijk branden de kaarsen maar zo dachten er nog niet over om al te gaan slapen. Goruimen tijd zaten zij neergehurkt voor de tent en staarden zwijgend in'den stillen maanver- lichten nacht (Wordt vervolgd.) Tante Amanda. Naverteld donr Tante Anna. II (Slot volgt.) Help een handje mee om te zorgen dat alles goed afloopt en ik koop je de japon die je zoo graag zag In buis heerscht groote bedrijvigheid. De ledikanten van de jongens worden ver sjouwd, de kamer goed schoongemaakt nieuwe gordijnen opgehangen en het ameu blement uit de andere slaapkamers aan gevuld. Paulina is in de badkamer bezig, en Nelly legt de laatste hand aan een ge haakte sprei De weggeborgen tapijten worden weer gelegd, de hoezen van de stoelen en de doeken van de schilderijen genomen Ein delijk is alles klaar Alen is alleen nog maar bezorerd, of Tante Amanda weer haar vetten, nijdigen mops zal medebrengen Dan val ik zeker uit mijn rol, bekent de vrouw des huizes aan haar man Deze knikt toestemmend. Alet dat leelijke beest nag te moeten sollen. Verwelkom jij tante Amanda maar het eerst, Cato, jullie vrouwen, kunnen den schijn beter bewa ren. Tante Amada's rijtuig houdt voor de deur stil. De heele familie staat onder aan de trap ter ontvangst gereed Van harte welkom lieve Amanda? Alijn man en de kinderen zijn alle blij, u weer te zien. Dag tantelief, zegt Nelly met een innemend glimlachje Het is bepaald al lerliefst van u, dat u komt. De jongens zijn zoo ver bewerkt, dat ze tante een hand geven, maar tegen een ge huichelde verwelkoming komt hun eerlijk hart in opstand. Laat mij u helpen. Mevrouw. Dat valies zal ik wrel dragen, en voordat taschje zal Kare] wel zorgen Het is een heele verras sing. dat u gekomen is, mevrouw, en zoo jeugdig als u er nog uitziet. Achter den ru? van de 'gevleid glimlachende tante trekt Fauline tegen Karei een gezicht, dat enkel door zijn eigen vertrokken tronie wordt overtroffen Mops heb k ook meegebracht Daar heb je toch niets op tegen Theodoor? C volstrekt niet Amanda! Jij ook niet Cato? Mevrouw verbleekt. Weineen, Amanda, zoo'n lief diertje! Niet waar? Alen gaat om de feestelijk versierde tafel zitten. Alles is een en al lievigheid, en zelfs Ivarel spoelt met het oog op de extra toelage, den Cavalier. Tante Aman da zegt, dat ze tot haar spijt maar aclit dagen kan blijven, wat door do toehoor ders met een ware verademing wordt ver nomen, maar met allerlei betuigingen van leedwezen wordt begroet, onmiddellijk na tafel trekt zij zich terug, maar verschijnt spoedig weer De kamer was zoo groot en somber, of ze dat lieve kamertje van het vorig jaar niet kon krijgen? Nelly had moeite haar tranen te bedwin gen, mama trok zenuwachtig aan een knoop van haar japon, en Karei had er schik in, dat ook Nelly haar kamer moest ruimen. Natuurlijk werd do verhuizing met alle teekenen van bereidwilligheid onmiddellijk ondernomen. Tante vond Nelly's kamer beelderig lief en betreurde het, ze niet lan ger te kunnen bewonen. het schip verliet, hield de douanebeamb te hem echter aan en fouilleer do hem zorgvuldig, maar zonder resultaat. Zoo, ik zie dat je je bedacht hebt, hè? zei hij grijzend. Neen, antwoordde de ander, maar Je bent te laat. Ik had de tabak gisteren in mijn zak, toen ik je aansprak. De teruggenomen beleediging. In den tijd van gemeenteraads- en an dere verkiezingen kan bet er wel eens warm toegaan. Dat heeft men in ons land nog dezer dagen hier en daar kunnen er varen. In Zweden blijkt het niet anders te zijn. Daar had in een klein dorp oen rijke boer, tijdens een door vele kiezers bezoch- te bijeenkomst gezegd, dat, naar zijn Beste Cato, ik kan toch morgen vroeg om zes uur een had nemen, niet waar, dat derangeert je toch niet? Volstrekt niet Tante. Des avonds verdeelt Karei het geschenk, dat tante Amanda voor de lieve kinderen beeft meegebracht: een pond suikerboonen. Hij maakt er op de keukentafel vijf even groote hoopjes van, waarvan er een Pau line is toegedacht. De avonturen en grappen van Kris en Kras door Leo v. Zandwijk Jr. V. Op het eiland. Het hoentje was weg en de hengel dreef een eind verder in het water. „Toe Kris", vroeg Kras, „roei eens wat terug dan kan ik mijn hengel pakken. Na een poosje kwam 't eiland in zicht. En spoedig meer den zij het bootje aan een tak en gingen aan wal. Zoo gaan ze met het vischrerei naar den rand van het eilandje. Maar o wee, Kris z'n vischhaakje is door de strui ken verward, hij trekt en trekt maar hij trekt het kapot Wat nu gedaan. Daar komt Kras naar hem toe: „Zeg Kris, heb jij het deeg soms in je zak, ik zie het nergens". „Ik niet", antwoordt deze, „ik zal eens gaan kijken." Alet deze woorden liep hij heen. Al spoedig kwam hij terug met de woor den: „Het is weg Kras". „Wat Kris, is het weg." „Ja, we bobben het misschien verloren. Nu dan zullen we met pieren vis- schen". En zoo deden ze, tenminste alleen Kris want Kras zocht pieren. „Opeens riep Kris, „ik heb beet". En meteen haalde hij een mooie baars op. „Geef eens het net aan, Kris?" „Alaar dat is er niet." „Hebben we dat ook al vergeten. Kris?" „Ja. maar weet je wat, doe hem zoolang in je pet." „Kijk eens Kras", en hij wees naar de lucht, „de lucht ziet zóó zwart, laten we maar gauw naar huis gaan." Reeds violen de eerste droppels toen zij rog hun boeltje aan liet pakken waren, en begon het water aardig te golven toen zij naar hun bootje gingen Alaar hoe groot was hun schrik toen zij inplaats van het bootje, alleen maar het touw vonden waar aan het was vastgebonden. (Wordt vervolgd.) 'i Leven van Christus door Truus Droog. II. Hij liet zich doopen, Hij de Schepper van 't heelal, In de Jordaan. en toen klonk op blijden toon: Dit is mijn welbeminde Zoon. Toen is Hij begonnen te preeken En deed daarbij menig wonderteeken. Te beginnm nn de bruiloft te Cana, Zoo heeft 1 ij voort Zijn leven steeds gest&, Zijn Goddelijk wonderkracht getoond. Zieken, lammen en kreup'len liet hij loopen, Dooven hooren, blinden zien en stommen spreken. Ja, zelfs de dood kon Hij verbreken. Op Zijn woord verrezen de dooden uit hun graf, Alaar wat Hij ons op 't eind van zijn leven gaf. Dit gaat alle menschelijk verstand te boven, En kunnen wij dan ook alleen gelooven. Hij gaf Zijn eigen Vleesch en Bloed onder schijn, Van het dagelijkscb voedsel, brood en wijn. En sindsdien knielt ieder Christen neer In aanbidding voor zijn God en Heer, Die in 't tabernakel onder ons wil wonen, En ons Zijn genaden wil blijven toonen. Na dezen avond dat Hij ons zich zeiven gaf, Heeft Hij op zich genomen heel de zondenstraf Van het menschelijk geslacht, en is Hij In den Hof van Olijven, ook voor u en mij, Begonnen zijn droevig lijden, Wat Hii niet wilde vermiiden. Want Hij sprak: „niet Alijnen wil, Alaar uwen wil geschiedde en stil, Ootmoedig heeft Hij zijn strijd gestreden En eerst in Getsemane gebeden. Toen heeft Hij zich door de verraderskus In de armen zijner vijanden overgegeven, En alle Apostelen en ook de groote Petrus, Hebben Hem op dit droeve uur van zijn leven Verlaten en niet als hun God erkend, Wij zien Hem naar Annas en Caifas sleuren, Al heeft ook Pilatus hekend: „Ik kon geen schuld in Hem bespeuren, Toch liet hij Hem met de geeselroede slaan, Alsof Hij een groot misdrijf had begaan (Slot volgt.) Grootmoeders overpeinzingen. Grootmoeder zit met den arm onder 't hoofd Peinzend in 't vuurtje te staren, Dat in den haard al flikk'rende brandt En denkt over verledene jaren. Ze denkt over baar zoon, die in Indië is. Ver naar de Oost, als marinier, Ze denkt aan haar man die gestorven is 't Is stil.Alleen is ze nu hier. meening, de helft der raadsleden idioten waren. Hij werd wegens beleediging voor kei gerecht gedaagd. En bij rechtelijk vonnis werd hij veroordeeld, de beleediging door een bekendmaking in het plaatselijk blad terug te nemen. Waarop de landbouwer in dit orgaan de yolgende advertentie deed .plaatsen: „Ondergeteekende verklaart bij dezen, dat do helft der raadsleden geen idioten zijn!" Ivoor. „Is deze knop van echt ivoor?" „Ach mevrouw, wie kan daar voor in staan? Wie zegt u dat heden ten dage ook de olifanten geen valsche tanden heb- ben." Ze denkt aan haar jongen, dien lieven zoon, Hoo ze hem bracht naar het schip in de haven, Hoe ze toen weer, met haar man. Zich snikkende huiswaarts begaven. En toen na een jaar haar man weer stierf, Verlaten was ze, nu alleen, En sinds jaren is het nu zoo: Arm Moedertje, hoe zielig zoo Gebogen onder het juk. dat ze draagt, Sjokt ze voort met tevreden hart, En wacht tot het uur zal slaan Dat ook voor haar smaTt Genezing gevonden wordt bij God haar Heer, En hij haar man hierboven Om met alle hemelingen Jezus te loven. Adriaan Cornelissen. Vogelwereld. Wat een leven, en gewemel In 't woud en aan den stroom; In 't gras en in de takken Van den groenen denneboom. Vogeltje vliegt heen en weder; Is zoo ijverig in de weer, Zal een heel mooi nestje bouwen: Daar leg ik mijn eitjes neer. Ik ga dan ijvericr zitten broeden, Alannetje doet ook zijn best; 1 't Jonge goedje komt na weken Al gekropen uit het nest. Dan vliegt het fluks door 't woud, Pikt de wurmpjes van 't hout. Angstig klinkt het uit zijn lied: Och, kom aan mijn kinderen niet! Vogeltje is ijv'rig in de weer, j Vliegt met voedsel heen en weer; Kleintjes krijgen nieuwe veeren, Aioeder zal hun vliegen leeren. Aioeder vliegt hen weldra voor, Kleintjes volgen dra haar spoor, En ook deez' kleintjes allo vier, Dooden menig schadelijk dier! Jan Rohrey. Lente. Groen is de aarde. Frisch is haar kleer; De boomen ontwaken En vergeten hun leed. Elk sprietje, elk grasje, Elk bloempje en knop; Elke struik en takje, Zie 'k groen nu weer op. O, leeft nu weer vroolijk, En bloeit nu weer uit! 't. Is voorjaar, 't is lente Getooid als 'n bruid. De zon geeft nog extra Een goudgele gloed. En zet alles in feestdosch Met haastigen spoed Ontwaakt toch, o kinderen, En vlecht nu een krans; Ik zal voor n schijnen Alet lieflijken glans. 't Is blijdschap, 't is leven, Door veld en door wei; O, heerlijke lente. Ik ben toch zoo blij! Ik zinc u mijn welkom, Met stemme zoo luid. Wees welkom, o Lente, Gij zonnige Bruid. Dina Rohreij. Lente. Alles jubelt, alles juicht, De lente is in 't land De vogel zoekt zijn nest weer op In heg, in struik, en strand Hot vee verlaat, verheugd de stal, De lucht is heerlijk zacht. Het schaapje dartelt op de hei, De hond houdt trouw de wacht. De hoornen bloeien, krijgen blad 't Viooltje geurt in 't gras, De visschen zwemmen heen en weer In vijver, sloot en plas. Komt laten wij ook z;ngen nu En zien hoe alles tiert. Geen mensch of dier. die Lente niet Met jubeltonen viert. Marietje is dood Alarietjes moeder schreide zeer, Toen zij haar doode lieveling Op 't bedje nederliggen zag; En viel op haar knieën neer. Zij bad en smeekte tot den Heer, God zend mijn lieve schat Direct den schoonen hemel in, Zij is het dierbaarst, wat ik had! Met witte lelies sierde Aloe, Het kistje waarin Marietje lag. Toen bracht zii haar heur laatsten gro En weg was Moeders lach. Annie v. d. Hulst- VOOR ONZE KINDEREN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 10