jgRDE BLAD
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 26 FEBRUARI 1927
LEVENSBROOD
UIT DE VÓÓR-GESCHIEDENIS ONZER
LETTERKUNDE.
door S.
door
200 gaarne wil een ieder zijn leven
achtbaar doen zijn, het vermooien, zijn
Jen op de beste wijze leven.
Verschillend zijn de middelen, die wor-
aangegeven om dat levensdoel te be
kken, verschillend en heel uiteenloopend.
CL de waarachtige waarheid is, dat er
aar één echt middel bestpat, waardoor
"el leven feitelijk wordt wat het wezen
Let; maar één middel, hetwelk ons le
en brengt tot het doel van zijn bestaan.
jmniers de mensch heeft in feite ner-
fj, s anders het leven voor ontvangen dan
L bet in eeuwigheid te bewaren en het
brengen in den meest volmaakten ge
utsstarid. het streven naar geluk ligt
«B heel diep in de ziel, en dat streven be-
beersckt al ons doen en laten; niemand
och, dio redelijk is, wil iets anders dan
illjd en overal gelukkig zijn.
Welnu dat éénc middel om waarlijk ge
lukkig te zijn is: het in liefde vereenigd
jjjn met do Godheid, Die ons leven heeft
oneven Ons eendgo geluk bestaat in het
jezit van de heiligmakendo genade, do
ïriendsekap met God.
Het is nu wel duidelijk, dat dit geluk
aiet bestaat en ook niet bestaan kan in de
neugden en genietingen van het lichaam,
jat vergankelijk is en voor geen geeste
lijke vreugde vatbaar, maar dat bet aDeen
zijn kan in het geestelijke deel van den
oensch, in de ziel, die dan ook het voor
naamste deel van den mensch uitmaakt.
Zooals alle lichamelijk leven door voe
ding moet worden onderhouden, wil het
beslaan blijven, zoo is het ook met het
geestelijke leven, het moet worden gevoed
cm in stand gehouden te worden.
Geen lichamelijk voedsel is daartoe in
6laat, omdat het niet in contact komt met
de ziel; er moet dan dus een geestelijk
voedsel wezen, hetwelk die taak vervult.
Welnu dal geestelijke voedsel is niets an-
ders dan de H. Communie.
Daarom ook juist beeft Christus dit H.
lacrament ingesteld onder de gedaante
vaD brood en wijn, om reeds door deze
stof aan te geven wat wel met dit H. Sa-
jrament beoogd wordt.
Zoo dan wordt het geestelijk leven on-
lerhouden, en zoo blijft de ziel met Ghris-
us vereenigd.
Denk even aan de vergelijking ze is
van Christus zelf van den wijnstok en
Ie ranken: Christus is de wijnstok en wij
zijn de ranken; vanuit den stok stijgen de
sappen in de takken, dit aldus het leven
waren Welnu de sap is de genade, en
!e genade vloeit van uit Christus, den
njnstok, in ons over, wanneer Hij in het
aabiddelijk Sacrament des Altaars in
Ir icze zie! nederdaalt.
laten we niet trachten iets te begrijpen
I rvan, hoe een God zóó handelt.
Maar als we aan Jesus Christus de
raag zouden voorleggen, waarom Hij al-
lus de H. Communie heeft ingesteld, dan
sou Hij ons niet anders antwoorden, dan
Bij het deed tijdens zijn openbaar leven,
a loen Hij ze:de: Zooals de levende Vader
Ijj gezonden heeft en Ik leef om den Va-
der, zoo zal ook hij, die Mij eet, om Mij
fven. Of nog duidelijker en meer op den
nn af: Ik ben het brood des levens, liet
trend brood, dat van den hemel is naar-
edaald.
Zonneklaar blijkt uit deze woorden, dat
E Ihristus het H. Sacrament niet alleen in-
telde, om daarin te worden aanbeden,
E naar om door zijn heilig Vleesch tó zijn
E ei voedsel voor het bovennatuurlijke le-
E len der zielen.
Het is het Vleesch, dat leven geeft, het
ronderbaro Vleesch, zooals er nooit heeft
leslaan, of anders bestaan zal.
Daarom ook zegt de priester, voordat
lij de H. Communie uitreikt: Het Lichaam
tan Onzen Heer Jesus Christus beware
iwe ziel len eeuwigen leven.
Wanneer Christus tot ons komt om
nut zielen het levensvoedsel te geven,
lereikt Hij tegelijkertijd een tweede doel,
d om met ons vereenigd te zijn en te
'lijven Wie Mijn Vleesch eet en Mijn
Hoed drinkt, blijft in Mij en Ik in Hem.
la Christus blijven wil vooreerst zeg-
on: door de genade deel hebben aan Zijn
oddelijke Zoonschap; wij zijn dan als Hij
vinderen van den Vader, wij vereen-
«Ivigen ons met Hem wat betreft ons
erstand door zijn woord aan te nemen;
'al betreft onzen wil door dien geheel
jan den Zijnen te onderwerpen, zonder
a! wij iets voor onszelf nog verlangen;
iRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
Mocht mij ooit het ongeluk overkomen
wie staat zie toe, dat hij niet valle
gevangenisstraf veroordeeld te wor-
toi dan zou ik zeer stellig wenschen, mijn
■"aftijd in do col te ondergaan.
Na het vele kwaad, dat den laatsten
W over dc celstraf verkondigd pleegt te
orden, verdient dit verlangen wel na-
toelichting.
worde hier gegeven.
Vat is het tegenovergestelde van de
waf of eenzame opsluiting?
opsluiting in gemeenschap,
einu: ik zou het een groote verzwa-
ïMi m^'n s^-a^ vinden, deze in ge-
ischap met anderen te moeten onder
aan.
jtooreerst: wie zijn die anderen?
zal niet zoo on-Ghristelijk wezen,
rafrk1 te- z*en op a^en> die met tien
iDdec or in. aanraking komen wie
mi 201ï?e 's' werPe den eersten steen
i' u .m^s toc^ aangenomen,
gj j.G1j l^den bij zijn, met welke
toen1* nooit in aanraking zouden
roM *enzii dan om te trachten hen
£*lasseeren.
tOLllr1 lieden ou ik, dan uit
S^evendheid n°2 wel! gemeen-
B£,-'.m0i®.ten worden opgesloten? Ik
■ineen - ^nnen de enge grenzen der
8 D|s, met hen moeten verkeeren,
Gr.
daardoor is ook geheel onze werkdadig-
heid met die van Christus vereenzelvigd.
Doordat Christus in ons blijft zal Hij in
ons zijn; zooals bet Woord was in den
mensch-Ghristus, de bron van al ons han
delen; en als wij Hem dan maar laten
werken en ons geheel aan Hem overgeven,
zal Hij ons opvoeren tot de hoogst moge
lijke volmaaktheid en heiligheid, naar
Gods inzichten.
Want Christus komt in de ziel met zijne
godheid, met zijne verdiensten, met zijne
rijkdommen, om te wezen haar licht, haar
weg, haar waarheid, haar wijsheid, haar
gerechtigheid, haar verlossing: Qui factus
est nobis sapientia a Deo, et justitia, et
sanctificatio et redemptio. (1 Gor. 1:30),
m één woord, om het leven der ziel zelf
in de ziel te leven.
Het is de eenheid der ware liefde, welke
aldus door de H. Communie wordt tot
stand gebracht.
Nu zult ge toch wel hegrijpen, dat van
dit alles niets zal gebeuren, en ook niet
gebeuren kan, als ge U niet geheel en al
aan Christus overgeeft en Hem geheel en
al vrij in U laat werken.
We moeten wel eenigszins verbaasd op
zien bij bet lezen van deze waarheden,
als we bedenken, dat toch zoovelen menig
vuldig de H. Communie ontvangen en toch
maar steeds dezelfdo blijven, behelpt met
allerlei verkeerde strevingen en vol met
allerlei onhebbelijkneden. Die strevingen
en hebbelijkheden zijn natuurlijk niet stre
vingen of hebbelijkheden van Christus. £r
moet dus dan wel uit volgen, dat wij ons
niet geheel en onverdeeld in den vollen
zin des woords aan Christus' wil hebben
onderworpen, niet geheel en al met ons
verstand aan Hem gelooven; wij hebben
nog iets voor ons zelf behouden, iets wat
bij eiken mensch anders kan zijn, een ge
hechtheid aan een of ander aardsch ding,
of persoon, die we feitelijk in sommige
opzichten hooger stellen dan Hem, die
door do H. Communie ons leven is ge
worden
Bij het overdenken van deze waarheid
voelen wij zoo goed en zwaar den looden
last van onze tot zondigen geneigde men-
schelijkheid, want deze is het dio ons af
trekt van het te bereiken ideaal: de een
heid met Christus.
Maar nimmer mogen we het besluit
trekken, dat Tiet ideaal niet is te bereiken
omdat we nu eenmaal ol zooveel toegege
ven hebben aan onze menschelijkheid.
Want bet is niet de schuld van Cbris'us,
dat wij ons van Hem verwijderden, maar
de onze; en evengoed als wij met vrije ver
kiezing ons hebben gewend tot het kwaad,
kunnen wij ons ook wendén tot het goed,
waarbij dan Christus zelf onze eerste en
beste Hulpe wezen zal. Doch allereerste
vereischte is, dat wij zelf willen, en ernstig
streven en onze geneigdheden tot hel
kwaad tegen te gaan.
Wij spreken hier over dien feilen strijd,
die de ziel kan doen bloeden, en bet
lichaam zelfs pijnigen, den strijd om zich
los te werken van al het aardsche, zoodat
wij er niet meer aan gehecht zijn, en bet
aardsche alleen zien als middel om het
he-melsche te bereiken.
Dien strijd kennen we allen, en we
staan er dagelijks midden in, waarom wij
dan ook begrijpen kunnen de groote moei
lijkheid voor den mensch om tot bet boven
.beschreven ideaal te komen.
Maar tevens zijn we God dankbaar, dat
Hij ons reeds zooveel genaden en hulp
heeft geschonken, terwijl we overtuigd zijn
dat, als Hij dat niet had gedaan wij mis
schien diep in de zonde waren gestoken.
Daarom dan ook zijn we dankbaar uit ge
heel ons hart jegens Christus, die reeds
bonderden, ja duizenden dagen de Onze is
geworden bij de H. Communie. En bet is
voor ieder, die het wel begrijpt een gewel
dige aansporing om niet te versagen,
maar vol te houden met veelvuldig Com-
municeeren, ja, zoo dat nog kan, het ont
vangen der H. Communie te vermeerde
ren; want alleen dan bestaat de mogelijk
heid .om het ideaal te benaderen steeds
meer, en tenslotte het te bereiken.
Geven wij ons dus zooveel we kunnen
aan Christus over, en laat Hem met ons.
handelen, zooals Hij verkiest, doch wees
dan niet verschrokken, als het leven soms
anders gaat, dan ge het zelf gedacht zoudt
hebben. Als Christus, uw Leven, in U
werkt, dat gaat het leven veilig en goed.
hun gesprekken moeten aanhooren. met
.■en mijn genoegens moeten deelen?
Welk een pijnigend vooruitzicht!
Misschien zal men zeggen: gij behoeft u
toch r.iet meer met hon te bemoeien dan u
lief is.
Welk een naive opmerking. Alsof men
weken, maanden, langer nog misschien
in een Cn hetzelfde; gezelschap kan verkee
ren, zonder daarvan noodwendig een deel
te gaan uitmaken Men kan zich in den
begmre afzijdig houden, doch kweekt
daardoor een vijandige stemming, welke
niet zaï nalatOD uw verblijf nog onaange
namer te maken dan hel al is. En wie
houdt bet op den duur vol, zich 't zij
alleen, 'i zij met eeidge gelijkgezinden
van het gros der lotgenooten af te zonde
ren? Zelfs in de »rje maatschappij, waar
men kan gaan en staan waar men wil, is
zulks l iet doorvoerbaar. Hoeveel te min
der can binnen een omtrek van ettelijke
honderden vierkant* Meters, waarbuiten
men in afzienbaien tijd niet komen mag.
Dio gemeenschap wordt een kwelling
en wel te giooter, naarmate men langer
getracht heelt, eeni? Isolement in acht ie
nemen. Later gezochte toenadering wordt
ingepeperd, reken maar!
En wanneer dan eindelijk de o zoo hu
mane gemeenschapsstraf doorstaan Is en
men met de zucht van verlichting zich
weder in de vrije samenleving begeeft,
dan.... is de ellende nog niet uil Men
heeft immers in de gevangenis kennis ge
maakt met allerlei personen, die men
daarbuiten ieder oogenblik onlmoeten kan.
De betere elementen zullen elkaar allicht
uit den weg blijven, uit wederzijdscb me
degevoel doen alsof men elkaar niet kent,
maar wie minder edelmoedig zijn aange
legd zullen de kennismaking weder aan-
knoopen, of den „vriend" of „collega" uit
de gevangenis zulks aangenaam is ja dan
neen.
En zoo duurt dan de ellende der ge
meenschapsstraf nog voort lang nadat de
straftijd verstreken is. Steeds moet men
vreezen, op straat of in openbare gebou
wen iemand te ontmoeten, met wien de
humaniteit u gemeenschappelijk opgeslo
ten heeft.
Wie de cel a tors et travers uit den
booze achten, zullen mogelijk als middel
ter verbetering aan de hand doen, bij de
gemeenschapsstraf selectie toe te passen:
men plaatse gelijksoortige personen bij
elkaar.
Alsof zoo iets afdoend uitvoerbaar wa-
rel Wie zal die selectie toepassen en vol
gens welke normen? Eenvoudig standsver
schil te maken zou natuurlijk niet gaan,
want de scheidingslijn tusschen edele cn
onedele naturen loopt grillig door de
standen been. De strafmaat te doen beslis
sen zou al evenmin baten, want ook dan
zou men hetzelfde allegaartje behouden.
.Slechts nauwkeurige observatie door de
gevangenis-autoriteiten zou eenig richt
snoer kunnen geven, doch daarmede zou
weer zooveel tijd heengaan, dat tenzij
men met cellulaire opsluiting beginne
het leelijke euvel der gemeenschapsstraf
reeds veel te lang zou hebben doorge
werkt.
Van dat alles heeft men bij de eenzame
opsluiting geen last. De celstraf moge
zwaarder lijken, zij sleept ten minste geen
levenslange „vriendschapsbanden" met
zich. Wie do gevangenis verlaat zonder
met zijn lotgenooten te liebben kennis ge
maakt, hij kan zich weder vrij bewegen
zonder ieder oogenblik te moeten vreezen,
dat hem onverwacht wordt toegevoegd:
„Zoo, waar heb jij gezeten sinds we sa--
men in de bajes waren?" Dusdanige ont
moeting is om te rillen, nietwaar? En 't
zou humaan wezen, ontslagen gevangenen
daaraan bloot te stellen? Niemand zal dit
vo' houden.
Menige lezer heeft wel eens, 't zij op
reis, 't zij op weg naar een of andere open
bare instelling, een gevangene ontmoet
met een kap over 't hoofd, waarin slechts
een paar gaten voor do oogen zijn uitge
spaard Wie bij 't zien van zoo'n kap
zeggen zou: „Hoe menschonteerend,
iemand zoo toe te takelen", hij zou zeer
onjuist oordeelen Die gezichtsbedekking
want dit is het doel van dat masker
is een weldaad voor den betrokkene, wijl
zij hem behoedt voor ongewenschte be
kendheid. 't Zijn geenszins de betere na
turen onder de gevangenen, welke de be
scherming van zoo'n kap van de hand
wijzen.
Zoo ongeveer is het ook met de cel.
Trouwens, een halve eeuw geleden veel
ouder zijn onze cellulaire- gevangenissen
nog niet werd de invoering der cel
straf begroet als een groote verbetering in
ons strafstelsel. Er gaan nu wel weer
stemmen op om de cel af te schaffen, doch
naar mijn bescheiden meening zou die
afschaffing allesbehalve orverdeeldo toe
juiching verdienen.
Wat wèl uitstekend is: het verblijf in de
cel dragelijker te maken. In deze richting
gaan de voorschriften van minister Heerrs
kerk betreffende de „afwijkingen" van
het gevangenis-erigme, welke den gedeti
neerden bij goed gedrag kunnen worden
toegestaan.
Ziehier een lijstje dier „afwijkingen":
ruimere gelegenheid tot briefschrijv m
't mogen ontvangen van meer bezoaken
dan voorgeschreven is:
't aanbrengen van wandversiering in de
cel;
't zichzelf mogen scheren;
't naar verkiezing laten staan van den
baard;
't later naar bed mogen gaan (10 uur);
't beoefenen van huisvlijt in de cel;
't extra verkrijgbaar stellen van koffie;
't zelf mogen kiezen van boeken uit de
bibliotheek;
't toestaan van een openbaar nieuws
blad;
't ruimer gebruik maken van de „can-
tine" (d.w.z. van de gelegenheid om zich
eenige aanvullingen van het dagelijksch
menu te verschaffen);
het hebben van een aquarium in de cel:
het rooken, driemaal per week, van een
sigaartje tijdens het luchten, waartegen
over voor de vrouwen staat het even zoo
veel malen kunnen bekomen van een kop
thee.
Dat zijn allemaal uitstekende dingen,
waardoor tevens kan worden bereikt, dat
naar ik in De Leidsche Courant
zeer terecht als voortreffelijk vond aange
prezen de straf go'ijker kan worden ge
maakt door haar individueel te doen ver
schillen. Men kan dit bij cellulaire opslui
ting bereiken, wijl immers zelfs naaste bu
ren van elkaar niets behoeven te weten
en in een goed bestuurde gevangenis ook
niet zullen weten welke „afwijkingen"
worden genoten Bij gemeenschappelijke
opsluiting is zulks totaal onmogelijk:
daar moet het ..gelijke moninken, gelijke
kappen" heerschen. tenzij men een onuit- j
puttelijke bron van ijverzucht met daar- j
mede gepaard gaande hatelijkheden wil I
aanhooren.
Een best ding is in do cellulaire gevan-
genisscn ook het meer dragelijk maken I
van den Zondag, welke een oase moet we-
zen in de woestijn der weekdagen, doch j
zulks maar al te vaak niet is, wijl er dan j
immers niet gewerkt mag worden. Toe
juiching verdienen daarom concerten cn
spreekbeurten op dien dag door belangstel- 1
lenden voor de gedetineerden te geven, I
zij in de gestichtskerk waar de zitplaat
sen door schotjes van elkaar zijn geschci- i
$en en dus de afzondering gehandhaafd
blijft' 'tzij in de centrale hal. waarop de
cellen uitkomen. De lange gevangenis-Zon
dag verliest daardoor zijn grauwe kleur,
krijgt, nevens de gewone godsdienstoefe
ning, een lichtpunt te meer. waarnaar in i
de week kan worden uitgezien.
Met dit korte artikel is het onderwerp 1
Nog eens „De Nêliand."
Ik wil u toch nog iets vertellen van den
Oud-Saksischen Christuszang, om u nog
wat beter indruk te geven. De tempel van
Jerusalem wordt er ons niet voorgesteld
als een prachtig Oostersch bouwwerk,
maar een sterk, Germaansch heiligdom,
een booge zaal, op de hoeken versierd
met geweien van herten.
Daarom wordt de tempel genoemd „oen
booge hoormaar' „hok hurnseli". Dat
zouden de Saksen beter begrijpen dan de
praal van een Oostersch bodehuis eh het
was om het aanbrengen van een juist be
gonnen.
Die tempel wordt verder genoemd „een
burg op een berg, een hoogo rotsklip, het
werk van reuzen''.
Echt beidenjsch zal men zeggen. Wel
licht beeft de dichter willen vergelijken
met de burcht van de W&lkyrja Brunhild,
die zich bevond volgens de sage op een
onbeklimbare rotsklip
Om dio rotsklip te bereiken maakt de
held Siegfried gebruik van de „tarnkap-
pe", een soort helm, die hem volgens het
volksgeloof onzichtbaar overal rond droeg
wanneer hij dit wenschto. En nu laat de
Oud-Saksische dichter den duivel gebruik
maken van deze verhuilenden helm, wan
neer hij Christus komt bekoren in de
woestijn.
Nog iets aardigs. In Bethlehems velden
waren de „ocheo-skalkos", letterlijk paar
denknechten, om de „rossen te hoeden''.
Het paard, vooral het strijdros beteekende
bij de Saksen heel wat meer dan de vreed
zame schapen en koeien. De dichter vond
het dus maar beter om van de herders in
Bethlehems velden „paardenwachters'' te
maken. Dat begrepen zijn toehoorders be
ter; want het gedicht werd alleen monde
ling voorgedragen met harpbegeleiding.
Slechts ontwikkelde geestelijken uit de
Saksische streken konden het lezen.
En Bethlehem zelf, wordt niet voorge
steld als het nederige kleine plaatsje,
maar als Bethlehemburg, een machtige,
sterke, verdedigbare vesting, waar eens
de „hoogzetel" van den „adelkoning" Da
vid stond.
In Bethlehem woonden machtigen on
hun bezit werd naar de zede der Germa
nen uitgedrukt in „vee" en „veoschatten".
Daarnaar bepaald men iemands bezit, ge
lijk trouwens bij de boeren in 't Oosten
nog wel voorkomt.
Christus vaart met oen „hooggeboornd
schip" over de zee van Gallilea. Men zal
zich van plaatwerken en illustraties uit
geschiedenisboekjes wel herinneren de
fantastisch gebouwde schepen der Noor
mannen met bun hoog oploopende voor-
en achtersteven, waarin allerlei gedroch
telijke koppen uitgesneden waren. Zoo'n
„hooggehoornd schip'' nu draagt Christus
En dan breekt de storm los en die storm
wordt in al zijn woestheid en met epische
kracht geschilderd.
Ook de Jordaan wordt geschilderd als
een woeste stroom en als Johannes do
Dooper daar komt om Christus te doo-
pen, krijgen we weer oen zuiver Germaan-
sche voorstelling. De deuren des hemels
werden ontsloten en de H. Geest daalde
neer in de gedaante van oen krachtigen
vogel en „zelto zich neer op de schou
ders van Onzen Heer''. Zoo zette zich
naar heidensche voorstelling de raaf op
de schouders van Wodan om hem van
alles mede te deelen.
Nog tal van aardige trekken zijn hier
aan toe te voegen. De aarde wordt nog
genoemd Middelgard, letterlijk midden-
tuin; men denke aan ons woord gaarde;
de middentu n tusschen Walhalla en
Heia's rijk, dus tusschen hemel en hel
Als we in de Oud-Noorscho Voluspa
sage lezen:
natuurlijk nog lang niet uitgeput. Als
„paedagoog" in een Rijksopvoedingsge
sticht is het mij sinds ruim 16 jaar uit er
varing bekend, hoe moeilijk, hoogst moei
lijk het is, vooral bij straffen rechtvaardig
te wezen zoowel in 't oog van den delin
quent als in die zijner makkers. Diezelfde
moeilijkheid bestaat uiteraard ook ten aan
zien van volwassenen, terwijl het zoo ver
lokkelijk is, daarbij afschaffing der cel
straf te bepleiten. Men is dan te voren
verzekerd van de toejuiching aller week
hartige oningewijden. 't Is echter zeer dc
vraag en ik hoop zulks te hebben be
licht of bij de afschaffing van ons cel-
lu'aire stelsel de rechtvaardigheid niet
leclijk in 't gedrang zou komen.
AJO.
VI.
Gingen do gaden allen
naar hun raadstoel,
de hoogheilige goden
en beraadden zich
en gaven namen den nacht
en de afnemende maan,
gaven namen den dag;
den morgen benoemdon zij
en 't midden van den dag,
namiddag en avond enz.
dan worden wo bij den aanvang der Berg
rede in dezelfde stemming geplaatst
Toen gingen de twaalvo
de strijders in den raad, waar beraad
slagend zat
der menigte Heerscher, die 't menschen-
geslacht
tegen helle geweld wilde verweren,
uit inferno bevrijden, wie volgen wilde
Zijn lieflijke leor, die den liedon hij daar
door Zijn wondere wijsheid Wonderwij
zen begon.
Zooals men bemerken kan, lieb ik ge
tracht in dc vertaling van dit fragment
de alliteratie zoo veel mogelijk te bewa
ren. De Oud-Germaanse be verzen hebben
een eenigszins stoolend rhythme. Er zou
over do rhythmiek heel wal mede te dee
len zijn, maar dat voert ons in oen cou
rantenartikel tc ver. Wie er moer van we
ten wil, leze mijn artikel over „Een Oud-
Germaanscho Christuszang" in Dc Tijd
spiegel van 1917 Dl. I, waar ook uitvoe
rig over de rhythmiek en do eigenaardig
heden van do op sche versbouw wordt
gesproken
De Pap-Germanistische fictks vau tal
van Duitsche geleerden kebbon hen er toe
gebracht, de „Hêliand'' uitsluitend tot
hunne litteratuur te rekenen Zij zouden
op de zelfde gronden de Oud-Friesche
wetten en de enkele epische gedichten
daartusschen voorkomend alsmede de An
gelsaksische litteratuur tot de hunne kun
nen rekenen, wat „wir Deutsche" trou
wens ook wel geprobeerd hebben „Es ge
hort alles bei uns'' De pas overleden
Houston Steward Ghamborlain, Engelsen-
man van afkomst, maar Duitscher door
zijn opvoeding, heeft trouwpns zelfs i,li
uitgeput Christus te determineureu al»
iemand van zuiver Ariscnen bloede, ge
lijk hij ook Dante lol Germaan ver
klaarde
De „Hêliand" is ontslaan in Neder-
Du tschland en bet Neder-Duitsclie taal
gebied strekte zich uit over I geheele
Oosten van ons land. De „Heliand" is
geschreven in een taal, die in een „root
deel van ons land in de 9de eeuw gespr >-
ken werd, en die taal hoeft heel wat ele
menten opgeleverd voor het ontstaan «an
het algemeen Néderlandarh, voel, v el
moer b.v dan het Friesch
Wij erkennen dat de Duilechers enig
recht op den „Hêliand" hebben; maar wij
niet minder.
Geheel van de Duitschcrs is een uu.J-
boogduitsch gedicht waarin door ütfriel
von Weisenburg omsireeks 890 hel lev ,i
van Christus beschreven wordt Maar zoo
frisch en levendig en aanschouwelijk s
de „Hêliand" is, zoo dor cn droog en sa i
is de „Chr st'' De Duitschers hebben
alle recht om dit werk voor zich op e
eischen. Trouwens het is een symptoom
van het schrijven iq do volkstaal, dat
hand over hand toenam.
Zuiver Oud-Nederlandsch zou uien Leu
nen noemen een Neder-frankische P.- in
vertaling, die in de lüde eeuw in 'l Z n-
den van ons land ontstond De taal n
evenwel n et zoo erg mooi, wal natuur i
ligt aan den vertaler, die ze interim a r
plaatste ond r een Latijnschen leks.
We zullen ons met dit onderin p '.i t
meer bezig houden.
LEVENSWIJSHEID.
Geloof niet, dat viieuJ. en
kiesche manieren ooit overbodig zijn
Gabriel Palau b J
Het is niet noodig te zijn als „alle an
deren", indien „alle anderen" niet zijn zoo-
als ze moesten wezen
Geen grooter eer dan in do ongeziene
en onbekende goede daad.
De ware hoogtepunten van 's mensehen
leven zijn die der zelfver'ooehenin en op
offering.
S
BEDE.
Goedheid, goedheid! i
x Neem mijn hart!
Z Maak het ned'rig, schenk het krachten
d Tegen 's wereld booze machten,
Leer hot looch'nen eigen pijn,
Doe het 's menschen dienaar zijn.
Schoonheid, schoonheid!
5 Grijp mijn ziel! i
Voer haar op naar hooger sferen;
G) Leer haar 't Eeuwige begeeren,
Maalc haar vrij van aardschen schijn,
0 Geef haar kracht zichzelf te zijn.
3 Waarheid, waarheid 1
0 Kom nabij 1
1 Doe mij dienend, lijdend leven,
<5, Leer mij hart en ziel te geven,
G) Schoon 'k slechts schcem'ring van uw dag
Hier op aard aanschouwen mag.
Q A. BOOGAARDT T HOOFT.
,i