derde blad
„de leidsche courant"
zaterdag 8 januari 1927
geen uiterlijkheid
jaqueline van der waals
brieven van een
stedelander.
door Gr.
Wij zouden gemakkelijk geneigd kunnen
zijn te denken, dat het voor ons voldoen
de is, als we de deugd der goddelijke Lief-
do naast hot Geloof en de Hoop bezitten.
En deze schijn wordt gemakkelijk ge
wekt; want we weten, dat we met de
Liefde alleen zalig worden, en dat we
zonder de Liefde verloren gaan.
Maar toch is het slechts schijn, dat de
Liefde alleen genoeg zou zijn; de werke
lijkheid is anders.
De Liefde is zulk een fijne deugd, zulk
een kostbare schat; maar wat fijn en
kostbaar is wordt des te eerder geschon
den.
Als het Geloof alleen getroffen wordt
door een zonde, die met het Geloof in
strijd is, en de Hoop alleen door een daad,
die er mee in tegenstelling is, dan lijden
deze deugden niet zooveel gevaar als de
Liefde. De Liefdo toch wordt beschadigd
of vernield door elke vrijwillige zonde,
hetzij een kleine hetzij een groote zonde.
De Liefdo vraagt dus om een heel bij
zondere bescherming, en deze bescher-
mingstaak is opgedragen aan de zedelijke
deugden.
Nu moet ik even over die zedelijke deug
den iet-s zeggen.
Wat zijn zij?
Men denke, bij het hooren van het
woord „zedelijk", niet aan „zedigheid" of
„reinheid", of „kuischheid". Neen, zede
lijk worden deze deugden genoemd, om
dat zij tot doel hebben onze zeden of m.a.
w. ons gedrag te regelen.
Hiermee is tevens aangegeven het ver
schil net do goddelijke deugden, die
tot onmiddellijk voorwerp God hebben,
terwijl het voorwerp der zedelijke deug
den is: ons levensgedrag.
Zijn er ook maar drie zedelijke deug
den, zooals er ook maar drie goddelijke
zijn? Neen, het aantal der zedelijke deug
den is niet gemakkelijk te tellen; zooveel
verschillende zijn er; ik noem als voor
beelden: de gehoorzaam iieid, het geduld,
de verdraagzaamheid, de opofferingsge
zindheid, de versterving, de vergevingsge
zindheid, de nederigheid, de zachtmoedig
heid, de godsvrucht; en zoo kunnen we
nog verder doorgaan. Echter men herleidt
al die zedelijke deugden tot vier kardi
nale deugden of hoofddeugden, welke zijn:
de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid,
de sterkte en ie matigheid.
Het zijn deugden, waarvan, om hek zoo
uit te drukken, de kiemkracht,. het begin
sel ons is ingestort bij het H. Doop
sel, maar de deugd zelf moeten wij ons
verwerven door oefening.
Het zijn dus eigenlijk tegelijkertijd na
tuurlijke en bovennatuurlijke deugden, na
tuurlijk voorzoover we ze zelf hebben
verworven, bovennatuurlijk, voorzoo-
ver ze ons zijn ingestort.
En de verworven deugd is de krachtige
hulp van do ingestorte.
Er is ni. in den mensch, wiens natuur
door de erfzi nde is bedorven, zooals we
wel weten, een tweestrijd: de booze nei
gingen trekken hem tot het kwaad, en vor
men aldus een beletsel tot vooruitgang in
het goede. De herhaalde bestrijding van
die booze neigingen door telkens weer
herhaalde goede daden doet in ons ont
staan de gewoonte, om het goede te doen,
en dat is juist de deugd, de verworven
deugd. De ingestorte deugd verheft
dit streven, deze gewoonte tot iets boven
natuurlijks, en maakt het aldus verdiens
telijk. Kwam de ingestorte deugd er niet
bij, dan bleef het een gewone natuurlijke
deugd, die voor het bovennatuurlijke le
ven van geen beteekenis is, en waarvan
wij dikwijls daden ontmoeten bij hen, die
toch geen geloof bezitten; zij kunnen dus
nooit deugdzaam zijn in den waren en
eohten zin van het woord.
Uit deze uiteenzetting blijkt wol aller
duidelijkst, dat het voor iederen mensch
noodig is, zich toe te leggen op het be
oefenen der zedelijke deugden, wil hij al
thans de Liefde blijvend bewaren, en niet
al te veel scheuren in het kleed der god
delijke Liefde beloopén.
Het is echter een allermoeizaamst werk,
en -het vordert dus zeer veel inspanning.
Zij, die nog niet tot het besef gekomen
zijn, dat de zorg voor de ziel ten allen
tijde en in alle opzichten de voorkeur ver
dient boven de zorg voor het lichaam en
diens verlangens, zullen er zelfs niet aan
denken, dien echten deugdenweg op te
gaan.
„Ik zal er toch wel komen", is him op
vatting, maar het is een zeer flauwe.
't Is wel te hopen voor hen, dat ze er
komen, maar het zal toch niet zoo gemak
kelijk zijn, het te verwezenlijken. Want de
zedelijke deugden zijn, zooals we zagen,
de beschermers van de Liefde. Zijn die be
schermers niet aanwezig, dan zal ook de
Liefde verloren gaan door de zonde.
Het is immers onmogelijk, en go moet
het niet gelooven, dat de mensch door wat
„uiterlijkheid", door wat „lichamelijk mee-
„Waar werd oprechter trouw ter wereld
ooit gevonden" dan ter hoogte van hot
zgn. neutrale eilandje tusschen de beide
tafels der Leidsche vroedschap? Daar
zetelen de heer Witmans en mevrouw Die
trichde Rooy, samen vormende de De
mocratische fractie. „Democratisch" tout
court. Met Socialo of Vrijzinnige democra-
terij houdt do partij des heeren Witmans
zich niet op. Dat is allemaal maar franje.
Zij huldigen een neutrale democratie, zich
overigens de handen volkomen vrijhou
dend.
Wat hiervan zijn moge in politieke
bespiegelingen, verdiep ik mij hier niet
dit is een feit: de heer Witmans, die alle
Mogelijke tegenwerpingen met een breed
doen" met godsdienstoefeningen, feitelijk
de Liefde bewaart.
Dat dan ook van tijd tot tijd mcnsc. cn,
die we geregeld zagen in de II. Mis, en
zelfs aan de Communiebank, plots over
gaan tot een of andere daad welke ge
heel en al met hot geloofsleven in strijd
is, is wel te verklaren, als het menschen
waren, die zich zoo goed als niet toeleg
den. Dan ziet men dezulken ineens over-
den. aDn ziet men dezulken ineens over
gaan b.v. tot een gemengde verkeering of
tot nog erger daden, betreffende het huwe
lijksleven. Het heele godsdienstige leven
was slechts een uiterlijkheid, aangeleerd
omdat het nu eenmaal zoo moest, maar
niet omdat het word begrepen. Het zijn
diegenen, die zeggen durven r „ik voel er
niets voor"; dat alles verlammende woord,
dat zoo geheel iudruischt tegen het ge
zond verstand, dat beter weten kan en
moest.
Wat een geweldige taak is dan dc zorg
der oudeis, dat hun kinderen zich niet al
leen oefenen in kennis van de gewone we
tenschappen, maar ook in de deugd. E'cn
kind moot nu eenmaal alles 1 e e r e n cn
zal ook niet vanzelf deugdzaam zijn.
Dat deze taak der ouders voor een. deel
verlicht wordt door dc roomscho school,
is zeker, en daarom is het volkomen on
juist, dat het kind feitelijk oven nuttig
leert op de openbare school, waar men do
deugd, in den echten zin, niet kent, als op
de bijz mdere, waar het onderwijs door
trokken zijn moet van de roomsc-he zeden
leer, en dus de deugdbeoefening wordt
aangek veekt.
Als we nu goed hebben gelezen, dan zul
len we begrijpen, dat er een wisselwerking
bestaat tusschen de Liefde en de zedelij
ke deugden.
Neemt «Is voorbeeld iemand, die door
een goede Biecht is opgestaan uit een ge
weldige zonde van onkuischheid, en die
daarna in de beste stemming en met de
noodige voorbereiding en een ferme mate
van vurigheid de H. Communie heeft ont
vangen. In die oogenblikken gevoelt hij
zich sterk en tot het bewaren der deugd in
staat. Die ziel is vervuld van do Liefdo.
Maar later op den dag nadert hem de bo-
koring of hij is niet voorzichtig genoeg in
het vermijden van de slechte gelegenheid,
dan zal hij slechts staanae kunnen blij
ven als hij de deugd van reinheid, van
kuischbsid bezit, en anders zal hij vallen
en de Liefde is wederom verdwenen.
Het is niet voldoende alleen de Liefdo
voor enkele oogenblikken te versterken
door een H. Communie; neen, de Liefde
moet worden gesteund en beschermd door
de zedelijke deugden.
Zoo is het r .et alleen met de doodzon
de, maar eveneens met de dagelijkschc
zonde, die in ons de Liefde doet verflau
wen. Die dagelijksche, vrijwillige verkeer
de daden, voortkomend uit onze door do
erfzonde verzwakten wil, moeten worden
bestreden door de dagelijksche oefening
van de zedelijke deugden; anders heeft de
kwade gewoonte de overhand.
Even als eene ziel, met ondeugden behept,
ook voortdurend slechte daden zal stel
len, zoo zal ook alleen een ziel, met deug
den voorzien, voortdurend slechts goede
daden stellen, en aldus de Liefde bewaren.
Zoo helpt de zedelijke deugd de ~.ef-
de, maar de Liefde, van haar kant, zal aan
de zedelijke deugd mee- verdiensten ge
ven, zij zal ook de beweegreden der goe
de daden worden; de ziel zal haar goede
daden stellen, gedreven door dc Liefde.
Hoe sterker dus in ons de Liefde is, hoe
beter en verdienstvoller wij zullen hande
len, hoe beter wij de geboden zullen on
derhouden, en de volmaaktheid beoefenen.
En de Liefde moet een werkdadige lief
de zijn, en niet alleen een liefde die be
mint, omdat God nu eenmaal het hoogst
beminnenswaardig goed is, en alle liefde
overwaardig; maar oen liefde, die over
gaat tot daden, die zich gehel aan God
overgeeft en slechts wil volbrengen, wat
Hij wil, en wat Hem aangenaam is De
Liefde moet alzoo heerechen met onbe
perkte heerschappij, het moet een Liefde
zijn, die ons met Christus doet spreken:
„Ik doe steeds wat behagelijk is aan mijn
Hemelschen Vader."
Wie mij goed gevolgd heeft bij deze be
merkingen over de zedelijke deugden zal
het met mij eens zijn, dat God ons toch
wel een allerhoogste bestemming heeft ge
geven, maar tevens, dat wij er nog maar
al te ver van af zijn, die goddelijke be
stemming, zoo goed mogelijk althans, te
bereiken.
We moeten echter den moed niet opge
ven, maar met noesten ijver trachten te
arbeiden, steeds weer biddend en vra
gend aan den Gever aller gaven, dat Hij
ons niet alleen gevo het inzien van do
waarheid, maar ook het beloven ervan,
zoodat we leeren leven een waar inwendig
leven, overeenkomstig Gods liefde, en dat
we leeren een hekel to krijgen aan die
doodgewone, alledaagscho uiterlijkheid.
gebaar van zijn linkerhand pieegt weg
te vegen weerleggen doet hij kortheids
halve liever niet en mevrouw Dietrich,
die met stillen glimlach naar hem luistert
en zelden spreekt vormen een zeldzaam
eensgezind paar. Ik herinner mij niet, dat
zij ooit in tegengestelden zin hun stem
hebben uitgebracht. En 't merkwaardigste
is: deze gelijkheid wordt bereikt zonder
dat ooit samenspreking noodig blijkt. Mo
gelijk houden zij grondigo fractie-verga
deringen, wat dan echter nog maar al
leen zou verklaren hun overeenstemming
in zake de vooraf bekende dingen. Zóó
onverhoeds kan echter geen voorstel,
motie of amendement uit de lucht komen
vallen, of het polijiek-siameesche is het
er roerend over eens. 't Ls inderdaad
frappant
Ais heel do Democratische Partij zoo
eensgezind is als deze twee vertegenwoor
digers, dan kan zij nog geducht worden!
Eendracht maakt macht En benauwd be
hoeven we ons in tusschen niet te maken,
want voorloopig is zij klein cn.al haar
neutraliteit komt toch uit den vrijzinnigen
hoek, waar men maar met dit partijtje
moet zien klaar te komon.
En nun de andere lange tafel.
Daar troont de rij verder vervolgend
eerstens dr. Knuttel. Wat 'n zenuwach
tige man! Onder 't spreken, wat hij scherp
gearticuleerd en vrij rad doet, kan hij met
zijn linkerhand do franje van het tafel
kleed maar niet met rust laten. Hij zou
die versiering er beslist nog eens aftrek
ken, indien hij op de momenten zijner
hoogste opgewondenheid zijn linkerarm
niet noodig had om gebaren te maken in
de richting van inr. van Eek, over wiens
grijs hoofd de heer Knuttel gaarne de
fiolen van zijn toorn uitstort. Hij laat dan
bijna sissend sprekend, in letterlijken zin
zijn tanden zien en wordt nog bleeker
dan hij gewoonlijk al is. Deze taalgeleerde
zal geen gemakkelijk heer wezen als hij
ooit eens wat te zeggen krijgt in Sovjet-
Nederland dat er gelukkig vooreerst
nog niet is. Een fanatiek vervolger zal hij
wezen van allen, die durven twijfelen
aan het welslagen van den Gommunisti-
schen heilstaat. Alleen „De Tribune" acht
hij geloofwaardig; wat andere kranten
dienaangaande schrijven is „leugen en on
zin". Een opinie, welke mij in dezen we-
tenschappelijken man wel eens verbaasd
heeft.
Wordt de heer Knuttel van de socia
listische fractie gescheiden door het gan
getje tusschen beide tafels, hetgeen de
rust in de hand werkt, gelukkig heeft hij
ook niet tot onmiddellijken buur den sau-
gulnisclien heer Wilbrink, die gaarne op
de tegenstanders inhakt figuurlijk dan
altijd. Voor iemand van eenvoudige, op
leiding weet deze wonderwel zijn woord
te doen en interrupties laat hij zelden
onbeantwoord langs zich heengaan Spe
ciaal als het de Christelijke beginselen
geldt staat hij wakker op de bres en doet
het goed, hem zijn overtuiging onomwon
den te hooren u tspreken. Hij wordt dan
vurig en ondersteunt zijn woorden graag
met gebaren.
Niet dat het op oenig handgemeen zou
aankomen als hij vlak naast dr. Knuttel
zetelde daarvoor zijn beiden te ver
standig maar 't is toch wel goed, dat
tusschen deze twee kampvechters de rus
tige phalanx zit, gevormd door de insge
lijks Christelijk-Historische hoeren v. d.
Reijden, die altijd even kort als kalm be
toogt; Deumcr, wiens deftige „spraek"
zeer wel bij zijn keurig optreden past, ea
Rosmalen, die weinig spreekt, maar van
wien men toch heel good weot, wat men
aan hem heeft. De „overzijde" doet gaar
ne een beroep op zijn klassebewnstzijn
hij is arbeider maar hij toont steeds
te beseffen, dat oen Raadslid de zaken
behoort te toetsen aan hot algemeen be
lang. Dit breede standpunt wordt hem
door de socialisten wel oens verweten,
als do conclusie zijner overwegingen niet
in hun geest uitvalt, maar de heer Ros
malen laat zich daardoor niet van zijn
stuk afbrengen. Wat hem eert.
Op den heer Wilbrink volgt de heer
Splinter, die ook tot de stille leden be
hoort, waardoor hij bereikt, dat men in
ernstige verwacht.ng is wanneer hij 't
woord vraagt: hij hoeft dan iets zakelijks
te zeggen. In den regel betreft dit fabri-
cagezaken, waarin hij lid der desbe
treffende commissie goed thuis is. Ik
heb zoo'n idee, dat wethouder Mulder
hem gaarne hoort.
Nu de Roomsche fractie
De heer Van Tol vormt het levende be
wijs, dat de katholieken al sinds lang
hebben ingezien, hoezeer alle standen in
de openbare colleges moeten vertegen
woordigd zijn. De socialisten plegen op
hem neer te zien, maar dat is zijn roem:
hij trad steeds op gelijk thans ook de
heer Rosmalen en behield immer liet
vertrouwen ook zijner standgenooten.
Zijn kort verdwijnen uit den Raad
waarvoor hij mij wel oens leelijk heeft
aangekeken had met wantrouwen niets
te maken, zoodat men hem rustig weer
zag binnentreden.
De heer Cos ter heeft zeldzaam succes
gehad in den Raad. Hij „kwam, zag en
overwon". Het tapverbod bracht hem in
deze vroedschap, d.e spoed g daar _>p dal
zelfde tapverbod weer ongedaan maakte.
Bij St. Jan, dat noem ik boffen! Sinds
hij deze lauweren glimlachend plukte,
geeft de heer Goster gestadig bij do rond
vraag blijk, dat hij een wakend oog heeft
voor de openbare belangen. Hij treedt
daarbij voorzichtig op, zoodat hij op
dit terrein verdiensten vergaderde.
Zijn buurman, do heer Bergers, staat
hem hierin trouw ter zijde, maar verliest
nooit uit het oog, dat naast andere zaken,
die zijn warme belangstelling hebben,
het abattoir zijn speciale zorgen vraagt.
Hij Ls geenszins pricipieel tegen
deze inrichting gekant, maar zij mag
niet noodeloos de belangen van sommige
ingezetenen achterstellen. En nu is hij er
voortdurend op uit, ten doze het juiste
midden aan te toonen. De aanhouder
wint, moet hij maar denken, vooral indien
deze kan aantoonen, gelijk te hebben. En
de hoer Bergers goeft niet gauw den moed
op, als hij opkomt voor wat hij als eiscli
van rechtvaardigheid beschouw t!
Waren de heeren Goster en Bergers
aanvankelijk wat onwennig iu den Raad,
zij gevoelen er zich hoe langer hoe meer
thuis. Wie er echter onmidiellijk op zijn
gemak is: de heer Spendel. Geen won
der ook, zoo'n veteraan in do politiek.
Ik heb hom al heel wat jaren ijverig aan
den arbeid gezien in 't b lang der goede
zaak. En gedurende al dien tijd heeft hij
natuurlijk over heel wat onderworpen
zijn oordeel kunnen sc.Vr zeodat hij
terstond bij het'bezetten van ziji z. tel zich
geroepen gevoelde, zijn iari-: in dc di -
cussiën te nemen. Gaarno uil hij daar) ij
zijn opinie onomwonden wat bij hot
Bijna twee jaar geleden hebben we in
deze kolommen oen uitvoerige beschou
wing gewijd aan het eigenaardig karakter
der lyriek We hebben loon opgemerkt
dat de lyrische poëzie meer dan elk ander
dichterlijk genre de persoonlijke zelfopen
baring des dichters geeft. Lyrische poëzie
is de meest subjectieve poëzie, omdat de
dichter zijn diepste gevoelens vertolkt.
In het epos verhaalt hij de daden van
anderen. In het drama qioet hij de ka
rakters van verschillende personen ver
beelden, deze karakters zich laten ont
wikkelen. door de botsing der karakters
een conflict scheppen. Epos en drama
worden geschreven voor de menschenwc-
re'd; de lyriek heeft haar doel in zich
zelf; dc dichter schrijft voor zichzelf in do
eersto plaats gedreven door innerlijken
drang. Een waarachtig dichter moot
dichten, zoo als een bloem uit innerlijke
noodzaak moet bloeien.
En geeft hij zijn verzon aan de wereld,
dan doet hij dit om anderen to doen doe
len in zijn eigen schoonheidsontroeringen
gezwegen van do poetasters die het
doen om de causa honoraria alleen.
Mej. Jacq. van dor Waals is dichteres
uit innerlijke noodzaak. Veel mooier en
juister dan ik het in twintig artikelen
zoggen kan, heeft zij in oen gedicht ver
teld, wat lyriek is.
Ik kan niet anders.
Ik kan niet anders dan mijzelf belijden;
Wanneer ik spreek, spreek ik mij
zelve uit,
Dan zoek ik soms, zoo hcimlijk mijn
verblijden
En smart te zingen, dat do oningewijdon
Niols hooren dan oen lieflijk ge'uid....
Ik kan niet anders dan mijzelf belijden,
Ik spreek mijzelf in al mijn liedren uit.
Ik zou wel graag van andro dingen
spreken,
Maar, wat ik schop, het is mijn eigon
beeld,
En, tracht ik me ook al spelend tc
versteken
In vreemd gewaad in lach, in taal,
in toeken,
Verraadt zich, wat ik hcimlijk had
verheeld
Ik kan alleen maar van mijzelve spreken,
Al wat ik schep, het is mijn eigen beeld.
Ik kan niet anders dan mijzelf verkonden,
Ik vind mijzelve altijd en overal;
In elk mysterie, dat ik wil doorgronden,
Ook in mijn God heb ik mijzelf
gevonden,
Wie, die mij van mijzelf verlossen zal?.
Ik kan niet anders dan mijzelf verkonden,
Ik vind mijzelve steeds on overal.
Ik hoop niet, dat men uit deze verzen
do foutieve conclusie zal trekken, dat de
dichteres een egocentriscli zenuwwezentjo
was, die alles op deze wereld onderge
schikt maakte aan haar oigon mei zorg
gekoesterde gevoo'igheidjes, iemand die
zich overal en ten allen tijde miskend
achtte en anderen het leven vergalde.
Verre van daar. Trouwens alles wat ik
in cenige voorgaande bijdragen heb aan
gevoerd, wijst wel op een andere menta
liteit. Ze gaf immers in haar gedichten
het beste van haar zielsleven; over haar
diepste smart spreekt ze niet, maar brengt
hot offer van zichzelf aan hooger beschik
king met sti'le overgave zonder mor
ren, zonder klachte zonder opstandigheid.
In dit verband citeer ik do volgende ver
zen, die zooals Bernard Verhoeven op
merkte „zeer diep en zeer stil geheimen
jongste begrootingsdebat duidelijk bleek.
Wie hem hoort, moet onwillekeurig den
ken: wat 'n ongemakkelijk heer. In don
omgang valt dit echter wel mee. Zoo'n
kantig Raadslid mag ik intusschen wel.
Do heer Wilmer is behalve in prin
cipieels zaken, want dan schiet hij uit
als (Kin pijl uit oen strakgespannen boog
do man van het nauwgezet wikken en
wegen. Hij beziet een zaak graag van
alle kanten; komt ndet steeds met een
vooropgezette meening naar den Raad,
doch leent welwillend h»t oor ook aan
den tegenstander; wordt hij overtuigd,
hij goeft er eerlijk blijk van, maar met
schijnargumenten moet men bij hem niet
aan boord komen, want hij dringt door
tot de kern. In alle bedaardheid komt nij
zoo tot een gelegen oordeel, dat hij dan
in een rustig betoog formuleert.
Wie intusschen op dit oordeel als oen
veilig kompas moge afgaan, niet aldus do
heer Heemskerk, die moeilijk van eigen
standpunt is af te brengen. Zijn langja
rig leiderschap in de socialo beweging
zal hom geleerd hebben, dat vasthoudend
heid oen schoono deugd is, welke met
volgen wordt beloond. Hij hoeft intus
schen genoeg heldor oordooi, om die vast
houdendheid niet to ver door te voeren,
zoodat in den regel slechts de tegenstan
der er last van heeft Do roode vogelaar
ploegt ook bij hom aan doovemans deur
te fluiten.
Nu nog de anti-revolutionairen. De
hoer Zuidcma, die graag rodevoeringen,
hield in grooten stijl, werd opgevolgd door
zijn bescheiden partijgenoot Schoneveld,
waardoor de heer Eikerbout meer gele
genheid kreeg zijn gaven to toonen. Ook
zij weten, hoewol arbeidsvortegenwoordi-
gers, het algemeen belang den doorslag
te doen geven, den rooden aanvallers ten
spijt.
De hoor Huurman, die mij altijd doet
denken aan „don nonden Roemer", uil
Hoofis Mui derbrie ven welbekend, smoort
niet graag een wolf op zijn hart. Vriend
en vijand moet dit soms ondervinden,
maai- do vijanden toch wel het meest
waarbij intusschen dient erkend, dat hij
't wel welen wil, wanneer hij zich duor
hel or op de eerste en tweede verdieping
or S
V.
uit een mystieke luchtstreek onthullen:
Wie om le leven leeft,
Zal nooit het leven vinden.
Maar dit het leven geeft.
En nu een paar mooie stille slroplum,
die con ondefiniëerbaren mclodischen
klank bezitten. Er is een zeldzame over
gave in dozo verzen, oen absolute offer
vaardigheid, een roerende grootheid van
ziel
De zoetste liefde op aard
Ik wist haar des begeerens
En des bcuijdens waard.
Toch heb ik nooit getracht,
Haar vreugde mij te winnen,
Ja, nauw aan haar gedacht.
Eóns, sprak ik, zal ze mij,
Die haar niet zoek, verschijnen
Zoo niet.welnu het zij.
Mij lokt een hooger goed,
Een rijk en vruchtbaar leven
Voor and ren scheen mij zoet,
Toch heb ik nooit gepoogd,
Dien roem mij le verdionen.
Noch iets te zijn beoogd.
Zoo 't leven, sprak ik, mij
Mocht roepen, zal ik komon
Zoo niet, mijn God?.... Het zij.
En hier hebt U nog ecu vers van over
gave en berusting naar een tekst van
Thomas a Kempis.
Die mijns harten vrede zijt,
En de oenig ware ruste.
Reine bron van klare lusten,
Zuivre zon van zaligheid
Laat mij willen en niet willen
Wat Gij wilt en niet en wilt.
Blijde gaande door het stille
Leven in Uw vree verstild
Buiten U is niets dan strijd,
Niets dan moeiten, niets dan zorgen
Laat mij, -in Uw rust geborgon.
Slapen gaan in eeuwigheid.
Dit is weer zoo'n „hooglied van vrou-
we'ijko resignatie (Verhoeven). Maar
denk nu niet, dat ze altijd die rust, die
stille verzekerdheid, die hooge dispositie
tol het offer bezat. Door leed en moeite is
ze daartoe moeten komen En soms werd
haar ziel heftig geschokt door den twijfel;
of soms kwam het zelfverwijt over haar.
Daarvan getuigt dc volgende „Bede".
Klinkt daar, Vader, in mijn zangen
Geen verlangen
Naar Uw aangezicht?
Min ik meer het effen duister
Dan den luister
Van Uw eeuwig licht?
Meer do onbewogen ruste
Dan de lusten
Van den morgenstond?
Moer het slapende vergeten
Dan hot weten
Van der dingen grond?
Is daar in mijn hunkrend wachten
Geen gedachte
Aan beloofd genot?
Kan mijn peinzen zich niet heffen
Tot heseffen
Van Uw liefde God?....
Houd tot U mijn lichtschuw' oogen
Opgetogen,
Zon, die, ongedoofd.
Mij de aardp en hemel beide
Zou verblijden,
Zoo ik beter had geloofd.
zijn voort varenden spreektrant een
vaatje buskruit is hij eens genoemd
wel eons wat ver heeft laten voeren. Zoo
doende blijft men graag naar hom luis
teren, inzonderheid wanneer hij zakelijk*
uiteenzettingen geeft, waarbij deskundige
duidelijkheid zijn deel is.
Mijn beeld van den Raad zou intus
schen niet compleet wezen, ind en ik den
Secretaris vergat: den altijd wel willenden,
altijd glimlachenden heer Van Slrijen.
Hij spreekt nooit mag dit niet
maar is merkbaar good „bij" en als zoo
danig steeds de rechterhand van den
voorzitter, dien ik hem nooit vergeefs een
inlichting zag vragen. Do langwijlige de
batten roovcn hem soms wel veel ar
beidstijd, maar ten doelo haalt hij do
schade in door ondershand de post te
behandelen.
Ziedaar des heeren De Geselaars vrood-
schap. Moge ook diens opvolger de kunst
verstaan, aangenaam met den Raad
veelhoofdig en dus veelzinnig saam to
werken in 't belang der Sleutelstad
AJO.
Het Katholicisme bestrijdt do harts
tochten totdat ze bedwongen bijn;
daarom doet men het altijd de eer aan
van don haat, als men zichzelf iuiet de
eer aan doot van het te volgen.
Augustc Nicolas.
Zij die streng zijn voor anderen heb
ben zichzelf -nooit nauwkeurig onderzocht
Lacordairo.
Er is geen heerschende klasso meer,
maar er is nog altijd oen verantwoorde
lijke klasse.
Claudio Janet
In een woning met twee verdiepingen
maakt het gezond verstand slechts aan
spraak op de geüjkvloersche, terwijl do
redoneoring het recht heeft zich op do
tweede verdieping te vestigen en de rede
op de hoogste, vanwaar do overige wor
den beheerscht. Maar ik vTaag me af hoe
zal uitzien als er niets is op don begnnen
grond.
Prof. Charaux.