jgRDE BLAD „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 26 FEBRUARI 1927 LEVENSBROOD UIT DE VÓÓR-GESCHIEDENIS ONZER LETTERKUNDE. door S. door 200 gaarne wil een ieder zijn leven achtbaar doen zijn, het vermooien, zijn Jen op de beste wijze leven. Verschillend zijn de middelen, die wor- aangegeven om dat levensdoel te be kken, verschillend en heel uiteenloopend. CL de waarachtige waarheid is, dat er aar één echt middel bestpat, waardoor "el leven feitelijk wordt wat het wezen Let; maar één middel, hetwelk ons le en brengt tot het doel van zijn bestaan. jmniers de mensch heeft in feite ner- fj, s anders het leven voor ontvangen dan L bet in eeuwigheid te bewaren en het brengen in den meest volmaakten ge utsstarid. het streven naar geluk ligt «B heel diep in de ziel, en dat streven be- beersckt al ons doen en laten; niemand och, dio redelijk is, wil iets anders dan illjd en overal gelukkig zijn. Welnu dat éénc middel om waarlijk ge lukkig te zijn is: het in liefde vereenigd jjjn met do Godheid, Die ons leven heeft oneven Ons eendgo geluk bestaat in het jezit van de heiligmakendo genade, do ïriendsekap met God. Het is nu wel duidelijk, dat dit geluk aiet bestaat en ook niet bestaan kan in de neugden en genietingen van het lichaam, jat vergankelijk is en voor geen geeste lijke vreugde vatbaar, maar dat bet aDeen zijn kan in het geestelijke deel van den oensch, in de ziel, die dan ook het voor naamste deel van den mensch uitmaakt. Zooals alle lichamelijk leven door voe ding moet worden onderhouden, wil het beslaan blijven, zoo is het ook met het geestelijke leven, het moet worden gevoed cm in stand gehouden te worden. Geen lichamelijk voedsel is daartoe in 6laat, omdat het niet in contact komt met de ziel; er moet dan dus een geestelijk voedsel wezen, hetwelk die taak vervult. Welnu dal geestelijke voedsel is niets an- ders dan de H. Communie. Daarom ook juist beeft Christus dit H. lacrament ingesteld onder de gedaante vaD brood en wijn, om reeds door deze stof aan te geven wat wel met dit H. Sa- jrament beoogd wordt. Zoo dan wordt het geestelijk leven on- lerhouden, en zoo blijft de ziel met Ghris- us vereenigd. Denk even aan de vergelijking ze is van Christus zelf van den wijnstok en Ie ranken: Christus is de wijnstok en wij zijn de ranken; vanuit den stok stijgen de sappen in de takken, dit aldus het leven waren Welnu de sap is de genade, en !e genade vloeit van uit Christus, den njnstok, in ons over, wanneer Hij in het aabiddelijk Sacrament des Altaars in Ir icze zie! nederdaalt. laten we niet trachten iets te begrijpen I rvan, hoe een God zóó handelt. Maar als we aan Jesus Christus de raag zouden voorleggen, waarom Hij al- lus de H. Communie heeft ingesteld, dan sou Hij ons niet anders antwoorden, dan Bij het deed tijdens zijn openbaar leven, a loen Hij ze:de: Zooals de levende Vader Ijj gezonden heeft en Ik leef om den Va- der, zoo zal ook hij, die Mij eet, om Mij fven. Of nog duidelijker en meer op den nn af: Ik ben het brood des levens, liet trend brood, dat van den hemel is naar- edaald. Zonneklaar blijkt uit deze woorden, dat E Ihristus het H. Sacrament niet alleen in- telde, om daarin te worden aanbeden, E naar om door zijn heilig Vleesch tó zijn E ei voedsel voor het bovennatuurlijke le- E len der zielen. Het is het Vleesch, dat leven geeft, het ronderbaro Vleesch, zooals er nooit heeft leslaan, of anders bestaan zal. Daarom ook zegt de priester, voordat lij de H. Communie uitreikt: Het Lichaam tan Onzen Heer Jesus Christus beware iwe ziel len eeuwigen leven. Wanneer Christus tot ons komt om nut zielen het levensvoedsel te geven, lereikt Hij tegelijkertijd een tweede doel, d om met ons vereenigd te zijn en te 'lijven Wie Mijn Vleesch eet en Mijn Hoed drinkt, blijft in Mij en Ik in Hem. la Christus blijven wil vooreerst zeg- on: door de genade deel hebben aan Zijn oddelijke Zoonschap; wij zijn dan als Hij vinderen van den Vader, wij vereen- «Ivigen ons met Hem wat betreft ons erstand door zijn woord aan te nemen; 'al betreft onzen wil door dien geheel jan den Zijnen te onderwerpen, zonder a! wij iets voor onszelf nog verlangen; iRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. Mocht mij ooit het ongeluk overkomen wie staat zie toe, dat hij niet valle gevangenisstraf veroordeeld te wor- toi dan zou ik zeer stellig wenschen, mijn ■"aftijd in do col te ondergaan. Na het vele kwaad, dat den laatsten W over dc celstraf verkondigd pleegt te orden, verdient dit verlangen wel na- toelichting. worde hier gegeven. Vat is het tegenovergestelde van de waf of eenzame opsluiting? opsluiting in gemeenschap, einu: ik zou het een groote verzwa- ïMi m^'n s^-a^ vinden, deze in ge- ischap met anderen te moeten onder aan. jtooreerst: wie zijn die anderen? zal niet zoo on-Ghristelijk wezen, rafrk1 te- z*en op a^en> die met tien iDdec or in. aanraking komen wie mi 201ï?e 's' werPe den eersten steen i' u .m^s toc^ aangenomen, gj j.G1j l^den bij zijn, met welke toen1* nooit in aanraking zouden roM *enzii dan om te trachten hen £*lasseeren. tOLllr1 lieden ou ik, dan uit S^evendheid n°2 wel! gemeen- B£,-'.m0i®.ten worden opgesloten? Ik ■ineen - ^nnen de enge grenzen der 8 D|s, met hen moeten verkeeren, Gr. daardoor is ook geheel onze werkdadig- heid met die van Christus vereenzelvigd. Doordat Christus in ons blijft zal Hij in ons zijn; zooals bet Woord was in den mensch-Ghristus, de bron van al ons han delen; en als wij Hem dan maar laten werken en ons geheel aan Hem overgeven, zal Hij ons opvoeren tot de hoogst moge lijke volmaaktheid en heiligheid, naar Gods inzichten. Want Christus komt in de ziel met zijne godheid, met zijne verdiensten, met zijne rijkdommen, om te wezen haar licht, haar weg, haar waarheid, haar wijsheid, haar gerechtigheid, haar verlossing: Qui factus est nobis sapientia a Deo, et justitia, et sanctificatio et redemptio. (1 Gor. 1:30), m één woord, om het leven der ziel zelf in de ziel te leven. Het is de eenheid der ware liefde, welke aldus door de H. Communie wordt tot stand gebracht. Nu zult ge toch wel hegrijpen, dat van dit alles niets zal gebeuren, en ook niet gebeuren kan, als ge U niet geheel en al aan Christus overgeeft en Hem geheel en al vrij in U laat werken. We moeten wel eenigszins verbaasd op zien bij bet lezen van deze waarheden, als we bedenken, dat toch zoovelen menig vuldig de H. Communie ontvangen en toch maar steeds dezelfdo blijven, behelpt met allerlei verkeerde strevingen en vol met allerlei onhebbelijkneden. Die strevingen en hebbelijkheden zijn natuurlijk niet stre vingen of hebbelijkheden van Christus. £r moet dus dan wel uit volgen, dat wij ons niet geheel en onverdeeld in den vollen zin des woords aan Christus' wil hebben onderworpen, niet geheel en al met ons verstand aan Hem gelooven; wij hebben nog iets voor ons zelf behouden, iets wat bij eiken mensch anders kan zijn, een ge hechtheid aan een of ander aardsch ding, of persoon, die we feitelijk in sommige opzichten hooger stellen dan Hem, die door do H. Communie ons leven is ge worden Bij het overdenken van deze waarheid voelen wij zoo goed en zwaar den looden last van onze tot zondigen geneigde men- schelijkheid, want deze is het dio ons af trekt van het te bereiken ideaal: de een heid met Christus. Maar nimmer mogen we het besluit trekken, dat Tiet ideaal niet is te bereiken omdat we nu eenmaal ol zooveel toegege ven hebben aan onze menschelijkheid. Want bet is niet de schuld van Cbris'us, dat wij ons van Hem verwijderden, maar de onze; en evengoed als wij met vrije ver kiezing ons hebben gewend tot het kwaad, kunnen wij ons ook wendén tot het goed, waarbij dan Christus zelf onze eerste en beste Hulpe wezen zal. Doch allereerste vereischte is, dat wij zelf willen, en ernstig streven en onze geneigdheden tot hel kwaad tegen te gaan. Wij spreken hier over dien feilen strijd, die de ziel kan doen bloeden, en bet lichaam zelfs pijnigen, den strijd om zich los te werken van al het aardsche, zoodat wij er niet meer aan gehecht zijn, en bet aardsche alleen zien als middel om het he-melsche te bereiken. Dien strijd kennen we allen, en we staan er dagelijks midden in, waarom wij dan ook begrijpen kunnen de groote moei lijkheid voor den mensch om tot bet boven .beschreven ideaal te komen. Maar tevens zijn we God dankbaar, dat Hij ons reeds zooveel genaden en hulp heeft geschonken, terwijl we overtuigd zijn dat, als Hij dat niet had gedaan wij mis schien diep in de zonde waren gestoken. Daarom dan ook zijn we dankbaar uit ge heel ons hart jegens Christus, die reeds bonderden, ja duizenden dagen de Onze is geworden bij de H. Communie. En bet is voor ieder, die het wel begrijpt een gewel dige aansporing om niet te versagen, maar vol te houden met veelvuldig Com- municeeren, ja, zoo dat nog kan, het ont vangen der H. Communie te vermeerde ren; want alleen dan bestaat de mogelijk heid .om het ideaal te benaderen steeds meer, en tenslotte het te bereiken. Geven wij ons dus zooveel we kunnen aan Christus over, en laat Hem met ons. handelen, zooals Hij verkiest, doch wees dan niet verschrokken, als het leven soms anders gaat, dan ge het zelf gedacht zoudt hebben. Als Christus, uw Leven, in U werkt, dat gaat het leven veilig en goed. hun gesprekken moeten aanhooren. met .■en mijn genoegens moeten deelen? Welk een pijnigend vooruitzicht! Misschien zal men zeggen: gij behoeft u toch r.iet meer met hon te bemoeien dan u lief is. Welk een naive opmerking. Alsof men weken, maanden, langer nog misschien in een Cn hetzelfde; gezelschap kan verkee ren, zonder daarvan noodwendig een deel te gaan uitmaken Men kan zich in den begmre afzijdig houden, doch kweekt daardoor een vijandige stemming, welke niet zaï nalatOD uw verblijf nog onaange namer te maken dan hel al is. En wie houdt bet op den duur vol, zich 't zij alleen, 'i zij met eeidge gelijkgezinden van het gros der lotgenooten af te zonde ren? Zelfs in de »rje maatschappij, waar men kan gaan en staan waar men wil, is zulks l iet doorvoerbaar. Hoeveel te min der can binnen een omtrek van ettelijke honderden vierkant* Meters, waarbuiten men in afzienbaien tijd niet komen mag. Dio gemeenschap wordt een kwelling en wel te giooter, naarmate men langer getracht heelt, eeni? Isolement in acht ie nemen. Later gezochte toenadering wordt ingepeperd, reken maar! En wanneer dan eindelijk de o zoo hu mane gemeenschapsstraf doorstaan Is en men met de zucht van verlichting zich weder in de vrije samenleving begeeft, dan.... is de ellende nog niet uil Men heeft immers in de gevangenis kennis ge maakt met allerlei personen, die men daarbuiten ieder oogenblik onlmoeten kan. De betere elementen zullen elkaar allicht uit den weg blijven, uit wederzijdscb me degevoel doen alsof men elkaar niet kent, maar wie minder edelmoedig zijn aange legd zullen de kennismaking weder aan- knoopen, of den „vriend" of „collega" uit de gevangenis zulks aangenaam is ja dan neen. En zoo duurt dan de ellende der ge meenschapsstraf nog voort lang nadat de straftijd verstreken is. Steeds moet men vreezen, op straat of in openbare gebou wen iemand te ontmoeten, met wien de humaniteit u gemeenschappelijk opgeslo ten heeft. Wie de cel a tors et travers uit den booze achten, zullen mogelijk als middel ter verbetering aan de hand doen, bij de gemeenschapsstraf selectie toe te passen: men plaatse gelijksoortige personen bij elkaar. Alsof zoo iets afdoend uitvoerbaar wa- rel Wie zal die selectie toepassen en vol gens welke normen? Eenvoudig standsver schil te maken zou natuurlijk niet gaan, want de scheidingslijn tusschen edele cn onedele naturen loopt grillig door de standen been. De strafmaat te doen beslis sen zou al evenmin baten, want ook dan zou men hetzelfde allegaartje behouden. .Slechts nauwkeurige observatie door de gevangenis-autoriteiten zou eenig richt snoer kunnen geven, doch daarmede zou weer zooveel tijd heengaan, dat tenzij men met cellulaire opsluiting beginne het leelijke euvel der gemeenschapsstraf reeds veel te lang zou hebben doorge werkt. Van dat alles heeft men bij de eenzame opsluiting geen last. De celstraf moge zwaarder lijken, zij sleept ten minste geen levenslange „vriendschapsbanden" met zich. Wie do gevangenis verlaat zonder met zijn lotgenooten te liebben kennis ge maakt, hij kan zich weder vrij bewegen zonder ieder oogenblik te moeten vreezen, dat hem onverwacht wordt toegevoegd: „Zoo, waar heb jij gezeten sinds we sa-- men in de bajes waren?" Dusdanige ont moeting is om te rillen, nietwaar? En 't zou humaan wezen, ontslagen gevangenen daaraan bloot te stellen? Niemand zal dit vo' houden. Menige lezer heeft wel eens, 't zij op reis, 't zij op weg naar een of andere open bare instelling, een gevangene ontmoet met een kap over 't hoofd, waarin slechts een paar gaten voor do oogen zijn uitge spaard Wie bij 't zien van zoo'n kap zeggen zou: „Hoe menschonteerend, iemand zoo toe te takelen", hij zou zeer onjuist oordeelen Die gezichtsbedekking want dit is het doel van dat masker is een weldaad voor den betrokkene, wijl zij hem behoedt voor ongewenschte be kendheid. 't Zijn geenszins de betere na turen onder de gevangenen, welke de be scherming van zoo'n kap van de hand wijzen. Zoo ongeveer is het ook met de cel. Trouwens, een halve eeuw geleden veel ouder zijn onze cellulaire- gevangenissen nog niet werd de invoering der cel straf begroet als een groote verbetering in ons strafstelsel. Er gaan nu wel weer stemmen op om de cel af te schaffen, doch naar mijn bescheiden meening zou die afschaffing allesbehalve orverdeeldo toe juiching verdienen. Wat wèl uitstekend is: het verblijf in de cel dragelijker te maken. In deze richting gaan de voorschriften van minister Heerrs kerk betreffende de „afwijkingen" van het gevangenis-erigme, welke den gedeti neerden bij goed gedrag kunnen worden toegestaan. Ziehier een lijstje dier „afwijkingen": ruimere gelegenheid tot briefschrijv m 't mogen ontvangen van meer bezoaken dan voorgeschreven is: 't aanbrengen van wandversiering in de cel; 't zichzelf mogen scheren; 't naar verkiezing laten staan van den baard; 't later naar bed mogen gaan (10 uur); 't beoefenen van huisvlijt in de cel; 't extra verkrijgbaar stellen van koffie; 't zelf mogen kiezen van boeken uit de bibliotheek; 't toestaan van een openbaar nieuws blad; 't ruimer gebruik maken van de „can- tine" (d.w.z. van de gelegenheid om zich eenige aanvullingen van het dagelijksch menu te verschaffen); het hebben van een aquarium in de cel: het rooken, driemaal per week, van een sigaartje tijdens het luchten, waartegen over voor de vrouwen staat het even zoo veel malen kunnen bekomen van een kop thee. Dat zijn allemaal uitstekende dingen, waardoor tevens kan worden bereikt, dat naar ik in De Leidsche Courant zeer terecht als voortreffelijk vond aange prezen de straf go'ijker kan worden ge maakt door haar individueel te doen ver schillen. Men kan dit bij cellulaire opslui ting bereiken, wijl immers zelfs naaste bu ren van elkaar niets behoeven te weten en in een goed bestuurde gevangenis ook niet zullen weten welke „afwijkingen" worden genoten Bij gemeenschappelijke opsluiting is zulks totaal onmogelijk: daar moet het ..gelijke moninken, gelijke kappen" heerschen. tenzij men een onuit- j puttelijke bron van ijverzucht met daar- j mede gepaard gaande hatelijkheden wil I aanhooren. Een best ding is in do cellulaire gevan- genisscn ook het meer dragelijk maken I van den Zondag, welke een oase moet we- zen in de woestijn der weekdagen, doch j zulks maar al te vaak niet is, wijl er dan j immers niet gewerkt mag worden. Toe juiching verdienen daarom concerten cn spreekbeurten op dien dag door belangstel- 1 lenden voor de gedetineerden te geven, I zij in de gestichtskerk waar de zitplaat sen door schotjes van elkaar zijn geschci- i $en en dus de afzondering gehandhaafd blijft' 'tzij in de centrale hal. waarop de cellen uitkomen. De lange gevangenis-Zon dag verliest daardoor zijn grauwe kleur, krijgt, nevens de gewone godsdienstoefe ning, een lichtpunt te meer. waarnaar in i de week kan worden uitgezien. Met dit korte artikel is het onderwerp 1 Nog eens „De Nêliand." Ik wil u toch nog iets vertellen van den Oud-Saksischen Christuszang, om u nog wat beter indruk te geven. De tempel van Jerusalem wordt er ons niet voorgesteld als een prachtig Oostersch bouwwerk, maar een sterk, Germaansch heiligdom, een booge zaal, op de hoeken versierd met geweien van herten. Daarom wordt de tempel genoemd „oen booge hoormaar' „hok hurnseli". Dat zouden de Saksen beter begrijpen dan de praal van een Oostersch bodehuis eh het was om het aanbrengen van een juist be gonnen. Die tempel wordt verder genoemd „een burg op een berg, een hoogo rotsklip, het werk van reuzen''. Echt beidenjsch zal men zeggen. Wel licht beeft de dichter willen vergelijken met de burcht van de W&lkyrja Brunhild, die zich bevond volgens de sage op een onbeklimbare rotsklip Om dio rotsklip te bereiken maakt de held Siegfried gebruik van de „tarnkap- pe", een soort helm, die hem volgens het volksgeloof onzichtbaar overal rond droeg wanneer hij dit wenschto. En nu laat de Oud-Saksische dichter den duivel gebruik maken van deze verhuilenden helm, wan neer hij Christus komt bekoren in de woestijn. Nog iets aardigs. In Bethlehems velden waren de „ocheo-skalkos", letterlijk paar denknechten, om de „rossen te hoeden''. Het paard, vooral het strijdros beteekende bij de Saksen heel wat meer dan de vreed zame schapen en koeien. De dichter vond het dus maar beter om van de herders in Bethlehems velden „paardenwachters'' te maken. Dat begrepen zijn toehoorders be ter; want het gedicht werd alleen monde ling voorgedragen met harpbegeleiding. Slechts ontwikkelde geestelijken uit de Saksische streken konden het lezen. En Bethlehem zelf, wordt niet voorge steld als het nederige kleine plaatsje, maar als Bethlehemburg, een machtige, sterke, verdedigbare vesting, waar eens de „hoogzetel" van den „adelkoning" Da vid stond. In Bethlehem woonden machtigen on hun bezit werd naar de zede der Germa nen uitgedrukt in „vee" en „veoschatten". Daarnaar bepaald men iemands bezit, ge lijk trouwens bij de boeren in 't Oosten nog wel voorkomt. Christus vaart met oen „hooggeboornd schip" over de zee van Gallilea. Men zal zich van plaatwerken en illustraties uit geschiedenisboekjes wel herinneren de fantastisch gebouwde schepen der Noor mannen met bun hoog oploopende voor- en achtersteven, waarin allerlei gedroch telijke koppen uitgesneden waren. Zoo'n „hooggehoornd schip'' nu draagt Christus En dan breekt de storm los en die storm wordt in al zijn woestheid en met epische kracht geschilderd. Ook de Jordaan wordt geschilderd als een woeste stroom en als Johannes do Dooper daar komt om Christus te doo- pen, krijgen we weer oen zuiver Germaan- sche voorstelling. De deuren des hemels werden ontsloten en de H. Geest daalde neer in de gedaante van oen krachtigen vogel en „zelto zich neer op de schou ders van Onzen Heer''. Zoo zette zich naar heidensche voorstelling de raaf op de schouders van Wodan om hem van alles mede te deelen. Nog tal van aardige trekken zijn hier aan toe te voegen. De aarde wordt nog genoemd Middelgard, letterlijk midden- tuin; men denke aan ons woord gaarde; de middentu n tusschen Walhalla en Heia's rijk, dus tusschen hemel en hel Als we in de Oud-Noorscho Voluspa sage lezen: natuurlijk nog lang niet uitgeput. Als „paedagoog" in een Rijksopvoedingsge sticht is het mij sinds ruim 16 jaar uit er varing bekend, hoe moeilijk, hoogst moei lijk het is, vooral bij straffen rechtvaardig te wezen zoowel in 't oog van den delin quent als in die zijner makkers. Diezelfde moeilijkheid bestaat uiteraard ook ten aan zien van volwassenen, terwijl het zoo ver lokkelijk is, daarbij afschaffing der cel straf te bepleiten. Men is dan te voren verzekerd van de toejuiching aller week hartige oningewijden. 't Is echter zeer dc vraag en ik hoop zulks te hebben be licht of bij de afschaffing van ons cel- lu'aire stelsel de rechtvaardigheid niet leclijk in 't gedrang zou komen. AJO. VI. Gingen do gaden allen naar hun raadstoel, de hoogheilige goden en beraadden zich en gaven namen den nacht en de afnemende maan, gaven namen den dag; den morgen benoemdon zij en 't midden van den dag, namiddag en avond enz. dan worden wo bij den aanvang der Berg rede in dezelfde stemming geplaatst Toen gingen de twaalvo de strijders in den raad, waar beraad slagend zat der menigte Heerscher, die 't menschen- geslacht tegen helle geweld wilde verweren, uit inferno bevrijden, wie volgen wilde Zijn lieflijke leor, die den liedon hij daar door Zijn wondere wijsheid Wonderwij zen begon. Zooals men bemerken kan, lieb ik ge tracht in dc vertaling van dit fragment de alliteratie zoo veel mogelijk te bewa ren. De Oud-Germaanse be verzen hebben een eenigszins stoolend rhythme. Er zou over do rhythmiek heel wal mede te dee len zijn, maar dat voert ons in oen cou rantenartikel tc ver. Wie er moer van we ten wil, leze mijn artikel over „Een Oud- Germaanscho Christuszang" in Dc Tijd spiegel van 1917 Dl. I, waar ook uitvoe rig over de rhythmiek en do eigenaardig heden van do op sche versbouw wordt gesproken De Pap-Germanistische fictks vau tal van Duitsche geleerden kebbon hen er toe gebracht, de „Hêliand'' uitsluitend tot hunne litteratuur te rekenen Zij zouden op de zelfde gronden de Oud-Friesche wetten en de enkele epische gedichten daartusschen voorkomend alsmede de An gelsaksische litteratuur tot de hunne kun nen rekenen, wat „wir Deutsche" trou wens ook wel geprobeerd hebben „Es ge hort alles bei uns'' De pas overleden Houston Steward Ghamborlain, Engelsen- man van afkomst, maar Duitscher door zijn opvoeding, heeft trouwpns zelfs i,li uitgeput Christus te determineureu al» iemand van zuiver Ariscnen bloede, ge lijk hij ook Dante lol Germaan ver klaarde De „Hêliand" is ontslaan in Neder- Du tschland en bet Neder-Duitsclie taal gebied strekte zich uit over I geheele Oosten van ons land. De „Heliand" is geschreven in een taal, die in een „root deel van ons land in de 9de eeuw gespr >- ken werd, en die taal hoeft heel wat ele menten opgeleverd voor het ontstaan «an het algemeen Néderlandarh, voel, v el moer b.v dan het Friesch Wij erkennen dat de Duilechers enig recht op den „Hêliand" hebben; maar wij niet minder. Geheel van de Duitschcrs is een uu.J- boogduitsch gedicht waarin door ütfriel von Weisenburg omsireeks 890 hel lev ,i van Christus beschreven wordt Maar zoo frisch en levendig en aanschouwelijk s de „Hêliand" is, zoo dor cn droog en sa i is de „Chr st'' De Duitschers hebben alle recht om dit werk voor zich op e eischen. Trouwens het is een symptoom van het schrijven iq do volkstaal, dat hand over hand toenam. Zuiver Oud-Nederlandsch zou uien Leu nen noemen een Neder-frankische P.- in vertaling, die in de lüde eeuw in 'l Z n- den van ons land ontstond De taal n evenwel n et zoo erg mooi, wal natuur i ligt aan den vertaler, die ze interim a r plaatste ond r een Latijnschen leks. We zullen ons met dit onderin p '.i t meer bezig houden. LEVENSWIJSHEID. Geloof niet, dat viieuJ. en kiesche manieren ooit overbodig zijn Gabriel Palau b J Het is niet noodig te zijn als „alle an deren", indien „alle anderen" niet zijn zoo- als ze moesten wezen Geen grooter eer dan in do ongeziene en onbekende goede daad. De ware hoogtepunten van 's mensehen leven zijn die der zelfver'ooehenin en op offering. S BEDE. Goedheid, goedheid! i x Neem mijn hart! Z Maak het ned'rig, schenk het krachten d Tegen 's wereld booze machten, Leer hot looch'nen eigen pijn, Doe het 's menschen dienaar zijn. Schoonheid, schoonheid! 5 Grijp mijn ziel! i Voer haar op naar hooger sferen; G) Leer haar 't Eeuwige begeeren, Maalc haar vrij van aardschen schijn, 0 Geef haar kracht zichzelf te zijn. 3 Waarheid, waarheid 1 0 Kom nabij 1 1 Doe mij dienend, lijdend leven, <5, Leer mij hart en ziel te geven, G) Schoon 'k slechts schcem'ring van uw dag Hier op aard aanschouwen mag. Q A. BOOGAARDT T HOOFT. ,i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 5