CHRISTUS' VREDE.
Ala wij morgen u:t de Nachtmis komen,
dan zal er feest zijn, omdat cr vrede is,
vrede in on c ziel
Laat hot jachten Je leven dan een pooze
rusten.... «en korte pooze maar, want
dan zullen we heviger dan ooit gevoelen
do moeh. id van het loven, dat oils zoo
leeg schijnt hij de komst van Christus.
Als wij uit «ie Nachlm s komen, morgen
na dien glorieuzcu nacht, waaruit büjder
en schooner dan ooit de dageraad lichten
zal, dan zal er feest zijn.
Dan zal liet huis versierd zijn, stem
mig, met takjes hulst, of mistletoe, en
met roode lampj s. Dan zal or de kerst
tafel te prijken slaan, als hij een feest,
maar stemmiger, en schooner, v/ijl verhe
vener gc-dachien oulo ziel vervullen.
Dan zullen we lang met blije gezichten
aan de kersttafel zitten, meer om te zn-
gen van de komst van den armen Chris
tus, dan om te eten en te drinken, want
Hij die onze ziel vervult, zal dan do zin-
nenstrcelcndo materie verdringen, en wij
zullen gelukkig zijn en vrede vinden in
Hom alleen.
Dan zal de dag intusschen dagen, rood
als het bloed van Hem, Die nu geboren
werd, om Zijn bloed voor ons to storten,
druppol na druppel, opdat ou;:o ziel zou
zijn in vrede, in blijheid en in geluk.
Don zullen wij tenslotte stil ziju, als
wij gevoelen, de volle vredo van Christus
niet to kunnen uitzingen, geheel on aJ, en
onze oogen zullen glansen van de vrede,
die Christus bracht.
Dan zullen wij naar woorden zoeken
om onze vreugde uit te spreken en wij
zuilen zo vinden in do Advent-hymne,
die nog ruischen zal in onze ooren: „cito
vernet sains lua". „Spoedig zal uw heil
komen" Ons heil is dan gekomen, de
Verlosser der wereld.
Want zult ge weer niet zien, hoe vele
menschen zullen schuiven als schaduwen
door de donkere duisternis om to gaan
naar do kr hbs van goud in dio ijzeren
kluis? Alles rust dan wat materie is en
over dio vele moiLschen, die gekomen zijn
naar dat eeuwig-heilige, God-mcnschc-
h'jke geheim, als naar het hart van een
rusleiland, hangt de stille als een sluier
des gebeds, do stilte als die in een para
dijselijke tuin, waar een zoele wind van
verkwikking de zucht van vredo is en
geluk, die opstijgt uit do harten, om het
wonder der vervulde he lsbeloftc. En al
len zullen wij het voelen, zooals ik het
eens hoorde dat Kerstmis all.'en is voor de
rijken die arm en voor do armen, dio nog
armer willen worden* want Christus leert
ens dan mot daden, dat de grootste ar
moede, de grootste rijkdom is.
Maar zij, op wie het woo der mensch-
hcid drukt, hard en zwaar, dio de jaren
hebben lalen voorbijgaan in leego uren,
di„ achtereen van hun leven zijn wegge
vallen in verloren oneindigheid, zooals de
druppels van een roeispaan vallen in het
wijde water, zij zullen de dageraad slechts
zien, zooals zij die steeds zagen na een
verboemelden naciit. Voor hen zal het
Kerstfeest slechts zijn, zooals zij alle
feesten zien, een aanleiding slechhj om te
drinken cn to dansen. Zij zullen trachten,
de zware last dei' materie een oogenhlik
te ontkomen door er zich hi te dringen,
zij zullen zwelgen in plumpudding, wijn
en gebraden gans ra daarbij niet er aan
denken, dal. het Kerstmis is, maar dat
liet hun lekker smaakt, en do geestelijke
vreugde zal niet kunnen heendringen
door do dikte der materie, die als een
looden last op hen ligt.
Arm zijn zij, arm en leeg en zij weten
het niet.
De wereld lijdt, zwaarder dan onder
een wereldoorlog, onder de bizarre zucht
naar gODOt, zoekend naars vergetelheid,
die in oogonhkkken van stilte en alleen
zijn toch altijd weer verschemert voor de
eeuiwgheidsgeiachtc, ook bij hen, dio van
de wereld zijn.
Maar wij moeten in de wereld, leven
alsof we niet zijn van do wereld, maar
gaande door de wereld op de nood der 'tij
den als stempel trachten te zetten het
kenmerkt de eeuwigheid. Dat moeten
wij tenminste trachten, want do Vrede is
reeds bricofd aan hen, dio van goeden
wil zijn
Kerstmis zal weer rijzen over een we
reld, wankel cn wil L, over een wereld, die
haar ondergang danst aan do poorten
der hel en over een wereld, die haar zon
den beweent aan «le deur des hemels.
Als een morgenster zal Kerstmis all au
weer zoeken tc verlichten, er zal vrede
zijn voor hcD, die stralend in hrar licht
glans loven en smart, voor wie do duis
ternis zoekt buiten haar.
Maar tegenover vrereldsclie rijkdom,
die zoovele malen gepaard gaat met
geestesarmoe, moeten wij stellen do lief
de, dio den vrede brengt, moeten wij weer
kind worden, als Christus in do Kribbe.
En niet alleen kind, maar ook arm en
schamel en nederig, omdat Gbriftus juist
in do armoede cn nederigheid, dio Hij
ons morgen weer ioonen zal, oneindig
lioog hoven ons staat.
„Die iu ootmoed wordt herboren,
is van 't hcmclscho geslacht."
Laat ons morgen met zoo een nederig
heid bidden voor die wereld, stil en drin
gend, omdat Christus geboren werd, leed
en stierf voor heel da wereld.
Want ook ben, die tot verstikkens toe
in de materie vastzitten, moeten wij lief
hebben en hoe wij hen moeten liefhebben
zal de Zalige blijdschap ons loeren van
den nacht waarin:
Ons is gheboren oen kindekijn,
nogh claerder dan die son no.
Dat sal ons aller vroudo sijn,
al totter enghelen wonne.
F. S.
HET KERSTKINDJE.
Een vertelling door H. A. U11 e m a n pr.
Een eindje van den weg, daarvan ge
scheiden door een smal, overbrugd sloot
je, stond, in groenige schaduw van pere
laars, het witgekalkte, rooögcdaakto hui-
zeke, lief en vriendelijk als de bewoners
zelf: Jan Lievenso en zijn-vrouw Clara
Vcorcn.
Achter het huis strekte zich «liep, erg
diep, veilig groen om haagd, de tuin, de
heele rijkdom van Jan.
Als daruwe winter, oppermachtig heer-
scher over lucht en land, weggetrokken
was met zijn felle slagen van regen, storm
gd sneeuw, die al wat leeft met dood be
dreigen, en de grond begon te ontlaten on
der den adem eener mildere natuur, zocht
Lievenso den tuin.
Zwart lag de hof voor hem uit, en de
kale heggen grauwden triestig daarom
heen. 'n Oovenblik stond Jan dan stil en
mat het werk, dat hem eischte. Hij woog
het gewield van z'n laak en voelde de
zwaarte. Maar een nieuwe kracht tintelde
in #'n lijf. Zijn spieren spanden van ar-
beidslusl; aanpak-wil sprak uit zijn oogen.
En moedig begon hij het prootsche werk
van deze woestenij een bloeiende gaard te
maken, die voor langen tijd brood moest
schaffen ar>n hem en z'n vrouw. De oude
sperziebedden, verwaarloosde grafheuvel
tjes, werden stijl-netjes opgemaakt en glad
van alle kanten afgestoken. Aardbeibedden
verden gezuiverd cn met nieuwe plantjes
aangevuld.
Lange, dunne slaken, waar straks het
loof van suiker- en snijboonen zich als
klimop aan opwringen zou, werden in
rechte rijen tweo aan twee tegenover elkaar
gezet, schuin, zóó dat de einden elkander
kruisten. Worteltjes, sjalotjes, rabarber
en spinazie werden in rechtlijnig afgeba
kende bedden gezaaid; kleine poters wer
den in do zwarte, diep omgespitte aarde
ondergestopt, lanes een touw, dat even
boven den grond gestrekt was.
Door dien hof kroop Jan, daar wToelte
hij in. van ochtend tot avond, plantend,
potend, zaaiend, wiedend, om, al9 dc
wasdom gekomen was, do kostbare on-
hren "Rt op zijn hittekar naar de veiling in
de nablio stad to brengen. Geen overwin
naar voelde zich zóó gelukkig op zijn
triomfwagen, als Jan op zijn bescheiden
voertuig. En als bij dan, thuisgekomen,
donderend den buil met rammelende gul
dens omhoog hield naar ziin lachende
vrouw, en in haar goedige, blauwe kijkers
keek, o, dan was 't, als ging de hemel voor
hem open.
De ingang van bet bnïsie was aan den
achterkant. Door een klenie neer le druk
ken. dat van binnen de klink lichtte, ging
de deur open en kwam je, duwend in een
schuurtje, dat de breedte van lie' huis be
sloeg en waar, op do schoongeschrobde
roode plavuizen, ruwe huishoud-dingen
Monden. Achter een gropne knopdeur was
r'p buiskamer. Hier bperschte de vrouw
De tafel stond vlak voor bef eenige raam:
tnsschen de kachel, die halverwege Je ka
mer voor do schouw pronkte, en 't raam
was de stoel van Clara, den Tug nanr de
keukenkast; recht fe"enover haar zat Jan,
naaslhoven zich piipenrek en krantenhan-
ner. Achter Jan, in den hoek, vierkanlfe
de immer gesloten, bruine deur der mooie
kamer, do onbetreden geheimzinnigheid,
die de rest van het huis innam. Over twee.
balken, die dwars door de kamer ribden,
lag do houten zoldering, beschilderd met
dikke, donkerbruine verf, waar de warme
smook van kachel er» fabaksniiii een zweem
van zwart tegen gebakken bad.
Loop geluid verzachtte op biezen matten
en voetenkleedjes voor de deuren. En ovpt
de muren spande een geel behang, rood
bebloemd en vuil bepoeteld bij de deur
knoppen. Een bonte Mater dolorosa en
een zwart eopenteeken'fe Ecco Home, uit
verschillende boedels bijeengekomen, ga
ven een ernstigen toon aan het vertrek,
evenals een zwart kruis met wit kalken
Lorpus, dat boven dc uitgangsdeur het he
vig kleurend behang kalmeerde. Boven den
schoorsteen hing do deftige regulateur,
die met wclluidendcn stap onverstoord door
den lijd schreed, 't "Was 'n geschenk, dat
Clara bij d'r trouwen van drie vriendin
nen gekregen had, „opdat zij alles op tijd
klaar zou hebben."
In dit buisje weefdo zich het kalme be-
etaan van Clara af. In deze stilte golfde
zachtkens, met lichte kabbelingen, haar
ondiepe leven voort. Maar geen bloem
brak do effenheid van dat weefsel, geen
zonnetje tintelde tot goud do diafano beek
van dit gcraischlooze bestaan. Neen, nooit
schalde de lach van een kind door deze
kamer, nooit zag Clara in blondo haartjes
en kleine oogen hel goud der zon en het
zilveren licht der sterren torug.
Dat was haar groot en stil verdriet,
waar zij in den beginne met Jan veel over
gesproken, maar sinds lang gezwegen had:
zü wenschto een kind, waarover zij de
liefde van haar edel hart kon uitstorten.
Haar haugo vrees van heel spoedig w%s
met de jaren in pijnende zekerheid overge
gaan. En vaak kroop een verstikkend wee
haar naar de keel, dat slechts ontlading
vond in een stroom onweerhouden tranen.
Een paar keer had Lievense haar zoo
getroffen, maar hij begreep het leed, dat
haar nog jongo leven stil maakte en had
op zijn beurt gezwegen uit eerbied voor
do schoone liefde zijner vrouw.
Een schoono Mei heerschle in het dorp
alom. Allo groeikracht botte naar buiten
Doornen en hagen glansden van jong
groen, waar de huizeken9 van lieverlee on
der schuilgingen. De tuinen roken naar
den aoetcn aroom der frisch roode aard
beien, naar de zwaardere reuken van hoo
rnen- en wortelloof en don kruidigen geur
van sjalotten, prei en pieterselie. Dag aan
dag steeg statig door 't hieiede Mauw de
zen, die nu de laatste Meidagen on
beperkt regeerde met geweld van vuur op
ruggen van volk, werkend in de tuinen.
Maar ieder dulde het, klachteloos, om de
welvaart, die komen ging in het dorp als
het jaar goed was. In één maand was alles
herleefd, als ontdooid uit 'n korst, die de
winter om de aarde gevroren had. Ook Jan
Lievense genoot welgezind de schoone din
gen, die het getijde meebracht. De ruir.V
Pof was zijn verblijfplaats bijna den hcc-
len dag 't Was immers dc tijd van pluk
ken, zamelen, oogsten na den langen rok
van zaaien, planten, poten en wieden.
Urenlang lag hij moeizaam op de knieën
de sappige beien te plukken cn in do slof
fen op te tasten, het zweet telkens weg-
wisschcnd, dat dc zon, door den strooien
tuinhoed heen, uit zijn huid brandde.
Twee-, driemaal daags stak hij de asper
ges uit de bedden, bang dat ze zich in de
zon heffen en blauwe koppen krijgen zou
den. En blijgemoed reed hij eiken morgen
op zijn hittekar naar de veiling, waar hij
de schatten aflaadde, die hij in eerlijken
strijd aan den bodem had ontwoekerd, om
ze in te ruilpn voor klinkende munt.
Op 'n middag kwam Jan weer thuis van
do veiling, 't Was tegen twaalven en in de
l.eete kamer martelde dc vrouw met de
bereiding van de middagkost. Een sfeer
van onrust hing door het vertrek. De brui
ne zoldering leek bruiner, de scherpe liinen
van den Ecce Homo vervaagden achter Jen
etenswasem en de stoelen s'onden verward
als na bezoek. Slechts de klok, waa*- Clara
bezorgde Mikken heen richtte, bewaarde
achter liet glnsgelaat z'n ijzig gelijk mati
gen tred. „Claar, zijn de aardap.ppls
klaar?", grapte Jan, die in z'n welgezind
heid behoefte aan 't uitbundige had, maar
It ziin gees'igheid nooit boog ging, omdat
z'n eenvoudige, zuivere z c-1 meer open
stond voor het effene au gewone
Zijn vrouw antwoordde nooïi on znlken
humor, die een vraag mar hef bekende, en
meer een uiting van Ja u's Miidschap, dan
van ziin weetgierigheid was En als hij in
d«* lijkeuken zich gereinigd had en bin
nenkwam, verwonderde hij zich niet, de
aardappels op de tafel in de witte schaal
to zien dampen, dat er de koperen iiang-
lamn van aansloeg.
„Hoe gin? het on de veiling?" vroeg
Clara, voortbered 'orend zonder onkijben,
pp als Jan met weinig woorden zijn tevre-
heid had uitgezegd, zette ieder zich aan
z'n kant, bliide om do gezelligheid van den
prnperen disch.
'n Tijdje heerschle er stilte, alsof beiden
zich beraadden.
„Weet je, dat er Weensche kinderen ko
men in 't dorp?" vroeg Jan. „De burge
meester is voorzitter van hef comité, en
wie een kind wil, kan zich bij hem mel
den". Dezen term had Jan overgehouden
uit z'n militairen diensttijd.
„Ik heb er niet van gehoord", deed
Clara.
„Zou je zin hebben, vrouw?" ging Jan
voort, vraagblikkend. „De aardbeien en
Engelsche krozen hebben 'n goed beschot
opgeleverd en de prijzen konden slechter."
Clara beek haar man' aan en sloeg de
oogen neer. Ze begreep hem.
„Mij wel, maar je weet niet wat je
krijgt."
„Dat niet, doch 't is te proheeren. Ze
blijven maar drie maanden. Do-j vrouw?"
Clara knikte van ja. „Maar als 't vooral
voor mij is, dan liefst 'n meisje". Haar
oogen doften en achter do wangenhuid
steeg een zacht rood.
„Afgesproken", zei Jan; ,,'k ga 't van
middag nog zeggen."
De stilte herviel. Ieder dacht, maar wist
geen woorden. Toen ping Jan zachtkens,
als sloop hii, den tuin in, doch op 't gelaat
der vrouw bleef lang een waas van gepeins.
Twee weken later geruchtte de tijding,
dat de Weensche kinderen, veertig, des
avonds komen zouden met den trein van
h9lf zes. Jaap Veld, de kastelein van
„Spoorzicht" zou ze in ontvangst nemen
en tracfeeren. Daar kon ieder pleegvader
zijn gading' halen.
Jan was aanwezig en beschouwde mee
warig het Toezcmoezig volkje, dat met brab
beltaal de groote, hooge gelagzaal vulde.
Hij merkte ontroerd, boe ieder kind aan
een koord op de borst een papieren plak
droeg, waarop naam en woonplaats. Het
ging hem door z'n goede, edele ziel, en, vol
van de kinderen, bespeurde hij den notaris
niet, die op hem toetrad.
,Js dat niets voor jou, Lievense?" Hij
wees op 'n meisje van zoowat negen jaar,
dat tusschen een vloed van zwarte, glan
zende krullen 'n bleek, fijnbesneden ge
zichtje toonde, waar do oogen vragend in
rond keken.
Jan schrok op uit zijn meewarigheid, cn
de kleine beziend, maar tegelijk voelend,
hoe moeilijk ccn-twee-drie 'n keus te ma
ken was:
„Ik laat 't aan u over, notaris", zei bij
afwerend, maai* graag gemaakt door de
zachtfiine trekken van hef bescheiden kind,
dat iets smeekends bad in de oogen, be
sloot hij haastig en denkend aan Clnrn:
„Goed, goed, ik zal 'f maar nemen. Dank
o, notaris". En de kleine hand van het
kind bergend iu zijn rechter mannenvuist,
stapte hij heen, 'n beetje verlegen voor de
menschen, om 't cfngcwone, maar in-hlij
om de goed© daad.
Clara stond terzijde van het huisje op
hot sfeencn straatje, dat om de woning
heen liep, en een lach vlcng over haar ge
laat, als ze Jan zoo vaderliik met de kleine
naderen zag over weg en bruggetje.
,,'t Is geschikt", riep Jan. ,.Ik heb dit
maar genomen, geen slechte keus, geloof
ik", jokte hij fier. En de hand van het
kind loslatend, duwde hij het zachtkens
naar Clara, die „geef e maar een hand"
zei. En schuchter gehoorzaamde de kleine,
kijkend van Clara naar Jan.
„Hoe heet je?" vroeg de vrouw.
't Kind bleef stil en als 'n, muur rees
plots hij haar 't bezwaar op, dal zo de taal
niet kende.
„Hoe beet jo?" herhaalde Jan, en, be
nadrukkend: „naam?"
„Pauline", deed 't kind.
„We vragen naar het bekende pad", zei
Jan. „Het staal op liet bord op den rug,
2ïp maar,"
Een waas van droefheid gleed over Cïn-
ra's gezicl t, als ze, het meisje omkeerend,
naar het naar den rug verschoven bord
zag. Jan merkte het en luchtig sprak hij:
„Pauline Gcmse, Fouerslrasee G, Wicn
LX".
Iets stilmakends was in Clara's ziel ge
vallen, in-e«ns.
Zij nam het kind mee naar binnen, en
iu vervoering drukte ze 'n kus op 't effen
gezichtje van do kleine, die onbevangen
toeliet.
„Heb je al gegeten?" mede-leed Jan, en,
duidelijker, nog eens: „gegeten?"
Het meisje schudde van neen, steeds op
kijkend.
„ITfb je dan geen honger?"
„Nein", bescheidde 't kind.
„Nog 'n beetje ongewend", oordeelde
Jan, heimelijk onaangenaam getroffen
door het botte nein, „maar dal komt wel
goed."
En hij kouste de kamer uit, trad bij de
deur in z'n klompen, en ging den hof be
werken, maar zijn gedachten waren bij de
vrouw en l et vreemde kind
Clara wiescl» zorgzaam het zwijgende
meisje, reinigde de kleertjes, kamde de
verwarde haartjes uit, dat ze netjes neer-
vloeiden over hoofd en schouders, en ze'te
ze neer hij 't raam op den stoel van Jan
achter, een vollen beker mere.
Op den weg gingen andere pleegouders
met Weenertjes en op de gelaten der
ouders glom de met aandoening vermeng
de blijdschap van menschen, wier kinderen
zóó van de kostschool komen.
Tegen den avond, toen Jan al binnen
was, kwam de vrouw aan wetfioudér Vel-
linga naar de kleine zien.
„Tevreden, Lievense?" informeerde me
vrouw. 'die lid van liet comité was
„Dat gaat wel, mevrouw", antwoordde
Jan, „nog wat ongewend, maar 't is een
zacht kind, geloof ik", wat Clara met een
knik beaamde.
„Du lust hier bei sehr guten Leut en; bist
du froh?" ondervroeg do welhouder'sche.
't Kind knikte.
„Und wirst du ganz brav sein?"
„Ja", antwoordde de kleine.
„Zo is nogal ko-t van spreken, me
vrouw", klaagde Jar.
„Dat is hun gewoonte, Lievense", ver
duidelijkte mevrouw Velllnga, die in
Buitschland opgevoed was.
„Du solist ja Onkel und ja Tante sagen,
wenn man dir etwas fragt, wirst du?"
ging ze voort lof het kind, zoo vriendelijk
mereliik, om 'f lesje te verzachten „Du bist
jetzt bei Onkel und Tante Lievense; wenn
du brav bist, werden die Pfleee-oltern auch
sehr gut sein. Wie alt bist du?"
„Neun jahre".
„Du bist e:n liehes Kihdthen", hernam
mevrouw Veil inga mef 'n kneep in de ma-
we wangen van de kleine, „und wenn du
hier gut iszt und trinkst. wirst du ha'd
ein k luges Miedeken werden und dicke
Backen bekommen Kannst du sclireiben?"
„Ein bischen".
„Also du sehrribsf morgen eincn Brief
nacli deinen EK^-n. dasz dn bei guten Leu-
ten .aeVommen bist".
Het kind knikte van ja.
„Heb je panier en inkt. I ievenso? Laat
ze dan morgefi een briefje naar huis
schrijven, en heb je nog wat anders noo-
dig. klop dan geruft bij ons aan."
„Best, mevrouw".
Tevreden keken Jan en Clara, als me
vrouw Vellinga weg was, Paulienlje aan,
die nu langzaam begon haar boterham
men.-. naar binnen te peuzelen.
Stille kwam beerschen in het vertrek.
Jan begon te kranten en Clara verzonk in
gedachten, maar bewa-mtn Mar woorden
voor als Panlionlie in d'r bedje zou wezen.
„Onaf Paulientje nu slapen?" vroeg ze
eindelijk.
He* füne gezichtje strakte in denken en
aarzelend
„Ja", klonk het, .cros later aangevuld
door: „Tante".
Jan keek vriendelijk op en 'n blije blos
vloog Clara naar de waneen. Haar
oogen schoten vol, toen zr het kind nam
tot voor Jan leidde, die hef een rachthand
gaf, en wegbracht naar het eigengemaakte
bedie in dp mooie kamer.
„Ik geloof dat we het getroffen hebben",
meende Jan later.
En 's nachts droomde Clara van Pau
lientje
Het lieve Lienlje werd 't zonnetje van
't buis. Onder den waTtncn drang van Jan
en Clara ontdooide liet kind, de stijfheid
viel weg. Het bleek een bijdehandje met
'n vlekkeloos, aanhankelijk hartje, 't Was
haar 'n vreugd (ante Clara le helpen bij 'f
beredderen van den huisbocl. En gauw
Hollandsch dat ze leerde!
Na 'n paar weken schreef ze al uitvoe
rig naar moeder, hoe goed Tante en Onkel
waren, en dat ze zoo gegroeid was. En
moeder schreef dankbare brieven terug, en
dat Paulientje goed moest oppassen cn er
ken lelijk zijn.
Lien tie bekwam, dat 't een lieve lust
was. Hel Woensche-Kindcvcoroité gaf
frissehe kleertjes, en de pleegouders koes
terden haar met goed voedsel on warme
liefde. Clara fleurde op te midden Tan die
kleine zorgjes voor 't kind. En a's Jan
den Jieelen dag hard gewerkt had in den
tuin, dan vond zijn moede hand des avonds
een .zalige rust op dc schouders van Lien
lje cn zijn oog verkwikking door 'p blik op
dat kind, waarvan hij hield of 't zijn eigen
was.
Zoo reiden zich de dagen aaneen. De
luisterrijke zomer, 'n prachtlie/endQ ko
ning, hield onafgebroken feest in dorp en
omtrek. Al wat leefde ziedde van kracht
en heel de natuur verte;stbaarde haar
schoonheid.
Als 't eten gedaan was, ging Clara met
do kleine meid Onkel helpen in den tuin.
of ze gingen een hakje doen bij buren, of
winkelen in de nabije stad. En wanneer
de Zondag als 'n feest van rust kwam staan
ever het dorp, ging do kleine, baar arm
vasthakend aan Tante's arm, moe naar de
kerk, en Clara keek dan wcelde-Mozend
voor zich uit om 't geluk, dat zij óók een
kind had. -
Al meer dan drie maanden na ue aan*
komst waren voorbij. De meeste kinderen
waren teruggegaan, maar Lientjo mocht
blijven. Moedor vond 't goed; Moeder kon
't immers zóó nief geven, als zo 't hier had.
Moeder immers had niet van dio mooie
kleertjes en dat goede rten. En Clara vond
heerlijk, dat Lientjo blijven moeht.
Herfstmaand droeg z'n zon als 'n gulden
vlag bijna dagelijks door de vlekkelooze
lucht. Lekkere vruchten kwamen in Pau-
lientjes mondje, waar ze 's avonds Clara
voor dankte me' 'n kusje. Wijnmaand
kwam beerschen niet zomerschc napraebt
en de bladeren geelden gouden Toen viel
dc slag.
Een brief yan 'n Onkel uit Weenen, een
echten Onkel, dat Moeder ziek was, wel
riet erg, maar (och ziek. d-" Moeder graag
Paulientje wou zien, dat Paulienfie dus
maar naar Weenen moest gaan En Lien
lje ging! Met hef eerstvolgende kinder
transport, dat uit de stad vertrok mot
den snel van half tien. Onkel zou ze dien
la.at-Ok'oberdag wegrijden nu z'n hittekar.
'f Was Clara, of het geluk werd wegge
sloten uit haar huis. De morgen lichtte
zonder zon. Het zonnetje moest immers
weg!
Dn kleertjes waren vpvsrh gestreken, de
pakjes voor Moeder en Or>Vo| Pr.tnz klaar
gemaakt, en argeloos. rnV-pnd mot het
leed van trroole menschen, kwam ze, bijna
zonder traantjes, naar fant° Clara, om
nedag te kussen. Maar Clara's koel was
dicht en haar oo^en vol tranen. Jan
za" 'f bi? de deuv aan .Tot straks,
vrouw", rieu hij en kuchte, hard'cn vreemd
en nog eens.
,7<"nm, kind", zei hij, ..we voelen voort,
ever 'n uur gaat de trein. Fn het kind
volgde.
Maar als Clara al'epn was. droef re haar
schort in d'r oogkuilpn, en 't was alsof er
iets bmk In haar hart. f lof er pl<ts in
haar iets ging st'Waan. Fn zo wikte:
„OclTgottegot, Paulientje.
Traag trokken de winterscho tijdon
voorbij.
Het leed over het verlies van Lientjo
was bij Jan Lievenso goeddeels verdwenen
door de zorgen van alle dag, maar bij
Clara zat de droefheid nog als 'n wig iu
het hart.
Er was een briefje gekomen t&j Peu
l-entje, groot van letters en met* vrij veel
Hollandsche woorden. Moeder was ernstig
ziek, en ze waren te arm om let nooclige
voor hi zieke te koopen. Maar OnkeJ Franz
was erg goed voor Moeder Paulientje was
magerder geworden Ze ging weer naai
school, maar ze dacht nog veel aan Tante
en Onkel. Of Tante Clara eers schrijven
wou, hoe het ging met Onkel Jan en met
Pollie, do poes, en of de hit e: oog was.
Clara kon den brief nipt mei droge oogen
lezen, en de luchtigheid van Jan was maar
geveinsd. „We zullen maar een pakket
wegsturen met het beste wal wc bennen.
Arme tobbérds!", klaagde Jan
„Geef het dan aan mevrouw Vellinga",
meende Clax-a, „die weei er wag mac"
Slachtmaand was voorbij gedrticH: som
bere wolleen hadden over hef vlakke land
gejaagd Regens hadden gekletterd teeen
l et huizeke van Jan Lievense Kaal wnreu
hoornen en heggen geworden en d.c tuinen
woestenijen. Hef werk was schaarse!» en
dc langste tijd werl lij liet vuur gesleten.
Wintermaand kwam. Donkerder wedden
de dagen cn langer de avonden. De vorst
legde een korst over de aarde en vaak
dekte sneeuw liet land met zilvera blank
heid.
In de tweede helft van December kwam
weer een brief uit Weenen. Het adres was
van een mannenhand Benieuwd maakte
Jan 'em open. Van Onkel Frnnz. Zijn zus
ter was gestorven Hij voelde zich verplicht
aan de pleegouders van Paulienfie zulks
mee te deolen. Zij had nog zoo dikwijls en
dankbaar over de weldoeners van haar
kind gesproken. Lientje was nn bij Franz
thuis in de Feucrstrassi 3G. Hot gezin was
groot, maar waar moest de kleine been'?
'n Oogenblik voelde Clara in haar hart
een jubel opwellen. Maar zij bedwong zich,
omdat het ik-zucht was. Beiden, In ge
dachten, zwegen. Toen vroeg ze, ecnvou-
dig-weg:
„Wat moet er nou met Paulienfjc?"
Zo had 't gezegd met onderdrukking van
alle ou-edel gevoel. Maar heel haar lieve
ziel lag in dio Ijeheerschte woorden zicht
baar.
Jan Mikte haar aan en even kalm sprak
hij: „Lientje komt natuurlijk lrier". Doch
in dat woord lag heel zijn goedheid.
Daags voor Kerstmis kwam Lienlje
Gemse met den sneltrein in de haurislad.
Jan was zc gaan halen.
Clara was druk bpzig in de lekker war
me kamer om alles le schikken voor de
derde huisgenoot, die hon niet meer verla
ten zou. Het bedje was geschud, door liet
vertrek geurde de'koffic voor 't avond
brood.
Daar klonk geloop op 't bruggetje; het
hekje klap'e cn 'n zacht spreken dofte dooi
de stilte. Zo waren al aan de achterdeur.'
Do kamer ging open en in hot duistere
vierkant verscheen Paulientje. De Moeren
waren heel, maar verhaffehl, het gezichtje
verfijnd van magerte, en haar pakket, dat
.Jan droeg, was losgeraakt.
„Dag Tante", klonk het uit den mond
van het kind. terwijl haar oogen zacht
en goedig Clara teeenblikten. Ciaia kuslo
haar, zonder woorden. Maar Jan zette het
pakje neer. nam haar hoofd tusschen zijn
breerlo h,inden, en terwijl aandoonuig zijn
ruwe stom befloerste:
„Paulienfie", sprak hij, „nu is het geen
Onkel of Tante meer. maar je bent voort
aan ons kind, ons eenïg kind."
En door tranen hoen kwnn hot moei
lijk uit Clara's verwrongen mond:
„Ja, ons Kerstkindje."