VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Jan II en sen, Leidon. Zeker
Jan, wil ik jou in ons Kringetje opnemen,
lemccr daar je dadelijk komt opdagen
met een zelf gemaakt stukje voor ons ge
zellig Hoekje, zooals je zegt. Dat ver
haaltje van dat ongelukkige konijntje is
voor een jongetje van jouw leertijd lang
niet slecht. En 't schrift? Ik maak je mijn
compliment. Het opstel is alleen een beetje
te kort. Maak' voor den wedstrijd begin
Mei eens een langer verhaal. Dan laat
ik het afdrukken met jouw naam voluit in
de krant. Fijn hé!
Leo Schermer-Voest, Leiden.
Wel, mijn klein vriendje, kom jij me
daar verrassen met een kleine bijdrage
voor ons Hoekje? Dat vind ik flink van je.
Kijk, als we nu eens veel plaats hadden,
en die geschiedenis van dien ondeugenden
Jan was wat grooter gemaakt, dan liet ik
jouw stuk vast plaatsen Zou je dal leuk
vinden, Leo? Probeer dan eens, om een
mooi stukje te maken. Jouw moedertje mag
hot gerust nazien eneenjiandje hel
pen. Ik wed, dat Mijnheer in school over
jouw „taalwerk en schrift niet te vergeten"
tevreden is. Of heb ik hot mis! Dag Leo!
Maak veel groetjes aan vader en moeder
en alle zusjes en broertjes, tot Josephien
tje op Kostschool toe.
Jan v. Dam, Leiden. Iu verband
mot den aanstaanden len April, laat ik
jouw grapje direct plaatsen. Begin eens
aan een mooi verhaal voor den eerstko-
menden wedstrijd. Maar.... zelf maken.
Met hand en groet!
Cadier, Leiden Ik heb me niet
vergist. Do plaats, die ik aan de redactio-
neele tafel voor jou inruimde, is wel in
genomen. Je dichterlijke ontboezeming
over „De Lente" geef ik dadelijk een plaats
enhet Avontuurtje van Mies en Max
is zoo volkomen in de lijn van de mijne,
dat ik gaarne mijn plaatsje aan jou afsta.
Ik* zie verlangend het „Wedstrijdnum-
icer" tegemoet. Tot ziens Gadier. Denk er
om; er is verschil tusschen copy en copy!
Begrepen!
Jan v. d. Kwartel, Leiden. Ik
zal „Paschcn" tot het bewuste Paaschnura-
mor bewaren. Kijk dan eens. En het an
dero stukje over Vondel? Dit vindt de vol
gende, week een plaats. Jo hebt goed in
school geluisterd en opgepast en jouw
meester is vast over jou tevreden, zooals
ik ook ben. Dag Jan! Geef me de hand!
Ton n y de Roo, Leiden. Denk
er opi Tonny,- bet oog wil ook wat hebben
Wio netjes en ordelijk schrijft, heeft veel
voor. „Zoo'n trouwe hond" laat ik later
wol plaatsen. Voorloopig is geen ruimte.
,.In 't Bosch" de volgende week. Dag Ton
ny! Denk er aan, wat ik voorop zei! „Inde
Mei" wordt geplaatst, als het Mei is. Let
maar eens op!
Ad r ia an Barend'se. Leiden.
Voor nog zooveel wil ik wedden, dat je
danig zult opkijken, bij hot lozen van jouw
naam in de krant. Je dacht zeker, dat ik
«ic vergoten was! Mis Poes! Ik vergeet nie
mand! Er ligt nog een stapel brieven op
antwoord te wachten. Dit "ter geruststel
ling voor hen, die raeencn, geen antwoord
meer to zullen ontvangen. Het opstel wordt
geplaatst. Kijk de volgende week eens!
Cor Hoogeboöm, Zoetorwou-
d o. Bij het afsturen van jouw sprookje,
dat heel, heel mooi was, maar niet zelf
vorzonnen, is het begin zoekgeraakt. Ik
kan hel nergens vinden, wat jammer is.
Heb jij dat nog? Stuur het dan eens op!
Het begint nu met „kleed je in den win
tertijd in hot bosch". Zoek eens! Dag Cor!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en der vragen.
Wie wat te vragen heeft, vrage.
Ik hob vandaag in plaats van No. 13 van
„Oud Vrouwtje" en „De Avonturen van
Mies en Max" geplaatst ter afwisseling
:De houten Duivel I" en „Mies en Max"
•an Cadier!
Oom W i m.
VRAGENBUS.
Vraag 1 18. Wat verstaat men onder
y i 1 a a r b ij t c r?
Antwoord; Yoorzööver ik dft heb
kunnen opsporen, verstaat inen onder pi
laarbijter, iemand, die veel in de kerk komt
en dan liefst zooveel mogelijk gaat staan,
waar hij niet goed in dc kijkers loopt.
Hieruit zou men afleiden, dat er niet de
bijbedoeling voorzit van „schijnheilige",
zooals de Franschcn dit woord vertalen.
Ik meen dat men ook in Limburg een pi-
aarbijter noemt, iemand, die de kerk plat
loopt en gaarne bidt zonder een nevenbe
doeling, die voor de persoon in kwestio
(wat zijn innerlijke godsdienst betreft)
minder vleiend is.
Vraag 119. Komon pingoeïns ook
aan den Noordpool voor?
Antwoord: De pingoeïns, waarvan
men 18 soorten onderschei den heeft, vor
men samen één familie. Alle bewonen het
Zuidelijk Ilalfrond. Leven in zee tusschen
50 en 75 gr. Z B. en bezoeken het land
slechts gedurende den voortplantingstijd.
Do Goudharige Pingoeïn is een werkelijk
prachtige vogel, ongeveer 50 c.M. lang en
dus zoo groot als een eend. De kop, de bals,
de rug, de zijde en de vleugels zijn zwart,
de veeren boven het oog vormen een licht
geelachtige kuif; de onderdooien en den
achterrand van de vleugels zijn wit; de
snavel is roodbruin. De voet grijsachtig
wit. De vier teenen der pooten zijn door
zwemvliezen verbonden. De veeren zijn
bijna tot schubben gevormd Dezo vogels
herinneren èn wat levenswijze, en wat be
wegingen betreft, aan de Dolfijnen Hun
lichaamsbouw is geheel in overeenstem
ming met hun woonplaats. In de zee bewe
gen ze zich met onovertroffen behendig
heid. Voor het zwemmen dienen uitslui
tend do korte vleugels, die zoo krachtig
werken, dat ze een onstuimige zee geen
bezwaar schijnt op to leveren, als roer
dienen bij het zwemmen do achterwaarts
gestrekte pooten Op bet land is hun be
weging zeer onbeholpen. Ze loopen wagge
lend en rechtop en maken korte pasjes.
Hun voedsel vinden zo in de zee cn wel
visschon, schaaldieren en weekdieren.
Zwemmend verrichten zij al hun werk
zaamheden, zwemmend slapen zij. Op een
vast bepaalden tijd van het jaar verzame
len zij zich op de van ouds voor het broe
den bestemde plaatsen. Dan komen op die
plaatsen eon ongelooflijk aantal pingoeïns
samen. Het getal loopt in de duizenden.
Dit leger is in rijen gerangschikt als een
iegiment soldaten en naar den leeftijd in
groepen verdeeld. De jongen nemen de
eene: dc ruiende vogels een andere: do
broedende wijfjes een derde en de overige
vrije mannetjes een vierde plaats in be
slag. Deze schifting wordt zeer streng ge
handhaafd. In geen geval wordt oen pin
goeïn opgenomen in een troep, waarbij bij
niet hoort.
Enkele soorten graven vóór het leggen
en uitbroeden der eieren, diepe holen Dit
geschiedt, let op! op een vlak terrein
dat in vierhoekige stukken is verdoold
door de voetpaden der vogels. Deze paden,
die elkaar zooveel mogelijk volgens rechte
hoeken snijden, zijn door liet veelvoudig
geloop van gras en steenen bevrijd en zoo
glad on schoon uitgeloopen, dat men het
voor werk van menschen zou houden. Elko
vierhoek dient voor nostplaals. Het man
netje zit naast het wijfje en niet zoodra
heeft heeft wijfje zich even verwijderd of
het mannetje gaat op de eieren zitten en
zet het broeden voort. Dit toezicht is noo-
dig, want zij ontstelen elkander de eieren.
De eieren lijken op die onzer ganzen en zijn
groen met bruine vlekken. De jongen pin
goeïns worden gevoed door de ouden tot
ook zij in staat zijn langs zee to loopen
waar zo alles vinden wat ze voor hun on
derhoud noodig hebben. De mensch wordt
door het voordeel, dat het vleesch, de
traan en dc huid opleveren, tot de jacht
op pingoeïns aangelokt. Ruwe zeelieden
richten soms uit pure moordlust een ware
slachting onder hen aan.
Jonge opgevangen pingoeïns laten zich
tc-mmen en worden zeer gemeenzaam, maar
bet grootbrengen kost heel wat moeite,
daar ze zich in de natuurstaat hoofdzake
lijk voeden met visch en wat verder de zee
oplevert.
Oom W i m,
DE HOUTEN DUIVEL
naar het Maastrischtsch van Jean Jacobs,
dcor Oom Wim.
Sjef Bobbel zat op een kist in zijn werk
plaats en koek in stille bewondering naar
i»et kunststuk voor hem, waaraan hij pre
cies de laatste hand gelegd had.
Sjef was 'n kunstenaar; bij maakte hou
ten beelden. Hij sneed mooie drakekoppen
cn leeuwenstaarten, engelenkopjes en va-
gevuurvoorstellingen en nu en dan had hij
wat sommige onderdcelen zijner gesneden
beelden betrof, het tot het volmaakte ge
Lracht en was daarop ook niet weinig
trotsch op zich zelf. Zijn laatste creatie
was: een bouten duivel.
't Was een levensgroot beeld van den
Vorst der duisternis; echt satanisch in
houding; in zijn manier van loeren; in zijn
manier van grimlachen, in alles was het
Satan zelf.
Sjef Bobbel was in de wolken.
Hij begreep het zelf nog niet goed, dat
hij do maker was van dit kunststuk..
Hij bekeek de eenvoudige instrumenten
rond om hem verspreid; hij bekeek de
blokken hout, waaruit hij zijn beelden
sneed; hij bekeek zijn handen
Alles was even eenvoudig en oven ge
woon en toch?
Toen bekeek hij zich zelf in den spiegel.
Geniaal zag hij er niet uit; hij was gewoon,
heel gewoon; niets buitengewoons ontdek-
to hij in zijn gezicht, dat den kunstenaar
verried, of het moest zijn, dat hij mager
was, broodmager was en.... honger had.
Misschien was dit laatste het eenige,
wat hij met een echte kunstenaar gemeen
had. Hij meende tenminste zoo eens iets
gelezen to hebben.
Kort en goed, hij kon zich zelf niet bui
tengewoon vinden maar tochstond
daar het beeld, zijn beeld; het beeld van
Satan; het beeld van hem zelf (in andere
heteekenis natuurlijk!).
Hij hekeek zichzelf nog eens in den spic-
0 1 .en kwatii tot de ontdekking, dat hij
zich diende te scheren; tegelijkertijd zag
hij over zijn schouder den grijnzenden kop
an den duivel cn hij werd even koud,
an dat gezicht. Een huivering, die hoven
op zijn hoofd begon, liep kriewelend langs
zijn rug af. Plots draaide hij zich om. Dat
mankeerde er nog aan, dat hij hang werd
Oor zijn eigen „beeld" en tochen
toch!
Wel beschouwd was het ook wel een
naar beeld, zoo'n duivel en hij moest zich
zelf bekennen, dat hij het niets jammer
zou vindep, als Boks. de koopman, dio het
van hem gekocht had, hem zoo gauw mo
gelijk kwam halen, 't Was zoo gezellig niet,
cm naast zooiets des nachts te moeten
slapen.
Hij stónd over het een en ander nog te
denken, toen beneden do hel overging en
een poosje later Mijnheer Boks, de koop
man, binnenkwam.
Boks was tevreden over het beeld. Ilij
had het beeld noodig om het bij zijn verza
meling rariteiten te zetten, die hij in Am
sterdam in een groot huis'bijeen gebracht
had en wat moor zei: Boks was vooral te
vreden over den prijs. Voor een schijntje
had hij dit beeld gekocht van Bobbel, dio
met dat schijntje genoegen nam: „je moot
tégenswoord i g nemen, wat ze geven".
Mijnheer Boks wou den houten duivel
dienzelfden dag nog gaarne hebben in zijn
kosthuis te St Pieter cn zag gaarne,
dat dit beeld gebracht werd door ver
trouwde menschen. De kunstenaar zou
oor alles zorgen en Mijnheer Boks zou
tevreden zijn.
Bobbel zou don duivel een-beetje inpak
ken, dat hot niet zoo in de gaten liep, wat
de dragers meevoerden: maar om nu daar
voor mooi papier te nemen en dit met hooi
veel zorg te doen, dat vond Bobbel niet
noodig, temeer niet omdat Satan toch
straks in een grooto kist verpakt werd, cn
zoo naar Amsterdam getransporteerd
werd.
Hoe zou hij de dragers vinden!
Hij riep een paar „slampampers", die
aan 't stadhuis stonden te spreken over
l.et laatste aangeplakte nieuws van de
Ferste Kamer in verband met het Belgisch
Verdrag.
De ondracht werd aanvaard en ze zou
den „Satan" netjes aan het bedoelde
adres op St Pieter afleveren*.
Do twee dragers op Jap.
Sjef Bobbel koo^ zo van achter de dicli
te gordijnen van zijn huiskamer na; wreef
zich van pleizier in de handen dat hij „Sa
tan" fatsoenlijk uit zijn huis kwijt was
en dacht niet anders, of alles zou naar
wensch verder afloopen. Hij had nu geld,
cm wat eten te gaan kooncn en
liet er eens goed van nemen.
De duivel was zwaar, erg zwaar to oor-
deelcn naar den langzamen gang der twee
dragers cn naar do gebogen ruggen, die
hoe langer Ifoe dieper doorzakten
En dan was nog een andere factor in 't
spel, die het gaan moeilijker maakto Die
twee lui kregen dorst; nadorst als je wilt,
want ze hadden vopr ze met bet beeld op
stap gingen,- reeds hier on daar een
glaasje'bier verschalkt, deels om den tijd
zoek te brengen; deels uit gewoonte
En nu viel liet dragen van 't zware beeld
niet mee. Gelukkig daar ginds is een café
Daar zullen ze even aanleggen en dan bij
beurten de wacht houden. Ze zijn er! De
eerste pleisterplaats is bereikt.
Terwijl de eeuo naar binnen gaat. past
de andere netjes op ..S-Jan" en beeft die
zijn dorst gclescht, verwisselen ze do
rollen en moet do andere voor „schild
wacht" spelen, want „de duivel" zou cn
moest -^oed overkomen.
(Slot volgt)
Wat de goede Fee bedroefde
door Gadier.
III.
Uit dankbaarheid had de kabouter haar
de dieren toep gegeven Het oude vrouw
tje nu voeldovwel, dat ze niet heel lang
meer zou leven en ze wist, dat haar poes
jes wanneer zij ze aan de fee gaf, het goed
zouden hebben. Met tranen in de oogen
had het oudje, nadat ze de beestjes eerst
nog een schoteltjo geitenmelk had gege
ven, afscheid genomen van de dieren die
een deel van haar leven als een plekje
zonneschijn voor haar waren geweest.
Spoedig waren de poesjes aan de goede
fee gehecht en deze vond in haar verzor
ging een prettige afleiding. Toen dien
avond de fee door het wonderglas het ge
sprek had gehoord tusschen de weduwe
en haar ongeneeslijk zoontje, ging ze, na
dat de weduwe was gaan slapen bij den
kijker vandaan en zette zich neder op eon
rieten stoel in een hoek der torenkamer
Het was langzamerhand duister geworden
in hef vertrek. Daarom floot de fee op 'n
ivoren -fluitje en als bij tooversltg kwamen
ontelbare glimwormpjes door een reet der
vloer naar binnen en namen plaats tegen
de tafel, stoelen en schilderijen zoodoende
al de voorwerpen door hun lichtende vleu
geltjes verlichtend. Geruimen tijd zat de
fee over het zieke knaapje na te denken.
Een diep gevoel van medelijden was bij
haar voor hem ontstaan en ze nam zich
voor, den volgenden morgen reeds, een
dikke, wollen das voor hem te gaan ma
ken welke nog mooier zou worden als de
gene, die zij voor den Kabouterkoning had
gemaakt
Reeds lang toen de maansikkel, omge
ven van millioenen schitterende sterren
aan den hemel stonden, verliet de feo de
torenkamer en begaf zich naar de slaap
zaal. Voor haar uit kropen de glimworm
pjes om de gangen welke door den donke
ren nacht in een dichte duisternis waren
gehuld, voor de fee te verlichten. Pas toen
de beestjes er zeker van waren dat de feo
sliep, gingen zij allen weer naar hun on-
deraardsche verblijfplaats terug tot dc vol
gende avond weer intrad.
Er waren eenige weken verloopen, oer
de fee met de das voor het zieke jongetje
klaar was gekomen. Ze liep nu de marme
ren trap op welke naar de torenkamer
leidde. In al de dagen waarin de fee aan
de das was bezig geweest had zij niet door
hot wonderglas gekeken. Zij had er zich
geen tijd Voor gegund daar zij zoo vlug
mogelijk do das af wilde hebben, en werke
lijk hij' overtrof den halsdoek der Kabou
terkoning. Toen de fee door den kijker
keek om te zien hoe het met hét jongetje
zou zijn, zag ze dat er niemand in het'ka
mertje was. De gordijnen waren niet op
getrokken geworden en dc fee wist wat
dat beduiddo bij do menschen, er moest
iemand gestorven zijn cn een angstig voor
gevoel zei haar, dat dit het jongetje wel
eens zou kunnen zijn. Zij ricMte den won-
derkijker naar het kerkhof van het dal en
een droef klinkend klokgelui drong nu tot
haar door. Op hetzelfde oogenblik kwa
men uit de grauwe kapel twee in het zwart
gekleede mannen, welke een kistje droe
gen. Da^r achter liepen de moeder van
tiet jongetje dat nu begraven zou worden,
en eenige kameraadjes die hun vriendje
als laatste afscheidsgroet naar zijn grafje
wilden volgen. Langzaam bewoog de klei
ne, drpeve stoet over liet kerkhof naar het
pas-gedolven grafje voort. En de fee ach
ter den wonderkijker gezeten, weende even
luid als do moedor toen liet kistje aan den
schoot der aarde werd toevertrouwd. En
zo wierp een blik op do fraaie wollen das,
welko dat knaapje met den winter ver
warmd zou hebben en nu, nog' voor den
winter was gekomen, gestorven was.
("Wordt vervolgd.)
Op Kostschool.
III. (Slot).
Wat was er gebeurd? Wel, Willcm's
koffer was. doordat Ilarry de riemen van
de pen had gehaald, opengeschoten, en nu
lag alles verspreid over den grond. Hier
lag snoeperij, daar weer een stuk onder
goed, verderop een gebroken fleschje haar
water waarvan de inhoud over een zakje
bonbons was gevloeid. Zelf stond hij er
beteuterd naar te kijken, het was dan ook
een warboel. Eindelijk schrok hij op door
het gegier en gelach der jongens.
Toen begon het clubje de voorwerpen
hij elkaar te zoeken en in de koffer te
schikken. Harry vertelde Willem onder—
tusschen dat hij dat werkje verricht had
Dan met de vraag: ..Zeg hoor eens, hoe
veel schat je liet verlies van je haarwater
en chocolade"? „Nu," antwoordde Willem,
„het is zeker voor 80 cent."
„Goed je krijgt het", en direct begon
Ilarry het geld onder zijn cluhgenooten
op te zamelen. Na afloop bleek hij vijftig
cent bij elkaar te hebben, toen lag hij er
nog dertig bij en bracht liet naar Willem,
'I slachtoffer.
Willem was nog steeds het middelpunt
van belangstelling. De arme jongen liep
maar sullig door, geen woorden vindende,
die als antwoord konden dienen op alle
vragen der jongens. Zoo vroeg de een: „hé
Willem, kon je je koffer niet dicht houden,
toen die openviel?" Een ander: „Weet je
wat Willem, je had op de koffer moeten
blijven zitten." „Ja, maar, antwoordde Wil
lomv „hoe had ik dan thuis moeten ko
men". „Wel," hernam de ander, „we had
den jo gedragen". Toen maakte Harry een
einde aan de plagerijen door den uitroep:
„Kijk eens jongens, daar staat Broeder
Óversté" Direct holde de troep jongens
naar den Overste, die zeer bemind was on
der de jongelui, want hij verdiende het ook,
het was oen besto man. De begroetingen
waren dan ook recht hartelijk. „Jongens",
sprak hij, „gij zult allen wel honger heb
ben, ontdoet jo dus van je koffers en volg
mij naar den „refter". Zoo deden ze en in
den refter wachtte hen een stevig ontbijt;
er waren pruimen toe en van deze gelegen
heid werd gebruik gemaakt om elkander
met de pitten te beschieten dio ze met le
pels naar elkander toe wierpen. Maar, o,
ïamp, Broed Surveillant had dat gauw
bespeurd En deze kwam naar hen too met
"de vraag: „wie van jullie heeft dit aan den
gang gemaakt„Ik Broeder Josephus.
sprak Harry terstond „Nu, ik hoop dat
jullie ermede zult eindigen, ik zou niet
graag nu al straf willen geven, dus je weet
het. Na deze woorden, liep hij door. Verder
verliep hot ontbijt zeer rustig. Na afloop
deelde de Overste hun mede, dat als zij
niet te moe waren, konden zij gaan voet
ballen. Nu dat was aan geen doovemans-
ooren gezegd Harry was aanvoerder van
do groote club, maar hun bal was defect,
dus konden zij niet spelen Maar er was
langs het voetbalveld een boomgaard, en
uien zouden zij een bezoek probeeTen te
brengen Hef was afgesloten door een heg
maar zij hadden voor de vacantie een gat
daarin ontdekt. Zij liepen toen naar liet
gat maar bemerkten dat de eigenaar erin
was. Nu wisten zij het zoontje bij dc heg
te krijgen aan wien zij vroegen hun een
paar appels te-verkoopen en dit kreeen ze
gedaan En toen gingen ze op de banken
zitten die om het voetbalveld stonden. En
L'egonnen zij voor de volgende maanden
bun plannen te bespreken. En welko deze
plannen waren en hoe verder deze geschie
denis verliep, vertel ik dan misschien later.
Leo van Zandwijk
Avonturen van Mies en Max.
Lui lag Max in zijn mand cn Mies
sliep dicht tegen hem aan. Max moest
geeuwen en daar wordt Mies wakker van.
Ze had zeker van worst gedroomd, want
ze zei tegen Max: „Dat is ook wat! Anders
valletjes volop en nu krijg ik haast niets
van de vrouw". „En dat zal nog wel een
poosje duren", antwoordde Max, die over
al een goeden kijk op had. „Willen wij eens
probeeren ergens wat op te loopen, Max?"
vroeg Mies? „Mij best en daar waren zij
de kamer uit, het tuinhek door en den
straatweg was bereikt. Een slager was
gauw gevonden. Om den hoek van een
straat aan den overkant woonde er een. Do
vleeschlucht welke het lentewindje overal
heendroeg, streelde hun neuzen en zij lik
ten hun lippen al af van hetgeen nog ge
stolen moest worden. Vlug oversteken. O,
wee! Van twee kanten komt een auto aan
rijden. Max kan niet meer uit den weg
gaan en.... zijn staart wordt afgereden.
Proestend heeft Mies, zich Jiog veilig op
den stoep bevindend, het aangezien. „Dat
's alvast geen polten en schalen meer
m'n staartbinden, merkt Max, lachend ah
een boer die kiespijn heeft, op, als hij bij
Mies is teruggekomen. Samen gaan zij te
rug, nagestaard door de menschen. Thuis
gekomen bindt de vrouw een witten lap
om het bloedend stompje staart, tot groot
vermaak van Mies.
„Lach jij maar," zegt Max legen haar,
„ik kan wel huilen. Deuk er om Miesje,
ieder krijgt zijn beurt in liet leven!
Cadier.
Een April-grap.
Het was daags voor den eersten April.
Jan ging 's avonds met vroolijke gedach
ten naar bed. Hij had zich voorgenomen
morgen Kees er eens in te laten loopen.
Het was morgen toch de eerste April. Jan
zei altijd: „Op den eersten April stuurt
men de gekken heen, waar men wil."
Weldra sliep hij. Toen hij 's morgens
wakker werd, dacht hij: „Wat is het van
daag ook weer. „O, ja. het is waar, het is
1 April. „Vlug sprong hij uit bed,
kleedde zich aan. Toen hij beneden kwam,
stond alles al kant en klaar. „Vlug,"
moeder, „het is al negen uur. Dat je ook
zoo lui bent, en er niet meteen uitkomt als
ik je roep". Jan stond met een beteuterd
gezicht te kijken. Maar enfin! Vlug ging
hij zich wasschen. Toen hij klaar was ging
hij op weg.
„Het is vast al laat dacht hij, want ik zie
geen ééne jongen. Wat zal de meester boos
zijn dat ik zoo laat ben, en niet in de Mis
ben geweest". Hij ging wat vlugger loopen.
Eindelijk was hij hij de school gekomen.
Hij belde! Rrrrt ging het!
Daarna wachtte hij even. Niemand kwam
er voor. Hij belde nog en nog eens, maar
geen mensch kwam er, die de deur open
deed. „Ha, Jan", hoorde hij opeens roe
pen. Kwam dat geluid uit de" school of
van de straat. Hij draaide zich om en daar
zag hij Kees zijn trouwen vriend staan
„Sta je nou al bij de school, het is net half
acht geweest". „Hé," zei Jan, „dan hoeft
moeder me voor den gek gehouden omdat
het 1 April is." „O, ja," zei Kees, „dat is
waar ook, laat ik er ook voor oppassen an
ders word ik ook beetgenomen".
„Zeg Kees", zei Jan, „willen wij Gerrit
aanstonds, als wij naar school gaan, eens
erin laten loopen, dan zeggen we dat er
brand is in het huis van z'n moeder"
Jan, dat doen we". Ik ga nou gauw naar
huis hoor." „Hallo Jan!" „Hallo Kees!"
En Jan stapt vlug naar huis. Thuis geko
men staat zijn moeder hom hartelijk uit te
lachen, omdat hij er zoo in was geloopm
Jan ging naar de Mis. Toon de korl
was, ging hij naar Kees.
„Zeg Gerrit, weet je liet al, het huis bij
je moeder staat in brand" Gerrit lachte eri
zei: „Jullie willen me zeker voor den gek
houden, omdat het do eerste April is" Jan
cn Kees keken leelijk op hun neus Zij nro-
Leerden het ook nog bij een ander
net ging niet. Zoo was de dag gauw voorhij
zonder dat Jan of Kees er een bee'genu
men had
Jacques vm Dam, Leiden
Lenteliedje
door Cadier.
Er wiqg'len kleine, fijne klokjes,
Sneeuwwit en o zoo toer.
Op ranke, slanke stengeltjes
Zacht luidend heen en weer
Wat of dat lieflijk kliiig'lend luiden,
Zoo zaehtkèns, him, bom, bam,
Der klokjes, toch mag beduiden?
Ze luiden: lente kwam.
Birn, ham, de lente is weer gekomen
Met warmte en zonneschijn,
Die heel natuur weer doet herleven
En elk verheugd doet zijn
De maïsolie, geur'ge groene weirle
Is weldra wijd en zijd
Door boterbloem en madelieven
Een weeld'rig bloemtapijt.
Vol voorjaarszangen, die behagen
Stroomt ook weer heek cn vliet;
En aan de boomen, struiken, hagen.
Elk blad zijn knop ontschiet.
Daar luiden kleine fijne klokjes,
Nauw hoorbaar: him* bom, ham.
Daar luiden kleine fijne klokjes,
Heel zaolitkens: lente kwam.
Kindjes verlangen.
In zijn witte ledikautje
Ligt de kleine dreumes neer,
Kijkt ook nu als ied'reu avond, i
Naar zijn moeders héelt'nis weer
„Moesjelief, ik ga weer slapen,
Was U maar niet heengegaan,
Waarom liet U mij hier achter,
'k Heb U toch geen kwaad gedaan?
Goedcnnacht, mijn lieve moesje,
'k Droom weer van uw kussen, teer,
Maar mijn kinderhartje vraagt steeds:
Zie ik nöoit mijn moesje weer?"
„O, dien dag, dat U ging henen,
Moes, toen was ik zoo bedroefd,
Vader gaf mij heel veel lekkers,
Maar ik heb 't niet eens geproefd
Van uw jongen blijft ge, moeke, 'ad
Toch bef liefste, wat bestaat Wu
Goedcnnacht, mijn -lievo moesje,
Keer terug nog dezen nacht,
Want uw lieve, kleine jQngen.
Heeft uu al zoolang gewicht!"
Vader had heel stil geluisterd.
Aan de deur naar kindjes lied,
Ook zijn hart ging weer verlangen
Naar de vrouw, die hem verliet
En hij sloop heel stil naar buiten,
Vist waar zij was heengegaan,
's Nachts stond moeder voor zijn bedje,
Kindjes bee had veel gedaan.
Slaap maar zacht, mijn kleine engel,
Moesje heeft toch zoo'n berouw.
Zelf heeft zij ook zoo geleden.
Altijd blijft ze nu bij jou.
Ilona ten Hoope, Hongarije-