derde blad „de leidsche courant" zaterdag 8 januari 1927 geen uiterlijkheid jaqueline van der waals brieven van een stedelander. door Gr. Wij zouden gemakkelijk geneigd kunnen zijn te denken, dat het voor ons voldoen de is, als we de deugd der goddelijke Lief- do naast hot Geloof en de Hoop bezitten. En deze schijn wordt gemakkelijk ge wekt; want we weten, dat we met de Liefde alleen zalig worden, en dat we zonder de Liefde verloren gaan. Maar toch is het slechts schijn, dat de Liefde alleen genoeg zou zijn; de werke lijkheid is anders. De Liefde is zulk een fijne deugd, zulk een kostbare schat; maar wat fijn en kostbaar is wordt des te eerder geschon den. Als het Geloof alleen getroffen wordt door een zonde, die met het Geloof in strijd is, en de Hoop alleen door een daad, die er mee in tegenstelling is, dan lijden deze deugden niet zooveel gevaar als de Liefde. De Liefdo toch wordt beschadigd of vernield door elke vrijwillige zonde, hetzij een kleine hetzij een groote zonde. De Liefdo vraagt dus om een heel bij zondere bescherming, en deze bescher- mingstaak is opgedragen aan de zedelijke deugden. Nu moet ik even over die zedelijke deug den iet-s zeggen. Wat zijn zij? Men denke, bij het hooren van het woord „zedelijk", niet aan „zedigheid" of „reinheid", of „kuischheid". Neen, zede lijk worden deze deugden genoemd, om dat zij tot doel hebben onze zeden of m.a. w. ons gedrag te regelen. Hiermee is tevens aangegeven het ver schil net do goddelijke deugden, die tot onmiddellijk voorwerp God hebben, terwijl het voorwerp der zedelijke deug den is: ons levensgedrag. Zijn er ook maar drie zedelijke deug den, zooals er ook maar drie goddelijke zijn? Neen, het aantal der zedelijke deug den is niet gemakkelijk te tellen; zooveel verschillende zijn er; ik noem als voor beelden: de gehoorzaam iieid, het geduld, de verdraagzaamheid, de opofferingsge zindheid, de versterving, de vergevingsge zindheid, de nederigheid, de zachtmoedig heid, de godsvrucht; en zoo kunnen we nog verder doorgaan. Echter men herleidt al die zedelijke deugden tot vier kardi nale deugden of hoofddeugden, welke zijn: de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte en ie matigheid. Het zijn deugden, waarvan, om hek zoo uit te drukken, de kiemkracht,. het begin sel ons is ingestort bij het H. Doop sel, maar de deugd zelf moeten wij ons verwerven door oefening. Het zijn dus eigenlijk tegelijkertijd na tuurlijke en bovennatuurlijke deugden, na tuurlijk voorzoover we ze zelf hebben verworven, bovennatuurlijk, voorzoo- ver ze ons zijn ingestort. En de verworven deugd is de krachtige hulp van do ingestorte. Er is ni. in den mensch, wiens natuur door de erfzi nde is bedorven, zooals we wel weten, een tweestrijd: de booze nei gingen trekken hem tot het kwaad, en vor men aldus een beletsel tot vooruitgang in het goede. De herhaalde bestrijding van die booze neigingen door telkens weer herhaalde goede daden doet in ons ont staan de gewoonte, om het goede te doen, en dat is juist de deugd, de verworven deugd. De ingestorte deugd verheft dit streven, deze gewoonte tot iets boven natuurlijks, en maakt het aldus verdiens telijk. Kwam de ingestorte deugd er niet bij, dan bleef het een gewone natuurlijke deugd, die voor het bovennatuurlijke le ven van geen beteekenis is, en waarvan wij dikwijls daden ontmoeten bij hen, die toch geen geloof bezitten; zij kunnen dus nooit deugdzaam zijn in den waren en eohten zin van het woord. Uit deze uiteenzetting blijkt wol aller duidelijkst, dat het voor iederen mensch noodig is, zich toe te leggen op het be oefenen der zedelijke deugden, wil hij al thans de Liefde blijvend bewaren, en niet al te veel scheuren in het kleed der god delijke Liefde beloopén. Het is echter een allermoeizaamst werk, en -het vordert dus zeer veel inspanning. Zij, die nog niet tot het besef gekomen zijn, dat de zorg voor de ziel ten allen tijde en in alle opzichten de voorkeur ver dient boven de zorg voor het lichaam en diens verlangens, zullen er zelfs niet aan denken, dien echten deugdenweg op te gaan. „Ik zal er toch wel komen", is him op vatting, maar het is een zeer flauwe. 't Is wel te hopen voor hen, dat ze er komen, maar het zal toch niet zoo gemak kelijk zijn, het te verwezenlijken. Want de zedelijke deugden zijn, zooals we zagen, de beschermers van de Liefde. Zijn die be schermers niet aanwezig, dan zal ook de Liefde verloren gaan door de zonde. Het is immers onmogelijk, en go moet het niet gelooven, dat de mensch door wat „uiterlijkheid", door wat „lichamelijk mee- „Waar werd oprechter trouw ter wereld ooit gevonden" dan ter hoogte van hot zgn. neutrale eilandje tusschen de beide tafels der Leidsche vroedschap? Daar zetelen de heer Witmans en mevrouw Die trichde Rooy, samen vormende de De mocratische fractie. „Democratisch" tout court. Met Socialo of Vrijzinnige democra- terij houdt do partij des heeren Witmans zich niet op. Dat is allemaal maar franje. Zij huldigen een neutrale democratie, zich overigens de handen volkomen vrijhou dend. Wat hiervan zijn moge in politieke bespiegelingen, verdiep ik mij hier niet dit is een feit: de heer Witmans, die alle Mogelijke tegenwerpingen met een breed doen" met godsdienstoefeningen, feitelijk de Liefde bewaart. Dat dan ook van tijd tot tijd mcnsc. cn, die we geregeld zagen in de II. Mis, en zelfs aan de Communiebank, plots over gaan tot een of andere daad welke ge heel en al met hot geloofsleven in strijd is, is wel te verklaren, als het menschen waren, die zich zoo goed als niet toeleg den. Dan ziet men dezulken ineens over- den. aDn ziet men dezulken ineens over gaan b.v. tot een gemengde verkeering of tot nog erger daden, betreffende het huwe lijksleven. Het heele godsdienstige leven was slechts een uiterlijkheid, aangeleerd omdat het nu eenmaal zoo moest, maar niet omdat het word begrepen. Het zijn diegenen, die zeggen durven r „ik voel er niets voor"; dat alles verlammende woord, dat zoo geheel iudruischt tegen het ge zond verstand, dat beter weten kan en moest. Wat een geweldige taak is dan dc zorg der oudeis, dat hun kinderen zich niet al leen oefenen in kennis van de gewone we tenschappen, maar ook in de deugd. E'cn kind moot nu eenmaal alles 1 e e r e n cn zal ook niet vanzelf deugdzaam zijn. Dat deze taak der ouders voor een. deel verlicht wordt door dc roomscho school, is zeker, en daarom is het volkomen on juist, dat het kind feitelijk oven nuttig leert op de openbare school, waar men do deugd, in den echten zin, niet kent, als op de bijz mdere, waar het onderwijs door trokken zijn moet van de roomsc-he zeden leer, en dus de deugdbeoefening wordt aangek veekt. Als we nu goed hebben gelezen, dan zul len we begrijpen, dat er een wisselwerking bestaat tusschen de Liefde en de zedelij ke deugden. Neemt «Is voorbeeld iemand, die door een goede Biecht is opgestaan uit een ge weldige zonde van onkuischheid, en die daarna in de beste stemming en met de noodige voorbereiding en een ferme mate van vurigheid de H. Communie heeft ont vangen. In die oogenblikken gevoelt hij zich sterk en tot het bewaren der deugd in staat. Die ziel is vervuld van do Liefdo. Maar later op den dag nadert hem de bo- koring of hij is niet voorzichtig genoeg in het vermijden van de slechte gelegenheid, dan zal hij slechts staanae kunnen blij ven als hij de deugd van reinheid, van kuischbsid bezit, en anders zal hij vallen en de Liefde is wederom verdwenen. Het is niet voldoende alleen de Liefdo voor enkele oogenblikken te versterken door een H. Communie; neen, de Liefde moet worden gesteund en beschermd door de zedelijke deugden. Zoo is het r .et alleen met de doodzon de, maar eveneens met de dagelijkschc zonde, die in ons de Liefde doet verflau wen. Die dagelijksche, vrijwillige verkeer de daden, voortkomend uit onze door do erfzonde verzwakten wil, moeten worden bestreden door de dagelijksche oefening van de zedelijke deugden; anders heeft de kwade gewoonte de overhand. Even als eene ziel, met ondeugden behept, ook voortdurend slechte daden zal stel len, zoo zal ook alleen een ziel, met deug den voorzien, voortdurend slechts goede daden stellen, en aldus de Liefde bewaren. Zoo helpt de zedelijke deugd de ~.ef- de, maar de Liefde, van haar kant, zal aan de zedelijke deugd mee- verdiensten ge ven, zij zal ook de beweegreden der goe de daden worden; de ziel zal haar goede daden stellen, gedreven door dc Liefde. Hoe sterker dus in ons de Liefde is, hoe beter en verdienstvoller wij zullen hande len, hoe beter wij de geboden zullen on derhouden, en de volmaaktheid beoefenen. En de Liefde moet een werkdadige lief de zijn, en niet alleen een liefde die be mint, omdat God nu eenmaal het hoogst beminnenswaardig goed is, en alle liefde overwaardig; maar oen liefde, die over gaat tot daden, die zich gehel aan God overgeeft en slechts wil volbrengen, wat Hij wil, en wat Hem aangenaam is De Liefde moet alzoo heerechen met onbe perkte heerschappij, het moet een Liefde zijn, die ons met Christus doet spreken: „Ik doe steeds wat behagelijk is aan mijn Hemelschen Vader." Wie mij goed gevolgd heeft bij deze be merkingen over de zedelijke deugden zal het met mij eens zijn, dat God ons toch wel een allerhoogste bestemming heeft ge geven, maar tevens, dat wij er nog maar al te ver van af zijn, die goddelijke be stemming, zoo goed mogelijk althans, te bereiken. We moeten echter den moed niet opge ven, maar met noesten ijver trachten te arbeiden, steeds weer biddend en vra gend aan den Gever aller gaven, dat Hij ons niet alleen gevo het inzien van do waarheid, maar ook het beloven ervan, zoodat we leeren leven een waar inwendig leven, overeenkomstig Gods liefde, en dat we leeren een hekel to krijgen aan die doodgewone, alledaagscho uiterlijkheid. gebaar van zijn linkerhand pieegt weg te vegen weerleggen doet hij kortheids halve liever niet en mevrouw Dietrich, die met stillen glimlach naar hem luistert en zelden spreekt vormen een zeldzaam eensgezind paar. Ik herinner mij niet, dat zij ooit in tegengestelden zin hun stem hebben uitgebracht. En 't merkwaardigste is: deze gelijkheid wordt bereikt zonder dat ooit samenspreking noodig blijkt. Mo gelijk houden zij grondigo fractie-verga deringen, wat dan echter nog maar al leen zou verklaren hun overeenstemming in zake de vooraf bekende dingen. Zóó onverhoeds kan echter geen voorstel, motie of amendement uit de lucht komen vallen, of het polijiek-siameesche is het er roerend over eens. 't Ls inderdaad frappant Ais heel do Democratische Partij zoo eensgezind is als deze twee vertegenwoor digers, dan kan zij nog geducht worden! Eendracht maakt macht En benauwd be hoeven we ons in tusschen niet te maken, want voorloopig is zij klein cn.al haar neutraliteit komt toch uit den vrijzinnigen hoek, waar men maar met dit partijtje moet zien klaar te komon. En nun de andere lange tafel. Daar troont de rij verder vervolgend eerstens dr. Knuttel. Wat 'n zenuwach tige man! Onder 't spreken, wat hij scherp gearticuleerd en vrij rad doet, kan hij met zijn linkerhand do franje van het tafel kleed maar niet met rust laten. Hij zou die versiering er beslist nog eens aftrek ken, indien hij op de momenten zijner hoogste opgewondenheid zijn linkerarm niet noodig had om gebaren te maken in de richting van inr. van Eek, over wiens grijs hoofd de heer Knuttel gaarne de fiolen van zijn toorn uitstort. Hij laat dan bijna sissend sprekend, in letterlijken zin zijn tanden zien en wordt nog bleeker dan hij gewoonlijk al is. Deze taalgeleerde zal geen gemakkelijk heer wezen als hij ooit eens wat te zeggen krijgt in Sovjet- Nederland dat er gelukkig vooreerst nog niet is. Een fanatiek vervolger zal hij wezen van allen, die durven twijfelen aan het welslagen van den Gommunisti- schen heilstaat. Alleen „De Tribune" acht hij geloofwaardig; wat andere kranten dienaangaande schrijven is „leugen en on zin". Een opinie, welke mij in dezen we- tenschappelijken man wel eens verbaasd heeft. Wordt de heer Knuttel van de socia listische fractie gescheiden door het gan getje tusschen beide tafels, hetgeen de rust in de hand werkt, gelukkig heeft hij ook niet tot onmiddellijken buur den sau- gulnisclien heer Wilbrink, die gaarne op de tegenstanders inhakt figuurlijk dan altijd. Voor iemand van eenvoudige, op leiding weet deze wonderwel zijn woord te doen en interrupties laat hij zelden onbeantwoord langs zich heengaan Spe ciaal als het de Christelijke beginselen geldt staat hij wakker op de bres en doet het goed, hem zijn overtuiging onomwon den te hooren u tspreken. Hij wordt dan vurig en ondersteunt zijn woorden graag met gebaren. Niet dat het op oenig handgemeen zou aankomen als hij vlak naast dr. Knuttel zetelde daarvoor zijn beiden te ver standig maar 't is toch wel goed, dat tusschen deze twee kampvechters de rus tige phalanx zit, gevormd door de insge lijks Christelijk-Historische hoeren v. d. Reijden, die altijd even kort als kalm be toogt; Deumcr, wiens deftige „spraek" zeer wel bij zijn keurig optreden past, ea Rosmalen, die weinig spreekt, maar van wien men toch heel good weot, wat men aan hem heeft. De „overzijde" doet gaar ne een beroep op zijn klassebewnstzijn hij is arbeider maar hij toont steeds te beseffen, dat oen Raadslid de zaken behoort te toetsen aan hot algemeen be lang. Dit breede standpunt wordt hem door de socialisten wel oens verweten, als do conclusie zijner overwegingen niet in hun geest uitvalt, maar de heer Ros malen laat zich daardoor niet van zijn stuk afbrengen. Wat hem eert. Op den heer Wilbrink volgt de heer Splinter, die ook tot de stille leden be hoort, waardoor hij bereikt, dat men in ernstige verwacht.ng is wanneer hij 't woord vraagt: hij hoeft dan iets zakelijks te zeggen. In den regel betreft dit fabri- cagezaken, waarin hij lid der desbe treffende commissie goed thuis is. Ik heb zoo'n idee, dat wethouder Mulder hem gaarne hoort. Nu de Roomsche fractie De heer Van Tol vormt het levende be wijs, dat de katholieken al sinds lang hebben ingezien, hoezeer alle standen in de openbare colleges moeten vertegen woordigd zijn. De socialisten plegen op hem neer te zien, maar dat is zijn roem: hij trad steeds op gelijk thans ook de heer Rosmalen en behield immer liet vertrouwen ook zijner standgenooten. Zijn kort verdwijnen uit den Raad waarvoor hij mij wel oens leelijk heeft aangekeken had met wantrouwen niets te maken, zoodat men hem rustig weer zag binnentreden. De heer Cos ter heeft zeldzaam succes gehad in den Raad. Hij „kwam, zag en overwon". Het tapverbod bracht hem in deze vroedschap, d.e spoed g daar _>p dal zelfde tapverbod weer ongedaan maakte. Bij St. Jan, dat noem ik boffen! Sinds hij deze lauweren glimlachend plukte, geeft de heer Goster gestadig bij do rond vraag blijk, dat hij een wakend oog heeft voor de openbare belangen. Hij treedt daarbij voorzichtig op, zoodat hij op dit terrein verdiensten vergaderde. Zijn buurman, do heer Bergers, staat hem hierin trouw ter zijde, maar verliest nooit uit het oog, dat naast andere zaken, die zijn warme belangstelling hebben, het abattoir zijn speciale zorgen vraagt. Hij Ls geenszins pricipieel tegen deze inrichting gekant, maar zij mag niet noodeloos de belangen van sommige ingezetenen achterstellen. En nu is hij er voortdurend op uit, ten doze het juiste midden aan te toonen. De aanhouder wint, moet hij maar denken, vooral indien deze kan aantoonen, gelijk te hebben. En de hoer Bergers goeft niet gauw den moed op, als hij opkomt voor wat hij als eiscli van rechtvaardigheid beschouw t! Waren de heeren Goster en Bergers aanvankelijk wat onwennig iu den Raad, zij gevoelen er zich hoe langer hoe meer thuis. Wie er echter onmidiellijk op zijn gemak is: de heer Spendel. Geen won der ook, zoo'n veteraan in do politiek. Ik heb hom al heel wat jaren ijverig aan den arbeid gezien in 't b lang der goede zaak. En gedurende al dien tijd heeft hij natuurlijk over heel wat onderworpen zijn oordeel kunnen sc.Vr zeodat hij terstond bij het'bezetten van ziji z. tel zich geroepen gevoelde, zijn iari-: in dc di - cussiën te nemen. Gaarno uil hij daar) ij zijn opinie onomwonden wat bij hot Bijna twee jaar geleden hebben we in deze kolommen oen uitvoerige beschou wing gewijd aan het eigenaardig karakter der lyriek We hebben loon opgemerkt dat de lyrische poëzie meer dan elk ander dichterlijk genre de persoonlijke zelfopen baring des dichters geeft. Lyrische poëzie is de meest subjectieve poëzie, omdat de dichter zijn diepste gevoelens vertolkt. In het epos verhaalt hij de daden van anderen. In het drama qioet hij de ka rakters van verschillende personen ver beelden, deze karakters zich laten ont wikkelen. door de botsing der karakters een conflict scheppen. Epos en drama worden geschreven voor de menschenwc- re'd; de lyriek heeft haar doel in zich zelf; dc dichter schrijft voor zichzelf in do eersto plaats gedreven door innerlijken drang. Een waarachtig dichter moot dichten, zoo als een bloem uit innerlijke noodzaak moet bloeien. En geeft hij zijn verzon aan de wereld, dan doet hij dit om anderen to doen doe len in zijn eigen schoonheidsontroeringen gezwegen van do poetasters die het doen om de causa honoraria alleen. Mej. Jacq. van dor Waals is dichteres uit innerlijke noodzaak. Veel mooier en juister dan ik het in twintig artikelen zoggen kan, heeft zij in oen gedicht ver teld, wat lyriek is. Ik kan niet anders. Ik kan niet anders dan mijzelf belijden; Wanneer ik spreek, spreek ik mij zelve uit, Dan zoek ik soms, zoo hcimlijk mijn verblijden En smart te zingen, dat do oningewijdon Niols hooren dan oen lieflijk ge'uid.... Ik kan niet anders dan mijzelf belijden, Ik spreek mijzelf in al mijn liedren uit. Ik zou wel graag van andro dingen spreken, Maar, wat ik schop, het is mijn eigon beeld, En, tracht ik me ook al spelend tc versteken In vreemd gewaad in lach, in taal, in toeken, Verraadt zich, wat ik hcimlijk had verheeld Ik kan alleen maar van mijzelve spreken, Al wat ik schep, het is mijn eigen beeld. Ik kan niet anders dan mijzelf verkonden, Ik vind mijzelve altijd en overal; In elk mysterie, dat ik wil doorgronden, Ook in mijn God heb ik mijzelf gevonden, Wie, die mij van mijzelf verlossen zal?. Ik kan niet anders dan mijzelf verkonden, Ik vind mijzelve steeds on overal. Ik hoop niet, dat men uit deze verzen do foutieve conclusie zal trekken, dat de dichteres een egocentriscli zenuwwezentjo was, die alles op deze wereld onderge schikt maakte aan haar oigon mei zorg gekoesterde gevoo'igheidjes, iemand die zich overal en ten allen tijde miskend achtte en anderen het leven vergalde. Verre van daar. Trouwens alles wat ik in cenige voorgaande bijdragen heb aan gevoerd, wijst wel op een andere menta liteit. Ze gaf immers in haar gedichten het beste van haar zielsleven; over haar diepste smart spreekt ze niet, maar brengt hot offer van zichzelf aan hooger beschik king met sti'le overgave zonder mor ren, zonder klachte zonder opstandigheid. In dit verband citeer ik do volgende ver zen, die zooals Bernard Verhoeven op merkte „zeer diep en zeer stil geheimen jongste begrootingsdebat duidelijk bleek. Wie hem hoort, moet onwillekeurig den ken: wat 'n ongemakkelijk heer. In don omgang valt dit echter wel mee. Zoo'n kantig Raadslid mag ik intusschen wel. Do heer Wilmer is behalve in prin cipieels zaken, want dan schiet hij uit als (Kin pijl uit oen strakgespannen boog do man van het nauwgezet wikken en wegen. Hij beziet een zaak graag van alle kanten; komt ndet steeds met een vooropgezette meening naar den Raad, doch leent welwillend h»t oor ook aan den tegenstander; wordt hij overtuigd, hij goeft er eerlijk blijk van, maar met schijnargumenten moet men bij hem niet aan boord komen, want hij dringt door tot de kern. In alle bedaardheid komt nij zoo tot een gelegen oordeel, dat hij dan in een rustig betoog formuleert. Wie intusschen op dit oordeel als oen veilig kompas moge afgaan, niet aldus do heer Heemskerk, die moeilijk van eigen standpunt is af te brengen. Zijn langja rig leiderschap in de socialo beweging zal hom geleerd hebben, dat vasthoudend heid oen schoono deugd is, welke met volgen wordt beloond. Hij hoeft intus schen genoeg heldor oordooi, om die vast houdendheid niet to ver door te voeren, zoodat in den regel slechts de tegenstan der er last van heeft Do roode vogelaar ploegt ook bij hom aan doovemans deur te fluiten. Nu nog de anti-revolutionairen. De hoer Zuidcma, die graag rodevoeringen, hield in grooten stijl, werd opgevolgd door zijn bescheiden partijgenoot Schoneveld, waardoor de heer Eikerbout meer gele genheid kreeg zijn gaven to toonen. Ook zij weten, hoewol arbeidsvortegenwoordi- gers, het algemeen belang den doorslag te doen geven, den rooden aanvallers ten spijt. De hoor Huurman, die mij altijd doet denken aan „don nonden Roemer", uil Hoofis Mui derbrie ven welbekend, smoort niet graag een wolf op zijn hart. Vriend en vijand moet dit soms ondervinden, maai- do vijanden toch wel het meest waarbij intusschen dient erkend, dat hij 't wel welen wil, wanneer hij zich duor hel or op de eerste en tweede verdieping or S V. uit een mystieke luchtstreek onthullen: Wie om le leven leeft, Zal nooit het leven vinden. Maar dit het leven geeft. En nu een paar mooie stille slroplum, die con ondefiniëerbaren mclodischen klank bezitten. Er is een zeldzame over gave in dozo verzen, oen absolute offer vaardigheid, een roerende grootheid van ziel De zoetste liefde op aard Ik wist haar des begeerens En des bcuijdens waard. Toch heb ik nooit getracht, Haar vreugde mij te winnen, Ja, nauw aan haar gedacht. Eóns, sprak ik, zal ze mij, Die haar niet zoek, verschijnen Zoo niet.welnu het zij. Mij lokt een hooger goed, Een rijk en vruchtbaar leven Voor and ren scheen mij zoet, Toch heb ik nooit gepoogd, Dien roem mij le verdionen. Noch iets te zijn beoogd. Zoo 't leven, sprak ik, mij Mocht roepen, zal ik komon Zoo niet, mijn God?.... Het zij. En hier hebt U nog ecu vers van over gave en berusting naar een tekst van Thomas a Kempis. Die mijns harten vrede zijt, En de oenig ware ruste. Reine bron van klare lusten, Zuivre zon van zaligheid Laat mij willen en niet willen Wat Gij wilt en niet en wilt. Blijde gaande door het stille Leven in Uw vree verstild Buiten U is niets dan strijd, Niets dan moeiten, niets dan zorgen Laat mij, -in Uw rust geborgon. Slapen gaan in eeuwigheid. Dit is weer zoo'n „hooglied van vrou- we'ijko resignatie (Verhoeven). Maar denk nu niet, dat ze altijd die rust, die stille verzekerdheid, die hooge dispositie tol het offer bezat. Door leed en moeite is ze daartoe moeten komen En soms werd haar ziel heftig geschokt door den twijfel; of soms kwam het zelfverwijt over haar. Daarvan getuigt dc volgende „Bede". Klinkt daar, Vader, in mijn zangen Geen verlangen Naar Uw aangezicht? Min ik meer het effen duister Dan den luister Van Uw eeuwig licht? Meer do onbewogen ruste Dan de lusten Van den morgenstond? Moer het slapende vergeten Dan hot weten Van der dingen grond? Is daar in mijn hunkrend wachten Geen gedachte Aan beloofd genot? Kan mijn peinzen zich niet heffen Tot heseffen Van Uw liefde God?.... Houd tot U mijn lichtschuw' oogen Opgetogen, Zon, die, ongedoofd. Mij de aardp en hemel beide Zou verblijden, Zoo ik beter had geloofd. zijn voort varenden spreektrant een vaatje buskruit is hij eens genoemd wel eons wat ver heeft laten voeren. Zoo doende blijft men graag naar hom luis teren, inzonderheid wanneer hij zakelijk* uiteenzettingen geeft, waarbij deskundige duidelijkheid zijn deel is. Mijn beeld van den Raad zou intus schen niet compleet wezen, ind en ik den Secretaris vergat: den altijd wel willenden, altijd glimlachenden heer Van Slrijen. Hij spreekt nooit mag dit niet maar is merkbaar good „bij" en als zoo danig steeds de rechterhand van den voorzitter, dien ik hem nooit vergeefs een inlichting zag vragen. Do langwijlige de batten roovcn hem soms wel veel ar beidstijd, maar ten doelo haalt hij do schade in door ondershand de post te behandelen. Ziedaar des heeren De Geselaars vrood- schap. Moge ook diens opvolger de kunst verstaan, aangenaam met den Raad veelhoofdig en dus veelzinnig saam to werken in 't belang der Sleutelstad AJO. Het Katholicisme bestrijdt do harts tochten totdat ze bedwongen bijn; daarom doet men het altijd de eer aan van don haat, als men zichzelf iuiet de eer aan doot van het te volgen. Augustc Nicolas. Zij die streng zijn voor anderen heb ben zichzelf -nooit nauwkeurig onderzocht Lacordairo. Er is geen heerschende klasso meer, maar er is nog altijd oen verantwoorde lijke klasse. Claudio Janet In een woning met twee verdiepingen maakt het gezond verstand slechts aan spraak op de geüjkvloersche, terwijl do redoneoring het recht heeft zich op do tweede verdieping te vestigen en de rede op de hoogste, vanwaar do overige wor den beheerscht. Maar ik vTaag me af hoe zal uitzien als er niets is op don begnnen grond. Prof. Charaux.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9