CHRISTUS' VREDE. Ala wij morgen u:t de Nachtmis komen, dan zal er feest zijn, omdat cr vrede is, vrede in on c ziel Laat hot jachten Je leven dan een pooze rusten.... «en korte pooze maar, want dan zullen we heviger dan ooit gevoelen do moeh. id van het loven, dat oils zoo leeg schijnt hij de komst van Christus. Als wij uit «ie Nachlm s komen, morgen na dien glorieuzcu nacht, waaruit büjder en schooner dan ooit de dageraad lichten zal, dan zal er feest zijn. Dan zal liet huis versierd zijn, stem mig, met takjes hulst, of mistletoe, en met roode lampj s. Dan zal or de kerst tafel te prijken slaan, als hij een feest, maar stemmiger, en schooner, v/ijl verhe vener gc-dachien oulo ziel vervullen. Dan zullen we lang met blije gezichten aan de kersttafel zitten, meer om te zn- gen van de komst van den armen Chris tus, dan om te eten en te drinken, want Hij die onze ziel vervult, zal dan do zin- nenstrcelcndo materie verdringen, en wij zullen gelukkig zijn en vrede vinden in Hom alleen. Dan zal de dag intusschen dagen, rood als het bloed van Hem, Die nu geboren werd, om Zijn bloed voor ons to storten, druppol na druppel, opdat ou;:o ziel zou zijn in vrede, in blijheid en in geluk. Don zullen wij tenslotte stil ziju, als wij gevoelen, de volle vredo van Christus niet to kunnen uitzingen, geheel on aJ, en onze oogen zullen glansen van de vrede, die Christus bracht. Dan zullen wij naar woorden zoeken om onze vreugde uit te spreken en wij zuilen zo vinden in do Advent-hymne, die nog ruischen zal in onze ooren: „cito vernet sains lua". „Spoedig zal uw heil komen" Ons heil is dan gekomen, de Verlosser der wereld. Want zult ge weer niet zien, hoe vele menschen zullen schuiven als schaduwen door de donkere duisternis om to gaan naar do kr hbs van goud in dio ijzeren kluis? Alles rust dan wat materie is en over dio vele moiLschen, die gekomen zijn naar dat eeuwig-heilige, God-mcnschc- h'jke geheim, als naar het hart van een rusleiland, hangt de stille als een sluier des gebeds, do stilte als die in een para dijselijke tuin, waar een zoele wind van verkwikking de zucht van vredo is en geluk, die opstijgt uit do harten, om het wonder der vervulde he lsbeloftc. En al len zullen wij het voelen, zooals ik het eens hoorde dat Kerstmis all.'en is voor de rijken die arm en voor do armen, dio nog armer willen worden* want Christus leert ens dan mot daden, dat de grootste ar moede, de grootste rijkdom is. Maar zij, op wie het woo der mensch- hcid drukt, hard en zwaar, dio de jaren hebben lalen voorbijgaan in leego uren, di„ achtereen van hun leven zijn wegge vallen in verloren oneindigheid, zooals de druppels van een roeispaan vallen in het wijde water, zij zullen de dageraad slechts zien, zooals zij die steeds zagen na een verboemelden naciit. Voor hen zal het Kerstfeest slechts zijn, zooals zij alle feesten zien, een aanleiding slechhj om te drinken cn to dansen. Zij zullen trachten, de zware last dei' materie een oogenhlik te ontkomen door er zich hi te dringen, zij zullen zwelgen in plumpudding, wijn en gebraden gans ra daarbij niet er aan denken, dal. het Kerstmis is, maar dat liet hun lekker smaakt, en do geestelijke vreugde zal niet kunnen heendringen door do dikte der materie, die als een looden last op hen ligt. Arm zijn zij, arm en leeg en zij weten het niet. De wereld lijdt, zwaarder dan onder een wereldoorlog, onder de bizarre zucht naar gODOt, zoekend naars vergetelheid, die in oogonhkkken van stilte en alleen zijn toch altijd weer verschemert voor de eeuiwgheidsgeiachtc, ook bij hen, dio van de wereld zijn. Maar wij moeten in de wereld, leven alsof we niet zijn van do wereld, maar gaande door de wereld op de nood der 'tij den als stempel trachten te zetten het kenmerkt de eeuwigheid. Dat moeten wij tenminste trachten, want do Vrede is reeds bricofd aan hen, dio van goeden wil zijn Kerstmis zal weer rijzen over een we reld, wankel cn wil L, over een wereld, die haar ondergang danst aan do poorten der hel en over een wereld, die haar zon den beweent aan «le deur des hemels. Als een morgenster zal Kerstmis all au weer zoeken tc verlichten, er zal vrede zijn voor hcD, die stralend in hrar licht glans loven en smart, voor wie do duis ternis zoekt buiten haar. Maar tegenover vrereldsclie rijkdom, die zoovele malen gepaard gaat met geestesarmoe, moeten wij stellen do lief de, dio den vrede brengt, moeten wij weer kind worden, als Christus in do Kribbe. En niet alleen kind, maar ook arm en schamel en nederig, omdat Gbriftus juist in do armoede cn nederigheid, dio Hij ons morgen weer ioonen zal, oneindig lioog hoven ons staat. „Die iu ootmoed wordt herboren, is van 't hcmclscho geslacht." Laat ons morgen met zoo een nederig heid bidden voor die wereld, stil en drin gend, omdat Christus geboren werd, leed en stierf voor heel da wereld. Want ook ben, die tot verstikkens toe in de materie vastzitten, moeten wij lief hebben en hoe wij hen moeten liefhebben zal de Zalige blijdschap ons loeren van den nacht waarin: Ons is gheboren oen kindekijn, nogh claerder dan die son no. Dat sal ons aller vroudo sijn, al totter enghelen wonne. F. S. HET KERSTKINDJE. Een vertelling door H. A. U11 e m a n pr. Een eindje van den weg, daarvan ge scheiden door een smal, overbrugd sloot je, stond, in groenige schaduw van pere laars, het witgekalkte, rooögcdaakto hui- zeke, lief en vriendelijk als de bewoners zelf: Jan Lievenso en zijn-vrouw Clara Vcorcn. Achter het huis strekte zich «liep, erg diep, veilig groen om haagd, de tuin, de heele rijkdom van Jan. Als daruwe winter, oppermachtig heer- scher over lucht en land, weggetrokken was met zijn felle slagen van regen, storm gd sneeuw, die al wat leeft met dood be dreigen, en de grond begon te ontlaten on der den adem eener mildere natuur, zocht Lievenso den tuin. Zwart lag de hof voor hem uit, en de kale heggen grauwden triestig daarom heen. 'n Oovenblik stond Jan dan stil en mat het werk, dat hem eischte. Hij woog het gewield van z'n laak en voelde de zwaarte. Maar een nieuwe kracht tintelde in #'n lijf. Zijn spieren spanden van ar- beidslusl; aanpak-wil sprak uit zijn oogen. En moedig begon hij het prootsche werk van deze woestenij een bloeiende gaard te maken, die voor langen tijd brood moest schaffen ar>n hem en z'n vrouw. De oude sperziebedden, verwaarloosde grafheuvel tjes, werden stijl-netjes opgemaakt en glad van alle kanten afgestoken. Aardbeibedden verden gezuiverd cn met nieuwe plantjes aangevuld. Lange, dunne slaken, waar straks het loof van suiker- en snijboonen zich als klimop aan opwringen zou, werden in rechte rijen tweo aan twee tegenover elkaar gezet, schuin, zóó dat de einden elkander kruisten. Worteltjes, sjalotjes, rabarber en spinazie werden in rechtlijnig afgeba kende bedden gezaaid; kleine poters wer den in do zwarte, diep omgespitte aarde ondergestopt, lanes een touw, dat even boven den grond gestrekt was. Door dien hof kroop Jan, daar wToelte hij in. van ochtend tot avond, plantend, potend, zaaiend, wiedend, om, al9 dc wasdom gekomen was, do kostbare on- hren "Rt op zijn hittekar naar de veiling in de nablio stad to brengen. Geen overwin naar voelde zich zóó gelukkig op zijn triomfwagen, als Jan op zijn bescheiden voertuig. En als bij dan, thuisgekomen, donderend den buil met rammelende gul dens omhoog hield naar ziin lachende vrouw, en in haar goedige, blauwe kijkers keek, o, dan was 't, als ging de hemel voor hem open. De ingang van bet bnïsie was aan den achterkant. Door een klenie neer le druk ken. dat van binnen de klink lichtte, ging de deur open en kwam je, duwend in een schuurtje, dat de breedte van lie' huis be sloeg en waar, op do schoongeschrobde roode plavuizen, ruwe huishoud-dingen Monden. Achter een gropne knopdeur was r'p buiskamer. Hier bperschte de vrouw De tafel stond vlak voor bef eenige raam: tnsschen de kachel, die halverwege Je ka mer voor do schouw pronkte, en 't raam was de stoel van Clara, den Tug nanr de keukenkast; recht fe"enover haar zat Jan, naaslhoven zich piipenrek en krantenhan- ner. Achter Jan, in den hoek, vierkanlfe de immer gesloten, bruine deur der mooie kamer, do onbetreden geheimzinnigheid, die de rest van het huis innam. Over twee. balken, die dwars door de kamer ribden, lag do houten zoldering, beschilderd met dikke, donkerbruine verf, waar de warme smook van kachel er» fabaksniiii een zweem van zwart tegen gebakken bad. Loop geluid verzachtte op biezen matten en voetenkleedjes voor de deuren. En ovpt de muren spande een geel behang, rood bebloemd en vuil bepoeteld bij de deur knoppen. Een bonte Mater dolorosa en een zwart eopenteeken'fe Ecco Home, uit verschillende boedels bijeengekomen, ga ven een ernstigen toon aan het vertrek, evenals een zwart kruis met wit kalken Lorpus, dat boven dc uitgangsdeur het he vig kleurend behang kalmeerde. Boven den schoorsteen hing do deftige regulateur, die met wclluidendcn stap onverstoord door den lijd schreed, 't "Was 'n geschenk, dat Clara bij d'r trouwen van drie vriendin nen gekregen had, „opdat zij alles op tijd klaar zou hebben." In dit buisje weefdo zich het kalme be- etaan van Clara af. In deze stilte golfde zachtkens, met lichte kabbelingen, haar ondiepe leven voort. Maar geen bloem brak do effenheid van dat weefsel, geen zonnetje tintelde tot goud do diafano beek van dit gcraischlooze bestaan. Neen, nooit schalde de lach van een kind door deze kamer, nooit zag Clara in blondo haartjes en kleine oogen hel goud der zon en het zilveren licht der sterren torug. Dat was haar groot en stil verdriet, waar zij in den beginne met Jan veel over gesproken, maar sinds lang gezwegen had: zü wenschto een kind, waarover zij de liefde van haar edel hart kon uitstorten. Haar haugo vrees van heel spoedig w%s met de jaren in pijnende zekerheid overge gaan. En vaak kroop een verstikkend wee haar naar de keel, dat slechts ontlading vond in een stroom onweerhouden tranen. Een paar keer had Lievense haar zoo getroffen, maar hij begreep het leed, dat haar nog jongo leven stil maakte en had op zijn beurt gezwegen uit eerbied voor do schoone liefde zijner vrouw. Een schoono Mei heerschle in het dorp alom. Allo groeikracht botte naar buiten Doornen en hagen glansden van jong groen, waar de huizeken9 van lieverlee on der schuilgingen. De tuinen roken naar den aoetcn aroom der frisch roode aard beien, naar de zwaardere reuken van hoo rnen- en wortelloof en don kruidigen geur van sjalotten, prei en pieterselie. Dag aan dag steeg statig door 't hieiede Mauw de zen, die nu de laatste Meidagen on beperkt regeerde met geweld van vuur op ruggen van volk, werkend in de tuinen. Maar ieder dulde het, klachteloos, om de welvaart, die komen ging in het dorp als het jaar goed was. In één maand was alles herleefd, als ontdooid uit 'n korst, die de winter om de aarde gevroren had. Ook Jan Lievense genoot welgezind de schoone din gen, die het getijde meebracht. De ruir.V Pof was zijn verblijfplaats bijna den hcc- len dag 't Was immers dc tijd van pluk ken, zamelen, oogsten na den langen rok van zaaien, planten, poten en wieden. Urenlang lag hij moeizaam op de knieën de sappige beien te plukken cn in do slof fen op te tasten, het zweet telkens weg- wisschcnd, dat dc zon, door den strooien tuinhoed heen, uit zijn huid brandde. Twee-, driemaal daags stak hij de asper ges uit de bedden, bang dat ze zich in de zon heffen en blauwe koppen krijgen zou den. En blijgemoed reed hij eiken morgen op zijn hittekar naar de veiling, waar hij de schatten aflaadde, die hij in eerlijken strijd aan den bodem had ontwoekerd, om ze in te ruilpn voor klinkende munt. Op 'n middag kwam Jan weer thuis van do veiling, 't Was tegen twaalven en in de l.eete kamer martelde dc vrouw met de bereiding van de middagkost. Een sfeer van onrust hing door het vertrek. De brui ne zoldering leek bruiner, de scherpe liinen van den Ecce Homo vervaagden achter Jen etenswasem en de stoelen s'onden verward als na bezoek. Slechts de klok, waa*- Clara bezorgde Mikken heen richtte, bewaarde achter liet glnsgelaat z'n ijzig gelijk mati gen tred. „Claar, zijn de aardap.ppls klaar?", grapte Jan, die in z'n welgezind heid behoefte aan 't uitbundige had, maar It ziin gees'igheid nooit boog ging, omdat z'n eenvoudige, zuivere z c-1 meer open stond voor het effene au gewone Zijn vrouw antwoordde nooïi on znlken humor, die een vraag mar hef bekende, en meer een uiting van Ja u's Miidschap, dan van ziin weetgierigheid was En als hij in d«* lijkeuken zich gereinigd had en bin nenkwam, verwonderde hij zich niet, de aardappels op de tafel in de witte schaal to zien dampen, dat er de koperen iiang- lamn van aansloeg. „Hoe gin? het on de veiling?" vroeg Clara, voortbered 'orend zonder onkijben, pp als Jan met weinig woorden zijn tevre- heid had uitgezegd, zette ieder zich aan z'n kant, bliide om do gezelligheid van den prnperen disch. 'n Tijdje heerschle er stilte, alsof beiden zich beraadden. „Weet je, dat er Weensche kinderen ko men in 't dorp?" vroeg Jan. „De burge meester is voorzitter van hef comité, en wie een kind wil, kan zich bij hem mel den". Dezen term had Jan overgehouden uit z'n militairen diensttijd. „Ik heb er niet van gehoord", deed Clara. „Zou je zin hebben, vrouw?" ging Jan voort, vraagblikkend. „De aardbeien en Engelsche krozen hebben 'n goed beschot opgeleverd en de prijzen konden slechter." Clara beek haar man' aan en sloeg de oogen neer. Ze begreep hem. „Mij wel, maar je weet niet wat je krijgt." „Dat niet, doch 't is te proheeren. Ze blijven maar drie maanden. Do-j vrouw?" Clara knikte van ja. „Maar als 't vooral voor mij is, dan liefst 'n meisje". Haar oogen doften en achter do wangenhuid steeg een zacht rood. „Afgesproken", zei Jan; ,,'k ga 't van middag nog zeggen." De stilte herviel. Ieder dacht, maar wist geen woorden. Toen ping Jan zachtkens, als sloop hii, den tuin in, doch op 't gelaat der vrouw bleef lang een waas van gepeins. Twee weken later geruchtte de tijding, dat de Weensche kinderen, veertig, des avonds komen zouden met den trein van h9lf zes. Jaap Veld, de kastelein van „Spoorzicht" zou ze in ontvangst nemen en tracfeeren. Daar kon ieder pleegvader zijn gading' halen. Jan was aanwezig en beschouwde mee warig het Toezcmoezig volkje, dat met brab beltaal de groote, hooge gelagzaal vulde. Hij merkte ontroerd, boe ieder kind aan een koord op de borst een papieren plak droeg, waarop naam en woonplaats. Het ging hem door z'n goede, edele ziel, en, vol van de kinderen, bespeurde hij den notaris niet, die op hem toetrad. ,Js dat niets voor jou, Lievense?" Hij wees op 'n meisje van zoowat negen jaar, dat tusschen een vloed van zwarte, glan zende krullen 'n bleek, fijnbesneden ge zichtje toonde, waar do oogen vragend in rond keken. Jan schrok op uit zijn meewarigheid, cn de kleine beziend, maar tegelijk voelend, hoe moeilijk ccn-twee-drie 'n keus te ma ken was: „Ik laat 't aan u over, notaris", zei bij afwerend, maai* graag gemaakt door de zachtfiine trekken van hef bescheiden kind, dat iets smeekends bad in de oogen, be sloot hij haastig en denkend aan Clnrn: „Goed, goed, ik zal 'f maar nemen. Dank o, notaris". En de kleine hand van het kind bergend iu zijn rechter mannenvuist, stapte hij heen, 'n beetje verlegen voor de menschen, om 't cfngcwone, maar in-hlij om de goed© daad. Clara stond terzijde van het huisje op hot sfeencn straatje, dat om de woning heen liep, en een lach vlcng over haar ge laat, als ze Jan zoo vaderliik met de kleine naderen zag over weg en bruggetje. ,,'t Is geschikt", riep Jan. ,.Ik heb dit maar genomen, geen slechte keus, geloof ik", jokte hij fier. En de hand van het kind loslatend, duwde hij het zachtkens naar Clara, die „geef e maar een hand" zei. En schuchter gehoorzaamde de kleine, kijkend van Clara naar Jan. „Hoe heet je?" vroeg de vrouw. 't Kind bleef stil en als 'n, muur rees plots hij haar 't bezwaar op, dal zo de taal niet kende. „Hoe beet jo?" herhaalde Jan, en, be nadrukkend: „naam?" „Pauline", deed 't kind. „We vragen naar het bekende pad", zei Jan. „Het staal op liet bord op den rug, 2ïp maar," Een waas van droefheid gleed over Cïn- ra's gezicl t, als ze, het meisje omkeerend, naar het naar den rug verschoven bord zag. Jan merkte het en luchtig sprak hij: „Pauline Gcmse, Fouerslrasee G, Wicn LX". Iets stilmakends was in Clara's ziel ge vallen, in-e«ns. Zij nam het kind mee naar binnen, en iu vervoering drukte ze 'n kus op 't effen gezichtje van do kleine, die onbevangen toeliet. „Heb je al gegeten?" mede-leed Jan, en, duidelijker, nog eens: „gegeten?" Het meisje schudde van neen, steeds op kijkend. „ITfb je dan geen honger?" „Nein", bescheidde 't kind. „Nog 'n beetje ongewend", oordeelde Jan, heimelijk onaangenaam getroffen door het botte nein, „maar dal komt wel goed." En hij kouste de kamer uit, trad bij de deur in z'n klompen, en ging den hof be werken, maar zijn gedachten waren bij de vrouw en l et vreemde kind Clara wiescl» zorgzaam het zwijgende meisje, reinigde de kleertjes, kamde de verwarde haartjes uit, dat ze netjes neer- vloeiden over hoofd en schouders, en ze'te ze neer hij 't raam op den stoel van Jan achter, een vollen beker mere. Op den weg gingen andere pleegouders met Weenertjes en op de gelaten der ouders glom de met aandoening vermeng de blijdschap van menschen, wier kinderen zóó van de kostschool komen. Tegen den avond, toen Jan al binnen was, kwam de vrouw aan wetfioudér Vel- linga naar de kleine zien. „Tevreden, Lievense?" informeerde me vrouw. 'die lid van liet comité was „Dat gaat wel, mevrouw", antwoordde Jan, „nog wat ongewend, maar 't is een zacht kind, geloof ik", wat Clara met een knik beaamde. „Du lust hier bei sehr guten Leut en; bist du froh?" ondervroeg do welhouder'sche. 't Kind knikte. „Und wirst du ganz brav sein?" „Ja", antwoordde de kleine. „Zo is nogal ko-t van spreken, me vrouw", klaagde Jar. „Dat is hun gewoonte, Lievense", ver duidelijkte mevrouw Velllnga, die in Buitschland opgevoed was. „Du solist ja Onkel und ja Tante sagen, wenn man dir etwas fragt, wirst du?" ging ze voort lof het kind, zoo vriendelijk mereliik, om 'f lesje te verzachten „Du bist jetzt bei Onkel und Tante Lievense; wenn du brav bist, werden die Pfleee-oltern auch sehr gut sein. Wie alt bist du?" „Neun jahre". „Du bist e:n liehes Kihdthen", hernam mevrouw Veil inga mef 'n kneep in de ma- we wangen van de kleine, „und wenn du hier gut iszt und trinkst. wirst du ha'd ein k luges Miedeken werden und dicke Backen bekommen Kannst du sclireiben?" „Ein bischen". „Also du sehrribsf morgen eincn Brief nacli deinen EK^-n. dasz dn bei guten Leu- ten .aeVommen bist". Het kind knikte van ja. „Heb je panier en inkt. I ievenso? Laat ze dan morgefi een briefje naar huis schrijven, en heb je nog wat anders noo- dig. klop dan geruft bij ons aan." „Best, mevrouw". Tevreden keken Jan en Clara, als me vrouw Vellinga weg was, Paulienlje aan, die nu langzaam begon haar boterham men.-. naar binnen te peuzelen. Stille kwam beerschen in het vertrek. Jan begon te kranten en Clara verzonk in gedachten, maar bewa-mtn Mar woorden voor als Panlionlie in d'r bedje zou wezen. „Onaf Paulientje nu slapen?" vroeg ze eindelijk. He* füne gezichtje strakte in denken en aarzelend „Ja", klonk het, .cros later aangevuld door: „Tante". Jan keek vriendelijk op en 'n blije blos vloog Clara naar de waneen. Haar oogen schoten vol, toen zr het kind nam tot voor Jan leidde, die hef een rachthand gaf, en wegbracht naar het eigengemaakte bedie in dp mooie kamer. „Ik geloof dat we het getroffen hebben", meende Jan later. En 's nachts droomde Clara van Pau lientje Het lieve Lienlje werd 't zonnetje van 't buis. Onder den waTtncn drang van Jan en Clara ontdooide liet kind, de stijfheid viel weg. Het bleek een bijdehandje met 'n vlekkeloos, aanhankelijk hartje, 't Was haar 'n vreugd (ante Clara le helpen bij 'f beredderen van den huisbocl. En gauw Hollandsch dat ze leerde! Na 'n paar weken schreef ze al uitvoe rig naar moeder, hoe goed Tante en Onkel waren, en dat ze zoo gegroeid was. En moeder schreef dankbare brieven terug, en dat Paulientje goed moest oppassen cn er ken lelijk zijn. Lien tie bekwam, dat 't een lieve lust was. Hel Woensche-Kindcvcoroité gaf frissehe kleertjes, en de pleegouders koes terden haar met goed voedsel on warme liefde. Clara fleurde op te midden Tan die kleine zorgjes voor 't kind. En a's Jan den Jieelen dag hard gewerkt had in den tuin, dan vond zijn moede hand des avonds een .zalige rust op dc schouders van Lien lje cn zijn oog verkwikking door 'p blik op dat kind, waarvan hij hield of 't zijn eigen was. Zoo reiden zich de dagen aaneen. De luisterrijke zomer, 'n prachtlie/endQ ko ning, hield onafgebroken feest in dorp en omtrek. Al wat leefde ziedde van kracht en heel de natuur verte;stbaarde haar schoonheid. Als 't eten gedaan was, ging Clara met do kleine meid Onkel helpen in den tuin. of ze gingen een hakje doen bij buren, of winkelen in de nabije stad. En wanneer de Zondag als 'n feest van rust kwam staan ever het dorp, ging do kleine, baar arm vasthakend aan Tante's arm, moe naar de kerk, en Clara keek dan wcelde-Mozend voor zich uit om 't geluk, dat zij óók een kind had. - Al meer dan drie maanden na ue aan* komst waren voorbij. De meeste kinderen waren teruggegaan, maar Lientjo mocht blijven. Moedor vond 't goed; Moeder kon 't immers zóó nief geven, als zo 't hier had. Moeder immers had niet van dio mooie kleertjes en dat goede rten. En Clara vond heerlijk, dat Lientjo blijven moeht. Herfstmaand droeg z'n zon als 'n gulden vlag bijna dagelijks door de vlekkelooze lucht. Lekkere vruchten kwamen in Pau- lientjes mondje, waar ze 's avonds Clara voor dankte me' 'n kusje. Wijnmaand kwam beerschen niet zomerschc napraebt en de bladeren geelden gouden Toen viel dc slag. Een brief yan 'n Onkel uit Weenen, een echten Onkel, dat Moeder ziek was, wel riet erg, maar (och ziek. d-" Moeder graag Paulientje wou zien, dat Paulienfie dus maar naar Weenen moest gaan En Lien lje ging! Met hef eerstvolgende kinder transport, dat uit de stad vertrok mot den snel van half tien. Onkel zou ze dien la.at-Ok'oberdag wegrijden nu z'n hittekar. 'f Was Clara, of het geluk werd wegge sloten uit haar huis. De morgen lichtte zonder zon. Het zonnetje moest immers weg! Dn kleertjes waren vpvsrh gestreken, de pakjes voor Moeder en Or>Vo| Pr.tnz klaar gemaakt, en argeloos. rnV-pnd mot het leed van trroole menschen, kwam ze, bijna zonder traantjes, naar fant° Clara, om nedag te kussen. Maar Clara's koel was dicht en haar oo^en vol tranen. Jan za" 'f bi? de deuv aan .Tot straks, vrouw", rieu hij en kuchte, hard'cn vreemd en nog eens. ,7<"nm, kind", zei hij, ..we voelen voort, ever 'n uur gaat de trein. Fn het kind volgde. Maar als Clara al'epn was. droef re haar schort in d'r oogkuilpn, en 't was alsof er iets bmk In haar hart. f lof er pl<ts in haar iets ging st'Waan. Fn zo wikte: „OclTgottegot, Paulientje. Traag trokken de winterscho tijdon voorbij. Het leed over het verlies van Lientjo was bij Jan Lievenso goeddeels verdwenen door de zorgen van alle dag, maar bij Clara zat de droefheid nog als 'n wig iu het hart. Er was een briefje gekomen t&j Peu l-entje, groot van letters en met* vrij veel Hollandsche woorden. Moeder was ernstig ziek, en ze waren te arm om let nooclige voor hi zieke te koopen. Maar OnkeJ Franz was erg goed voor Moeder Paulientje was magerder geworden Ze ging weer naai school, maar ze dacht nog veel aan Tante en Onkel. Of Tante Clara eers schrijven wou, hoe het ging met Onkel Jan en met Pollie, do poes, en of de hit e: oog was. Clara kon den brief nipt mei droge oogen lezen, en de luchtigheid van Jan was maar geveinsd. „We zullen maar een pakket wegsturen met het beste wal wc bennen. Arme tobbérds!", klaagde Jan „Geef het dan aan mevrouw Vellinga", meende Clax-a, „die weei er wag mac" Slachtmaand was voorbij gedrticH: som bere wolleen hadden over hef vlakke land gejaagd Regens hadden gekletterd teeen l et huizeke van Jan Lievense Kaal wnreu hoornen en heggen geworden en d.c tuinen woestenijen. Hef werk was schaarse!» en dc langste tijd werl lij liet vuur gesleten. Wintermaand kwam. Donkerder wedden de dagen cn langer de avonden. De vorst legde een korst over de aarde en vaak dekte sneeuw liet land met zilvera blank heid. In de tweede helft van December kwam weer een brief uit Weenen. Het adres was van een mannenhand Benieuwd maakte Jan 'em open. Van Onkel Frnnz. Zijn zus ter was gestorven Hij voelde zich verplicht aan de pleegouders van Paulienfie zulks mee te deolen. Zij had nog zoo dikwijls en dankbaar over de weldoeners van haar kind gesproken. Lientje was nn bij Franz thuis in de Feucrstrassi 3G. Hot gezin was groot, maar waar moest de kleine been'? 'n Oogenblik voelde Clara in haar hart een jubel opwellen. Maar zij bedwong zich, omdat het ik-zucht was. Beiden, In ge dachten, zwegen. Toen vroeg ze, ecnvou- dig-weg: „Wat moet er nou met Paulienfjc?" Zo had 't gezegd met onderdrukking van alle ou-edel gevoel. Maar heel haar lieve ziel lag in dio Ijeheerschte woorden zicht baar. Jan Mikte haar aan en even kalm sprak hij: „Lientje komt natuurlijk lrier". Doch in dat woord lag heel zijn goedheid. Daags voor Kerstmis kwam Lienlje Gemse met den sneltrein in de haurislad. Jan was zc gaan halen. Clara was druk bpzig in de lekker war me kamer om alles le schikken voor de derde huisgenoot, die hon niet meer verla ten zou. Het bedje was geschud, door liet vertrek geurde de'koffic voor 't avond brood. Daar klonk geloop op 't bruggetje; het hekje klap'e cn 'n zacht spreken dofte dooi de stilte. Zo waren al aan de achterdeur.' Do kamer ging open en in hot duistere vierkant verscheen Paulientje. De Moeren waren heel, maar verhaffehl, het gezichtje verfijnd van magerte, en haar pakket, dat .Jan droeg, was losgeraakt. „Dag Tante", klonk het uit den mond van het kind. terwijl haar oogen zacht en goedig Clara teeenblikten. Ciaia kuslo haar, zonder woorden. Maar Jan zette het pakje neer. nam haar hoofd tusschen zijn breerlo h,inden, en terwijl aandoonuig zijn ruwe stom befloerste: „Paulienfie", sprak hij, „nu is het geen Onkel of Tante meer. maar je bent voort aan ons kind, ons eenïg kind." En door tranen hoen kwnn hot moei lijk uit Clara's verwrongen mond: „Ja, ons Kerstkindje."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16