derde blad„de leidsche courant''zaterdag 15 januari 1927 met een zuivere meening brieven van een stedelander. jaqueline van der waals •H. Het is natuurlijk een vraag van liet al lergrootste belang, boe wij de volmaakte liefde zullen bereiken. Wij hebben gezegd, dat de liefde m ons een alleenheerschappij moet uitoefenen; do H. Franc'scus van Sales zegt, dat de jiefdo moet doen ieder oogenblik met de deugden, zooals een kapitein doet met zijn soldaten. Hoe dan die liefde te onderhouden? Gij zult misschien zelf al direct zeggen, dat die liefde het best tvordt vermeerderd on onderhouden door het- Sacrament der liefde, door de H. Eucharist:e. Ge hebt golijk,' maar wij willen hier die vraag al leen beschouwen in betrekking tot onze medewerking. Onze medewerking nu, om de liefde te onderhouden en te doen groeien, moet beslaan in het telkens vernieuwen van de meening, waarmede wij handelen. Onze moening moet oen zuivere ziju, een mee- ning, die ons slechts doet handelen ter liefde Gods en alleen om Hem te beha gen, met uitsluiting van alle beweegre denen, waardoor wij ons zelf zouden zoe ken, of ons zelf zouden trachten aange naam te zijn- Haar moet hij ons handelen zich niet indringen een meening van nieuwsgierighe:d, of ij cl el hei d, of hoog moed of eerzucht, maar altijd moet ons doen en laten gericht zijn op God. Do H. Francislus van Sales zegt hier in zijn Verhandeling over de liefde tot God' „Om uitstekenden voortgang in de godsvrucht te maken, moet men eiken dag al zijn werken aan God opdragen, want in deze dagelijksche vernieuwing onzer opdracht verspreiden wij op onze werken de kracht en do deugd van lief de, door een nieuwe aanwending van ons aart tot glorie van God; waardoor het steeds meer geheiligd wordt. Laten we Bovendien door den dag oais konderde ma len toeleggen op de goddelijke liefde door de oefening deT schietgebeden, door hart- verheffingen en stille zielsoverpeinzingen, want, daar deze heilige oefeningen voort durend onze gedachten naar God werpen en slingeren, richten zij ook al onze wer ken tot Hem. En hoe zou het kunnen ge beuren, ik vraag het u, dat ©ene ziel, welke onophoudelijk zich werpt in de god delijke goedheid en voortdurend ivoorden van liefde uitboezemt om steeds haar hart in den schoot van den Heonelschen. Vader te bewaren, niet zou worden aan- gezien als doende al haar goede Averk en in God en voor God." Het is een lange aanhaling, inaar zij leert zoo duidelijk, dat een ziel, die steeds handelt uit liefde tot God en door zijne meenmg in vereeniging met God, ook voortdurend zal vooruitgaan in de liefde tot God, zoodat ten slotte God alleen ge heel haar liefde worden zal. Zulk een ziel zal dan waarlijk devoot zijn, d.w.z. toegewijd aan God. Om deze devotie bidt ook de Kerk; zop h de Oratie van den Zondag onder het oclaaf van Hemelvaart: „Maak, o Heer, dat steeds onze avj'1 U zij toegewijd, en dat ons hart uwe Majesteit rechtzinnig diene'r en op den 21sten Zondag na Pinksteren: „aan God toegewijd te zijn zoodat wij de glorie van zijnen Naam door onze goede werken a'èrschaffen." Paulus zegt hel nog weer anders en drukt het aldus uit in zijn Brief aan de inwoners van Golosse (Goll. 1, 10): „Avan- delen op een Gade waardige wijze en Hem in alles behagen, vruchten voor tbr en- mde in alle soorten van goede werken i voortgang makende in de kennis van God." Als we dat doen zullen we ook komen tot de vervulling van bet gebod van Christus, God te beminnen uit geheel ons hart, uit geheel onze ziel, uit geheel ons verstand en met al onze krachten." „God in alles behagen", zegt St. Paulus; er moet dus niets zijn, welke kan deling dan ook, die niet aan God aange naam zij. En daarom kan hij zeggen: „Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij iets anders doet, doet alles tot eer van God"; en op een andere plaats: „al Avat Gij doet in woord of werk, doet het' alles in den naam van den Heer Jesus Chris tus, God en den Vader dankzeggende door Hem." Niet ik ben het, die het beAveert, maar iet is Paulus, groote Leeraar, die ons zegt, dat niet alleen de handelingen van .godsvrucht, zooals het hijwonen van een H. Mis, of het ontvangen van de H. Communie, of het bidden van den Ro- krans moeten worden gedaan ter eere s, maar ook alle andere dingen, die doen; ook zelfs de meest gewone, zoo als het eten en drinken; ook onze werken in onze bedrijven en zaken, ook het ver- Als het niet zoo treurig was, zou ik er om moetgn lachen, telkens als ik ervan 'as. Waarop ik doel? Op die berichten uit Indië, waarvan den volke verkondigd wordt: nu zijn er alweer zooveel leiders van het verzet gearresteerd; een paar zijn ervan doodgeschoten, de overige worden of werden gedeporteerd. De bedoeling van deze is natuurlijk, zoo wel de bevolking ginds als die in 't moe derland gerust te stellen. Men wil ermede zeggen: de autoriteiten zijn thans heusch waakzaam en weldra zal men weder rustig kunnen voortleven. Indien men echter de zaken niet anders, met heter aanpakt, lijkt me deze gerust- helling niet anders dan een droombeeld. Er is al zooveel, wat ginds aan ons ge- vullen van onze burgerplichten of plich ten van beleefdheid of anderszins, zelfs ook ons rusten en onze ontspanning, het kan -alles aangenaam gemaakt Avorden aan God, door het met een goede meening lot Zijne eer te a-errichten. Op die wijze wordt alles in ons gehei ligd en is alles, xwat Ave doen, in ous verdiens l vol. Feitelijk is dit nu toch zoo moeilijk, niet, als we eerst maar hebben begrepen, dat de liefde tot God lxwen alles moet Wat is dan het leven van den Christen eenvoudig en a'erheven; wat is zulk een christen gelukkig. Immers iedere daad van dit geAvone en alledaagse he le- \ren krijgt een frissche tint, schittert als diamant in de gulden zonnestralen van Gods liefde. En liet mooist van al is, dat God ook niet anders van ons at aagt in gewone omstandigheden; Hij vraagt geen groot- sche en buitengeAvon© daden, maar alleen, dat wij hetgeen Avij a'errichton, zullen doen ,met een zuivere meening lot Zijn eer, dat wij alles aan Hem opdragen; en die opdracht van tijd tot tijd vernieuAven, om ze zoo levendig mogelijk in ons te doen ziju. Christus heeft het gezegd, en het is ons nu duidelijk: „het Rijk Gods is i n ons." Niemand behoeft le zeggen, dat het zijne krachten te boA'en gaat, Avant wij blijven gewoon handelen overeenkomstig onze natuur, die er niet om veranderd behoeft te worden; het is dus voor ieder een bereikbaar. Wij behoeven niet te gaan denken, dat zulk een manier van doen alleen moge lijk is voor den kloosterling, en nog min derwaardiger is de gedachte, dat, als men nu eenmaal in de Avereld leeft, men zicli met dergelijke dingen niet kon inlaten en er zelfs niet over kan denken. Het is natuurlijk volstrekt onmogelijk, dat alle menschen zich zouden begevei in de afzondering van het klooster; dat i; ook zeker niet Gods bedoeling; maar Gods plan met den mensch is wel, dat hij zal komen tot de heiligheid. Welnu dat plaai te kunnen hereiken, zal het toch noodig zijn, dat de mensch de deugd be oefent en de Liefde Gods bewaart, juist door de deugd. Wij zouden hier heel gevoegelijk kun nen laten volgen een soort van onderzoek des gewetens, hoe het staat met onze goe de mcening, waarmede wij ons dagelijksch Averk verrichten, en dan geloof ik wel, dat er menig christen zou moeten zeggen, dat hij veel te kort koant. Maar ik vrees, door dat te doen, som mige zielen in de war le zullen brengen, omdat zij niet met het noodige onder scheidingsvermogen begaafd zijn. Zij zou den misschien wel meenen, zóó schrome lijk te kort te zijn gekomen, dat ze allo hoop qp de zaligheid wel zouden moeten opgeven. Een buitengewoon goed en eenvoudig middel om onze meening eiken dag vast te stellen is het lidmaatschap van het Apostolaat des Gebeds, dat ons op het Maandhriefje eiken dag een kort formu lier geeft, om ons werk aan God op te dragen, en onze intentie te a'ormen. Het gaat er toch altijd maar Aveer om, ons leA'en te heiligen, en daartoe moeten ook de eenvoudige middelen niet door ons worden versmaad; ais al degenen, die nu, misschien met een liefelijk spotlachje, spreken o\*er die doodgewone middelen, eens in een meer eenvoudigen geest in zich opnamen, wat hun ook ten nutte door bijv. het Apostolaat des Gebeds wordt geboden, dan zouden ze ongetwij feld veel meer voortgang maken, dan nu, nu ze die middelen voor hen te gewoon vinden. Vooral deze zijn gewoonlijk zie len, over Avie God al tevreden zal zijn, als ze nu juist in het gewone eens een wei nig ijveriger waren, omdat ze dan af daalden van dien zelfgemaakten troon van ijdelheid, en zelfgenoegzaamheid, waardoor ze maar steeds ver van God af blijven, al denken ze ook, dat ze toch Ave- zenlijk devoot zijn. We moeten uit het voorgaande hebben kunnen opmaken, dat er aan devotie bij dezulken heel wat ont breekt, feitelijk het voornaamste: het zich geheel wijden aan God, zonder iets te offeren aan eigen ijlelheii of ge noegzaamheid. In ieder geval zijn zij nog niet bezig alles te doen, om aan den Vader te be hagen, en trachten zij nog niet a'oldoende Christus uit te beélden in hun leven. Onze .meening zij zuiver, en hot beken de „Ad Maiorem Dei Gloriam" sta ons bij al ons handelen voor oogen: „ADes tot meerdere glorie van God." foo is daar eerstens de verstandelijke ontwikkeling, welke den inlander wordt oiJCebracht. Natuurlijk valt hierin geen schijn of schaduw af te keuren. Integendeel: het is onze eenvoudige plicht, ook in die richting aan de opheffing van den „bruinen broe der" t© arbeiden, weshalve de oprichting van steeds meer des sa-scholen mr. Fock heeft hiervoor als minister van Ko loniën destijds veel gedaan niet anders dan toe juichen valt. Indien de bevol king hierdoor gaandeweg meer zelfvertrou wen krijgt en den afstand tusschen zich zelf en den „blanken broeder" voelt ver minderen, dan schuilt hierin geen kwaad, mits.... de ontwikkeling in de juiste richting gaat. Dit echter valt to bewijfelen. Lezen we niet van communistische onder Avijzers, die zich later ontpoppen als lei ders van het A'erzet. Wat moeten dezulken een kAvaad aangericht hebben in de ont vankelijke hoofden hunner eenvoudige leer lingen. De bevolking van Insulinde is van ouder op ouder gewoon, hoog op te zien tegen Europeanen en door dezen tot hen gezon den overheidspersonen, waartoe ook de onderwijzers te rekenen vallen. En ziel: nu komen juist dezulken hun leerstellin gen voorhouden, Avelke het eeuwenoude ge zag ondermijnen. Dit moet wel funeste gevolgen hebben. En nu moge men ons nu al triomfante lijk A'erkondigen: „er zijn alweer zooveel opstandelingen onschadelijk gemaakt"; dil is slechts een doekje voor het bloeden. Niet die opstandelingen moet men hebben, maar hun aanstokers. En voor zooverre deze schuilen onder de opvoeders der jeugd kan den goeden, die er natuurlijk-ook zijn niet te na gesproken een toe te passen selectie niet nauwkeurig genoeg wezen. Zeker, dit is een moeilijke taak, want Avie kan iemands- gemoedstoestand peilen? En, als deze naar huiten blijkt, kan or al onherstelbaar veel kAvaad zijn aangericht. Een radicale maatregel zou zijn: het mooie beginsel toe te passen, dat de bij zondere vschool regel moet wezen. Dan was men er! Van Christelijke onderwijzers toch, van welke schakeering ook, valt geen ge zagsondermijning te duchten. Dezulken zal men nooit als verzetleidors aantreffen. Men is echter nog niet eens in Nederland kunnen geraken tot de toepassing van dat beginsel In Indië zal men er nog wel ver- af zijn. Maar dan mag de overheid er ook wel dubbel en driedubbel waakzaam wezen, hoe moeilijk de taak ook zij. Wat ons groote aanzien in Insulinde moet doen dalen is ook het feit, dat voort durend meer zonen van Indische grooten hier le lande hun hoogere ontwikkeling komen zoeken. Ook dit is op zichzelf be schouwd een goed, hetwelk Nederland een voudig verplicht is, in de hand te werken. Die jongelui zullen hier leeren opzien te gen de groote mannen dér wetenschap, maar zij zullen ook andere dingen ervaren. Nu wil ik niet spreken van hun natuur lijke verwondering, dat zij heel Nederland, hetwelk lum uitgestrekt gebied onder den evenaar beheerscht, in een paar uren van Oost naar West, van Noord naar Zuid doorsporen, waarhij al uiten zij hun stil gemoed niet onwillekeurig de gedachte hij hen moet opkomen: moeten wij aan dit kleine rijk gehoorzamen? Dit zou nog zoo erg niet dezen, indien dit kleine rijk ook in alle opzichten hun respect inboezemde. Kan dit echter wel, als zij bijv. in den groentijd hef, brooddronken optreden zien van studiemakkers, die straks in, hun vaderland alsgezagdragers zullen optreden? Kan dat wel, als zij de Europeesche samenleving op den keper leeren beschouwen, Avaarbij zoo vaak wei nig te vinden is van de hoogheid, welke de Manke ambtenaren onder den ovenaar ten toon spreiden. Zullen zijn naar Indië te- rugkeeren met hetzelfde respect Aroor de bestuurderen ginds, als waarmede zij hun land verliejen? Op hun rustige, onbeAvo- gen aangezichten zal men het ontkennend antwoord op deze vraag niet lezen, maar ir. hun binnenste zal het schuilen en onder de hunnen teruggekeerd zullen zij hun ge moed wel lucht leven. r En hoe staat het in Indië zelf met het hooghouden van het Europeesche prestige? Zeker: pracht en praal is er genoeg. De landvoogd trooni "hoog boven de Indische vorsten; de residenten zijn koningen voor bun omgeving en de opvolgende bestuurs ambtenaren doen graag desgelijks. Maar de Europeanen in 't algemeen? Men zal zeggen: als zij misdoen worden zij gestraft, zooals i'd den jongs'.en lijd nog bleek bij de vervolgingen wegens koeliemis- handeling, terwijl ook andere misdrijven het oog van een rechtvaardigen rechter niet ontgaan. 't Is tot uw dienst. Doch weet ge, waar door in de latere jaren het aanzien van dén blanke tot in de uithoeken van Indië werd en Avordt ondermijnd? Door de bioscoop. Zeker, er is ook in Indië filmcensuur Maar deze door Europeesche bril kij kend ziet geen kwaad in de malle „gooi en smijf'-films, waarin als potsierlijke we zens optreden dezelfde soort personen, blanken immers, die de inlander tot dus verre als boven zich verheven heeft moe ten bejegenen. En wat moei de eenvoudige dessamau ervan denken, als hij dienaren van politie en andere gezagsdragers op bespottelijke wi.ize in 't ootje ziet nemen? Ook ziet hij blanken op schaamtelooze wijze optreden', al Avare 't alleen in de moderne dansen, zoo geheel verschillend van de waardige Avijze, waarop. Oostersche danseressen optreden. Het aanzien van den Europeaan moet daaronder aypI Diden. Ik overdrijf hier geenszins. Zelfs in een reclameblad uit de bioscoopwereld heb ik klachten gelezen over de onoordeelkundige wijze, Avaarop de overheid in Tndië de een voudige bevolking door de bioscoop laa' bestoken. Er moeten films vervaardigd worden, welke do inlander bpgrijnt, betoog de het blad, terwijl met al (lie imnort ui' Europa en Amerika en geenszins liet leste gaat erheen, terAvi.il .-oizende biosco pen tot ver in de binnenlanden zaken doen het eenvoudige gemoed van den inlander slechts vergiftigd wordt. Indien aldus de bioscoop over zichzelf oordeelt, zal het wel waar wezen. Het zou niet kwaad wezen, indien de overheid alsnog radicaal togen het bioscoopkwaad optrad, al zou 't alleen wezen om te toonen, dat ook zij die voorstellingen van het Europeesche leven onwaardig acht. Gezien dit alles, wordt het zal dui delijk wezen onze bestuurstaak in Indië steeds zwaarder. Met ..neerleggen" en „rle- porteeren" komt men er heusch niet, als zijn deze krachtmiddelen vooralsnog on vermijdelijk, doordien men reeds te lang op den verkeerden Avog is. Zal men nu snel een anderen kant uit gaan? Helaas, wie waarneemt hoezeer ook in de Nederlandsche pers nog altijd dat be faamde artikel uil het Indische regeerines- reglement, hetwelk controle op het Chris tendom beoogt, een onderwerp van strijd uitmaakt, hij moet ten aanzien van die vraag wel pessimistisch gestemd wezen Controle op de Christelijke geloofsver kondigers, hoewel van deze niet anders dan goeds te verwachten is, meer vrijheid door S. VI. Er ziji? van die menschen, in do kin derwereld vindt men ze, in de geschiede nis der kunst vindt men er velen, die een voorui t-a'oelen bezitten, aran een vroegen dood. Er is in hun denken en doen soms iets nadenkelijks, alsof zij niet meer zoo kunnen deelnemen aan de gewone we reldse lie zaken. Er is in him gesprekken, iets, dat men geen naam kan geven, maar dat weldadig aandoet. Hun geAvone woorden hebben oen dieperen klank dan die van ons zelf. 't Is of er in hun leven een dieper weten is van mystieke dingen Het weten van een iToege dood geeft* aan de ziel een eigenaardige klaarheid. Moj. van der Waals schrijft onder dien indruk de volgende verzon: Sinds ik het Aveet ik weet het wel, ofschoon Nog onder ons angstvallig Avordt ontweken Hel booze woord to noemen, dat bij 't spreken Licht ruw of Avat onzuiver klinkt aran loon, Sinds ik het Aveet, werd mij de overvloed, De schoonheid en de zoetheid aller dingen Die mij alom omg luren en omringen, Nog Avèl zoo liefelijk en wèl zoo zoet, Sinds ik liet weet, schijnt mij de atmos- pheer Doorwasemd en doorgeurd van zoete togen, Het is of ieder zintuig en vermogen Nog fijner Averd en scherper dan Aveleer, Sinds ik het weet, treed ik, wien ik ontmoet, Den vreemden en deD vrienden op mijn Avegen, Onhverder en verlrouAvclijker tegen, En 'k groet ze met een vriendelijken groet, Sinds ik het weet, is God mij meer nalnj En vaak, in d'crnst van 't aardsche spel verloren, Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren, Gevoel ik plots Gods glimlach over mij. Wie ©enigszins met onze litteratuur A-ertrouwd is, merkt al lezende, dat in bo venstaand gedicht regels voorkomen, die sterk herinneren aan de poëzie van Jan Luyken, b.v. in do tvreede strophe. Jan Luyken Avas de Proteslantsche mysticus van het einde der 17de en 't begin der 18do eeuw. Maar nu wachte men er z'ch Ave-1 voor, daarom de dichteres gemis aan oorspronkelijkheid toe to schrijven. Of schoon zij innerlijk wel eenige verwant schap met Luyken vertoont hoeft zij toch een geheel eigen geluid, dat door een paar verwante versregels niet weggeno men wordt. Mocht zij dus hier of Jaar onbewust iets ontleend hebben, dam doet dit aan de innerlijke waarde van haar Averk niets af. En mo^k nu in het volgende vers op, welk een absolute overgave zij zich voegt naar den wil van God Dit zijn U w e Avegen, Ook de mijne? 'k weel het niet, mijn God Al mijn wenschen en begeerten zwegen, Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen, Ik aanvaardde Uw gebod. Of mijn hart dit Avilde? 'k Heb niet naar hel schreien van mijn hart gevraagd; Toen Uw glimlach mijne ziel doortrilde En mijn glimlach gloren deed, verstildo '1 Al in mij, dat schi-cit of klaagt. Dit zijn Uw gedachten. Ave, Heer, U groet die sterven gaat, Dat het j a van hare stille nachten En het amen barer dagen door geen klachten Worde ontheiligd en geschaad. Weet u wat Bernard Verhoeven naar aanleiding van zulke verzen schreef? „Deze doodsresignatie van de geleekoi^ de dichteres was grootsch, maar zij droeg het vonnis zonder verwondering met do feestelijke zekerheid van oen brui loftssymbool. Zonder pathos zong zij het lied van do volstrekte overgave, zoo oud en hekend en onomstoolelijk als oen kin derlied, met het singelend geluk van een kind dat op vacantic gaat. Ze boog on legde mot een gh'mlach van gelatenheid het hoofd op he< blok." Men begrijpt, dat deze geesteshouding niet in den slaap veroverd Avordt. Er moet heel Avat door haar ziel zijn gegaan, voor zij zoo volkomen zich onderwerpen kon aan het lot. Ik geef Avoer hot woord aan Verhoeven. Even merk ik nog op dat bo venstaande verzen ontleend zijn aan haar bundel „Laatste Verzen" dio ongeveer oen half jaar na haar dood A'orschonen. „Dczo „Laatste Verzen" behooren lot die enkele kostbare documenten van de Nederlandsche Litteratuur, die over het opperste intieme ontmoeten van mensch en dood iets anders geven dan litteratuur, niet een Avelluidend praelidium maar krty ten uit het gevecht, zwaar van ernst on Verhelen aran waarachtigheid." Aan dit oordeel behoeven wij geen Avoord toe te A'oegen. Van deze verzen van doods verwachting nog het volgende fragment: Mijn uren gaan voorbij gelijk het zand. Dat langzaam door do dichte vingers vliet En wegvloeit uit do vastgesloten hand. Als Avaler, dat ik dronk, maar proefde Ik Aveet niet, of zij bitter zijn of zoel. Ik Aveet niet, of het zachlkens in mij schreit, Of in mij lacht het zingen van mijn bloed, Het kl'nkt zoo stil, en 't ver geruisch zoo zoet, Heer, van Uw eeuwigheid. In het laatst van haar lcAren Avijdt zij nog een vers aan haar vroeggestorven moeder, die ze als kind reeds verloor 'k vind het een van de ontroerendste gediou- len uit den haelen bundel, zoo diep door leefd, een doorloopend tremolo van de vox humana. Moeder naar wier befde mijn ui.,ogen Sinds mijn kinderjaren heeft geschreid. Ach, hoe zult gij rnij zoo straks ontvon-en Na den langen scheid'ngstijd? Zult gij me aanstonds als uw kind be roet en. Als 'k ontwaken zal uit mijn dood? Zal ik nedcrknielen rmgen aan n<< ron Met mijn hoofd in uwen $rho Maar wat dan? Wat zult pi -n Bij het ver gegons van d'ongelonschaar, Als ge uw jonge, blanke hand zult leggen Op dit oude, grijze haar? Zoo'n gedicht is een van die kostbare kleinoodiën der litteratuur, die nooit ver loren gaan. Log het gerust naast som mige gedichtjes van Vondel, diens „Con stant ijntje", diens „Uitvaart van mijn dochtertje"; gevoeliger, dieper is het dan. alle renaissancist'sch gekleurde lyriek van Hooft, waarachtiger dan het beste van Bilderdijk; leg het gerust naast en kele hooi fiino- rliffigotjof? vnn Gezollo. Eu liiauuc ii'. nio.. uij afscheid van deze dichteres. Misschien is het waar, wat van den dichter Da Costa getui d Averd, dat ook bij slechts „een lier met één snaar" Irzat. Maar zij Av'st dit in strument met die ééne snaar dan ook wonder toer te bespelen, hetzij ze er haar natuurliederen aan ontlokte, hetzij zo de droefheid van scheiding en dood bezong, hetzij ze zong van offer cn overgavp Wij weten dat zii door haar speeltuig de gave bezat, velen voor den diepen ernst van het leven te plaatsen en wij fluisteren haar gedachtenis na: Ave, pia anima! voor den Islam, .vrijheid voor allerlei on derwijzers van geestelijk en Avoreldlijk ge zag. Zeker, zoodra de funeste gevolgen vin dezer stoken en drijven openlijk blijkt, dan wordt er „neergelegd" en „gedeporteerd" en verkondigt de regeering dit luide ter geruststelling van de opgeschrikte bevol king en. van zichzelf, want zij wist ook niet, dat het kAvaad al zoover doorgpAvoe- kerd was. Missionarissen en zendelingen worden eehter al Aran te voren 'n bun actie belemmerd, hoeAvol de noodzakelijkheid hiervan nog nooit gebleken is. Al deze dincen mogen mode in 't oog gehouden worden als er weer kamerver kiezingen zijn in Nederland, want ook voor een juist bestuur in Indië is een Christe lijke regeering in het moederland noodza kelijk AJO Neen, niet verheven woorden maken den mensch heilig en rechtvaardig; het dougd- zaam leven maakt hem tot vriend van God. Ik geef er verre de voorkeur aan het berouw te gevoelen dan te weten hoe men het omschrijft. Al zoudt ge ook den geheelen Bijbel van guiten kennen en de -uitspraken van alle wijsgeeren, wat zou u dat alles baten zonder de liefde Gods en zonder de ge nade. IJdelheid der ijdelheden en alles is ijdel heid. Niets heeft werkelijke waarde dan God Hef te hebben en z.ich aan Hem al leen te hechten. Thomas Kempis. De pessimist ziet altijd de doornen aan do rozen- de opt mist ziet de rozen op den doornenstruik. Waar do vleierij is kan goen wnre •ienësehap bestaan; zij toch is altijd he- driegelijk. Fénélon. Tusschen den patroon en den arbeider staat God om hen beiden te beschermen. Mgr. D'Hulst. Zoo do God van alle wetenschap u eeni ge konnis heeft toebedeeld, laat haar dan uitstralen om u heen. opdat men te beter de grootheid en goedheid kenne van den Vader die in de hemelen is. Gabriel Palau SJ. Zij die rozen willen plukken moeten niet bang zijn van de doornen. Tact bestaat zoowel in het zeggen van het juiste woord op het juiste oogenblik, als in het niet zeggen van het onjuiste woord op het verkeerde oogenblik. Een gevoelig geweten is de beste wet. Niet wat wij lezen, doch wat wij ont houden maakt geleerd. Wij prijzen voel meer datgene, wat ge prezen wordt dan datgene, wat prijzens waardig is. Do eerste plicht eener vrouw .aldus een wijs raa-n is haren man nooit te laten merken, dat zij verstandiger ia dan hij.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9