derde blad„de leidsche courant''zaterdag 15 januari 1927
met een zuivere meening
brieven van een
stedelander.
jaqueline van der waals
•H.
Het is natuurlijk een vraag van liet al
lergrootste belang, boe wij de volmaakte
liefde zullen bereiken.
Wij hebben gezegd, dat de liefde m ons
een alleenheerschappij moet uitoefenen;
do H. Franc'scus van Sales zegt, dat de
jiefdo moet doen ieder oogenblik met de
deugden, zooals een kapitein doet met zijn
soldaten.
Hoe dan die liefde te onderhouden?
Gij zult misschien zelf al direct zeggen,
dat die liefde het best tvordt vermeerderd
on onderhouden door het- Sacrament der
liefde, door de H. Eucharist:e. Ge hebt
golijk,' maar wij willen hier die vraag al
leen beschouwen in betrekking tot onze
medewerking.
Onze medewerking nu, om de liefde te
onderhouden en te doen groeien, moet
beslaan in het telkens vernieuwen van de
meening, waarmede wij handelen. Onze
moening moet oen zuivere ziju, een mee-
ning, die ons slechts doet handelen ter
liefde Gods en alleen om Hem te beha
gen, met uitsluiting van alle beweegre
denen, waardoor wij ons zelf zouden zoe
ken, of ons zelf zouden trachten aange
naam te zijn- Haar moet hij ons handelen
zich niet indringen een meening van
nieuwsgierighe:d, of ij cl el hei d, of hoog
moed of eerzucht, maar altijd moet ons
doen en laten gericht zijn op God.
Do H. Francislus van Sales zegt hier
in zijn Verhandeling over de liefde
tot God' „Om uitstekenden voortgang in
de godsvrucht te maken, moet men eiken
dag al zijn werken aan God opdragen,
want in deze dagelijksche vernieuwing
onzer opdracht verspreiden wij op onze
werken de kracht en do deugd van lief
de, door een nieuwe aanwending van ons
aart tot glorie van God; waardoor het
steeds meer geheiligd wordt. Laten we
Bovendien door den dag oais konderde ma
len toeleggen op de goddelijke liefde door
de oefening deT schietgebeden, door hart-
verheffingen en stille zielsoverpeinzingen,
want, daar deze heilige oefeningen voort
durend onze gedachten naar God werpen
en slingeren, richten zij ook al onze wer
ken tot Hem. En hoe zou het kunnen ge
beuren, ik vraag het u, dat ©ene ziel,
welke onophoudelijk zich werpt in de god
delijke goedheid en voortdurend ivoorden
van liefde uitboezemt om steeds haar
hart in den schoot van den Heonelschen.
Vader te bewaren, niet zou worden aan-
gezien als doende al haar goede Averk en
in God en voor God."
Het is een lange aanhaling, inaar zij
leert zoo duidelijk, dat een ziel, die steeds
handelt uit liefde tot God en door zijne
meenmg in vereeniging met God, ook
voortdurend zal vooruitgaan in de liefde
tot God, zoodat ten slotte God alleen ge
heel haar liefde worden zal.
Zulk een ziel zal dan waarlijk devoot
zijn, d.w.z. toegewijd aan God.
Om deze devotie bidt ook de Kerk; zop
h de Oratie van den Zondag onder het
oclaaf van Hemelvaart: „Maak, o Heer,
dat steeds onze avj'1 U zij toegewijd, en dat
ons hart uwe Majesteit rechtzinnig diene'r
en op den 21sten Zondag na Pinksteren:
„aan God toegewijd te zijn zoodat wij de
glorie van zijnen Naam door onze goede
werken a'èrschaffen."
Paulus zegt hel nog weer anders en
drukt het aldus uit in zijn Brief aan de
inwoners van Golosse (Goll. 1, 10): „Avan-
delen op een Gade waardige wijze en Hem
in alles behagen, vruchten voor tbr en-
mde in alle soorten van goede werken
i voortgang makende in de kennis van
God."
Als we dat doen zullen we ook komen
tot de vervulling van bet gebod van
Christus, God te beminnen uit geheel
ons hart, uit geheel onze ziel, uit geheel
ons verstand en met al onze krachten."
„God in alles behagen", zegt St.
Paulus; er moet dus niets zijn, welke kan
deling dan ook, die niet aan God aange
naam zij. En daarom kan hij zeggen:
„Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij
iets anders doet, doet alles tot eer van
God"; en op een andere plaats: „al Avat
Gij doet in woord of werk, doet het' alles
in den naam van den Heer Jesus Chris
tus, God en den Vader dankzeggende
door Hem."
Niet ik ben het, die het beAveert, maar
iet is Paulus, groote Leeraar, die ons
zegt, dat niet alleen de handelingen van
.godsvrucht, zooals het hijwonen van een
H. Mis, of het ontvangen van de H.
Communie, of het bidden van den Ro-
krans moeten worden gedaan ter eere
s, maar ook alle andere dingen, die
doen; ook zelfs de meest gewone, zoo
als het eten en drinken; ook onze werken
in onze bedrijven en zaken, ook het ver-
Als het niet zoo treurig was, zou ik er
om moetgn lachen, telkens als ik ervan
'as.
Waarop ik doel?
Op die berichten uit Indië, waarvan den
volke verkondigd wordt: nu zijn er alweer
zooveel leiders van het verzet gearresteerd;
een paar zijn ervan doodgeschoten, de
overige worden of werden gedeporteerd.
De bedoeling van deze is natuurlijk, zoo
wel de bevolking ginds als die in 't moe
derland gerust te stellen. Men wil ermede
zeggen: de autoriteiten zijn thans heusch
waakzaam en weldra zal men weder rustig
kunnen voortleven.
Indien men echter de zaken niet anders,
met heter aanpakt, lijkt me deze gerust-
helling niet anders dan een droombeeld.
Er is al zooveel, wat ginds aan ons ge-
vullen van onze burgerplichten of plich
ten van beleefdheid of anderszins, zelfs
ook ons rusten en onze ontspanning, het
kan -alles aangenaam gemaakt Avorden
aan God, door het met een goede meening
lot Zijne eer te a-errichten.
Op die wijze wordt alles in ons gehei
ligd en is alles, xwat Ave doen, in ous
verdiens l vol.
Feitelijk is dit nu toch zoo moeilijk,
niet, als we eerst maar hebben begrepen,
dat de liefde tot God lxwen alles moet
Wat is dan het leven van den
Christen eenvoudig en a'erheven; wat is
zulk een christen gelukkig. Immers iedere
daad van dit geAvone en alledaagse he le-
\ren krijgt een frissche tint, schittert als
diamant in de gulden zonnestralen van
Gods liefde.
En liet mooist van al is, dat God ook
niet anders van ons at aagt in gewone
omstandigheden; Hij vraagt geen groot-
sche en buitengeAvon© daden, maar alleen,
dat wij hetgeen Avij a'errichton, zullen
doen ,met een zuivere meening lot Zijn
eer, dat wij alles aan Hem opdragen; en
die opdracht van tijd tot tijd vernieuAven,
om ze zoo levendig mogelijk in ons te doen
ziju.
Christus heeft het gezegd, en het is ons
nu duidelijk: „het Rijk Gods is i n ons."
Niemand behoeft le zeggen, dat het
zijne krachten te boA'en gaat, Avant wij
blijven gewoon handelen overeenkomstig
onze natuur, die er niet om veranderd
behoeft te worden; het is dus voor ieder
een bereikbaar.
Wij behoeven niet te gaan denken, dat
zulk een manier van doen alleen moge
lijk is voor den kloosterling, en nog min
derwaardiger is de gedachte, dat, als men
nu eenmaal in de Avereld leeft, men zicli
met dergelijke dingen niet kon inlaten en
er zelfs niet over kan denken.
Het is natuurlijk volstrekt onmogelijk,
dat alle menschen zich zouden begevei
in de afzondering van het klooster; dat i;
ook zeker niet Gods bedoeling; maar
Gods plan met den mensch is wel, dat hij
zal komen tot de heiligheid. Welnu
dat plaai te kunnen hereiken, zal het toch
noodig zijn, dat de mensch de deugd be
oefent en de Liefde Gods bewaart, juist
door de deugd.
Wij zouden hier heel gevoegelijk kun
nen laten volgen een soort van onderzoek
des gewetens, hoe het staat met onze goe
de mcening, waarmede wij ons dagelijksch
Averk verrichten, en dan geloof ik wel,
dat er menig christen zou moeten zeggen,
dat hij veel te kort koant.
Maar ik vrees, door dat te doen, som
mige zielen in de war le zullen brengen,
omdat zij niet met het noodige onder
scheidingsvermogen begaafd zijn. Zij zou
den misschien wel meenen, zóó schrome
lijk te kort te zijn gekomen, dat ze allo
hoop qp de zaligheid wel zouden moeten
opgeven.
Een buitengewoon goed en eenvoudig
middel om onze meening eiken dag vast
te stellen is het lidmaatschap van het
Apostolaat des Gebeds, dat ons op het
Maandhriefje eiken dag een kort formu
lier geeft, om ons werk aan God op te
dragen, en onze intentie te a'ormen.
Het gaat er toch altijd maar Aveer om,
ons leA'en te heiligen, en daartoe moeten
ook de eenvoudige middelen niet door ons
worden versmaad; ais al degenen, die nu,
misschien met een liefelijk spotlachje,
spreken o\*er die doodgewone middelen,
eens in een meer eenvoudigen geest in
zich opnamen, wat hun ook ten nutte
door bijv. het Apostolaat des Gebeds
wordt geboden, dan zouden ze ongetwij
feld veel meer voortgang maken, dan nu,
nu ze die middelen voor hen te gewoon
vinden. Vooral deze zijn gewoonlijk zie
len, over Avie God al tevreden zal zijn, als
ze nu juist in het gewone eens een wei
nig ijveriger waren, omdat ze dan af
daalden van dien zelfgemaakten troon
van ijdelheid, en zelfgenoegzaamheid,
waardoor ze maar steeds ver van God af
blijven, al denken ze ook, dat ze toch Ave-
zenlijk devoot zijn. We moeten uit het
voorgaande hebben kunnen opmaken, dat
er aan devotie bij dezulken heel wat ont
breekt, feitelijk het voornaamste: het
zich geheel wijden aan God, zonder
iets te offeren aan eigen ijlelheii of ge
noegzaamheid.
In ieder geval zijn zij nog niet bezig
alles te doen, om aan den Vader te be
hagen, en trachten zij nog niet a'oldoende
Christus uit te beélden in hun leven.
Onze .meening zij zuiver, en hot beken
de „Ad Maiorem Dei Gloriam" sta ons
bij al ons handelen voor oogen: „ADes
tot meerdere glorie van God."
foo is daar eerstens de verstandelijke
ontwikkeling, welke den inlander wordt
oiJCebracht.
Natuurlijk valt hierin geen schijn of
schaduw af te keuren. Integendeel: het is
onze eenvoudige plicht, ook in die richting
aan de opheffing van den „bruinen broe
der" t© arbeiden, weshalve de oprichting
van steeds meer des sa-scholen mr.
Fock heeft hiervoor als minister van Ko
loniën destijds veel gedaan niet anders
dan toe juichen valt. Indien de bevol
king hierdoor gaandeweg meer zelfvertrou
wen krijgt en den afstand tusschen zich
zelf en den „blanken broeder" voelt ver
minderen, dan schuilt hierin geen kwaad,
mits.... de ontwikkeling in de juiste
richting gaat. Dit echter valt to bewijfelen.
Lezen we niet van communistische onder
Avijzers, die zich later ontpoppen als lei
ders van het A'erzet. Wat moeten dezulken
een kAvaad aangericht hebben in de ont
vankelijke hoofden hunner eenvoudige leer
lingen.
De bevolking van Insulinde is van ouder
op ouder gewoon, hoog op te zien tegen
Europeanen en door dezen tot hen gezon
den overheidspersonen, waartoe ook de
onderwijzers te rekenen vallen. En ziel:
nu komen juist dezulken hun leerstellin
gen voorhouden, Avelke het eeuwenoude ge
zag ondermijnen. Dit moet wel funeste
gevolgen hebben.
En nu moge men ons nu al triomfante
lijk A'erkondigen: „er zijn alweer zooveel
opstandelingen onschadelijk gemaakt"; dil
is slechts een doekje voor het bloeden. Niet
die opstandelingen moet men hebben, maar
hun aanstokers. En voor zooverre deze
schuilen onder de opvoeders der jeugd kan
den goeden, die er natuurlijk-ook zijn
niet te na gesproken een toe te passen
selectie niet nauwkeurig genoeg wezen.
Zeker, dit is een moeilijke taak, want
Avie kan iemands- gemoedstoestand peilen?
En, als deze naar huiten blijkt, kan or al
onherstelbaar veel kAvaad zijn aangericht.
Een radicale maatregel zou zijn: het
mooie beginsel toe te passen, dat de bij
zondere vschool regel moet wezen. Dan was
men er! Van Christelijke onderwijzers toch,
van welke schakeering ook, valt geen ge
zagsondermijning te duchten. Dezulken
zal men nooit als verzetleidors aantreffen.
Men is echter nog niet eens in Nederland
kunnen geraken tot de toepassing van dat
beginsel In Indië zal men er nog wel ver-
af zijn. Maar dan mag de overheid er
ook wel dubbel en driedubbel waakzaam
wezen, hoe moeilijk de taak ook zij.
Wat ons groote aanzien in Insulinde
moet doen dalen is ook het feit, dat voort
durend meer zonen van Indische grooten
hier le lande hun hoogere ontwikkeling
komen zoeken. Ook dit is op zichzelf be
schouwd een goed, hetwelk Nederland een
voudig verplicht is, in de hand te werken.
Die jongelui zullen hier leeren opzien te
gen de groote mannen dér wetenschap,
maar zij zullen ook andere dingen ervaren.
Nu wil ik niet spreken van hun natuur
lijke verwondering, dat zij heel Nederland,
hetwelk lum uitgestrekt gebied onder den
evenaar beheerscht, in een paar uren van
Oost naar West, van Noord naar Zuid
doorsporen, waarhij al uiten zij hun stil
gemoed niet onwillekeurig de gedachte
hij hen moet opkomen: moeten wij aan dit
kleine rijk gehoorzamen?
Dit zou nog zoo erg niet dezen, indien
dit kleine rijk ook in alle opzichten hun
respect inboezemde. Kan dit echter wel, als
zij bijv. in den groentijd hef, brooddronken
optreden zien van studiemakkers, die
straks in, hun vaderland alsgezagdragers
zullen optreden? Kan dat wel, als zij de
Europeesche samenleving op den keper
leeren beschouwen, Avaarbij zoo vaak wei
nig te vinden is van de hoogheid, welke de
Manke ambtenaren onder den ovenaar ten
toon spreiden. Zullen zijn naar Indië te-
rugkeeren met hetzelfde respect Aroor de
bestuurderen ginds, als waarmede zij hun
land verliejen? Op hun rustige, onbeAvo-
gen aangezichten zal men het ontkennend
antwoord op deze vraag niet lezen, maar
ir. hun binnenste zal het schuilen en onder
de hunnen teruggekeerd zullen zij hun ge
moed wel lucht leven. r
En hoe staat het in Indië zelf met het
hooghouden van het Europeesche prestige?
Zeker: pracht en praal is er genoeg. De
landvoogd trooni "hoog boven de Indische
vorsten; de residenten zijn koningen voor
bun omgeving en de opvolgende bestuurs
ambtenaren doen graag desgelijks. Maar
de Europeanen in 't algemeen?
Men zal zeggen: als zij misdoen worden
zij gestraft, zooals i'd den jongs'.en lijd nog
bleek bij de vervolgingen wegens koeliemis-
handeling, terwijl ook andere misdrijven
het oog van een rechtvaardigen rechter
niet ontgaan.
't Is tot uw dienst. Doch weet ge, waar
door in de latere jaren het aanzien van
dén blanke tot in de uithoeken van Indië
werd en Avordt ondermijnd?
Door de bioscoop.
Zeker, er is ook in Indië filmcensuur
Maar deze door Europeesche bril kij
kend ziet geen kwaad in de malle „gooi
en smijf'-films, waarin als potsierlijke we
zens optreden dezelfde soort personen,
blanken immers, die de inlander tot dus
verre als boven zich verheven heeft moe
ten bejegenen. En wat moei de eenvoudige
dessamau ervan denken, als hij dienaren
van politie en andere gezagsdragers op
bespottelijke wi.ize in 't ootje ziet nemen?
Ook ziet hij blanken op schaamtelooze
wijze optreden', al Avare 't alleen in de
moderne dansen, zoo geheel verschillend
van de waardige Avijze, waarop. Oostersche
danseressen optreden. Het aanzien van den
Europeaan moet daaronder aypI Diden.
Ik overdrijf hier geenszins. Zelfs in een
reclameblad uit de bioscoopwereld heb ik
klachten gelezen over de onoordeelkundige
wijze, Avaarop de overheid in Tndië de een
voudige bevolking door de bioscoop laa'
bestoken. Er moeten films vervaardigd
worden, welke do inlander bpgrijnt, betoog
de het blad, terwijl met al (lie imnort ui'
Europa en Amerika en geenszins liet
leste gaat erheen, terAvi.il .-oizende biosco
pen tot ver in de binnenlanden zaken
doen het eenvoudige gemoed van den
inlander slechts vergiftigd wordt. Indien
aldus de bioscoop over zichzelf oordeelt,
zal het wel waar wezen. Het zou niet
kwaad wezen, indien de overheid alsnog
radicaal togen het bioscoopkwaad optrad,
al zou 't alleen wezen om te toonen, dat ook
zij die voorstellingen van het Europeesche
leven onwaardig acht.
Gezien dit alles, wordt het zal dui
delijk wezen onze bestuurstaak in Indië
steeds zwaarder. Met ..neerleggen" en „rle-
porteeren" komt men er heusch niet, als
zijn deze krachtmiddelen vooralsnog on
vermijdelijk, doordien men reeds te lang
op den verkeerden Avog is.
Zal men nu snel een anderen kant uit
gaan?
Helaas, wie waarneemt hoezeer ook in
de Nederlandsche pers nog altijd dat be
faamde artikel uil het Indische regeerines-
reglement, hetwelk controle op het Chris
tendom beoogt, een onderwerp van strijd
uitmaakt, hij moet ten aanzien van die
vraag wel pessimistisch gestemd wezen
Controle op de Christelijke geloofsver
kondigers, hoewel van deze niet anders
dan goeds te verwachten is, meer vrijheid
door S.
VI.
Er ziji? van die menschen, in do kin
derwereld vindt men ze, in de geschiede
nis der kunst vindt men er velen, die een
voorui t-a'oelen bezitten, aran een vroegen
dood. Er is in hun denken en doen soms
iets nadenkelijks, alsof zij niet meer zoo
kunnen deelnemen aan de gewone we
reldse lie zaken. Er is in him gesprekken,
iets, dat men geen naam kan geven,
maar dat weldadig aandoet. Hun geAvone
woorden hebben oen dieperen klank dan
die van ons zelf. 't Is of er in hun leven
een dieper weten is van mystieke dingen
Het weten van een iToege dood geeft* aan
de ziel een eigenaardige klaarheid.
Moj. van der Waals schrijft onder dien
indruk de volgende verzon:
Sinds ik het Aveet ik weet het wel,
ofschoon
Nog onder ons angstvallig Avordt ontweken
Hel booze woord to noemen, dat bij 't
spreken
Licht ruw of Avat onzuiver klinkt aran
loon,
Sinds ik het Aveet, werd mij de overvloed,
De schoonheid en de zoetheid aller dingen
Die mij alom omg luren en omringen,
Nog Avèl zoo liefelijk en wèl zoo zoet,
Sinds ik liet weet, schijnt mij de atmos-
pheer
Doorwasemd en doorgeurd van zoete
togen,
Het is of ieder zintuig en vermogen
Nog fijner Averd en scherper dan Aveleer,
Sinds ik het weet, treed ik, wien ik
ontmoet,
Den vreemden en deD vrienden op mijn
Avegen,
Onhverder en verlrouAvclijker tegen,
En 'k groet ze met een vriendelijken
groet,
Sinds ik het weet, is God mij meer nalnj
En vaak, in d'crnst van 't aardsche spel
verloren,
Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren,
Gevoel ik plots Gods glimlach over mij.
Wie ©enigszins met onze litteratuur
A-ertrouwd is, merkt al lezende, dat in bo
venstaand gedicht regels voorkomen, die
sterk herinneren aan de poëzie van Jan
Luyken, b.v. in do tvreede strophe. Jan
Luyken Avas de Proteslantsche mysticus
van het einde der 17de en 't begin der
18do eeuw. Maar nu wachte men er z'ch
Ave-1 voor, daarom de dichteres gemis aan
oorspronkelijkheid toe to schrijven. Of
schoon zij innerlijk wel eenige verwant
schap met Luyken vertoont hoeft zij toch
een geheel eigen geluid, dat door een
paar verwante versregels niet weggeno
men wordt. Mocht zij dus hier of Jaar
onbewust iets ontleend hebben, dam doet
dit aan de innerlijke waarde van haar
Averk niets af.
En mo^k nu in het volgende vers op,
welk een absolute overgave zij zich voegt
naar den wil van God
Dit zijn U w e Avegen,
Ook de mijne? 'k weel het niet, mijn God
Al mijn wenschen en begeerten zwegen,
Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet
tegen,
Ik aanvaardde Uw gebod.
Of mijn hart dit Avilde?
'k Heb niet naar hel schreien van
mijn hart gevraagd;
Toen Uw glimlach mijne ziel doortrilde
En mijn glimlach gloren deed, verstildo
'1 Al in mij, dat schi-cit of klaagt.
Dit zijn Uw gedachten.
Ave, Heer, U groet die sterven gaat,
Dat het j a van hare stille nachten
En het amen barer dagen door geen
klachten
Worde ontheiligd en geschaad.
Weet u wat Bernard Verhoeven naar
aanleiding van zulke verzen schreef?
„Deze doodsresignatie van de geleekoi^
de dichteres was grootsch, maar zij
droeg het vonnis zonder verwondering
met do feestelijke zekerheid van oen brui
loftssymbool. Zonder pathos zong zij het
lied van do volstrekte overgave, zoo oud
en hekend en onomstoolelijk als oen kin
derlied, met het singelend geluk van een
kind dat op vacantic gaat. Ze boog on
legde mot een gh'mlach van gelatenheid
het hoofd op he< blok."
Men begrijpt, dat deze geesteshouding
niet in den slaap veroverd Avordt. Er moet
heel Avat door haar ziel zijn gegaan, voor
zij zoo volkomen zich onderwerpen kon
aan het lot. Ik geef Avoer hot woord aan
Verhoeven. Even merk ik nog op dat bo
venstaande verzen ontleend zijn aan haar
bundel „Laatste Verzen" dio ongeveer oen
half jaar na haar dood A'orschonen.
„Dczo „Laatste Verzen" behooren lot
die enkele kostbare documenten van de
Nederlandsche Litteratuur, die over het
opperste intieme ontmoeten van mensch en
dood iets anders geven dan litteratuur,
niet een Avelluidend praelidium maar krty
ten uit het gevecht, zwaar van ernst on
Verhelen aran waarachtigheid."
Aan dit oordeel behoeven wij geen
Avoord toe te A'oegen.
Van deze verzen van doods verwachting
nog het volgende fragment:
Mijn uren gaan voorbij gelijk het zand.
Dat langzaam door do dichte vingers vliet
En wegvloeit uit do vastgesloten hand.
Als Avaler, dat ik dronk, maar proefde
Ik Aveet niet, of zij bitter zijn of zoel.
Ik Aveet niet, of het zachlkens in mij
schreit,
Of in mij lacht het zingen van mijn
bloed,
Het kl'nkt zoo stil, en 't ver geruisch
zoo zoet,
Heer, van Uw eeuwigheid.
In het laatst van haar lcAren Avijdt zij
nog een vers aan haar vroeggestorven
moeder, die ze als kind reeds verloor 'k
vind het een van de ontroerendste gediou-
len uit den haelen bundel, zoo diep door
leefd, een doorloopend tremolo van de
vox humana.
Moeder naar wier befde mijn ui.,ogen
Sinds mijn kinderjaren heeft geschreid.
Ach, hoe zult gij rnij zoo straks ontvon-en
Na den langen scheid'ngstijd?
Zult gij me aanstonds als uw
kind be
roet en.
Als 'k ontwaken zal uit mijn dood?
Zal ik nedcrknielen rmgen aan n<< ron
Met mijn hoofd in uwen $rho
Maar wat dan? Wat zult pi -n
Bij het ver gegons van d'ongelonschaar,
Als ge uw jonge, blanke hand zult leggen
Op dit oude, grijze haar?
Zoo'n gedicht is een van die kostbare
kleinoodiën der litteratuur, die nooit ver
loren gaan. Log het gerust naast som
mige gedichtjes van Vondel, diens „Con
stant ijntje", diens „Uitvaart van mijn
dochtertje"; gevoeliger, dieper is het dan.
alle renaissancist'sch gekleurde lyriek
van Hooft, waarachtiger dan het beste
van Bilderdijk; leg het gerust naast en
kele hooi fiino- rliffigotjof? vnn Gezollo.
Eu liiauuc ii'. nio.. uij afscheid van
deze dichteres. Misschien is het waar,
wat van den dichter Da Costa getui d
Averd, dat ook bij slechts „een lier met
één snaar" Irzat. Maar zij Av'st dit in
strument met die ééne snaar dan ook
wonder toer te bespelen, hetzij ze er haar
natuurliederen aan ontlokte, hetzij zo de
droefheid van scheiding en dood bezong,
hetzij ze zong van offer cn overgavp
Wij weten dat zii door haar speeltuig
de gave bezat, velen voor den diepen
ernst van het leven te plaatsen en wij
fluisteren haar gedachtenis na:
Ave, pia anima!
voor den Islam, .vrijheid voor allerlei on
derwijzers van geestelijk en Avoreldlijk ge
zag. Zeker, zoodra de funeste gevolgen vin
dezer stoken en drijven openlijk blijkt, dan
wordt er „neergelegd" en „gedeporteerd"
en verkondigt de regeering dit luide ter
geruststelling van de opgeschrikte bevol
king en. van zichzelf, want zij wist ook
niet, dat het kAvaad al zoover doorgpAvoe-
kerd was. Missionarissen en zendelingen
worden eehter al Aran te voren 'n bun actie
belemmerd, hoeAvol de noodzakelijkheid
hiervan nog nooit gebleken is.
Al deze dincen mogen mode in 't oog
gehouden worden als er weer kamerver
kiezingen zijn in Nederland, want ook voor
een juist bestuur in Indië is een Christe
lijke regeering in het moederland noodza
kelijk AJO
Neen, niet verheven woorden maken den
mensch heilig en rechtvaardig; het dougd-
zaam leven maakt hem tot vriend van
God.
Ik geef er verre de voorkeur aan het
berouw te gevoelen dan te weten hoe men
het omschrijft.
Al zoudt ge ook den geheelen Bijbel
van guiten kennen en de -uitspraken van
alle wijsgeeren, wat zou u dat alles baten
zonder de liefde Gods en zonder de ge
nade.
IJdelheid der ijdelheden en alles is ijdel
heid. Niets heeft werkelijke waarde dan
God Hef te hebben en z.ich aan Hem al
leen te hechten. Thomas Kempis.
De pessimist ziet altijd de doornen aan
do rozen- de opt mist ziet de rozen op
den doornenstruik.
Waar do vleierij is kan goen wnre
•ienësehap bestaan; zij toch is altijd he-
driegelijk. Fénélon.
Tusschen den patroon en den arbeider
staat God om hen beiden te beschermen.
Mgr. D'Hulst.
Zoo do God van alle wetenschap u eeni
ge konnis heeft toebedeeld, laat haar dan
uitstralen om u heen. opdat men te beter
de grootheid en goedheid kenne van den
Vader die in de hemelen is.
Gabriel Palau SJ.
Zij die rozen willen plukken moeten
niet bang zijn van de doornen.
Tact bestaat zoowel in het zeggen van
het juiste woord op het juiste oogenblik,
als in het niet zeggen van het onjuiste
woord op het verkeerde oogenblik.
Een gevoelig geweten is de beste wet.
Niet wat wij lezen, doch wat wij ont
houden maakt geleerd.
Wij prijzen voel meer datgene, wat ge
prezen wordt dan datgene, wat prijzens
waardig is.
Do eerste plicht eener vrouw .aldus
een wijs raa-n is haren man nooit te
laten merken, dat zij verstandiger ia
dan hij.