derde blad
„de leidsche courant"zaterdag 18 december 1926
om vreugdevol door het
leven te gaan
brieven van een
stedelander.
zonnewende
De genade gij weet het is ons door
Christus verdiend; Hij is er de bron van,
en Hij is het voorbeeld, naar hetwelk we
moeten zien, ter navolging, om aldus de
heiligheid te bereiken.
Toch is de genade niet in iedere ziel het
zelfde, wat betreft de verheffing en de
Uitwerking. Evenals iedere menschelijke
natuur haar eigen hoedanigheden beeft,
zoo ook is de genade in iedere ziel anders,
overeenkomstig de uitdeeling van God. De
genade is immers een gave van God; Hij
kan er dus van uitdeelen, zooals Hij dat
goedvindt en wil. St.-Paulus drukt dit uit
door te zeggen; „Aan een ieder onzer is
de genade verleend, naar de mate der gave
yan Christus"
En zegt Joannes (10 3): „de goede
Herder kent zijne schapen en noemt ze bij
hun naam."
De verscheidenheid der genaden maakt
Paulus ons aldus duidelijk: „Elke ziel ont
vangt verschillende gaven van denzelfden
Geest; er is verscheidenheid van werkin
gen, maar het is dezelfde God, die alles in
allen werkt. Aan den oenen wordt door don
Geest gegeven een woord van wijsheid;
aan een ander, een verheven gave yan
genezingen; aan een ander uitwerking
van krachten; de eene is evangelist, de
andere profeet, een derde leeraart; dit
alles nu werkt de eene en dezelfde Geest,
die aan een ieder toedeelt, gelijk Hij wil."
(1 Cor. 12 4—11).
Wanneer elke mensch -overeenkomstig
zijn eigen hoedanigheden en krachten,
volgens zijn eigen natuur medewerkt met
de genade, welke God hem verleent, dan
ontstaat er reeds vanzelf een verscheiden
heid van handelen; doch a'len overeen
komstig de genade en in vriendschap met
Gdtl. En elke ziel, ofschoon anders hande
lend dan een ander, zal op hare ^yijze
trachten na te leven het voorbeeld van
allen: Christus, maar overeenkomstig zijn
persoonlijke werkdadigheid.
Al zijn dan allen heilig, toch is de een
niet geheel aan den ander gelijk, zoowel
om wille vf.n de mate van genade, als wel
om wille van het persoonlijke in eiken
mensch. Want de genade maakt de men-
schen, zooa's we gezegd hebben, niet één
vormig, maar laat ieders natuur onge
schonden bestaan Zoo kan dan ook op el
ke heilige worden toegepast, dat hij zijn
gelijke niet heeft gevonden: „Non est in-
rentus similis illi.... qui conservavit le-
jem Ecclesiae". De heiligheid b.v. van een
H. Franciscus v. Sales schittert op heel an
dere manier dan die van den H. Francis
cus van Assisië; de heiligheid van de
kleine H. Theresia Iaat een heel anderen
kant van heilig-zijn zien, dan die van de
groote boetvaardige zondares Maria Mag-
daleno.
De heiligheid bereikt de mensch dus,
langs den weg van de hoedanigheden zij
ner natuur. En zoo spreken we van zacht
moedige heiligen en van nederige; van
forsche hei'igen en van lieftallige; van
veel verwondering wekkende heiligen en
van stil-levende, en verborgen. Allen zijn
heilig, maar ieder op zijne wijze.
Het is een heerlijke rijkdom van ver
scheidenheid in Gods Kerk. maar de bron
van al die verschi'lende schitteringen en
glansen is toch alleen gelegen in de ge
nade der goddelijke aanneming. Ik wil
zeggen: doordat de mensch in het Doopsel
is aangenomen als kind van God, is hij in
staat gesteld op zijn persoonlijke manier
den weg der heiligheid op te gaan.
Maar, let toch wel, zonder die genade is
de mensch ook uitgesloten van de heilig
heid in de navolging van Christus. Want
zonder het Doopsel is de mensch geen
kind van God. Daarom dan ook is die
doopgenade van zulk een onovertrefbare
waarde, en zegt de H. Thomas van Aqui
no, dat „de volmaakheid die voor ééne
enkele ziel voortvloeit uit de gave der ge
nade al het goed overtreft in het heelaL
verspreid."
Wat baat het den mensch'dan ook, of
hij de heele wereld winnen zou; wat geeft
het of hij rijk is, dan wel arm, of hij ge-
eer d is of veracht; of hij kort leeft of lang,
of hij den evenaaste verblindt door zijn
schitterende werken, of in stilte arbeidt;
wat baat het alles, als hij de genade van
aanneming tot kind Gods niet bezit.
Het baat hem niets.
De gerade is ons alles, zoo ziet ge; de
staat van heiligmakende genade onze
eenige wenscli, die bevredigd behoeft te
worden, om gelukkig te zijn in den waren
zin des woords.
Hij, die zich zelf van de genade berooft
door het bedrijven van een doodzonde, be
gaat tegen zich zelf een afschuwelijke
misdaad; een domheid zoo groot als er
maar een genoemd kan worden. En hij, die
door verleiding of and?rszins iemand, die
den staat van heiligmakende genade be
leeft, doet vallen in een groote zonde, en
alzoo in hem helpt vernietigen zijn geluk
staat, is waard, wat de zachtmoedige Je
zus heeft gezegd: ,,'t Ware beter voor hen,
dat zij met een molensteen om den hals
in het diepste der zee werden geworpen"
(Lluc. 17 2).
De ergernis is inderdaad een afschuwe
lijk kwaad: zij berooft den mensch van
het hoogato goed
Wij kunnen daarom nooit genoeg besef
fen de waarde der heifgmakende genade
in onze zielen, en we moeten er alles voor
over hebben dien staat te bewaren.
Is het dan geen lieve vaderlijke be
zorgdheid te noemen van een paus Pius X
z.g., die de menscben wederom veelvuldig
bracht tot den Boem des Levens van het
Nieuw Verbond, opdat zij, daarvan etend,
zouden blijven leven, zouden blijven bewa
ren den slaat van genade. Nog niet allen
hebben dit begrepen en beschouwen de H.
Communie als een soort van particuliere
devotie, waar men voor kan voelen, of
niet voor kan voelen, naar gelang de stem
ming. Deze opvatting is zeker fout en in
strijd met de traditie der Kerk
De H. Communie is het Brood der Ge
nade, het Brood des levens voor do ziel.
Het zou te wenschen zijn, dat wij onze
ziel. of de ziel van een ander eens konden
zien, wanneer deze is in staat van ge
nade! Er zijn Hei'igen geweest aan wie
dit gegeven wls, en zij stonden in verruk
king daarover.
Als we het konden zien, we zouden er
nog meer zorgvuldig voor waken dan voor
ons kleed, waarop we elke vlek en smet
verafschuwen. Hoe menigmaal keuren wij
onze kleeding af omwille van een vlek; het
staat ook zoo leelijk, zeggen wo dan. Maar
ge moest eens kunnen zien, hoe leelijk het
staat als de ziel besmet is met een vlek
van zonde.
Wat is het niet een droefenis voor den
Geest Gods, die ons drijven wil naar de
heiligheid, als wij onze voeten schrap zet
ten en zelfs tfrugloopen op den weg der
zonden! Wat een droefenis, als wij ons los
rukken'van Christus, die onze zie! heeft
gekocht door zijn bloed met het doel om ze
als eeuwig eigendom te bezitten.
Daarom zegt Paulus moeten we zijn:
„radicati in Christo: geworteld in Chris
tus", zooals een stam vast zit op den wor
tel. Van uit den wortel gaan de levenssap
pen door stam en takken, en ontstaan de
vruchten; zoo ook moet het goddelijke le
venssap uit den wortel Christus onze ziel
doordringen en doen vruchtdragen. Hij is
de wijnstok, wij zijn de ranken.
Het moest zoo in ons zijn, dat het le
venssap van de genade van Christus ons
op dusdanige wijze doordringt, dat wij
kunnen zeggen met Paulus, „dat niet ik
leef, maar 'Christus leeft in mij."
Geheel onze werkdadigheid, hande'end
overeenkomstig onze persoonlijkheid,
moet zijn de werkdadigheid, voortkomend,
uit de genade Christi: „levend voor God
in Christus Jezus". (Rom. 6 11).
En is het u ook niet, alsof de Geest ge
tuigenis geeft aan uwen geest, dat ge zijt
in Gods gena? Voelt ge het niet, als 't
ware, als ge de vriendschap met God be
zit, evengoed als ge het voelt, wanneer ge
die vriendschap verloren zijL Een chris
tenziel is op dit punt menigmaal zelfs
Als wij ons bewust zijn geen dood
zonde te hebben gedaan, en er ernstig
naar streven den wil Gods te volbrengen,
dan mogen we het zekere vertrouwen be
zitten, dat we leven in de genade, en dat
wij vrienden zijn van God. vrienden, kin
deren die ook eenmaal erfgenamen zijn
van het Godsrijk in de eeuwigheild.
Waarlijk troostvolle gedachten, in staat
om onze zielen altijd blij te doen zijn en
ons alzoo in vreugde door bet leven te la-
tea gaan.
Na Nieuwjaar zijn bij de inboorlingen
hier de wederzijdsche bezoeken niet van
de lucht af.
Natuurlijk: bij de jaarwisseling al
komen deze feitelijk veel te vlug achter el
kaar zijn we allemaal en overal druk
in de weer om elkaar geluk te wenschen.
Waarmede eigenlijk? Welbeschouwd heb
ben we dagelijks, ja uurlijks reden tot
soortgelijke felicitaties, want ons leven
wordt niet bij door menschen uitgevonden
tijdperken afgemeten. Het gebruik wil
®chler, dat we slechts eenmaal per jaar al
gemeen notitie nemen van eikaars geluk en
voorspoed, wat we dan ook trouw doen.
Wie op 1 Januari een vriend of kennis
voorbijloopt zonder even een heilwensch te
uiten is een Nurks in 't kwadraat. Zoodra
evenwel de scheurkalender haar eerste,
hoogstens haar tweede blaadje verloren
heeft, denken we in de steden niet meer
uan de jaarwisseling behalve dan de
londzenders van rekeningen, bij wie echter
gansch andere motieven op den voorgrond
«taan.
Hier evenwel wordt Nieuwjaar lang zoo
gauw niet vergeten; de heele maand Ja
nuari is ermee vervuld.
Hoe?
Wel. Jan gaat Piet gelukwenschen, wat
«venwel Piet niet van de verplichting ont
heft, Jan yan 's gelijke te gaan behande
len. Mogelijk kuieren ze samen met ge-
Uk doel naar Klaas, die dan niet nalaat,
later Jan en Piet ook te gaan bezoeken
Maar behalve Jannen, Pieten en Klaazcn
zijn er ook Gortjannen, Keezcn, Lucassen
en wat de litanie van Allerheiligen al
meer voor namen oplevert. De meeste in
boorlingen zijn hier wel Protestant, doch
hunne en onze voornamen komen toch uit
dezelfde Christelijke bron. En al die
Bartholomeussen, Gerritten, Mattheussen
enz. enz. hebben precies deze'fde Nieuw
jaarverplichtingen zoowel onder elkander
als ten aanzien der Jannen, Pieten, Lucas
sen etc. etc., waarbij dan nog komt dat al
dezer wederhelften natuurlijk ook graag
van de partij zijn. En zoo wordt heel de
maand Januari door en nog een deel van
Februari erbij een lange keten van bezoe
ken gesmeed, waarbij weliswaar gestadig
dezelfde personen elkaar ontmoeten, wat
echter aan de gezelligheid geen afbreuk
doet. Integendeel: men komt er op de
meest gezellige manier de lange winter
avonden mee door. Als de dagen weer
gaan lengen en de veldarbeid aanvangt,
is de keten af. Men is dan heel den kring
van familie, vrienden en kennissen weer
eens rond geweest, waarvoor den drukken
zomer daar geen gelegenheid meer is.
Wat hier ook een merkwaardigheid is:
worden bij visites koekjes gepresenteerd
dan is het gewoonte, dat men er twee
neemt. En leg nu geen steëdsche beschei
denheid aan den dag door slechts één ver
snapering tegelijk naast uw kopje of glaas
je te leggen, want dat deugt niet: twee is
de mode. 't Is u gegund, dus nemen. Ver
zet tegen die mode is onhartelijk.
Den gasten wordt in *t algemeen gegund,
dat zij van alles gelijkelijk hun deel krij
gen. Wie door omstandigheden wat later
te visite komt dan wie er reeds van de
lekkernijen zitten to genieten, ziet zich
nauwgezet toegedacht wat de overigen al
genoten. En niets is de gastvrouw aan
genamer, dan dui de laatkomer door een
min of meer versneld tempo zorgt, dat hij
met het gansche' gezelschap weer in gelijk
spoor komt.
't Is maar een weet, nietwaar? En ten
zij men erg laat komt is het volgen dier
gewoonte geen onaangename taak. 't Geeft
zoo 't gevoel: ik hoor erbij welk gevoel
dan wederzijdsch is.
Zoo heeft iedere streek haar eigenaar
digheden. Hiertoe behoort ook het St.-Ni-
colaas-scliieten.
Is het in sommige andere deelcn des
lands gewoonte om 't een of ander te
Heerlen immers ze'fs om een auto, naar
ik las te kienen, hier schiet men er om.
Echter niet in de herbergen, doch in do
winkels waar koek en banket voorhanden
zijn.
Dit gaat zoo.
Een groote vrijer of vrijster van specu
laas kost b.v. een gulden. Dan zijn er 10
personen noodig, die ieder oen dubbeltje,
«f 4, die ieder een kwartije uitleggen,
waarna deze inleggers schieten om 't bezit
der lekkerij. Daartoe is in een belendend
lokaal de bakkerij b.v. of een schuur
een schijf opgesteld, waarop met een wind
buks gemikt wordt. Wie de beste schutter
blijkt, wordt eigenaar van het voor geza
menlijke. rekening gekochte.
Bij deze schieterijen waarvoor toe
stemming van B. en W. noodig is
pleegt liet zeer geanimeerd toe te gaan. Als
de gegadigden en er zijn allicht veel
kijkers talrijk genoeg zijn, kan ook om
duurder gebak worden geschoten. En wie
een kans wil wagen om voor luttel inleg-
geld wat te winnen, maar gepn fdogonhoid
heeft om zelf aan den wedstrijd deel to
nemen, wel: die geeft voor een of ander ge
bak zijn deel van den koopprijs aan den
winkelier, die dan voor 't schieten zorgt
zoodra het benoodigde bedrag volteekend
is. Dat loopt altijd goed van stapel, want
er zijn als regel schutters genoeg.
Men kan "at S'nterk'aasschieten hier
gerust een algemeen gebruik noemen, dat
b.v. ook te ^'enoel in eere woHt gehou
den. Heele klassen van de H. B. S. gaan
daar soms schieten om een groote taart:
ieder een klein inleggeld en 't bedrag is
bijeen, 't Gaat er dan natuurlijk om, die
taart gezamenlijk op te eten. De winner
mag het eerste en grootste stuk hebben en
rond hem schaart zich, gezeten in een
plantsoen of op de schooltrappen, de heele
groep schutters, die wel zorgt, dat er van
het smakelijke product in een minimum
van tijd niets over is. Zoo'n in de open
lucht uit de hand verorberd stuk gebak
is natuurlijk veel lekkerder dan wanneer
je 't thuis op een schoteltje krijgt met een
lepeltje er bij en je niet morsen moogt.
Winkeliers, die wegens gebrek aan een
ongevaarlijke gelegenheid; tot schieten
al gaat 't maar met windbuksen, dat ge
pluimde sta'en puntje kan toch "wonden
veroorzaken van B. en W. geen permis
sie kunnen krijgen, brengen dezelfde theo
rie in practijk met een balspel of een
sjoelbak, wat ook heel goed gaat, maar
natuurlijk het schieten niet in aantrekke
lijkheid evenaart.
De politie ziet nauwlettend toe, dat 't be
hendigheidswedstrijden blijven, want de
Loterijwet kennen we hier ook.
Ten s'otte zij nog van een ander gewes
telijk gebruik melding gemaakt, dat zich
eigenaardig aansluit bij het naderende
jaareinde, hoewel het er niets mede te ma
ken heeft. Bij het uitzet van huwende
paartjes behoort hier.... een doodshemd
met toebehooren, dat heel het huwelijk
door zuinig bewaard blijft tot tijd en wijle
het noodig wordt wat toch eens het ge
val moet "wezen.
Nietwaar: een brief, over Nieuwjaar be
gonnen, kon ik niet beter eindigen dan
met deze heenwijzing naar de ernstige ge
dachten, welke ons op Oudejaarsavond
moeten bezielen: gedachten, we'ke jongge
huwden hier van oudsher werden inge
prent. AJO.
HET DORPJE IN HET
STILLE DAL
naar Pierre l'Ermite
Wat is het lief om te zien, het kie ne
dorpje met zijn roode en grijze pannen,
groen bemost, en met zijn goudgele stroo-
daken.
Hel is lief, het kleine dorpje, liggend
te midden dir bosscken, bij de kronke
lende rivier,
Het is lief, inderdaad, het dorpje met
zijn modelboerderij, zijn krachtige, stocro
"ossen, zijn zwaarbeladen hooikarren, en
z'n hoogopgestapelde hooimijten
Het is lief, het kleino dorpje met zijn
schilderachtige veldwegen.zijn wei
den met grazende schapenden koeien, die
met droomerige loddcroogen verwonderd
de voorbijgangers aanstaren.
Het is lief het dorpje met zijn brave in
woners met zijn lachrnde jongemeis-
jos die water gaan putten aan de heldere
fontein.... Met zijn vele kleine kinderen,
de hoop der toekomst.
Het is lief het kleine dorpje met zijn
ouden toren waarop fier de weerhaan
waaktden toren door de ouden met
zooveel liefde opgebouwd en 't symbool
geworden van zooveel gebeuren en zoo
veel wedervaren!.... Met zijn pastorie
waarin, goedig voor elk een zonder onder
scheid de oude herder der parochie
woont, onder wiens verschoten toog een
mild en minnend hart klopt, een edelmoe
dig priesterhart.
Het is schoon het dorpje met zijn uit
verkoren zielen, die in do eenzaamheid
meer dan anderen de nabijheid Gods voe
len en trachten, zich tot Hem verheffen
Het is schoon het dorpje met zijn, in
hu lijden onderworpen zieken, die zich
hierbeneden zuiverend en louterend, den
We hebben we r de duistere dagen voor
Kerstmis. Traa lam ontwaakt do mor
gen u t den doi.l :en nacht: traag licht
de siii mcring aau en verheldert maar
ten deele. De morgens blijven grijs en
somber. Alleen een lichte plek aan hot
gTijzo nevelfloers wrtelt, waar de zon
zich schuil houdt. Kort is do drg en som
ber en zinkt spoedig weer wag in do
avondschemer ng, die reeds vroeg in den
middag komt aansluipen.
Deze sombere dagen stemmen den
mensch weemoedig en in zijn borst zingt
met weemoedige slem het heimwee naar
zonnelicht cn blijdcr dagen.
Van zulke duistere, mistigo dagen zingt
Gezello en hij roept: „Fiat Lux" liet
worde licht.
't Smoort, het suiuikt, het smokkelwcdert
allenthecn! Waar zijn ze thans,
waar de hoornen, waar de huizen,
waar de wereld heel cn gansch?
Handen uit! Wat is 't? Wat hapert
er, genoot, dien 'k niet en zie;
die „goendag!" mij, uit den nevel,
roept, van hier nen stap of drie?
Van den hoogen lorre en blijft er
speurl Wat uur, hoe late is 't wel,
aan den tijd? Do zonno en zie 'k n et;
slaapt of waakt het wekkerspel?
Hier cn daar een' plekke boenend,
Zit de zonno in 't duister veld;
rood, gelijk een oud versleten
stuk ongangbaar kopergeld.
Wind, waar'zijl ge heengi loopen?
Ligt ge, of iovers doodgekeid,
neergevallen, plat ter aarde?
Wind, waar is uw roerbaarheid?
Op! Hervat uw vlugge bezem,
vaagt dos werelds wezen vrij
van die vale en vuile dompen:
dat het dage en daglicht zij!
Zonne, krachtig krauwt van een die
hoopen: ruimt uw ridderspeur:
slaat u dwers en nogmaals dwers uw'
scherpe, sterke hoeven deurl
Werpt uiteen do onvaste vlagen;
vluchten doet ze, en verre voort
zij de smoor van hier gedreven:
nevel, 's Hoeren stemme aanhoort!
Fiat Lux! Do zonne, ontembaar,
Zegepraalt; de nevel zwicht:
onverwinlijk is do Waarheid,
onverteerbaar is het Licht!
Gezello hoopt dus op de komst van het
licht tijdens de donker© dagen vóór Kerst
mis. Gelukkig zijn die donkere dagen
niet altijd even donker. Althans deze De
cembermaand hoeft ons dagen gegeven,
die herinneren aan de Zomersche dagen
van Maart. Een stille zon aan het licht
blauwe, zacht genevelde uitspansel; een
fijnen zilvernevel doorsidderd van licht:
een zachte temperatuur; kortom diagen
van st lle verheuging.
En toch is het nog niet 'lat, wat wij
van do zon verwachten. Ze komt zoo laat,
ze blijft zoo laag, ze gaat zoo vroeg, 't Is
of we nog iets verwachten; want we we
ten: nog verwijdert do aarde zich van
baar, nog is niet de uiterste afstand lus-
schen aarde en zon bereikt. Maar in het
gewon? loven der nr.luur l.omt feilloos
zeker die dag der zonnewende steeds
weer terug. Dan lengen langzaam maar
zeker de dagen; dan mogen voorloopig do
nachten strengen, na enkele weken be
merkt men de tcrslc bloemen cn wordt de
lucht milder en drijven de wolken zoo laag
met- meer.
Zonnewende moest eigenlijk aaidcwcn-
de zijn; want niet do zou wendt zich naar
de aarde, maar do aarde naar do zon.
Wat op 't leven der natuur van toepas
sing is, is dat dikwijls ook op 't geeste
lijk leven. Dit kont ook zijn perioden van
zonnewende. Dan keert zich niet do
zon naar den mensch maar de mensch
naar de zon.
Gezelle zingt er al weer van.
Een blomken heb ik staan, nabij
me, in do oude boekenzale,
dat altijd, naar den dag toe, koert
zijn blaarkes, allemaJe;
het wenden mag ik zus of zoo,
dat ik begere volgt het noo,
en 't zoekt, weerom naar mij gerioht,
nog altijd liever 't zonnelicht.
Och, ware ik als dat hloinkcn is,
in al mijn doen cn laten,
ïujn zorgen, mijn bekommernis,
in hqis en achter straten:
't zij wat men doet of niet en doet,
't zij wat ik immer lijden moet,
naar u, met herto on ziel, gericht
o al verzettend zonnelicht!
't Is duister nu en zwaa^, te mots
omtront mij: oude kwalen,
on nieuwe, doen, van ziolgekwets,
mij moo zijn, menigmalen,
tot dat, o God, naar U gewend,
mijn duisterheid den dag erkent,
en ziende U, met oogen dicht,
ik asem hale in 't zonnelicht
Maar bij Zonnewende denken we hier
bij nog aan iets anders. Voor oen paar
weken is het kerkelijk jaar begonnen en
dc eerste weken daarvan vallen juist in
de b< ide trieste maanden November en
December Alles stemt gedunnde dien
tijd tot stilte en overdenking. Do vier
weken van den Advent zijn een tijd van
voorbereid ng, van verwachting, geduren
de welke de kerk zich voorbereidt op haar
eigen geestelijke zonnewende.
Immers in do verschillende autipho-
nen der laatste dagen voor Kerstmis,
wordt Christus voorlduiend vergeleken
met do Zon, die heel hot aardrijk ver
lichten zal en mildheid cn warmte zal
geven.
„Kom, o Zon, luister van het eeuwig
Licht en Zon der gerechtigheidl"
Zoo bereiden wij ons dan voor op do
herdenking van Christus' komst en zingon
we alvast onze hymne:
Rorate caeli desuper et nubes pluant
justum.
Dauwt hemelen van boven en wolken
regent den rechtvaardige.
Als Kerstmis gekomen is, dan is het
net of alles weer anders is; er is iets
vervuld in het verlangen der menschen
en er is oen Zekerheid gekomen, die hen
weer opgewekter en vertrouwender voort
doet gaan.
dag afwachten die eenmaal komen
moet...., hot is schoon met zijn rustig
kerkhof, den vreodzamen doodenakker,
waarop do voorouders ongestoord den
doodslaap slapen in de schaduw van het
kruis.
En toch, op bepaaldo tijden wordt het
leelijk, het mooie, lieve dorp.
Ja het wordt afzichtelijk leelijk als men
het beschouwt met oogen die de gehcimo
diepten peilen
Hot wordt leelijk als men achter den
poïtischen aanblik en de werkelijke
schoonheden akelige kankv rplekken ont
dekt
Somtijds beschouw ik het vanaf den
heuvel als bet daar rustig ligt, terwijl de
blauwe rook uit de schoorsteen naar bo
ven kronkelt En dan zeg ik tot me zelf:
„Vertrouw niet te veel op dien schijn
yan vredige, parochiale rustl"
Als er een revolutie uitbrak
dan zou or uit dat huis met dien rustigen
voorgevel, een door haat vorleerdcn
Drouet klaar staan vol vurigen konings
haaf, zich haastend op zijn paard te
springen ten einde den weg aan de vluch
telingen te versperren. En in dat.... een
Robespierre in den dop is gereed om
bloed te vergieten.
En in dat dorpjo zou 'n Marat dor icn
eenieder met wat dan ook neer te slaan.
En daar in die herberg zou oen vol
bloed soc alLst groote borrels schenken
aan de boeren, terwijl bij met een geniepig
gebaar naar do pastorie en het kast"el
wijst:
„Waarvoor moeten die nu dienen!"
En ten slotte, daar, heel dicht bij de
kerk, glimlacht een gele judas, die aast
op dertig zilverlingen.... en zelfs op
meer want 't leven is duur.
Op het óogenblik zijn zo allen rustig,
uiterlijk tenminste. Als men zo tegen
komt op den openbaren grooten weg, in
de hoofdstraat, en vooral op de veldwe
gen zijn ze zooals iedereenze zeggen jo
zelfs goeden dag.... ze praten met jo
over beetwortels die slecht opschieten en
over de aardappelen die in den doordrenk
ten bodem verrotten zullen.
Maar al die geheime, stille naebten /.ijn
er.ze zitten er als dc sloopende bacil
in het organisme. Ze wachten hierbij bun
dag afof liever hun avond want hun
werk is werk der duisternis.
En als de kweek vloeistof zich gunstig
ontwikkelt dan, pas op de microben!..
Als ooit het hoofd inslaapt.... pas
dan op voor den driemaal vernederenden
triomf der voetenl
Als do eerlijke lieden van het land al
hun energie samenvoegen.... passé dan
op hij die bezit. ..I
Wee dan zij die 't Evangelisch woord
vergden: „Het leven hier benoden is een
strijdI" Wee den honden die niet aaai-
slaanl
Wee die zich „worm" maken, want
zij zullen vertrapt worden.
Wee die zich niet herinneren dat men
slechts behoudt wat men verdedigt....
En dat maakt het mooie dorp triestig;
dat inen heden gegroet wordt door hen
die er slechts van drooinen om morgen
te beroovenTe midden van het
heerlijke landschap don haat om zich
heen te voelenen to midden van be-
schaafdo menschen van hetzelfde vader
land, te moeten denken als men zijn
bond streelt.... hij tenminste zal me
niet vrrraden....
En toch is zoo liet leven.... het tröu-
rigo levenEn daar moet men wel
van overtuigd zijn!....
Men moet overwinnenzooaLs onze
vaderen overwonnen hebben en daar -zoo
bet dorp hebben bewaardzooals een
maal, hopelijk onze kinderen de over
winning behalen zullen 1
Rijkdom cn kracht verheffen het hart,
maar boven beide staat de vrceze Gods.
Ecclesiasticus.
Wie den waren en eeuwigen roem na
jaagt, bekommert zich niet om den tij-
delijken, en wie den tijdelijkcn roem zoekt
of hem niel van harte versmaadt, bewijst
daardoor, dat hti den hcmelschen roem
weinig bemint.
Thomas a Kempis.
Het apostolaat bestaat niet in voel
spreken, zelfs niet in veel arbeiden, maar
in werken uit liefde en in werken uit
nederigheid.
Gabriel Palau S.J.
Gewoonlijk stemt eigen ongeluk minder
pessimistisch, dan geluk van anderen.
Tegenover vleiers is wantrouwen een
deugd.