A NEC DOT EN.
Twee willen hcizclide en
toch niet hetzelfde.
..Waarom hen je eigenlijk vrijwilliger
g< orden?"
,.fk l)on oegetrouwd, heb voor niemand
te zorgen en houd van vechten. En jij?''
..Ik hen getrouwd en houd van de vre
de Daarom hen ik vrijwilliger geworden."
De
Ve Hi
«urn der.
Mooi huis! schimpte de huurder. De
kelder staat vol water en do muren zitten
onder de schimmol.
Dacht u soms dal u voor vijftig gul
den 'n de maand champignons en cham
pagne in den kelder zoudt vinden? vroeg
de eigenaar.
Jaloersch!
„Zij: „Als wij getrouwd zijn, moet je
niet zulke spannende romans meer schrij
ven, Leo. anders word ik jaloersch!''
Hij: „Maak je maar niet bezorgd, kind,
dan schrijf ik huwelijksdrama's en -tra
gedies.''
Ad rem.
Rechter: „Als je geweten zoo zwart is
als je baard, dan is het treurig met je
gesteld.''
Beklaagde: „Als men het geweten bij
den baard ging vergelijken, zou u er heele
maal geen op nahouden, edelachtbare".
Slim en slimmer.
Het boertje had gehoord, dat do dok
ter dien hij wilde gaan raadplegen, voor
de eerste visite van een nieuwen patiënt
dubbel tax-ief berekende. En heel slim
stapte hij de spreekkamer binn
„Daar ben ik weer dokter."
„Ik herinner me niet, u al eer to heb
ben gezien."'
„Toch wel, dokter ik ben velleden woek
hier geweest."
„O ja, nu herinner ik 't me. En hoe
gaat 't?"
„Niet te best dokter.'*
„Toch maar door gaan met do vorige
medicijnen,'' zei de dokter.
Ook slim.
Jansen heeft een goedkoope manier
uitgevonden om zijn tweelingen school lo
laten gaan.
Hoe-zoo.
's Morgens stuurt hij den een en
's middags den ander en hij betaalt er
maar voor één schoolgeld.
Ongewenscht resultaat.
Dokter: Heeft do slaappoeder Uw
vrouw geholpen?
Heer: Ellendig!
Dokter: Ellendig? Heeft ze niet kunnen
slapen?
Heer: Slapen? Wel hot kind heeft
den geheelen nacht van twaalf uur tot van
ochtend aan één stuk geschreeuwd en
mijn vrouw heeft er doorheen geslapen.
Goede reden.
Ik heb zoo even om mijn nieuwe pak
gezonden.
Ja het spijt me, maar 't is nog niet
klaar.
Wat? en ge hebt gezegd dat go het
klaar zoudt hebben als ge den geheelen
nacht doorwerkte.
Jawel, maar dat heb ik niet gedaan.
Een goede leer.
A: 't Is of je visschenbloed in je lijf
hebt. Kun je dau nooit meer over iets of
iemand in verrukking geraken?
B.: Neen nooit meer. Eens ben ik
iemand in verrukking geraakt en
tijd daarna is die iemand mijn vrouw
worden. Dat was een goede les voor
om nooit meer in verrukking te gei
Op de kermis.
Dat is geen dwerg. Hij is meer
voet lang
Dat is juist het merkwaardigste,
de grootste dwerg van de wereld.
Hij was nie| scherp.
In ieder geval zou ik u raden
man eerst een niet te scherp briefj
schrijven en eens te zien hoe hij
reageert, raadde de advocaat.
Goed, zei de ander Hij ging zitten
begon te schrijven. Na eenige oogeito
ken vroeg hij:
„Och kunt u me ook zeggen: ploert
dat met een d of een t.
VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
De berg copy groeit aan. Hij wordt al
hooger. Er is van de week weer een res
pectabel aantal bijdragen binnen gekomen,
zóóveel, dat wou ik alles plaatsen ik
minstens de heele krant noodig had, em
ieder zijn beurt to geven. Al, wat eenigs-
zins door den beugel kan, wordt geplaatst,
maar jullie moet niet ongeduldig zijn,
als het écn beetje lang duurt, eer de bij
drage in ons Hoekje „prijken" zal. Ik zal
alvast beginnen met de briefjes te beant
woorden, dan kunnen jullie meteen zien,
dat niets op ons. bureau verloren gaat
A d r i a a n Gornelissen, L e i d c_ n.
Ik dank je wel Adriaan voor deze bij
drage, Ik laat dif stuk onmiddellijk plaat
sen, overtuigd als ik ben, dat alle lezeres-
jes en lezers het mooi zullen vinden Je
maakt de stukken toch zelf, is 't wel? Denk
er aan, dat „afschrijven" niet het werk is
van een flink schrijver. Dag Adriaan!
Groet je ouders van me! „Moeders Jon
gen" is heel aardig ook.
J a n v. d. K w a r t e 1, Leiden.
Maar Jan, jij overlaadt ons met bijdragen.
Iedere week, één of twee of meer. Het is
te veel! Wanneer krijgen wo die allemaal
geplaatst Ik weet het niet. Maar.is dit
allemaal ei^en werk. Schrijf mij eens hoe
dat zit! Wil je? Kijk vandaag eens! „De
Eerder en het geluk" komt ook, maar
geduld!
Tonny de Roo, Leiden. Wel
mijn lief Nichtje, heb je ook eens gepro
beerd om een klein versje te maken. Of
het gelukt is? Ik zal het laten hooren.
Bij 't slapen gaan.
Ik ga slapen, ik hen moe,
'k Sluit mijn oogjes toe
En als de morgen wacht
Zij Jesus dank gebracht!
„Lieve Vader, ach vergeef
Wat ik vandaag misdreef!
Laat mij rustig slapen gaan,
Bij het licht der maan.
Geef den arme kranke rust,
Geef den droeve moed en lust.
Laat ons allen slapen gaan,
U dankend bij 't licht der maan!
Wat zeg| IJ daarvan? Weet Tonny dat
al niet aardig te zeggen? Dag Tonny! De
groetjes thuis!
Giel Gam bier, Leiden! Neen,
Gieltje, zoo meen ik het niet. Wat inge
stuurd wordt, moet zelf zijn bedacht en
verzonnen, maar niet.... hier of daar
overgeschreven. Dat is geen kunst en dat
kan een jongetje van de eerste klas. Pro
beer zelf iets te maken dan.... staat een
plaatsje voor jou open.
Henk Pikaar. Leiden Heel
aardig verteld Henk ca.... kijk de vol
gende week eens. Ik kan wel merken, daf
je dit zelf gemaakt hebt en zoo hoort het
ook Dag mijn jongen!
Cornel is K oreman, Leiden.
Als dat jongetje van zeven jaar zoo'n vers
je alleen gemaakt had, dan kwam ik moe
der direct feliciteeren met zoo'n knappen
zoon. Nu hoeft vadertje een handje gehol
pen, maar dat mag gerust hoor! Ik zal dit
versje eens laten hooren. dan kunnen de
andere Neefjes eens zien, wat met Vaders
bulp te bereiken is.
De Bij!.
Hak maar toe, hak maar toe,
Maar niet in mijn beenen, kwant!
Word niet moe, word niet moe,
Raak 't hout juist op den kant!
Werk met spoed, werk met spoed!
Valt er ook oon druppel zweet.
Dat is niets, hou maar moed,
Ferme arbeid, maak je heet!
Kijk eens aan, kijk eens aan!
Spaanders vliegen in 't rond!
Zoo heb ik 't haast gedaan:
Vlijtig werken is gezond.
Zei ik te veel? Is dat niet mooi! Dag
Corry! Veel groetjes aan alle huisgenoo-
len!
Leonardus Witsenburg, Lei-
een. Dat opstelletje van jou, was lang
niet kwaad en als ik voldoende plaats had.
liet ik „De arme Weduwe" plaatsen Maak
eens voor den volgenden wedstrijd in Mei,
een mooi en lang verhaal! Wil je? Ik zal
eens zien wat je doet!
Josephine Scherme rV o e s t,
Pensionaat, Oudenbosch. Je
weet wat we afgesproken hebben Jose-
phientje! Het Saat Pcr kolom! Reken nu
zelf maar uit! Zie eens, of In de Auto-
Lus" n'et opgedischt staat. Met het slot
l eb je een beetje de hand gelicht Ik wacht
op nog veel mooiere en langere bijdragen
Ik zal voor jou een speciaal plaatsje reser
veeren. Dag Josephine! Met Mei zie ik je
toch ook, is 't wel!
De volgende weck ga ik verder met bet
beantwoorden der brieven oh beantwoord
dan de volgende vragen.
Vraag 115. Wat is een „Bundschuh
maken"? Vader las dit ergens in een poli
tiek blad.
Vraag 116. Heb» u wel eens gehoord
van trekraieren? Ik hoorde wel van trek
vogels.
Vraag 117. Wat beleekent eigenlijk con
clave. Heeft dit ook iels te maken met
slaaf?
Oom W i m.
OUD VROUWTJE,
door Oom Wim.
X
Ik vroeg U, of U ook bij de zusters
op school was geweest, Oma! Juffrouw
wil ik zeggen.
Zeg maar gerust Oma, dat vind ik
r-og wel zoo lief en klinkt mij veel beter in
dt ooren Toosje en jij ook Anny!
Mogen we dat Juffrouw Oma wil
ik zeggen.
Zeker mogen jullie dat en ik zou bet
heel braaf en lief vinden, als jullie het
deed. Dan is het mo net, alsof we familie
van elkaar zijn. Dan ben ik grootmoedertje
en jullie bent dan mijn kleinkindertjes en
dan zal ik eerst eens kijken, of ik voor mijn
iwee kindertjes niet wat te snoepen heb.
Wij zouden met ons druk gesprek eten en
drinken vergeten en dat hoort niet.
En oud vrouwtje springt op met een
vlugheid waarover ze zichzelf verbaast en
komt terug met een fijn chocolaadje voor
elk dor kleintjes cn een heerlijk gebakje op
den koop toe.
Dat is heusch te veel Omaatje! U
verwent ons. Moeder heeft groot gelijk en
zal het niet goed vinden.
Laat dat maar aan mij over Anny!
Een oud moedertje als ik weet wel wat ze
aoet en ik ben wat blij, dat ik een paar
lieve kleinkindertjes gevonden heb, anders
raakte het trommeltje nooit leeg en bleef
de banketbakker met die lekkere spulletjes
zitten.
Alle drie lachen ze. Omaatje heeft allang
haar traantjes afgedroogd en de kleinen
denken niet meer aan wat daar even haar
geest bezig hield. Zo smullen nu en Oud
vrouwtje geniet dubbel bij het zien van die
oolijko gezichtjes, die de kamer, van het
eenzame oudje als hij tooverslag herschie
pen in een paradijsje, waar het wel is te
wonen.
- Ik geloof kindertjes, dat hot smaakt
en dat ik den bakker geen .standje behoef
te maken
- Weet U, waar het naar smaakt,
Omaatje?
Ja laat eens hooren!
Mag ik het zeggen?
Gerust.... oud vrouwtje lacht en
weet al wat komen ".al.
Naar meer. Maar dat zeg ik maar
zoo. Ik zou niets meer lusten en U hebt het
reeds veel te erg gemaakt, ni©t Anny?
Ja Toos. Mag ik ook eens zeggen hoe
het smaakt.
Zeker Anny, zeker! Zeg het mc maar
eens!
Het smaakt, alsof een engeltje....
een engeltje., meer zeg ik niet.
Daar lachen alle drie weer heen, dat het
opschalt door door de kamer! Het behoeft
niet nader gezegd te worden; zij weten het
wel en wisten het reeds, toen het woord
„engeltje" over Anny's lippen kwam.
En nu kindertjes heb ik jullie liog niet
gezegd, waar ik op school ben geweest.
Met een paar woorden kan ik dit ook niet
zeggen. Ik zal jullie hiervan vertellen als
je nu weer eens komt zien, hoe het oude
Grootje het maakt. Het is tijd nu. De klok
slaat zoo zes en ik meen gehoord te heb
ben, dat jullie beidjes om zes uur aan
tafel moet.
Dat is ook zoo Oma, maar bij U ver
geet ik tijd en uur. Doch nu moeten we
gaan. Als we weer komen, brengen wo een
borduurlap mee. Die maken we voor Moe
der en krijgt ze als het Sint Nicolaas is.
Dat wordt een surprice of een fopcadeau-
ije, zou vader zeggen.
Dat is goed kindertjes, dat is goed
Breng maar mee; hier bij mij kunnen jullie
rustig werken en er is niemand, die hin
dert of het verklappen zal, want dan is de
aardigheid er af. Een surprise moet een
surpic© zijn en nu moeten jullie gau gaan
Dag kindertjes!
Dag Omaatje! Daag!
Oud moedertje is alleen en peinst. Op
eens klaart haar gezichtje op De kleine
oogen tintelen. Een glimlach zetelt zich
om d'r mond.
„Ja zoo doe ik", zegt ze luid-op!
„Zoo doe ik", zegt ze ten tweeden
male, alsof het besluit haar moeite ge
kost had te nemen.
Oud vrouwtje staat op en gaat naar de
kast met speelgoed. Ze monstert stuk voor
stuk. Ieder stuk is haar dierbaar. Het is
aisof ze met haar kleine, magere handjes
aait over die lieve souvenirs Inser Anny
en alsof het haar toch moeilijk valt van
deze lieve dingen afstand te doen Maar
waarom zou ze niet? Wie heeft ze in de
wereld, waarvoor ze sparen zou? Wie zul
len haar meer dankbaar zijn, dan deze
twee kleintjes, die haar toch, oh zoo veel,
aan haar Anny doen denken. Anny is haar
lief en dierbaar en Toos niet minder Zij
houdt van beide kindoren en toonden bei
de kinderen ook niet dat ze van haar hiel
den; van haar oud vrouwtje, die zij was.
En dan? Waartoe leeft zij, dan om wel
te doen?
En zeiden de kleintjes niet „och onze
speelgoedkast is klein en or zijn velen, die
er naar grijpen"!
„Ja, ja ik zal ze beloonen voor haar
liefde, die ze me toedragen en ik zal voor
beide, uit Anny's voorraad oen keuze doen
en twee kinderen op den vooravond van
St. Nicolaas, gelukkig maken. Zoo zal ik
doen"
Haar besluit is genomen. De keuze is
gedaan.
(Wordt vervolgd)
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XXXV.
Een week later!
Mies wil een kanarietje vangen Ze weet
het kooitje bij de buurvrouw en weet ook
dat het gele diertje af en toe vrij rond
vliegt in de kamer.
Pas op Mies! pas op. Hebben ze daar
ook een meid? En heeft die ook een pook
cf een slok?
Het zou wat! Ik ben niet bang.
Kom en zie!
Max gaat op den loer liggen en wacht
tot Miesje komt.
Mies springt op de vensterbank Het
raam is opgeschoven. De vrouw ligt op
de sofa Pietje vliegt vrij rond. Roef! Mies
paar binnen.
Een sprong! Het kanarietje hipt op een
boog bureau. Daar treedt Trui binnen: ze
ziet een vreemde kat en begrijpt d'r booze
plannen.
En één, twee, drie, pats, daar krijgt
Mies eon pantoffel tegen d'r rond© bolletje,
dat ze het raam uitrolt en mpt een smak
op straat terecht komt
Dat was raak Miesje! Smakelijk
eten!
Flauwe Max! Ik voel er niks van,
hoor!
Kom dan maar en laat het gele Pietje
nog een beetje leven
Zoo zal ik doen Max. Nog een beetje!
Weg zijn zo. In deze buurt moeten ze
niet zijn.
Een drama in de bergen.
Vlak hij een groot gebergte woonde een
postbode, Bonloux genaamd. Elke dag
moest d© man over do bergen heen trek
ken. Geen sterveling ontmoette hij op zijn
weg. Maar dat was hij gewoon Altijd een
vroolijk deuntje fluitend giug hij op stap,
onbevreesd. Op zekeren dag ging hij weer
de bergen over. Met zijn stok in de hand
ging hij zijns weegs. Het was een ver
moeiende tocht. Toen hij dan ook een uur
geloopen had, zette hij zich neer om wat
uit te rusten. Plotseling hoorde hij een
gefladder boven zijn hoofd Toen hij opkeek
zag hij tot zijn ontsteltenis twee reusach
tig»? arenden, die probeerden hem aan te
vallen. Maar dit lukte hen niet zoo makke
lijk, want Bontoux zwaaide onophoudelijk
zijn stok boven zijn hoofd. Do arenden
chencn even af te schrikken, maar oven
later vielen zij met vernieuwe kracht op
Bontoux aan. Een ervan trof Bontoux met
zijn vleugel. Bontoux viel, doch vliegens
vlug sprong hij op, zwaaide weer met zijn
stok, en trof een der arenden. Deze scheen
terug te deinzen, maar tot zijn groote
schrik zag Bontoux nog vier andere aren-
»'en op hem afkomen. Nu besloot Bontoux
zich tot het uiterste in te spannen, en zijn
leven duur te vorkoopen Nog steeds zwaai
de hij zijn stok hoven zijn hoofd Als hij
viel stónd hij weer in een oogenblik recht,
en sloeg weer rechts en links om zich heen.
Hij voelde dat zijn krachten afnamen, maar
steeds zwaaide hij door. Dg arenden begon-
t en langzamerhand terug te deinzen. Bon
toux zag het, en met vernieuwde kracht
zwaaide hij zijn stok en trof een der aren
den, die neerviel Op dit gezicht ontzonk
de anderen ook den moed, en zij trokken
rich langzamerhand terug. Nog een arend
viel en toen vlogen zij heelemaal weg Bon
toux haaldo verruimd adem Nu was hij
van die gevaarlijke roofdieren af. Hij
j akte zijn tasch op, en ging zijn gewoon
deuntje fluitend op weg
't Scheelde weinig of hij was verloren
geweest. Groote verwondingen had hij niet
ueloopen, alleen een paar kleine schram
men Voortaan nam hij, voordat hij de ber
gen overging, goede voorzorgsmaatregelen,
en voortaan keek hij ook goed uit of een
arend op hem af kwam
Jan v. d. Kwartel, Leiden.
In de autobus.
Wie zal er in dezen „autobussentijd"
i.iet eens in zoo'n modern voertuig gezeten
i.ebben? Ik vraag niet of men er altijd
prettig inzit, want dat laat nog heel dik
wijls i ts te wenschén over. Ik wil U eens
zoo'n heerlijk ritje beschrijven op 'n regen-
achtigen Vrijdagmiddag
4 uur. De eerste passagier rammelt aan
het deurtje dat altijd klemt. „G'ndag Piet,
vies weer vandaag hé!" en 'n druipend
hoertje laat zich behaaglijk in de „kus
sens" vallen. Dat hij 'n goeien dag heeft
'ëhad, bewijst wel zijn glunderend gezicht
De regen klettert tegen de beslagen
raampjes. Weer gaat de deur open Drie
schooljongens komen binnen en gaan ach
teraan zitten om ongestoord de weder
waardigheden van het schoolleven te ver
tellen. Wa regent 't hé! Dan zitte me hi ar
roch maar beter hé? 't Is vuil weertje",
beaamt 'n ander. Zeg, weet je al. Joop is
weer buiten de deur gezet en Loppers zei,
dat ie er niet meer in mocht komen Wie
Joop was weet ik niet. misschien of eigen
lijk is 't zoo, was ie de belhamel van de
klas. Er komen weer eenige boerinnetjes en
schoolmeisjes binnen. De laatsten zijn wel
'n beetje uit haar humeur „Nu komt er
natuurlijk weer niets van ons uitstapje
morgen, pruttelde 'n bakvisch „Piet hoe
laat is 't?" Kwart over vier. Juffrouw
Nog 'n kwartiertje en dan gaan we maar
weer!
Langzamerhand vult zich de autobus en
het middelpunt aller gesprekken is natuur
lijk het weer en de markt!
Piet neemt z'n kaartjes-portefeuille en
vraagt aan 'n glimmend boerinneke: ..Wei
poort hé, Juffrouw" fPief kent z'n klan-
nes al). Bij de jongeheeren-afdeeling komt
Piet niet. Die gaan „voor niks". Maar P:et
onthoudf z'n centen wel!
Half vijf. Eindelijk gaan we dan De
meeste menschen slaken 'n zucht van ver
lichting Nu rijden we flink door en schok
ken dat 't een lust is. Nu komen we op den
Zoeterw.weg. Hier wij er uit. Piet! Alsje
blieft Juffrouw. We gaan den bus uit cn
rennen met 'n ..vaartje naar huis.
Josephientje SchermerVoest
Moeders jongen.
„Wat moet er mijn jongen nu worden?"
Was altijd hetzelfde gevraag
En iedermaal gaf het jongske zijn
antwoord
Zijn moederke hoorde het zoo graag.
„Ik missionaris wil worden,
„Als priester naar de Zwartjes toe gaan.
„In de heidensche landen gaan preeken
„Te midden der heidenen staan"....
Daar kwamen de jaren van studie,
Moeilijk waren ze en zwaar,
Maar hij zwoegde eQ slaagde ten laatste
De dag van vertrek was reeds daar!
En moederke bracht toen haar jongen
En ze wischte een traan uit haar
oog
Aan boord, dat weldra 't anker zou
lichten,
En hem meenam op golven hoog.
Ze ging nu alleen weer huiswaarts,
Wat was het ©r donker, O, God.
Maar neen, ze wilde niet schreien,
Haar zoon was nu priester van God.
Haar jongen, hij stond bij de Zwarten,
En predikte Gods H. Leer,
Hij won zieljes, voor Jesus veel zieltjes,
Veel zieltjes voor God en zijn leer.
Maar de ouderdom knaagde aan zijn
leven,
En ziek lag ie stil op zijn bed,
En wachtte tot Jesus kwam halen,
Zijn ziel, gereed tot vertrek naar 'k wed.
En stil lag ie te denken aan zijn moed
Zij'n moeke en hij voelt zich nog kiek
Zijn moeder, ja, zou ze nog leven?
Of lang reeds bij Jesuke zijn?
Adriaan Gorneliaaj
De Missionaris.
Daar gaat hij, de pater
Naar de heidenen toe.
Zijn stem beeft van emotie
Hij is blijde te moe.
De Zwartjes bekeer en,
Het is 'n heerlijk werk.
Hij zal daar dan weren
Het heidensche werk.
Daar zijn zij de zwarten
Zij staan bij h u n kerk.
Hij ziet dit met smarte
Maar toch voelt hij zich sterk
De pater hij preekt straks,
Zij luisteren stil!
En allen zijn dra
Van heel goeden wil.
En komen zoo langzaam
Tot God. onzen Heer,
En worden dan Christenen,
Gods kinderen weer
Jan v. d. Kwartel, Leidea
Bedrogen.
Een koopman was op weg naar stee,
En moest door een heel groot bosch.
Hij bracht ook zware lasten mee,
Zijn jas, die hing" hem los.
Een groote steen lag aan den kant,
Noodde tot rusten uit.
Wat zag hij daar op den steenenrani
Gekraste woorden door een guit.
„Keer mij om, och keer mij om,"
Zoo stond er op te zien.
De reizieer lang niet dom,
En sprak: „wie helpt mij goeie lien?
Hij duwt, en duwt uit alle macht,
Hij duwt zich bijna krom.
Maar eindelijk wentelt zich de steen,
En valt heelemaal nu om.
De reiziger zoekt en zoekt en leest,
Fn wat treft bem nu 't allermeest,
Hij leest: „wat ben ik nu toch blij,
Want ik lig op mijn andere zij"
Jan v d Kwartel; T.eidt
Koning Winter!
Met storm en hagel,
Met sneeuw en ijs.
Treedt Koning Winter
Uit zijn paleis.
Eerst komt de wind,
Heel woest en vlug,
Die draagt de koude
Al op zijn rug
Dan volgt de hagel,
Met korrels heel groot,
Ook vult de regen
Al menige sloot
Fn dan komt getreden
In mooi witte vacht,
Koning-Winter
Met grimmigen lach
Fn cromt in zijn zangen:
O, Zonnige Bruid.
Ga weg met uw warmte,
Uw rijk is hier uit.
Ik zal nu regeeren
Met sneeuw en met ijs.
Ga nu maar henen
In uw zonnig paleis
En vlug neemt nu afscheid
De Zonne heel teer,
Zij kust nog de bloempjes
Het doet haar zoo zeer
Zij geeft nog de bnomen
Een goudgele straal.
En zucht dan, „dag kinderen".
Gegroet allemaal
En daar valt nu het groen
Van heester en hout.
Ook de bloempjes gaan sterven
't Is hun te koud
De hoornen zij zingen
Hun treurigen zang:
Koud is de winter,
Hij regeert hier zoo lang,
En dan gaat er een zucht
Door velden en woud,
En dor wordt de akker
En kaal wordt het hout.
Dan vliegt de hagel
Met zingend gefluit.
En nood er zi.in kinderen
Tot het winterfeest uit.
O, laat ons nu stoeien
Door bosch en door wei!
Schudt af nu de bladeren,
't Is winter getij!
Ik zal hier regeeren.
Heel lang en heel fijn,
Ga weg nu, gij Zonne!
De tijd behoort mij.
Ik blaas over de aarde
Een ijskoude wind;
Dan dek in hen toe,
Als een ziek slapend kind.
Met een mantel van sneeuw,
En een dekkleed van ijs,
Totdat ik ga rusten
In mijn winterpaleis!
Theodof*