leidsche courant" zaterdag 5 februari 1927 het offer brieven van een stedelander. uit de vóór-geschiedenis onzer letterkunde. DERDE blad Een godsdienst zonder offer is nis een fasnscli zonder ziel; zonder offer kan er JL sprake zijn van een godsdienst, "odsdienst cn offer zijn dan odk even oud. Het offer is dus feitelijk even oud als mM,sckdom. want vanaf het eerste be ilaan der menschen, waren zij verplicht [c erkennen do opperheerschappij van Hiertoe moeten we de verhoudingen van schepsel tot Schepper goed zien. Cod is het eeuwige, onoindige wezen, dat beslaat uit zich zelf, zonder door een an jer te zijn veroorzaakt; Hij bevat de ver dring van Zijn bestaan in Zichzelf, en zodoende is Hij ook noodzakelijk in Zijn testaan. - Het schepsel daarentegen is met eeuwig D bestaat niet uit zich zelf, maar het vindt de reden van zijn bestaan in een an der, nl in laatste instantie in den Schep per! God. Zonder God leeft en werkt de Jppnsch niet, hij is in alles afhankelijk van ^Leeft het schepsel in de waarheid, dan moét hij die afhankelijkheid niet trachten te verbergen, maar ze erkennen, door de Godheid, van wie hij afhangt te aanbid- 6Het best zouden wij deze afhankelijkheid betuigen door onszelf te vernietigen; maar wij hebben geen recht daartoe, omdat wij onszelf het leven niet hebben gegeven; God alleen beeft recht over ons leven. Om dan toch die afhankelijkheid te be tuigen, gaat de mensch vernietigen datge ne, Vat hem is gegeven om te gebruiken lof het bes'aan, zooals brood en wijn en vruchten en dieren. En ziedaar het offer, dat ook na de nde de beteekenis van boete heeft gekre- tn. Zooals de eerste menschen den gods dienst goed beerenen, zoo offerden zij ook van hetgeen zij bezaten, de vruchten des velds en het beste van hunne kudden, ge- lijf de geschiedenis van Abel en Gain ons leeren. Toen God later de Wet gaf aan Mozes, beeft Hij tot in de fijnste bijzonderheden voorbeschreven, wat geofferd worden Dioesf en op welke wijze het moest ge schieden Er waren toen verschillende soorten van offers: aanbiddings-, dank-, smeek-, en zoenoffers, welke laatste wel be' belangrijkste was. Nu leert ons Paulus, dat al deze offers s'eehts aan God aaneenaam konden zijn, omdat zij voorafbeeldingen waren van bet Offer d©r toekomst, dat alleen, en wel cm zijn oneindige waarde, aan God aange naam kon zijn, nl. het offer van Christus op het kruis. ïïef meest beteekenisvolle in dozen zin. vas het offer op den srrooten Verzoendag. W'e in het bezit is van een Oud Testa- ment, leze het 16de Hoofdstuk van het bock Leviticus, waar uitvoerig wordt be- «chreven, hoe de hoogepriesfer op dien dag bet offer brengt, hoe hij den bok, door de handen op het dier te leggen, belaadt met de zonden der menigte, om het daarna Teeg te zenden in de woestijn. De beteeke- is is, dat die bok, dat offer, werd gesteld o de plaats van de geloovigen. Vervolgens werd een andere bok geslacht ec deze slachting treft zinnebeeldig het volk, dat zijne zonden erkent en beweent. De geur. die van hef offer opstijgt, is het zinnebeeld van het offeT, dat het volk van Z'ch zelf aan God brengt, om Hem te er kennen als Onperheer. Ten slotte besprenkelt de Hoogepriesfer bet altaar met het offerbloed, om het dan in het Heilige der heiligen, voor den Ark de- Vorbnnds uit te storten. Door en met dit offer vemieuwe Jeho va het Verbond, dat Hij met Zijn volk had gesloten. Ge kunt het wel begrijpen, dat zult een offer uit zichzelf geen waarde hebben kan tot uitboeting van zonden. Want wat is de feitelijke waarde van een b)k. Zulk een offer kon alleen waarde hebben, omdat bet een afbeelding was van de werkelijkheid welke eerbt later komen zou, nl. als Chris tus zich zou offeren tijdens zijn mensche- lijk leven, en dat offer zou voltooien op den Golgotha. „Jesus heeft zichzelven voor ons aan God opgeofferd als een offer en slachtoffe- rande van aangenamen geur." (Eph. 5, 2); „Christus heeft God aan de menschen voorgesteld als het zoenoffer." (Rom. 3, 25). Het geheele leven van den Christus is geweest een offer, en niet alleen droeg Hij zijn levensoffer op toen Hij stierf op den Calvarieberg; toen heeft Hij het offer vol tooid, dat begonnen was in de kribbe, en gansch het leven voortgezet. Als ge U de moeite geeft enkele oogen- blikken deze daad van Christus in uw gedachten te nemen, dan zult ge zien, welk een verheven, en volmaakte daad Christus daarmee gesteld heeft. De Hoogepriester, die het opdraagt is wel in een menschelijke natuur aanwezig, maar zijn persoon, is etn Goddelijke Per soon, die daarom aan het offer een onein dige waarde doet toekomen; het offer zelf, het slachtoffer, is een heilig, zuiver en onbesmet offer, want het is Christus, zelf; als een andere zondebok, stelt Hij zich in onze plaats, en word' beladen met onze zonden, om ze uit te boeten; eindelijk, ge heel vrijwillig, niet gedwongen, heeft Hij zijn offer opgedragen, en Hij heeft het ge wild, omdat Hij zijnen V; der beminde. Door dit offer verwierf het raenschdom het heil, dat verloren was gegaan. Het menschdom wordt verlost daardoor uit de slavenboeien van Satan, de hemelsche goederen staan voor de menschen gereed, het eeuwig leven is ons geopend. Bij dit offer van oneindige waarde houden alle andere offers, die in het Oud Verbond er slechts een schaduw van waron, op; dit Christusoffer volstaat voor alles, ten tee- ken waarvan het Voorhangsel van den tempel te Jerusalem scheurde. „Door dit ééne offer", zegt St. Paulus, „heeft Christus in eeuwigheid de volmaakt heid verworven voor diegenen die moeten geheiligd worden" (Hebr. 10, 14). Welnu, als er dan maar één offer is, en Christus dit opdroeg op Calvarië. en alle andere offers zijn opgehouden bij den dood van Christus, hoe kunnen wij dan nu nog spreken van een offer in onze kerk? Gij weet het antwoord, want gij weet. öaf Christus in het Laatste Avondmaal heeft ingesteld het H. Mis-offer. opdat het kruisoffer voortdurend onder ons zou wor den vernieuwd, en wij er voortdurend aan zouden worden herinnerd. Het H Misoffer is geheel hetzelfde als het kruisoffer, alleen mét dit verschil, da' aan het kruis Christus zijn Bloed heeft vergoten, en Hij dit niet doet in de H Mis: en dat Christus aan het kruis de genaden heeft verdiend, wdke in de H. Mis op ons worden toegepast. Het Sacrament des priesterschaps geeft den priester de macht, cm, in de plaats van Christus, en met Ziine macht, het offer op te dragen. Het offer zelf is Chris tus, die een geheimzinnigen dood onder gaat door het onder twee gedaanten aan wezig zijn van het Lichaam en het Bloed des Heeren. -Ten slotte worlt liet offer voltooid door de nuttiging. waardoor de gedachte van vereenigïng met het offer bet best wordt uitgedrukt. Door de H Communie worden we deelachtig aan het goddelijke leven, dat in den Persoon van Jesus tot ons komt. In de H Mis wordt het kruisoffer her haald, voortgezet en worden de vruchten ervan op ons toegepast. N.B. Men bedenke, dat wij niet apoP?"- tisch schrijven, en dat we dus niet een on kel bewijs aanhaalden, maar jiitgaan V3n de veronderstelling, dat allen volooven in het waarachtig offer der H. Mis. Tegenwoordig doet de katholieke pens 'lijtig aan tooneelcritiek, dus ook aan too- twlbezoek, anders kan men niet over de ^voeringen schrijven. Wat was dat vroeger andersI En met flat vroeger behoef ik in mijn herinnering met verder terug te gaan dan tot het be ltin dezer eeuw. Toen bestond voor de katholieke bladen bet tooneel eenvoudig niet, tenzij dan om togen te waarschuwen. Geslrengelijk te waarschuwen! Zeer kenmerkend voor dien vroegeren toesLind is wel het volgende: ..De Residentiebode", welk blad tu zoowat 'n dertig jaar oud zal wezen, Plaatste bij zijn oprichting een „agenda *an publieke vermakelijkheden", waarin flllea vermeld werd wat er in de Hofstad tfi doen was. Lang was die agenda niet, want behalve musea, tentoonstellingen en flflncerten, had men toe.n nog slechts de aloude schouwburg in 't korte Voorhout, waar de Fransche Opera en de Kon. Ver eniging „Het Nederl. Tooneel" de speel dagen moesten deelen, benevens het Ge touw voor Kunsten en Wetenschappen, waar allerlei gezelschappen terecht kon ijn Van bioscopen nog geen spoor, ter wijl vertooningen in andere gelegenheden tooals de thans verdwenen „Hoogduitsche ouwburgzaal" niet voor vermelding in •aomerking kwamen. ij/je'agenda bevatte slechts dag, uur en tol der voorstellingen zonder eenigg aprijzing of waarschuwing en was p ce&jge gids" voor de lezers, want too^ j'"advertenties bleven streng geweerd. *l b'dd wilde zijn abonnees, waaronder «urlijk schouwburgbezoekers, wel ter Z|jn, maar geld aan de „comedie" ^dienen, merci! toch was deze eenveudigo agenda nog te vooruitstrevend voor dien tijd, zoodat op een gegeven dagopera en tooneel eruit verdwenen en alleen de musea, ten toonstellingen en concerten overblevèn Eerlijk gezegd: dit was voor de lezers niet veel meer waard, terwijl door deze vereen voudiging het schouwburgbezoek der ka tholieken toch wel niet verminderd zal zijn, denk ik. Ik weet nog heel goed, wat den doorslag heeft gegeven voor die door meerderen langgewenschte omzetting der „agenda van publieke vermakelijkheden" in een van tentoonstellingen enz., maar ik zou misbruik maken van die wetenschap door ei hier over te schrijven. Hoe het zij „De Residentiebode" schaarde zich braaf in de rij der overige Roomsche bladen, wier lezers nooit aan den schouwburg werden herinnerd, tenzij dan gelijk ik al zeide om er hevig tegen te waarschuwen. En nu moet ge thans diezelfde bladen eens zien! Ook op looneelgebied zijn ze „bij", wat naar mijn bescheiden meening ook veel beter is waarover straks. Hoe die ommekeer tot stand is geko men? 't Is natuurlijk geleidelijk gegaan, maar ik geloof niet ver van de waarheid Ig wezen, wanneer ik onderstel, dat dr. Rooyaards daar zij 't onbewust een fikschen stoot aan heeft gegeven. Ik zie hem nog komen binnenstappen op het redactie-bureau van ,,De Residentie bode", waar hij wat hij elders na tuurlijk ook zal gedaan hebben belang stelling kwam wekken en steun kwam vragen voor zijn Vondel-opvoeringen. „Vondel onspeelbaar? Hij wist wel beter en zou dat eens toonen". 't Is, of ik hem met zijn breeden mond, welke de woorden als 't ware kneedt, nog tegenover mij zie zitten, nadrukkelijk betoogend, dat hij nu eens goede kunst zou brengen. Hij heeft dit trouwens ook gedaan en veroverde met zijn Vondel-uitvoeringen „Adam in Ballingschap", „Lucifer" stormenderhand de sympathie der Room sche pers, welke van dien tijd af het too neel niet meer heeft losgelaten. Men was gaan inzien wat men eerst voorbijzag dat er op de planken ook wel goeds te bereikep viel. En waar het Room sche publiek nu eenmaal, Vondel ter eere, den weg naar de schouwburg was gewe zen, daar gingen de katholieke bladen trachten, invloed uit te oefenen, zoowel op dat publiek als op het tooneel, een en an der door deskundige critiek te leveren. Gelijk ik al zeide: dit lijkt mij veel boter dan het vroegere doodzwijgen, hetwelk fei telijk niets anders was dan struisvogel politiek, terwijl de in 't algemeen gegeven waarschuwingen toch niet insloegen. Niet alles was immers verkeerd te achten, maar het publiek werd stuurloos overgelaten aan het doen van c«n eigen keuze wat eigenlijk ondoenlijk was. En zoo ging men cp goed geluk af rijp en groen bezichtigen. Hoeveel practischer gaat het thans! Ook de katholieke dagbladlezer wordt thans regelmatig op de hoogte gehouden van wat er vertoond wordt, waarbij open hartig geprezen wordt, wat gerust gezien mag worden, en ©ven openhartig gewaar schuwd togen wat verkeerd is. Helaas, er is nog veel verkeerds op de planken. Nog onlangs heeft de Roomsche pers met klam moeten waarschuwen tegen zeker stuk den naam noemen zou maar weer reclame wezen waarvan de strek king de perken der welvoegelijkheid te hui ten ging. Maar zulke waarschuwingen slaan nu dan ook in bii het weldenkende publiek. Men weet: ze worden gegeven met kennis van zaken en niet zoo maar in het wilde weg. Nu onze pers de stukken gaat keuren vroeger moest ze net doen alsof zij van den prins geen kwaad wist bestaat er dan ook niet langer bezwaar tegen zelfs uitvoeriee „agenda's van publieke verma kelijkheden". wijl immers echter do ti'els der stukken kan worden vermeld, in hoe verre de vertooning voor ouderen of jon geren aanbevelenswaardig is. Voorheen was zulks niet mogelijk, want.... men ging immers niet naar den schouwburg. Wie lacht daar? Wie .tegenwoordig een stuk gaat zien. waarvan hij achteraf moet zeggen: ,,'k Had m'n geld tvel he er kunnen besleden", of: ,,'t was eigenlijk beneden poil", zoo iemand is er willens en weten ingevlogen, want voorlichting is hem niet onthouden. Onnoodig te zeggen, dal het verlaten struisvo relstandpunt voor de pers veel gemakkelijker was. Hel lijkt wel heel pleizierig „altijd maar naar de comedie Ie kunnen gaan", maar 't valt in Verkelijk- heid nief mee. Een criticus is immers geen gewone bezoeker, die alles over zijn kant kan la'er. gaan en fdechts ontspanninT zoekt. Hij moet oogeri. ooren en versland den kost geven en al kijkeed bedenken hetgeen zijn genoden onwillekeurig ver mindert wat hij daar straks weer over schrijven zal. Kan het louter P'-ijzond zijn. des te beter, want men moe' een Nurks in folio wezen, om in goetaddg critiseeren smaak te vinden. Ik heb meermalen foo- neel-reeensen'en hooren zegden: „Geluk kig is er vooreerst geen première" Het zijn nl vooral eerste voorstellingen van een stuk, welke aan hun deskundigheid hooge eisehen stellen Latere opvoeringen kunnen zij fijn verzuimen. Heeft het voor de lezers groote waarde, dat zü dc-or hun blad "oed omtrent hel tooneel worden voorgelieht. het wil mij voorkomen, dat de tonnocl-hernnpieuis der katholieke pers ook van eunstigen invloed moet wezen op het peil der voorstellingen Het kan toch veen scliomvhurg-dmpo'ie onverscli'lli" zijn. of tof ppn deel van het publiek al dan niet werd» gezegd, dat een stuk aanbevelenswaardig is Een onverschillige zal allicht redrnec- ren: „Och, naar een als slecht gesigna leerd stuk raap do mensehen iuisf zien" Ligf helaas in de meceheliike natuur, dat de verboden vrucht lukt, maar 'I z"n toch zeker niet de tooneelvrienden van i.et beste gehalte, die ond^rd-s waarschu wing een of andere voorstelling gaar. bij wonen. Een weldenkpnde blijft dan wp" en zal stellig verhinderen dat znn'n stuk wordt gezien door personen, over wie hij dienaangaande zeggenschap heeft Dit kan niet anders dan voor de theater directeuren cPn prikkel wezen, om hun repertoire zoodanig samen te stellen, dat het in ieder opzicht door den heugel kan Dit valt best te bereiken, want er zijn zoo veel góede stukken, dat men heusch niet zijn toevlucht lot een bedenkelijk genre be hoeft te nemen. Is het bovendien niet merkwaardig, dat langdurig in trek blij vende „kasstukkon" in den regel dezulke zijn, waarop uit zedelijk oogpunt het min ste valt aan temerken? De schouwburgvrienden onder ons kun nen in deze richting krachtig tot zuive ring van het tooneel medewerken Indien zij de raadgevingen der Roomsche critici en deze zijn sinds lang goed berekend voor hun taak verstandig opvolgen, zullen zij de voldoening smaken, dat in plankenland steeds nauwkeuriger bij do keuze van stukken zal worden toegezien. AJO. - LEVENSWIJSHEID. Met lieden die uit fijne beickcning naar alles luisteren zonder veel te spreken moet ge zelf nog minder spreken; of als ge veel sproekt, zegt dan weinig. La Bruyère. Hoe meer een mensch ingetogen is en eenvoudig van harte, des te minder moeite zal hij hebben om de verhovensle dingen t6 begrijpen, omdat hij van den Tïoogo uit zal verlicht worden. Thomas a Kenipis. Zoo uw broeder door uwe §chuld valt, zal Ik van u rekenschap vorderen Als uwe onrechtvaardigheid zielen doet vérloren gaan, zult gij ze Mij, elk afzon derlijk, roet woeker terugbetalen. Sprookjes. Op de schoolbanken hebben we bij het eerste geschiedenisonderwijs allen wel ge hoord van de Germaansche godenwereld. We hoorden van den oppergod Wodan, wiens ééne oog de zon was. Wodan toonde op vriendelijke dagen zijn welwillend aan gezicht; maar hij kon ook vertoornd zijn, al naar mate hem goed of kwaad van do menschenwereld was medegedeeld. Want hij was niet alwetend, maar had twee ge trouwe boodschappers: een witte en een zwarte raaf. Beiden vlogen geregeld uit en dan kwamen ze weer terug en zetten ze zich op zijn schouders. Do witte raaf fluisterde hem aan het rechteroor in al het goede, dat zij op de wereld had opge merkt en de zwarte vertelde van al het boosaardige en verkeerde aan het linker oor. Als Wodan boos werd, reed hij des nachts bij storm en ontij door do lucht op Sleipmir. Dat was een paard met acht pooten, dat verschrikkelijk stampen, brie- schen en snuiven kon. Zoo verklaarden de oude heidenen het loeien en gieren van stormvlagen. Het was geraden dan maar binnen te blijven, want als de „Wilde ja ger" je te pakken kreeg, kwam je nooit terug. Dan had je Donar of Thor, de donder god, een zwaargebouwde reus met een langen rooden haard. In zijn cene hand voerde hij zijn donderbauier. Die smeét hij met kracht tpgen de wolken, zoodat het vuur er uitspatte en een geweldig spekta kel ontstond. Dat was de primitieve ver klaring van de onweersverschijnseïen. Het eigenaardige van den donderhamer was, dat het voorwerp vanzelf weer in de han den van Thor t :rugkeerdc. Dan was er Thius, de god van oorlog en gerechtigheid, over wien we al spra ken; verder Freya, de Germaansche Ve nus. De boosaardige onder de goden was Loki, de god van het vuur. Het Friesche woord „loge" voor heftig oplaaiende vlammen herinnert nog aan den boosaar- digen Germaanschen vuurgod. Diens tegenstander was de lieflijke Bal der, de lentegod, die niet anders bedoelde, dan den menschen geluk te brengen. Al deze goden waren evenals de men schen afhankelijk van een allerhoogste macht: het noodlot, het fatum. Dit speelde ten slotte met de goden zoowel met de menschen. Het was onwrikbaar, onaan doenlijk, onvermurwbaar en regelde 'l lot der wereld naar gril of inval. Het leven der goden was evenals dat der menschen beperkt. Men nam aan. dat de wereld maar een beperkten tijd bestond Alles heeft een begin, dus ook een einde. Zoo redeneerden zij. In de Voluspa-sago der Oude Noren wordt de wereldwording op driester fan tastische wijze geschetst en evenzoo do wereldondergang in rook en vlammen, Maar na dien were'dbrand ontstond een nieuwe wereld, waarop de lieflijke Balder den scepter zou voeren. Men heeft wel beweerd, dat op de redactie der sage, zooals zij ons overgeleverd is, Chris telijke invloeden zijn werkzaam geweest. Maar dat doet op 't oogonblik niet ter zake. Men leest in die sage: Dc zon gaat verduisteren, de aarde stort in zee; verdwijnen aan den hemel de schittrende sterren; damp built en vuur; verheffen zich de vlammen tot aan den hemel zelf. En verder spreekt de Volva of profetes: Zie ik op koinen ten tweede male de aarde uit de zee lieflijk groen Stortbeken ruischcn, de adelaar zweeft weer die hoog op 't gebergte naar visschen jaagt. En dan volgt de voorspelling van Rai ders komst Al deze verzinsels van de Germaansche heidenen worden in 't gewone spraakge bruik wel sprookjes genoemd. Maar dit woord is niet juist. Het juiste woord is Mythen, en de mythen vormen tezamen de mythologie of godenleer. Er is natuurlijk van die mythen niets blijven leven. Ze zijn doodgegaan door de komst van het Christendom. Maar er bestond naast de mythologie nog een soort mvtho'ogische kleinkunst, die meer rechtstreeks uit de volksfanta- m sie voortkwam. En die mythologische kleinkunst leeft nog even voorspoedig en frisch als in de tijden toen ze ontstond. Men is alleen de oorspronkelijke beteeke- nis vergeten. En nu komen we tot de oude Yolks' sprookjes. De mythologie, de godenleer, trachtt* alles te zien in een geweldig onderlinp verband. Het sprookje, bescheidener van opzet, richtte zich meer tot het enkelvou dige. De Duitscher8 spreken van mytholo gische „Klemmalerei" kleinkunst. Iedereen kent wel de sprookjes voi\ Moeder de Gans: Roodkapje, Sneeuwwitje, Do Wolf en de zeven Geitjes, Asschepoet- stor, Vrouw Holle, Klein Duimpje,enz. Ze worden altijd weer verteld; bezitter altijd dezelfde frischheid on levendigheid en zijn reeds eeuwen oud. De gewon»» verteller zoekt er niets achter en het kind, dat ze hoort of leest, verstaat al evenmin de symboliek. De symboliek is verdwenen, maar de verhaaltjes bleven als oen ver heugenis voor kinderen en voor kinderlijk® menschen. Deze sprookjes zijn in wezen heiden- sche volksfantasieën. In „Roodkapje" stelde het blonde, vroolijke meisje de da geraad voor; het purpergloren aan den Oostelijken hemel was dc roode muts: d« wolf de nacht; de grootmoeder een vorige dageraad. In Asschepoes is do kernheteekenis, da» zware wolken de zon verduisteren, totdat zij des avonds nog eens in vo'len glani en majesteit te voorsrhijn komt. Natuurlijk hebben verschillende motie ven hun bijzondere beteekenis gehad; maar later zijn er ook wel zonder bedoe ling door de dichtende volksverbeelding nieuwe motieven aan toegevoegd, zonder andere bedoeling dan het sprookje mooier te maken. Doornroosje en de Schoone Slaapster herinneren aan 't bloeiende aardsche leven dat slapen gaat, totdat in het voorjaar da Zonneprins het weer opwekt door zijn lentekus. In De Wolf en de zeven Geitjes wordt men herinnerd aan den tijd, die de dagen der week verslindt. Zoo hebben al deze oude sprookjes als ook Sneeuwwitje, Klein Duimpje, Vrouw Holle, enz. een beteekenis, die wortelt in hot mythologisch verleden en zijn zij kinderlijke symbolen voor den eeuwigen gang der dingen Mondeling werden zij overgeleverd en ondergingen onbewust al lerlei veranderingen, zoodat het soms moeilijk is de beteekenis na te speuren Men moet daarvoor veel studie hebban gemaakt van de mythologie, waarvoor bij het begin der 19de eeuw voor al de Du it— scho Gebroeders Grimm zich veel ver dienste hebben verworven In de eerste plaats door hun wetenschappelijke studie, in de tweede plaats door het verzamelen en uitgeven van de oude volkssprookjes Die sprookjes zijn dus in wezen zuiver heidensch. Als het heidendom vervangen wordt door het Christendom, verdwijnt de heidenscho cultuursfeer met het af sterven van 't heidensch bewustzijn Maar het sprookje blijft leven in de volksziel a's een onvergankelijke cultureel© erfenis Het behoort tot dc oude cultuurgoede ren, die nimmer worden prijsgegeven Da oude symbolische beteekenis gaat verlo ren maar het vertelsel handhaaft zich Ligt dat misschien in den verzoenenden aard van het sprookje? Want hoe duister- weemoedig, hoe phantastisch-gruwelijk ook het verloop moge zijn. immer is het slot optimistisch. Of Roodkapje door den wolf wordt verslonden; of Asschepoes de grievendste vernedering moet dulden: of een booze fee over Doornroosje een som bere profetie uitspreekt, die ook in ver vulling gaat; of een naijverige koningin Sneeuwwitje van het leven tracht tr> bo.roo- ven, aan het slot zegevieren toch a'tijd het recht en de liefde Het sprookje ver zinnelijkt op naievo wijze den triomph van 't ideaal. En al is de ^erbetcekenis verlo ren. het spreekt altijd uit, wat diep in 't hart der menschen leeft, dat er in wereld en even een innerlijke gerechtigheid is die zich handhaaft om zich ten slotte in luis ter te openbaren. Met het aanvangen der Middeleeuwen is de tijd der mythologische sprookjes- beelding voorbij. Voor de polytheïstisch® mythologie is de Triniteitsleer van het Christendom gekomen en het oude heeft geen zin meer. Het Christendom levert hier een eigen denk- en gevoelssfeer, waarin nu het volk zijn verbeeld !n""n plaatst. Maar daarover spreken we later. Wraak, wraak, wraak! Eens zult gij Mijn gevechten toorn zien nederdalen over hen die Mijn volk verdrukken. Tegenover de machtige dezer aarde die onrechtvaardigheid plegen, zal Ik Mij openharen als de schrikwekkende Almacht. Gabriël Palau S.J Do lengte der vrienschap wordt niet zelden bepaald, door de kortheid van het geduld. Weet te prijzen waar geprezen moet worden. Wie niet weet te verliezen, weet ook niot te winnen. Wie bescheiden is zal steeds een groote rol spelen in het levensdrama. De grootste aller fouten is, dat men er zich van ge©a enkele bewust is. Volg in uw arbeid nooit den drang van menschen, .zonder daarbij de innerlijke overtuiging te hebben dat het Gods wil is. Hoogmoed is de dwaze moed om hoog van zichzelf te denken. Tracht beter te begrijpen; dan zal uwe liefde en uw medegevoel krachtiger ont waken. Vrees God, maar, vriend, Wees nooit vreesachtig; Zij kinderlijk. Nooit kinderachtig. Guido Gezolle. door smart ontdekken wij, dat onze idealen niet zuiver van bcgecren waron en dat wij grepen naar het verkeerde. Zoo worden wij gelouterd door geduld. Eenheid en evenwicht krijgen wij in ona leven, niet door onze natuur to volgen of te verloochenen, maar door onze natuur te richten naar ons beter weten. Elke hervorming, die wij beoogen, moet bij ons zelf beginnen. Het levensvraagstuk voor ons allen zonder onderscheid moet wezen: Steeds minder voor ons zelf te eiscben, onze wenschen steeds to verkleinen, en te loe ren alleen werk te doen dat van onbe twistbaar nut is voor do menschheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9