De koopman. Ongeduldig huisheer, tot marskramer: Keen, man, ik heb niets noodig En! als je nou nog niet weg gaat, dan fluit ik mijn hond. Marskramer: Neem daü dit keurige hondenfluitje, meneer; mooi en niet duur. Goede raad. Mary: Hoe staat het eigenlijk tus- schen jou en Harry? Willy: O, hij noemt me sinds gisteren bij mijn voornaam. Mary: Dat betoekènt niets. Ik zou in jouw plaats niet gerust zijn voordat hij je mot zijn achternaam noemt 1 Wèl willen. Vriendelijke winkelier, tot klein jongetje: Wel, vriendje, jij wou zeker een stuk chocolade halen, niet waar? Jongetje: Ik wou graag, meneer, maar ik moet een pond zeep halen. Zoo te verklaren. Mevrouw X, had pas een nieuwe keuken meid. En dit moet je nu vooral goed begrij pen, Mina: géén vrijers in de keuken, hoor! Ik heb de vorige keukenmeid juist weg moeten doen omdat ze altijd een sol daat in de keuken had. Daar wil ik niets meer van zien, hoor! Maar twee dagen la-ter, toen mevrouw X, des avonds evenin de keuken moest zijn en een groote kast opende, zag zij tot haar verbazing en verontwaardiging een soldaat daarin staan. Wat beteekent dat, Mina? vroeg zij hevig verontwaardigd. Ik weet het niet, mevrouw. Mijn voor gangster heeft hem zeker vergeten en daar opgesloten gehouden. Flegmaticus. Klein broertje: Hoe heette 't station, moeder, waar wij het laatst stilstonden? met een hemelsche blijdschap op hun ge laat, en gek, die geleken veel op haar Va der en Moeder. O, en ai de Engelen zweef den door de lucht en zongen het mooie lied van „Eere zij God, Vrede op de aarde" en Rietje zong ook dapper mee en toen zag zij dat het mooie kleine Kindje in de krib be, tegen haar lachte en zijn handjes naar naar uitstrekte en Rietje wilde dat kleine wichtje aanvatten. Toen werd zij plotseling wakker en wreef zich de oogen uit en toen lag zij voor het raam op zolder. O. wat was zij stijf en ko.ud; zij kon zich maar met begrijpen, dat zij gedroomd had. 't Was alles zoo duidelijk geweest en o zoo mooi! Zou zij het aan haar moeder vertellen? Neen, die zou al lang slapen en zij zou ook maar naar bed gaan, maar stil! Wat M het toch rumoerig in huis? Anders is het toch zoo doodstil! Zou zij heel stil de trap afgaan en eens gaan zien, wat dat is. Maar Pietje durfde niet. Toch zou zij zoo graag Moeder eens vertellen,' wat zii ge zien- had. 't Was zoo schoon en geweest! Zij kon toch niet slapen en Rietje ging stil de trap af. Wel ver-yvonderde zij zich, dat zij noch licht zag branden in de huiska mer Heel stil opende zij de deur en wat zii toen zag, was een en al verrukking. Dit was geen droom maar werkelijkheid en 't was zoöals zij in haar droom gezien had. Fen heerlijke geur vervulde het vertrek. De kamer was versierd met donnegroen en roode tulpen, een mooie kerstboom stond in den boek van de kamer. Bliidschap lag op het gplaat van Vader en Moeder en daar sPmd haar eigen kleine wiecrie en lag daar ook niet een kerstkindje in? Ja waar achtig en daar stond haar zuster T.ena en keek haar lachend aan. O, 't was alles zoo mnni en R:etie kon geen woord uiefbren- gen. Ferst toen T.ena sprak, mijn lieve klei ne Rie wa* zijt gij groot geworden. Ik ben en bliif hier weer en ik bob een lief mooi kerstengeltje voor je meegebracht, daar mac jij nu mee sueleu Teen brak de schoone betoovering en luid jubplend vloog zii naar liet wie^ie en zie waremnel het lieve kleine kindie, lachte tecen Rietje en strekte haar armpjes naar haar uit, -net als zo' in haar droom cezien had. Maar cu bleef alles zooals het was en Bietie zonw danste en lachte van heerlijke blijd schap. Neen zulk een mooien kerstavond- l.ad zii nooit kunnen droomen, er kwam geen einde aan haar vreugde. Er kwam r.:«p hecht nïef veel van slanen en 's mor gens dankte het gezin van Boor H«rmsen vurig God Het gezin hlcef in vrede ver eend en het kerstfeest werd. evenals vroe ger weer schoon gevierd, maar niemand was zoo «elukkig als Rietje met haar echt kerstkindje. Zijn Kerstgeschenk. Een diepe stilte lag over de velden; de sneeuw had over de aarde haar onbevlekt lijkkleed gespreid. Voor den haard, waarin een takkebos brandde, zat de grijze, groot moeder te breien, terwijl achter in het ruime vertrek, een jongen sliep van onge veer vier jaar. Het voorhoofd der oude vrouw was nadenkenr en in hare oogèn parelden' tranen. Zij dacht eraan, hoe zij verleden jaar rnet baar zoon en diens vrouw naar de Nachtmis gegaan was O. hoe gelukkig waren zij toen! Fn rm? Weg is alles, voor eeuwig weg, en dat enkel door den oorlog. De oorlog, was hij bef niet. die haar zoon uit dit leven had weggerukt. In deze en dergelijke gedachten bracht de vrouw den avond door: totdat zij plotse ling uit haar mijmeringen werd opge schrikt door een zwakke stem die riep: ,.Doe open, bid ik u, ik sterf". Zij doet open en ziet daar een arme man staan, in lompen gehuld, 't Is een Prui sisch soldaat. Hij was in een gevecht ge wond en na den slag had men hem voor dood laten liggen Na langen tijd bewuste-4 loos gelegen te hebben, had hij zich naar een hoeve gesleept, waar men zijn wonden verbonden had Daarna had hij in de.bos- schcn rondgedwaald als een wild dier, want hij wilde Yerugkeeren naar zijn huis, waar hij zijn vrouw en zijn kinderen had achtergelaten. Dit alles vertelde de Pruis aan de oude groolmoeder, nadat deze hem een warme drank had gegeven, die hem het leven te rugschonk, want de man had sedert dr:f dagen niets gebruikt dan een beetje koud water. Toen de soldaat tegen den morgen zijn weg wilde vervolgen zeide hij: „Goede vrouw, hoeveel dankbaarheid ben ik u schuldig, gij hebt mijn leven gered. Geld bezit ik niet, maar toch zou ik u graag een bewijs van dankbaarheid geven, ,'t Is een voorwerp, dat ik sedert den slag van ver leden maand in mijn bezit heb. Maar kom, laat ik u die geschiedenis eens in het kort vertellen. Wij vochten als duivels. In het heetst van het gevecht valt er een fransche soldaat aan mijn zijde neder. Hij was slechts licht gewond. Met smeekende stem vroeg hij mij: „Geef mij drinken, ik sterf van dorst." Wat moest ik nu doen? Streed het niet tegen de weten van mijn vaderland? Ja, ik werd laf°en schoot den gewonde dood. Nu doorzocht ik de kleede ren van den soldaat, ik vond niets dan deze medaille." De grootmoeder staat stom van schrik. Was dat niet de medaille, die zij aan haar zoon gaf op den dag zijner eerste H. Com munie. Wat moet zij doen, de ongelukkige is thans in haar bereik. Als zij met hem naar buiten gaat en tot de buren zegt: „Deze heeft Stephanus gedood!" Ja dan zullen ze haar. de arme moeder wreken. Weer kijkt zij op bet medaille en ziet daar de woorden staan die de H. Stephanus het laatst gesproken heeft: „Heer vergeef het hun en reken hun deze zonde niet toe". O, welk een schoon voorbeeld ligt daarin voor Moeder: Dat weet ik niet jongen, tye& nu stil. Ik ben een kruiswoordraadsel het uitwerken. Broertje: Dat is jammer, den naan Jantje is daar uit den trein gesprongen Een goed horloge. U heeft me een mooi horloge verkocht Eerst moet ik het schudden, wil het gaai loopen en dan loopt het vijf minuten i! een uur voor! Dan schudt u zeker te hard, mijnhcfiH baar, de ongelukkige moeder. Zij Wna naar de deur en zegt tot den Pruis: Ti dank u, ga in vrede" Daarna kuste zij de medaille, waaroi een traan van smart viel, legde ze in J klompje en mompelde: „Mijn Frans zal zijn Kerstgeschenk hebben". Jo van Ree. Het Zigeunerkind, door Entile Duym. II Zijn vrouw echter ging vertrouwebAei met hen om. Op zekeren mooien zomei- I avond, kwam zoo'n Zigeunerin bedelen Mevrouw had wat gekocht, en moest kleit 1 geld halen Mevrouw liet haar in de ka- 1 nier komen, terwijl zij naar de keuU ging? Maar wat doet nu die vrouw? Op j, binnenzijde van haar hand was was i streken. Zij sloop naar de brandkast waai zij de was op het sleutelgat duwde, zoodü i de vorm in de was- stond. Dit was natuur lijk te doen om zoodoende de sleutel vat de brandkast te kunnen namaken. Daarin i spiedde zij met haar scherpen blik de b mer rond de sloten der deuren, de sluitini der ramen en alles wat voor het inbreb makkelijk is, als men het weet. De nieh vermoedende vrouw kwam weer terug, tosi die valsche Zigeunerin weer op hay plaats stond. Mevrouw betaalde en m; C een grijnslach op het gelaat ging de bede lares weg. Moeder ging met het huishou den door, terwijl Elsje met de kleine Tl» resia in den tuin speelde. Toen Mijnhei 's avonds thuis kwam vertelde mevroiii het geheele gevalletje aan haar man D» bleef kalm, maar toen hij van het alle® laten der Zigeunerin hoorde, werd bija! wisselend rood en bleek, het zweet nareli hem van zijn voorhoofd en hij viel be\n* teloos in zijn zetel neer. Mevrouw snrot- met een gil van angst op. Elsje zette kleine op de stoel en haalde vlug een nat ton doek, die mevrouw op mijnheer's vo» hoofd legde. Toen mijnheer weer een bee1} cp zijn verhaal gekemer. was, wankeldel naar de brandkast, ging met zijn vim; langs het sleutelgat en keek toen naar z$ vinger en vervolgens naar de brandkas Qm ten tweede male in zwijm te vallen-II vrouw wist niet waar ze 't had. terwijl I goed Els altijd maar natte doeken haaü en de kleine op een- stoel zat te huilen. Ei: delijk kwam hij weer hij en wierp ca zachtverwüt-'endp blik ou zijn vrouw, was werkelijk hoos kon hij niet on haar zii Nii vertelde mijnheer zijn gedachte, zii bewijs dat er vet aan het sleutelgat vani brandkast was, dat de schroeven, -waai mede de ramen dicht gedaan werden, wa ren losgedraaid en het vermoedelijke volg, den overval.,.. Den volgenden morgen stuurde hij «s telegram naar de stad, dat hij de volgends twee dagen wel niet zou kunnen kom® Het eerst ging hij zi.in trouwen Ivan sprt ken. Toen deze hoorde wat er gebeurd wa zag hij vol schrik den kant uit van het ds waar de zigeuners zich bevonden „Ja", zei mijnheer treurig, „zeker zulli ze weer wel wat in het schild voéren",! ook hij keek dien kant uit, waar alles a rustig scheen. Hij had er een soort voci gevoel van. dat de overval vanavond w riet zou plaats hebben, maar den voles den.- Toen 's avonds alle bedienden vef thuis zaten en met vrouw en kind gezel! hit den haard zaten te keuvelen, bezoc Wörter ze een voor een, om het droevii nieuws te vertellen en hun hulp in te re nen Niemand durfde ratuhrlük weigert! maar hadden zij het gedurfd dan zoud? zij het. toch niet gedaan hebben, daar al ondergeschikten hun meester beminden' mede in zijn smart deelden. ("Wordt vervolgd). Enge'enwacht. Als het kind sluimert Komto zoo zacht, Een van Godes engelen En houdt de wacht! Knielt den nachf neer Voor het bedje en waakt, Dat er geen leed of smarte Dit kindje genaakt j En vroeg in den morgen, Als het slaapt nog gerust, Wordt eerst nog door d'engel Het mondje gekust Dan zachtkens onhoorbaar, Verdwijnt ie, bij 't lied van d'n haas En vangt dan de reis Naar den hemel weer aan. (Warmond) Gadis Hel Weesje. Droevig dwaalt het arme weesje, Langs d© sneeuwbedekte straat, Zingend om pen kleine aalmoes, Waarvor zij brood dan koopen gaal- Eerst verloor zij haren vader, Toen haar lieve moeder-zoet, Die haar eeu'gen troost op aard was En haar lief had. Zij was zoo goed. Broer noch zus bezit liet weesje, Ze is alleen nog op deez' aard'. Zij, het meisje, was de een'ge Die uit huis nog werd gespaard. Droevig zingt zij nu een liedje, Terwijl zij peinzend voor zich staart: Ze geeft niets meer om het leven Wat is haar de wereld waard? Alleen vraagt zij den goeden God ooi Of Hij nog niet nederdaalt; Haar meeneemt, om dan spoedig fflel haar oud* Te zingen, waar niets "hij haalt. Adr. Cornelissen, Leiden VOOR VRAGENBUS. Vraag 108. Hoe groot is de zon en hoeveel K.M. staat ze van de aarde verwij derd? Antwoord: De zon is zoo geweldig groot en slaat zóó ver van ons af, dat we ons zoo'n gróótte en zoo'n afstand niet kunnen voorstellen. Ik zal eens eenige getallen noemen. De zon is 1.300.000 maal zoo groot als onze aarde en is 148 mil- lioen K.M. van het kleine aardbolletje, waar wij op wonen, verwijderd. Konden we naar de zon vliegen en in zoo'n vliegtuig. 28 M. per seconde afleggen, dan zoudon we in 17000 jaar op de zon aanlanden. Van de warmte der zon hebben wc even min oen voorstelling. Het licht der zon heeft 8.5 minuut noo dt" t om do aarde te hereiken. Do lichtvlammen der zon bereiken een hoogte van 352.000 Engelsche mijlen (Hoeveel M. is dat? 1 Engelsche mijl is 1852 MMeer zal ik je van dezen groot sten aller vuurbollen maar niet vertellen, want ge begrijpt van dergelijke getallen en verhoudingen net zoo weinig als ik We kunnen alleen gelooven, wat ons do geleerde menschen voor waar te bestudeeren geven. Vraag 109: Hoo beveilig ik mij tegen Kiksemgevaar? Ik rij veel op den fiets en hen dikwijls buitenshuis? Antwoord: Ik kan je hierop niet beter antwoorden, dan met het woord van den „Gezondheidsraad". „Schuil bij onweer zoo min mogelijk onder hoornen; leun in geen geval tegen den boom, want het menschelijk lichaam geleidt electriciteit heter dan hout en de bliksemontlading zal daarom geheel of gedeeltelijk van den boom op den persoon overgaan Zijn rijwiel plaatse men bij het staan onder een boom tijdens onweer eventueel wél teeen den hoorn aan de zijde zoover mogelijk van zich af. Het goed geleidend ijzer bevordert aldus, dat de bliksem bij treffen van den boom op eenicren afstand van den schuilenden persoon blijft." Leg je dezen raad goed achter een oor Jan en doe er je voordeel mee! Vraag 110. Hoe komen we aan het woord „Ansichtskaart"? Kunnen we niet beter prentbriefkaart zeggen? Antwoord Zeker kan men prent briefkaart evengoed zeggen en dat doen we immers ook. Zachtjes aan zal dit woord algemeen ingeburgerd zijn en zal „An- sichtskaaA" niet meer gehoord worden. Het is ook een vreemde combinatie. Het was oen kaart met „Ansichten", die voor heen een kleurig beeld gaven van een reis je langs den Rijn of van het Hoogland van Duitschland. Wie de uitvinder is? De Engelschen beweren „William Tuck" de Duitschers zeggen, dat liet de boekhan delaar „Schwartz" in Oldenburg is ge weest, die het eerst zoo'n kaart met An sichten de wereld in stuurde. Schwartz kwam, kort na den oorlog van 1870, op het idéé, om een geillustreerde kaart te vervaardigen met een artillerist er op. Dat sloeg in. Die kaarten werden hij tientallen gevraagd maar de belangstelling vermin derde langzamerhand.... totdat de En- gelschman William Tuck begon met ge ïllustreerde kaarten van hadplaatsen' en toeristenoorden uit te geven in 1894 ©n van nu af aan. werd de wereld over stroomd met „Ansichtskaarten" veler aard en model, en vooral toen die banale plaatjes van weleer gingen plaats maken voor fraaie foto's en artistieke afbeeldin gen. En wat het mooiste is, terwijl Enge land en Duitschland om de eer twisten, jkomt Frankrijk op zijn beurt en wijst als 'den uitvinder een zekere T.eon Bcsnardeau, die in 1870 de troepen bij gebrek aan briefpapier en couverts, geillustreerde .cartonnetjes verschafte met postformulie- ren erop. En zoo zien we, dat niet zeker heid de uitvinder niet is aan to wijzen van fcet „ideaal correspondentie middel, vooral KINDEREN. van hen', die niet van schrijven houden, en toch iets willen van zich laten hooren." Oom W i m. CORRESPONDENTIE. G a d i e r, Leiden. Dank voor do mij toegezonden bijdragen. Zooals je ziet, maak ik er een goed gebruik van en ik ben er overtuigd van, dat ze nu zoo uit gewerkt, in den smaak onzer kleine lezers zuRen vallen. Tof ziens! Ik blijf mij aanbe volen houden. En dan?.... je plannen zijn niet slecht; dit is de juiste weg. Met groet en hand! Het sprookje komt de volgende week aan de beurt. J a c. v. Dam, Leiden. Ja, dat vind ik ook oen leuk versje en ïk laat net de volgende week plaatsen ook! Kijk dan eens! Vader mag gerust een liandi© helpen. Als het maar eigen werk ia! Ik houd niet van „afschrijven". Wie zelf niets lan verzinnen, moet niets insturen. Dag Jaccfues! Marie v. Haaster, Voorscho len. Het doet me pleizier te hooren, dat je zoo'n schik hebt mo' d«n gewonnen prijs en ook, dat je onze rubriek met zoo veel pleizier iederen Zaterdag leest. Is dat niet een prikkel, om ook eens wat te maken. Toe Marie! Proheer en. 't lukt. Wederkeerig veel groeten aan alle huisge- noofen! Met' hand en groet! Willy Brand, P a p e n s t r„ Lei den. Of ik dat goed vind. Willv! Hoe meer versjes en verhaaltjes je instuurt hoe liever ik het heb en met den volgenden wedstrijd zie ik je vast met hroerfie in 'de eerste gelederen strijden,niet? Begin al vast iets te maken en.... als het een plaatsje waard is, kom jij dadelijk aan de beurt. Dag Willy! Groef vader en moeder en opa van me en.... broertje niet verge ten! Wil je? T r u u s Molenaar, Groningen Ik was ook Mij, dat in het Noorden een prijs viel en dat je me' het portemonnaieH« schik heb, doet me pleizier te hnoren Ik reken den volgenden keer on lui lie allen Tot ziens dan? Dag Truusje! Veel groetjes aan allehuisgeuooten. Piet v. d. Voort, Leiden. Zoo- dra ik een beetje door een berg copy heen hen, die vóór is. zal ik dat verhaaltje van dien braven, studpnf laten plaatsen. Dus nng even geduld, Piet! Ik vind het eehf Rink van je. In welke klas hen jij? Veel groetjes aan je ouders, Piet! Adr ia an Cornelissen, Nico la a s B e e t s s t r. 3 fi. Leiden. Zoo dra ik wat meer ruimte heb, laaf ik „Als vader drinkt"! ook plaatsen. Het Weesje krijgt vandaag al oen beurt, all«on is het alleen maar om jou een pleizier te doen en de anderon, die nog nooit iets instuurden een voorbeeld te geven. Dag Adriaanl Croet je ouders van me! Jan v d. Kwartel, A lexan der straat 2 7. Leiden. Waar heb je dat leuke „Zwabenslreekie" van gehoed? Hpoft dat Miinhper in school-verteld? Hoe hét ook zij, jij hebt het goed naverteld en bet is voor ons Hoekje geschikt, daarom iaat ik het do volgende week plaatsen. Kijk dan eens Jan! Tonny Duindam, L ej d o n. Zoo Tonny, was jij zoo blij met je prijs! Dat vind ik heel aardig. Fn als het nu eens de eerste prijg was? Dan.... sprong jo ze ker als een veulentje in het rond. O^oet wederke°rig Pa en Moe van me! Pag Tonny! Tot.Mei, dan zie ik jullie allen weer! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. Oom W i m. OUD VROUWTJE door Oom Wim. VIII. Geen familie? Wij zijn allemaal fami lie van elkaar, al is het dan ook van Adarriswege, maar wat zou dat? Wie weet. wat dat goeie, lieve, beste menschje voor jullie tweetjes in d'r schild voert. Laten we maar eens afwachten. Pa lacht: moeder lacht, Anny lacht en zelfs de kanarie in do kooi zou gelachen hebben, wam hij in staat geweest te ver staan, wat die stoute pa zoo losjes weg te beweren had. Fn nu wordt het zachtjes aan tijd. dat mijn groote meid d'r mandje opzoekt Het is zootjes-aan al negen uur geworden en morgan vroeg moet mijn dochter vroeg uit de veeren, wil ze zooals gewoon voor de H. Mis van negenen, nog ter communie gaan. Dat vond moeder ook en Anny ging naar bed. En zij droomde en ook Toos droomde en bet was niet te verwonderen, dat dezelfde gedachten ook in den slaap haar bezig hielden. Ze droomden beiden van speelgoed; kasten vol en torens hoog; spellen en din gen van zoo'n verscheidenheid in vreemde modellen en ouderwetscho kleederdrachten, dat ze bij het ontwaken den volgenden morgen, verbaasd opkeken, dat er al dat moois, waarmee ze in den droom gespeeld hadden, nu niets Ie zien was. En oud vrouwtjq leèrt en wijst en ver- genden Zondag elkaar ontmoetten, hadden ze elkander zooveel te vertellen en zooveel mooie plannetjes te ontwikkelen, dat ze haast tijd cn uur en plaats vergaten en de moeders zich reeds bezorgd maakten over het lange uitblijven harer dochters. Het spreekt vanzelf, dat Anny zoowel als Toos sedert dien middag nooit oud vrouwtjes huis voorbijgingen, zonder even in te gluren, of ze soms ook dat vriende lijke vrouwtje zagen, dat beider hart ge stolen had. En dat ze dien volgenden Zaterdag op het bestelde uur weer present waren, be hoeft geen betoog zou ik denken. Het vooruitzicht oud vrouwtje misschien wat te kunnen helpen en met een ander spel een paar uurtjes te kunnen zoek brengen, werkte als een zweepje, dat tot spoed aan zet. Ze liepen dan ook meer, dan ze gingen en helden dezen keer zoo luid, dat ze er zelf van schrikten. Zoo kindertjes, kernen jullie weer eens een uurtje gezellig praten? Dat is flink! Zoo wil ik,het zien. Ik begon al te denken, dat ik jullie aardige toetjes niet te zien zou krijgen. Neen, neen, hier zijn we, en.... U hebt veel groeten van moeder en U moest ons maar niet verwennen, heeft moeder gezegd? Zoo, zoo heeft dat jouw moedertje ge zegd kind! Dat kan ik haast niet gelooven, maar kom aan; ga gauw zitten en kijk eens wat speelgoed ik reeds klaar gezet heb De-keuze wae zoo groot en daarom nam ik zelf maar een spel. waarmee Annv ook altijd zoo graag speelde, toen ze nog niet bij onzen lieven Heer was. En wat zeg je me daarvan? Heerlijk! Hoe gaat dat spel, Juf frouw? En oud vrouwtje leert en wijs en ver klaart en de kleintjes, slim als zij zijn. zitten dra in het spel verdiept en spelen, spelen het eene spelletje na het andere en weer is het laat voor ze hef weten en voor ze naar huis tne eaan. dachten. Komt kinderties nu wordt hef tijd om ie vertrekken, anrlers vrees ik. dat-jullie een volgenden keer niet meer komen mag Hó, is hef dan ai zoo laat? Wat jam mer! Hef is hier laat voor we het weten, wat jii Anny? Ja Toos. de tijd heeft vleugels als men hef gezellig heeft, waar men is. Als ik zit te breien, duurt, de tijd altijd zoo lang. Ja kinderen, dat gaat nu eenmaal in l.ef leven zoo. .Heeft men pleizier, dan lijkt een uur zoo kort, maar heeft men verdriet of pijn of voelt men zieh zwV. dan schijnt aan een-uur geen émd fe komen en dan voor ons rouds menschen onaf het al tijd te vlug. Maar waf zeg ik? Dat feenfni- T en mijn kleine vriendinnetjes nn" niet Komen jullie weer spoedig eens kijken? Heel 'graag Juffrouw! Wanneer kunt u ons hebben? Wa' zal ik zeggen? Jullm bent me., altijd welkom Ts hef zoo goed? Dat zullen we onthouden Juffrouw en nu moeten we ons haasten thuis te ko men, want ik heb niet graag dat moeder zuur kijkt of mij een standje maakt Een handdruk, een groet, een dank en daar gaan de twee vriendinnetjes weer heen, verheugd als ze zijn oud vrouwHe een pleizier te hebften gedaan en.... zelf een heerlijk middagje gehad te behhen, terwijl er nog heel veel dergelijke middagjes in 't verschiet lagen. Van dien middag af worden de bezoeken hij oud vrouwtje vaker herhaald. Hebben de vriendinnetjes e«n paar uurtjes vrij, dan kan men ze ..daar" vinden. „Daar" in het bekende huisje van het bekende oude vrouwtje. Anny is „daar" zegt de moeder en dan weet vader het wel. Ga Tnos eens roeoen, zeet haar moeder tegen de meid: zij is „daar" en de meid gaat en helt aan het bescheiden huisje van oud vrouwtje De vriendinnetjes waren daar-of kwa men er En het oud moedertje vond het maar wat prettig. Er was van lieverlede üisschen dat drietal «en hand gesmeed van liefde en aanhankelijkheid Oud moe dertje telde de uren, dat de twee. komen moesten en de twee wprkten dubbel zoo hard om maar zoo gauw mogelijk klaar te zijn mpt huiswerk of andere noodzakelijke bezigheden, om het oude vrouwtje te kun nen gaan bezoeken. Het was ook inderdaad een leuk groepje, die drie saampjes bijeen te zien. Fn hetzii zi.' samen een spelletje deden of «en hand werkte maakten of dat het oude vrouw tje vertelde, want vertéllen kon ze, o zoo mooi! 'al'ijd was het een groepje, waard door den fotograaf „gekiekt" te worden. (Wordt veïvolgd). Het Kerstfeest van kleine Rietje door Theodora. V. (Slot) En toen zij hij de groote ster waren aan gekomen, zagen zij twee kleine engeltjes bij de ster staan, die hielden een gouden deurtje vast en toon zij Rietj« met den hce len stoet engeltjes zagen naderen, openden zij hun gouden deurtje en allen traden in d>'e groote ster. O, wal Rietje toen zag, was zoo mooi, dat zij van verbazing geen woord kon uitbrengen, 't Was een en al goud en zilver', een zee van licht en de lucht vol van de heerlijkste muziek en zoete geu ren en steeds schreden zij voort en Schoo ner, werd nog de muziek en zoeter de geur, die zii inademde en voort schreden zij, tot dat zij hij een stoet grootere engelen kwa men, die ook al mooie kerstboomen droe gen en weer gingen zij verder. Toen kwa men zij hij, neen maar, dat was zoo mooi, daar zag zii een stalken precies zooals zij zelf had en daar lag een beeldschoon kind je in met blonde krulletjes en hij dat he- melsch mooie kind stond Maria, maar het was net of dat haar zusje Lena was en verder zag zij een man en een vrouw staan,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 16