derde blad „de leidsche courant"zaterdag 18 december 1926 om vreugdevol door het leven te gaan brieven van een stedelander. zonnewende De genade gij weet het is ons door Christus verdiend; Hij is er de bron van, en Hij is het voorbeeld, naar hetwelk we moeten zien, ter navolging, om aldus de heiligheid te bereiken. Toch is de genade niet in iedere ziel het zelfde, wat betreft de verheffing en de Uitwerking. Evenals iedere menschelijke natuur haar eigen hoedanigheden beeft, zoo ook is de genade in iedere ziel anders, overeenkomstig de uitdeeling van God. De genade is immers een gave van God; Hij kan er dus van uitdeelen, zooals Hij dat goedvindt en wil. St.-Paulus drukt dit uit door te zeggen; „Aan een ieder onzer is de genade verleend, naar de mate der gave yan Christus" En zegt Joannes (10 3): „de goede Herder kent zijne schapen en noemt ze bij hun naam." De verscheidenheid der genaden maakt Paulus ons aldus duidelijk: „Elke ziel ont vangt verschillende gaven van denzelfden Geest; er is verscheidenheid van werkin gen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Aan den oenen wordt door don Geest gegeven een woord van wijsheid; aan een ander, een verheven gave yan genezingen; aan een ander uitwerking van krachten; de eene is evangelist, de andere profeet, een derde leeraart; dit alles nu werkt de eene en dezelfde Geest, die aan een ieder toedeelt, gelijk Hij wil." (1 Cor. 12 4—11). Wanneer elke mensch -overeenkomstig zijn eigen hoedanigheden en krachten, volgens zijn eigen natuur medewerkt met de genade, welke God hem verleent, dan ontstaat er reeds vanzelf een verscheiden heid van handelen; doch a'len overeen komstig de genade en in vriendschap met Gdtl. En elke ziel, ofschoon anders hande lend dan een ander, zal op hare ^yijze trachten na te leven het voorbeeld van allen: Christus, maar overeenkomstig zijn persoonlijke werkdadigheid. Al zijn dan allen heilig, toch is de een niet geheel aan den ander gelijk, zoowel om wille vf.n de mate van genade, als wel om wille van het persoonlijke in eiken mensch. Want de genade maakt de men- schen, zooa's we gezegd hebben, niet één vormig, maar laat ieders natuur onge schonden bestaan Zoo kan dan ook op el ke heilige worden toegepast, dat hij zijn gelijke niet heeft gevonden: „Non est in- rentus similis illi.... qui conservavit le- jem Ecclesiae". De heiligheid b.v. van een H. Franciscus v. Sales schittert op heel an dere manier dan die van den H. Francis cus van Assisië; de heiligheid van de kleine H. Theresia Iaat een heel anderen kant van heilig-zijn zien, dan die van de groote boetvaardige zondares Maria Mag- daleno. De heiligheid bereikt de mensch dus, langs den weg van de hoedanigheden zij ner natuur. En zoo spreken we van zacht moedige heiligen en van nederige; van forsche hei'igen en van lieftallige; van veel verwondering wekkende heiligen en van stil-levende, en verborgen. Allen zijn heilig, maar ieder op zijne wijze. Het is een heerlijke rijkdom van ver scheidenheid in Gods Kerk. maar de bron van al die verschi'lende schitteringen en glansen is toch alleen gelegen in de ge nade der goddelijke aanneming. Ik wil zeggen: doordat de mensch in het Doopsel is aangenomen als kind van God, is hij in staat gesteld op zijn persoonlijke manier den weg der heiligheid op te gaan. Maar, let toch wel, zonder die genade is de mensch ook uitgesloten van de heilig heid in de navolging van Christus. Want zonder het Doopsel is de mensch geen kind van God. Daarom dan ook is die doopgenade van zulk een onovertrefbare waarde, en zegt de H. Thomas van Aqui no, dat „de volmaakheid die voor ééne enkele ziel voortvloeit uit de gave der ge nade al het goed overtreft in het heelaL verspreid." Wat baat het den mensch'dan ook, of hij de heele wereld winnen zou; wat geeft het of hij rijk is, dan wel arm, of hij ge- eer d is of veracht; of hij kort leeft of lang, of hij den evenaaste verblindt door zijn schitterende werken, of in stilte arbeidt; wat baat het alles, als hij de genade van aanneming tot kind Gods niet bezit. Het baat hem niets. De gerade is ons alles, zoo ziet ge; de staat van heiligmakende genade onze eenige wenscli, die bevredigd behoeft te worden, om gelukkig te zijn in den waren zin des woords. Hij, die zich zelf van de genade berooft door het bedrijven van een doodzonde, be gaat tegen zich zelf een afschuwelijke misdaad; een domheid zoo groot als er maar een genoemd kan worden. En hij, die door verleiding of and?rszins iemand, die den staat van heiligmakende genade be leeft, doet vallen in een groote zonde, en alzoo in hem helpt vernietigen zijn geluk staat, is waard, wat de zachtmoedige Je zus heeft gezegd: ,,'t Ware beter voor hen, dat zij met een molensteen om den hals in het diepste der zee werden geworpen" (Lluc. 17 2). De ergernis is inderdaad een afschuwe lijk kwaad: zij berooft den mensch van het hoogato goed Wij kunnen daarom nooit genoeg besef fen de waarde der heifgmakende genade in onze zielen, en we moeten er alles voor over hebben dien staat te bewaren. Is het dan geen lieve vaderlijke be zorgdheid te noemen van een paus Pius X z.g., die de menscben wederom veelvuldig bracht tot den Boem des Levens van het Nieuw Verbond, opdat zij, daarvan etend, zouden blijven leven, zouden blijven bewa ren den slaat van genade. Nog niet allen hebben dit begrepen en beschouwen de H. Communie als een soort van particuliere devotie, waar men voor kan voelen, of niet voor kan voelen, naar gelang de stem ming. Deze opvatting is zeker fout en in strijd met de traditie der Kerk De H. Communie is het Brood der Ge nade, het Brood des levens voor do ziel. Het zou te wenschen zijn, dat wij onze ziel. of de ziel van een ander eens konden zien, wanneer deze is in staat van ge nade! Er zijn Hei'igen geweest aan wie dit gegeven wls, en zij stonden in verruk king daarover. Als we het konden zien, we zouden er nog meer zorgvuldig voor waken dan voor ons kleed, waarop we elke vlek en smet verafschuwen. Hoe menigmaal keuren wij onze kleeding af omwille van een vlek; het staat ook zoo leelijk, zeggen wo dan. Maar ge moest eens kunnen zien, hoe leelijk het staat als de ziel besmet is met een vlek van zonde. Wat is het niet een droefenis voor den Geest Gods, die ons drijven wil naar de heiligheid, als wij onze voeten schrap zet ten en zelfs tfrugloopen op den weg der zonden! Wat een droefenis, als wij ons los rukken'van Christus, die onze zie! heeft gekocht door zijn bloed met het doel om ze als eeuwig eigendom te bezitten. Daarom zegt Paulus moeten we zijn: „radicati in Christo: geworteld in Chris tus", zooals een stam vast zit op den wor tel. Van uit den wortel gaan de levenssap pen door stam en takken, en ontstaan de vruchten; zoo ook moet het goddelijke le venssap uit den wortel Christus onze ziel doordringen en doen vruchtdragen. Hij is de wijnstok, wij zijn de ranken. Het moest zoo in ons zijn, dat het le venssap van de genade van Christus ons op dusdanige wijze doordringt, dat wij kunnen zeggen met Paulus, „dat niet ik leef, maar 'Christus leeft in mij." Geheel onze werkdadigheid, hande'end overeenkomstig onze persoonlijkheid, moet zijn de werkdadigheid, voortkomend, uit de genade Christi: „levend voor God in Christus Jezus". (Rom. 6 11). En is het u ook niet, alsof de Geest ge tuigenis geeft aan uwen geest, dat ge zijt in Gods gena? Voelt ge het niet, als 't ware, als ge de vriendschap met God be zit, evengoed als ge het voelt, wanneer ge die vriendschap verloren zijL Een chris tenziel is op dit punt menigmaal zelfs Als wij ons bewust zijn geen dood zonde te hebben gedaan, en er ernstig naar streven den wil Gods te volbrengen, dan mogen we het zekere vertrouwen be zitten, dat we leven in de genade, en dat wij vrienden zijn van God. vrienden, kin deren die ook eenmaal erfgenamen zijn van het Godsrijk in de eeuwigheild. Waarlijk troostvolle gedachten, in staat om onze zielen altijd blij te doen zijn en ons alzoo in vreugde door bet leven te la- tea gaan. Na Nieuwjaar zijn bij de inboorlingen hier de wederzijdsche bezoeken niet van de lucht af. Natuurlijk: bij de jaarwisseling al komen deze feitelijk veel te vlug achter el kaar zijn we allemaal en overal druk in de weer om elkaar geluk te wenschen. Waarmede eigenlijk? Welbeschouwd heb ben we dagelijks, ja uurlijks reden tot soortgelijke felicitaties, want ons leven wordt niet bij door menschen uitgevonden tijdperken afgemeten. Het gebruik wil ®chler, dat we slechts eenmaal per jaar al gemeen notitie nemen van eikaars geluk en voorspoed, wat we dan ook trouw doen. Wie op 1 Januari een vriend of kennis voorbijloopt zonder even een heilwensch te uiten is een Nurks in 't kwadraat. Zoodra evenwel de scheurkalender haar eerste, hoogstens haar tweede blaadje verloren heeft, denken we in de steden niet meer uan de jaarwisseling behalve dan de londzenders van rekeningen, bij wie echter gansch andere motieven op den voorgrond «taan. Hier evenwel wordt Nieuwjaar lang zoo gauw niet vergeten; de heele maand Ja nuari is ermee vervuld. Hoe? Wel. Jan gaat Piet gelukwenschen, wat «venwel Piet niet van de verplichting ont heft, Jan yan 's gelijke te gaan behande len. Mogelijk kuieren ze samen met ge- Uk doel naar Klaas, die dan niet nalaat, later Jan en Piet ook te gaan bezoeken Maar behalve Jannen, Pieten en Klaazcn zijn er ook Gortjannen, Keezcn, Lucassen en wat de litanie van Allerheiligen al meer voor namen oplevert. De meeste in boorlingen zijn hier wel Protestant, doch hunne en onze voornamen komen toch uit dezelfde Christelijke bron. En al die Bartholomeussen, Gerritten, Mattheussen enz. enz. hebben precies deze'fde Nieuw jaarverplichtingen zoowel onder elkander als ten aanzien der Jannen, Pieten, Lucas sen etc. etc., waarbij dan nog komt dat al dezer wederhelften natuurlijk ook graag van de partij zijn. En zoo wordt heel de maand Januari door en nog een deel van Februari erbij een lange keten van bezoe ken gesmeed, waarbij weliswaar gestadig dezelfde personen elkaar ontmoeten, wat echter aan de gezelligheid geen afbreuk doet. Integendeel: men komt er op de meest gezellige manier de lange winter avonden mee door. Als de dagen weer gaan lengen en de veldarbeid aanvangt, is de keten af. Men is dan heel den kring van familie, vrienden en kennissen weer eens rond geweest, waarvoor den drukken zomer daar geen gelegenheid meer is. Wat hier ook een merkwaardigheid is: worden bij visites koekjes gepresenteerd dan is het gewoonte, dat men er twee neemt. En leg nu geen steëdsche beschei denheid aan den dag door slechts één ver snapering tegelijk naast uw kopje of glaas je te leggen, want dat deugt niet: twee is de mode. 't Is u gegund, dus nemen. Ver zet tegen die mode is onhartelijk. Den gasten wordt in *t algemeen gegund, dat zij van alles gelijkelijk hun deel krij gen. Wie door omstandigheden wat later te visite komt dan wie er reeds van de lekkernijen zitten to genieten, ziet zich nauwgezet toegedacht wat de overigen al genoten. En niets is de gastvrouw aan genamer, dan dui de laatkomer door een min of meer versneld tempo zorgt, dat hij met het gansche' gezelschap weer in gelijk spoor komt. 't Is maar een weet, nietwaar? En ten zij men erg laat komt is het volgen dier gewoonte geen onaangename taak. 't Geeft zoo 't gevoel: ik hoor erbij welk gevoel dan wederzijdsch is. Zoo heeft iedere streek haar eigenaar digheden. Hiertoe behoort ook het St.-Ni- colaas-scliieten. Is het in sommige andere deelcn des lands gewoonte om 't een of ander te Heerlen immers ze'fs om een auto, naar ik las te kienen, hier schiet men er om. Echter niet in de herbergen, doch in do winkels waar koek en banket voorhanden zijn. Dit gaat zoo. Een groote vrijer of vrijster van specu laas kost b.v. een gulden. Dan zijn er 10 personen noodig, die ieder oen dubbeltje, «f 4, die ieder een kwartije uitleggen, waarna deze inleggers schieten om 't bezit der lekkerij. Daartoe is in een belendend lokaal de bakkerij b.v. of een schuur een schijf opgesteld, waarop met een wind buks gemikt wordt. Wie de beste schutter blijkt, wordt eigenaar van het voor geza menlijke. rekening gekochte. Bij deze schieterijen waarvoor toe stemming van B. en W. noodig is pleegt liet zeer geanimeerd toe te gaan. Als de gegadigden en er zijn allicht veel kijkers talrijk genoeg zijn, kan ook om duurder gebak worden geschoten. En wie een kans wil wagen om voor luttel inleg- geld wat te winnen, maar gepn fdogonhoid heeft om zelf aan den wedstrijd deel to nemen, wel: die geeft voor een of ander ge bak zijn deel van den koopprijs aan den winkelier, die dan voor 't schieten zorgt zoodra het benoodigde bedrag volteekend is. Dat loopt altijd goed van stapel, want er zijn als regel schutters genoeg. Men kan "at S'nterk'aasschieten hier gerust een algemeen gebruik noemen, dat b.v. ook te ^'enoel in eere woHt gehou den. Heele klassen van de H. B. S. gaan daar soms schieten om een groote taart: ieder een klein inleggeld en 't bedrag is bijeen, 't Gaat er dan natuurlijk om, die taart gezamenlijk op te eten. De winner mag het eerste en grootste stuk hebben en rond hem schaart zich, gezeten in een plantsoen of op de schooltrappen, de heele groep schutters, die wel zorgt, dat er van het smakelijke product in een minimum van tijd niets over is. Zoo'n in de open lucht uit de hand verorberd stuk gebak is natuurlijk veel lekkerder dan wanneer je 't thuis op een schoteltje krijgt met een lepeltje er bij en je niet morsen moogt. Winkeliers, die wegens gebrek aan een ongevaarlijke gelegenheid; tot schieten al gaat 't maar met windbuksen, dat ge pluimde sta'en puntje kan toch "wonden veroorzaken van B. en W. geen permis sie kunnen krijgen, brengen dezelfde theo rie in practijk met een balspel of een sjoelbak, wat ook heel goed gaat, maar natuurlijk het schieten niet in aantrekke lijkheid evenaart. De politie ziet nauwlettend toe, dat 't be hendigheidswedstrijden blijven, want de Loterijwet kennen we hier ook. Ten s'otte zij nog van een ander gewes telijk gebruik melding gemaakt, dat zich eigenaardig aansluit bij het naderende jaareinde, hoewel het er niets mede te ma ken heeft. Bij het uitzet van huwende paartjes behoort hier.... een doodshemd met toebehooren, dat heel het huwelijk door zuinig bewaard blijft tot tijd en wijle het noodig wordt wat toch eens het ge val moet "wezen. Nietwaar: een brief, over Nieuwjaar be gonnen, kon ik niet beter eindigen dan met deze heenwijzing naar de ernstige ge dachten, welke ons op Oudejaarsavond moeten bezielen: gedachten, we'ke jongge huwden hier van oudsher werden inge prent. AJO. HET DORPJE IN HET STILLE DAL naar Pierre l'Ermite Wat is het lief om te zien, het kie ne dorpje met zijn roode en grijze pannen, groen bemost, en met zijn goudgele stroo- daken. Hel is lief, het kleine dorpje, liggend te midden dir bosscken, bij de kronke lende rivier, Het is lief, inderdaad, het dorpje met zijn modelboerderij, zijn krachtige, stocro "ossen, zijn zwaarbeladen hooikarren, en z'n hoogopgestapelde hooimijten Het is lief, het kleino dorpje met zijn schilderachtige veldwegen.zijn wei den met grazende schapenden koeien, die met droomerige loddcroogen verwonderd de voorbijgangers aanstaren. Het is lief het dorpje met zijn brave in woners met zijn lachrnde jongemeis- jos die water gaan putten aan de heldere fontein.... Met zijn vele kleine kinderen, de hoop der toekomst. Het is lief het kleine dorpje met zijn ouden toren waarop fier de weerhaan waaktden toren door de ouden met zooveel liefde opgebouwd en 't symbool geworden van zooveel gebeuren en zoo veel wedervaren!.... Met zijn pastorie waarin, goedig voor elk een zonder onder scheid de oude herder der parochie woont, onder wiens verschoten toog een mild en minnend hart klopt, een edelmoe dig priesterhart. Het is schoon het dorpje met zijn uit verkoren zielen, die in do eenzaamheid meer dan anderen de nabijheid Gods voe len en trachten, zich tot Hem verheffen Het is schoon het dorpje met zijn, in hu lijden onderworpen zieken, die zich hierbeneden zuiverend en louterend, den We hebben we r de duistere dagen voor Kerstmis. Traa lam ontwaakt do mor gen u t den doi.l :en nacht: traag licht de siii mcring aau en verheldert maar ten deele. De morgens blijven grijs en somber. Alleen een lichte plek aan hot gTijzo nevelfloers wrtelt, waar de zon zich schuil houdt. Kort is do drg en som ber en zinkt spoedig weer wag in do avondschemer ng, die reeds vroeg in den middag komt aansluipen. Deze sombere dagen stemmen den mensch weemoedig en in zijn borst zingt met weemoedige slem het heimwee naar zonnelicht cn blijdcr dagen. Van zulke duistere, mistigo dagen zingt Gezello en hij roept: „Fiat Lux" liet worde licht. 't Smoort, het suiuikt, het smokkelwcdert allenthecn! Waar zijn ze thans, waar de hoornen, waar de huizen, waar de wereld heel cn gansch? Handen uit! Wat is 't? Wat hapert er, genoot, dien 'k niet en zie; die „goendag!" mij, uit den nevel, roept, van hier nen stap of drie? Van den hoogen lorre en blijft er speurl Wat uur, hoe late is 't wel, aan den tijd? Do zonno en zie 'k n et; slaapt of waakt het wekkerspel? Hier cn daar een' plekke boenend, Zit de zonno in 't duister veld; rood, gelijk een oud versleten stuk ongangbaar kopergeld. Wind, waar'zijl ge heengi loopen? Ligt ge, of iovers doodgekeid, neergevallen, plat ter aarde? Wind, waar is uw roerbaarheid? Op! Hervat uw vlugge bezem, vaagt dos werelds wezen vrij van die vale en vuile dompen: dat het dage en daglicht zij! Zonne, krachtig krauwt van een die hoopen: ruimt uw ridderspeur: slaat u dwers en nogmaals dwers uw' scherpe, sterke hoeven deurl Werpt uiteen do onvaste vlagen; vluchten doet ze, en verre voort zij de smoor van hier gedreven: nevel, 's Hoeren stemme aanhoort! Fiat Lux! Do zonne, ontembaar, Zegepraalt; de nevel zwicht: onverwinlijk is do Waarheid, onverteerbaar is het Licht! Gezello hoopt dus op de komst van het licht tijdens de donker© dagen vóór Kerst mis. Gelukkig zijn die donkere dagen niet altijd even donker. Althans deze De cembermaand hoeft ons dagen gegeven, die herinneren aan de Zomersche dagen van Maart. Een stille zon aan het licht blauwe, zacht genevelde uitspansel; een fijnen zilvernevel doorsidderd van licht: een zachte temperatuur; kortom diagen van st lle verheuging. En toch is het nog niet 'lat, wat wij van do zon verwachten. Ze komt zoo laat, ze blijft zoo laag, ze gaat zoo vroeg, 't Is of we nog iets verwachten; want we we ten: nog verwijdert do aarde zich van baar, nog is niet de uiterste afstand lus- schen aarde en zon bereikt. Maar in het gewon? loven der nr.luur l.omt feilloos zeker die dag der zonnewende steeds weer terug. Dan lengen langzaam maar zeker de dagen; dan mogen voorloopig do nachten strengen, na enkele weken be merkt men de tcrslc bloemen cn wordt de lucht milder en drijven de wolken zoo laag met- meer. Zonnewende moest eigenlijk aaidcwcn- de zijn; want niet do zou wendt zich naar de aarde, maar do aarde naar do zon. Wat op 't leven der natuur van toepas sing is, is dat dikwijls ook op 't geeste lijk leven. Dit kont ook zijn perioden van zonnewende. Dan keert zich niet do zon naar den mensch maar de mensch naar de zon. Gezelle zingt er al weer van. Een blomken heb ik staan, nabij me, in do oude boekenzale, dat altijd, naar den dag toe, koert zijn blaarkes, allemaJe; het wenden mag ik zus of zoo, dat ik begere volgt het noo, en 't zoekt, weerom naar mij gerioht, nog altijd liever 't zonnelicht. Och, ware ik als dat hloinkcn is, in al mijn doen cn laten, ïujn zorgen, mijn bekommernis, in hqis en achter straten: 't zij wat men doet of niet en doet, 't zij wat ik immer lijden moet, naar u, met herto on ziel, gericht o al verzettend zonnelicht! 't Is duister nu en zwaa^, te mots omtront mij: oude kwalen, on nieuwe, doen, van ziolgekwets, mij moo zijn, menigmalen, tot dat, o God, naar U gewend, mijn duisterheid den dag erkent, en ziende U, met oogen dicht, ik asem hale in 't zonnelicht Maar bij Zonnewende denken we hier bij nog aan iets anders. Voor oen paar weken is het kerkelijk jaar begonnen en dc eerste weken daarvan vallen juist in de b< ide trieste maanden November en December Alles stemt gedunnde dien tijd tot stilte en overdenking. Do vier weken van den Advent zijn een tijd van voorbereid ng, van verwachting, geduren de welke de kerk zich voorbereidt op haar eigen geestelijke zonnewende. Immers in do verschillende autipho- nen der laatste dagen voor Kerstmis, wordt Christus voorlduiend vergeleken met do Zon, die heel hot aardrijk ver lichten zal en mildheid cn warmte zal geven. „Kom, o Zon, luister van het eeuwig Licht en Zon der gerechtigheidl" Zoo bereiden wij ons dan voor op do herdenking van Christus' komst en zingon we alvast onze hymne: Rorate caeli desuper et nubes pluant justum. Dauwt hemelen van boven en wolken regent den rechtvaardige. Als Kerstmis gekomen is, dan is het net of alles weer anders is; er is iets vervuld in het verlangen der menschen en er is oen Zekerheid gekomen, die hen weer opgewekter en vertrouwender voort doet gaan. dag afwachten die eenmaal komen moet...., hot is schoon met zijn rustig kerkhof, den vreodzamen doodenakker, waarop do voorouders ongestoord den doodslaap slapen in de schaduw van het kruis. En toch, op bepaaldo tijden wordt het leelijk, het mooie, lieve dorp. Ja het wordt afzichtelijk leelijk als men het beschouwt met oogen die de gehcimo diepten peilen Hot wordt leelijk als men achter den poïtischen aanblik en de werkelijke schoonheden akelige kankv rplekken ont dekt Somtijds beschouw ik het vanaf den heuvel als bet daar rustig ligt, terwijl de blauwe rook uit de schoorsteen naar bo ven kronkelt En dan zeg ik tot me zelf: „Vertrouw niet te veel op dien schijn yan vredige, parochiale rustl" Als er een revolutie uitbrak dan zou or uit dat huis met dien rustigen voorgevel, een door haat vorleerdcn Drouet klaar staan vol vurigen konings haaf, zich haastend op zijn paard te springen ten einde den weg aan de vluch telingen te versperren. En in dat.... een Robespierre in den dop is gereed om bloed te vergieten. En in dat dorpjo zou 'n Marat dor icn eenieder met wat dan ook neer te slaan. En daar in die herberg zou oen vol bloed soc alLst groote borrels schenken aan de boeren, terwijl bij met een geniepig gebaar naar do pastorie en het kast"el wijst: „Waarvoor moeten die nu dienen!" En ten slotte, daar, heel dicht bij de kerk, glimlacht een gele judas, die aast op dertig zilverlingen.... en zelfs op meer want 't leven is duur. Op het óogenblik zijn zo allen rustig, uiterlijk tenminste. Als men zo tegen komt op den openbaren grooten weg, in de hoofdstraat, en vooral op de veldwe gen zijn ze zooals iedereenze zeggen jo zelfs goeden dag.... ze praten met jo over beetwortels die slecht opschieten en over de aardappelen die in den doordrenk ten bodem verrotten zullen. Maar al die geheime, stille naebten /.ijn er.ze zitten er als dc sloopende bacil in het organisme. Ze wachten hierbij bun dag afof liever hun avond want hun werk is werk der duisternis. En als de kweek vloeistof zich gunstig ontwikkelt dan, pas op de microben!.. Als ooit het hoofd inslaapt.... pas dan op voor den driemaal vernederenden triomf der voetenl Als do eerlijke lieden van het land al hun energie samenvoegen.... passé dan op hij die bezit. ..I Wee dan zij die 't Evangelisch woord vergden: „Het leven hier benoden is een strijdI" Wee den honden die niet aaai- slaanl Wee die zich „worm" maken, want zij zullen vertrapt worden. Wee die zich niet herinneren dat men slechts behoudt wat men verdedigt.... En dat maakt het mooie dorp triestig; dat inen heden gegroet wordt door hen die er slechts van drooinen om morgen te beroovenTe midden van het heerlijke landschap don haat om zich heen te voelenen to midden van be- schaafdo menschen van hetzelfde vader land, te moeten denken als men zijn bond streelt.... hij tenminste zal me niet vrrraden.... En toch is zoo liet leven.... het tröu- rigo levenEn daar moet men wel van overtuigd zijn!.... Men moet overwinnenzooaLs onze vaderen overwonnen hebben en daar -zoo bet dorp hebben bewaardzooals een maal, hopelijk onze kinderen de over winning behalen zullen 1 Rijkdom cn kracht verheffen het hart, maar boven beide staat de vrceze Gods. Ecclesiasticus. Wie den waren en eeuwigen roem na jaagt, bekommert zich niet om den tij- delijken, en wie den tijdelijkcn roem zoekt of hem niel van harte versmaadt, bewijst daardoor, dat hti den hcmelschen roem weinig bemint. Thomas a Kempis. Het apostolaat bestaat niet in voel spreken, zelfs niet in veel arbeiden, maar in werken uit liefde en in werken uit nederigheid. Gabriel Palau S.J. Gewoonlijk stemt eigen ongeluk minder pessimistisch, dan geluk van anderen. Tegenover vleiers is wantrouwen een deugd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9