Slim.
Onderwijzer: „Beschrijf me .eens, Jantje,
de buideldieren.'
Jantje: ,.Dc buideldieren, meester, dat
zijn dieren die hebben korte voorpooteu, en
heel lange achlcrpoeten, en dan nog een
buidel vonr op hun maagstreek."
Onderwijzer: „Goed jongen. En waartoe
dient die buidel?"
Jantje: „Als ze vervolgd worden, ver
stoppen ze er zichzelf in."
Een diplomaat.
Minnie: „Mammie, houdt u van vertelsel
tjes
Mammie: „Ja zeker, kind."
Minnie: „Zal ik u er eentje vertellen?"
Mammie: „Ja, doe maar".
Minnie: „Zult u goed luisteren?"
Mammie: „Natuurlijk, kind."
Minnie: „Nu dan, luister u? Er was
cons 'n grooto Chincesche vaas, en enne
die heb ik-gebroken."
Jan Röhreij, Arnhem. Dank
je wel Neefje, voor je St Nicolaas-bijdra-
ge. Ja. ik wist wel, dat ik op jou niet te-
\ergeefs rekenen zou. Voor den a.s. wed
strijd heb je n. t ook een paar versjes
klaar of een verhaaltje dat gelezen mag
worden. Dag Jan! Tot ziensl
Gadier, Leidon Wel mijn neefje,
dat heet ik een modewerker! Twee bijdra'
gen alweer en beide geschikt om ge
plaatst te worden. L i e d t i e, vind ik ver
bazend aardig. Bij don wedstrijd zie ik ie
ook, daf spreekt. Ben'je al aan een verhaal
bezig? Ik zal eens zien, wat het wordt. Do
plaats is al goreservoerd Cadier! Met band
en groet!
Jacob van Dam, Leiden.
Dank je. hoor Jacob, voor je aardig vers
je, dat ik tot Kerstmis goed zal bewaren
In ons Kerstnummer zul je bet wel terug
vinden. Fn heb je dit nu zelf gemaakt/ Zoo
ja. dan ben jü een flink Neefje en dan
zal ik nog wel veel mooiere versies ter
pbats'ng krijgen. Dag Jacob! Ik zie je im
mers ook met den raadselwedsrijd is het
niet?
Gerardus Keizer. Z u t p h e n.
Zeker laat ik jouw alleraardigst Sinter
klaasversje nlaatsen! Fn mo^e dit dan ook
bet bo^in zün lot het maken vonr veel
meer doraeliikp mooie hiidragen We vieren
zoo het croote feest van Kerstmis, ook d't
feest moet jij eens bezin^n, zoonis jij dal
zoo goed weet te zeereen. Zul je? Veel groet
jes aan allo huisgen noten!
Fn nti zal ik üüHp "eduid niet lang meer
op de proef stellen
Vandaag 14 dagen komen we
r. s t n r ii s r a a d s e 1 s. Dan hoop ik jul
lie allen op 't appèl te zien. Fn nu nog
wat!
Wie TTwer een versje of verbaaltje w1
nm'-en n'-"- lie* feest
van Kerstmis, gelieve dit spoedig op te
sturen. Ik heb nl eoniee mooie dingetjes
bij elkaar. Als er veel zijn, geven we een
apart Kerstnummer, zooals ik verleden,
week schreef. Probeeren!
Wegens plaatsgebrek, heb ik het ver
haaltje van „Oud Vrouwtje" deze week la
ten uitvallen, omdat ik graag mijn Neefjes
en Nichtjes eens aan bet woord laat; zoo
doende komen we ook eens door den berg
copy heen, die zich al maar opstapelt.
Ten slotte wenscli ik jullie allejt een
prettig en heerlijk en.... gezellig St. Ni-
colaasfeest! Oom Wim.
Prinses Cornelia.
Een sprookje van Cadier.
In Bloemendaalland woonde eens een
prinsesje, dat Cornelia heette Ze woonde
in een paleis, dat geheel van marmer ge
bouwd was. Haar vader was een heersch*
zuchtig koning. Hij bemoeide zich weinig
met zijn dochtertpe. Toen Cornelia zes
jaar was stierf haar moeder Enkele jaren
later trouwde haar vader met een schoone
koningin die twee mooie dochtertjes had
Vlaamsche humor.
Sies Pluimo had een leelijkc- valling op
gedaan en hij ging bij dokter Pompwater
om een remedie.
Hier hebt ge een fleschke! sprak de
man der wetenschap, neem daar alle ure
lie lepel van!
Sies trok daarmee naar huis. Vecrlien
dagen later kwam hij den doktor betalen.
En ge zijt wel bedankt voor uw
fleschke! 6prak Sies.
Zoo dat het goed godaan heeft! her
nam dokter Pompwater met trotsch.
Ja, menheore! z.ei nu Sies Pluime, 'k
heb liet aan mijn suiker onkel gegeven, die
heeft heb ingenomen en is ervan naar 't
pierenland getrokk-- i. En nu moet go we
ten, menhere, ik ben zijn oenige erfge
naam!
Vergissen is menschelijk.
Wij vernemen uit hofkringen, dat een
der kamerheeren bij een van de hofdiners
Er brak toen een treurigen tijd voor haar
aan. De koningin was erg onvriendelijk
voor haar en door de princessen werd zij
altijd geplaagd. Verdrietig liep zij dan bet
bosch in en ging troost zo'eken bij haar
hertje, dat haar vroeger, toen ze nog klein
was in een gouden wagentje voorttrok als
zo uit rijden ging.
Wanneer het duister begon te worden
ging zij altijd naar den grooten vijver die
ic het bosch achter bet paleis lag en ont
moette daar dan Thadio, de zoon van den
boschwachter die bij den koning in dienst
was Dan gingen zij bij de vijver zitten,
hand aan hand en keken naar do elfjes die
op de bloemen kwamen dansen. Zacht
mischten dan de groote populieren en ho
gen geheimzinnig naar elkaar toe alsof zij
sprookjes aan het vertellen waren. Corne
lia vertelde hem dan hoe ongelukkig zij
zich gevoelde door hef geplaag der prin-
sssen en on on keer had zij hem beloofd
wanneer zij groot geworden was met hem
te trouwen.
On een avond kwamen door het bosch
op lichtblauwe paarden, twpo page's aan.
en daarachter reed op een prachligen
schimmel de koning. Toen hij "den zoon
van zijn dienaar in het gras met zijn
dochter zag zitten werd hij zoo toornig da'
hij hem direct het land uit liet jagen Cor
nelia was nu erg verdrietig.
Eiken dag gin"1 zii het boschje in en staal
de in de verte of haar vriendjo nog ni°t
kwam om haar te halen, 's Avonds keerde
zi" dan bedroefd ferug Nog alH'd, kwam h
maar niet Eens op een middag zat zij
weer hij den vijver. Plotseling hoorde zii
achter de struiken geritsel. „Nu zal hij
komen", dacht zii en keek in de rich
ting waar het geluid vandaan kwam. Ze
begon echter ineens luid te schreien Het
was een eekhoorntje dat zii gehoord had
Bedroefder dan ooit keerde zij toen laa*
;n don middag'naar liet paleis terug Ook
de elfjes waren verdrietig Zs dansten nog
wel in den mane,schim maar niet meer zoo
vroolijk als toen het aardige prinsesje
raar hun kwam kijken. Zelfs de hloemer
misten haar Cornelia ging dan ook niet
zoo. dikwijls meer wandalen. De winter
was gekomen en hef was buiten zeer koud
Tn het paleis werden schitterende bals ge
geven Complia moest dan met de prinsen
dansen. Zo hield er wel niet- van maar zij
moest voor haar vader en zij wilde hem
niet ongehoorzaam ziin. On een avond toen
het erg warm was in de halzaal wist zij
ongemerkt de kamer fe verlaten en mne een
poosie door het bosch dwalen Plotseling
hoorde zij het naderen van een paard op
het boschpad Ze keek op en eensklaps
stond haar vriend voor haar.
„Ah Thadio", rien zii vol vreugde. „Dag
Cornelia", snrak hij. „Ik kwam ie vragen
of je met mij vluchten wil Dan lijn wij al-
fiid hij elkaar en zal je nooif meeT doo*
stiefzusjes geplaagd kunnen worden
,.Wat gaarne", antwoordde zij vlug Hij
tilde haar op en zette haar voor zich op
liet paard en vluch'te met haar weg Hoe
graag had ze nog even afscheid van haar
hertie genomen maar dat was te gevaarlijk
Wellicht hadden zij haar afwezigheid in
de balzaal opgemerkt en waren m;\"hien
in den tuin van liet paleis naar haar aan
het zoeken. In vollen draf liet Thadio hei
paard draven. Eerst kwamen zij aan bij een
groote weide welke vol stond met lila en
witte bloemen. Toen bij een groote zand
vlakte Den geheelen nacht reden zij hier
over en kwamen den volgenden morgen
aan hij een groot woud. Halverwege van
het bosch liet Thadio het paard halt hou
den. Er stond een mooi houten huisje wel
ke hij zelf van berkeboomen gemaakt had
Toen hij door den koning weggejaagd was
geworden was hij hier na weken geloo-
pen te hebben, aangekomen en ging toen
het huisje bouwen. Van een boer uit den
omtrek had hij lipt paard geleend om de
prinses te halen Fenige da een later gin
gen Cornelia en Thadio naar don kluize
naar die aan het eind van het bosch in
een armoedig hutje woonde en trouwden
daar. Haar japonnetje was geheel van
theerozen welke Thadio met vlasdraden
aan elkaar had geknoopt. In haar goud
blonde lokken had zij een margriet gesto
ken.
Nog vele jaren leefden zij gelukkig in
het berkenhuisjc te midden van het groo
te woud.
De zakkenrofler
door Emile Duym.
Op een mooien Zaterdag, een mooien
Zaterdagavond, zat mijnheer diepzinnig
zijn „Leidsche Courant" te lezen, en nog
wel de „Kinderruhriek"; slurpte af en
toe aan zijn smakelijk kopje koffie en
rookte genoeglijk zijn Havana. Mevrouw
was drukdoende om het een en ander nog
op te knappen en toen zij daarmee klaar
was, zei ze tot haar man: „Hoe zit het Jo
zef, ga je nu mee do stad in of blijf je daar
zitten suffen?". „Ik suffen?", zei mijnheer,
„geen sprake van en wil met het grootste
pleizier mee op stap, echter onder één
voorwaarde, nl. dat je die vervelende man-
in 'Amsterdam een vreemd voorval over
kwam. Zijne Excollontie liet namelijk bij
ongeluk zijn servet vallen en boog zich
om het op te rapen. Het was bij het rond
gaan van het fruit. Hij raakte daarbij
den arm aan van ecu mevrouw, die aan
zijn rechterzijde was gezeten.
Mevrouw, die een lichten druk op haar
arm voelde, dacht, dat de hoflakei met
den schotel bij haar was; zij keerde zich
om, richtte haar lorgnet op do plek bij
haar elleboog, zag daar het hoofd van den
kamerheer en zeide:
„Neen, dank je, géén meloen. Ik zal
straks wat ananas neincn."
Menschelijkheid.
Instructeur: „In den oorlog is de soldaat
"een geheel ander wezen; dat weet gij.
Toch moet de rechtgeaarde soldaat ook
menschelijkheid kennen.
Wat zoudt gij doen, recruut S., als gij
op een verkenningstocht plotseling twee
vijandige soldaten, die zonder onraad te
te) niet aandoet, want anders ben ik toch
niet gerust en vrees er voor, dat zo je beurs
zullen rollen. „Tut, tut, tut", zei mevrouw,
,/ik doe aan, wat ik wil; 't zal nu juist die
mantel zijn." „A la honlieur", zei mijn
heer, „dan ga je maar alleen", en me
vrouw ging. Toen zo huiten was, legde
mijnheer zijn Leidsche neer en keek haar
na, terwijl hij een onbehaaglijk gevoel
over zich kreeg, want zijn lieve vrouw daar
zoo alleen zien gaan, ging hem toch aan
't hart. Maar daar opeens schoot hem wat
in zijn hol, Cn hij schoot in eón schater
lach. Hij smeet zijn courant op tafel, leeg
de zijn kopje thee, stak een versche sigaar
op, en liep naar buiten, zijn vrouw achter
na. Maar, o wee, die was in de drukte
riet zoo gauw te vinden. Hij was de Haar
lemmerstraat al een paar keer op en neer
getippeld, toen de Breesfraat op, maar zii?'
wederhelft bespeurde hij niet. Toen de
Maarsmanssteeg in. de Vischmarkf en zon
de Botermarkt op, daar zou hij haar toch
wel zien! En ja hoor, daar voor C. en A
Brenninkmeijer zag hij ze staan kijken
voor de mantelöfdèeling. Misschien zon
ze voor zijn pleizier wel een nieuwen mail
lol knopen. Gelukkig was hel er druk van
do kijkers, dus zijn plan zou wel gelukken
Niet lang daarna, of hii s'ond achter haar
volgens ziin meening. Maar het scheen,
dat ze zijn woorden goed onthouden had
want haar linkerhand Ueef in Haar man
telzak zitten en omklemde haar beurs. On
eens was het ocenhlik gunstig en als een
heroep-zalckenroller. verwisselde hii de
beurs van zakken Hef nlan was uitstekend
gelukt. Nu zoo gauw als ziin heenen hein
dragen bonden naar huis en natuurlijk nel
doen of hij niet huiten de deur was ge
weest. Hii vergenoegde zich reeds in het
vooruitzicht van cm scène. Ein^elük, daar
ging de bel over. Hij opende fluks do deur
doch tot zijn sniit was bof een Heilsoldaat
die hem een hlaadie te koon aanbood. Het
duurde nog al lang voor zijn vrouw kwam
mogelijk was ze wel naar de politie ge-
taan. om aangifte fe do«n. van den dinf-
stal. Hij begon er eiVenlük al een beetie
spijt van te krijgen, dat hij ziin vrouw die
hak geleverd had en haar verdriet te heb
ben aangedaan. Maar ze moest het toch
eens leeren. (Slot volgt).
Kleone broer en St. Nicolaas.
Het was leelijk weer buiten. De wind
joeg de regen al kletterend tegen de ruiten
Zulk weer werd ook verwacht, maar voor
al nu in den tijd van 't St. Nicolaasfeest,
De kinderen van Gerritse kwamen dien
dag verheugd uit school. Hennle en Jan
Gerritse kwamen druk pratend uit hun
klas en toen zij weldra buiten waren, gin
gen zij nog drukker redeneeren.
Wat zeiden zij toch?
Wacht luister eens!
„Dacht jij nou dat Sinterklaas echt be
staat, zei Jan? En of hij bestaat, laat hij
'l maar niet gehoord hebben, anders laat
hij ie nog in de zak stoppen.
En dan neemt hij je nog mee naar Span
je". Laat hij het maar hooren hoor! Jan
zei dat nu wel allemaal, dacht Hennie.
maar toch zou hij er snijt van hebben Zoo
was het ook Want al was Jan ook nog zoo
dapper met zijn mond. toch was ie wel er
bang. Maar omdat hij dacht, daf St Ni
colaas bij hen van 't jaar toch niet zou
komen, was ie nop eenmaal zoo flink, met
z'n mond tenminste. Want anders durfde
ons Jantje niet zoo spreken
Toen Jan en Fannie bij hun Moeder
thuis waren zei Fennis 't stillejes teeen
zün moeder, wat Jan gezegd had Moeder
zei. dat Sintpri-laas het allemaal wel ge
hoord zou hebben Daarmee was Hennie
dan ook tevreden, en moeder ook want die
wist wel langer dan vandaag, dat Jan zoo'n
deugniet was. Den volgendPn dag, toen dp
iongens hun huiswerk 's avonrl af bad
den werd er plotseling hevig gebeld. Waf
schrokken da kinderen, maar vooral Jar.
on Vioïno Marietie.
Moeder durfde niet naar do deur fe gaan
kiit-on. Va dor zou maar even gaan.
Toen vader naar de deur was on Mop
der in de k°ukpn. kroon onze Vl»ino Jan
onder do tafel Do kindoron hadden hot
niet gemovVf. Daar werd de kamerdeur
"eopend Men hoorde een zwaar gerammel
van een ketting. Jantje dacht daf St Ni
colaas hem wel niet zon zoeken. Maar
jawel dat gin** 700 maar niet.
Toen S;nt Nicolaas gezeten was moch
ten allpn bij hom komon Marietje moest
waf bidden. (Kaartje moest voortaan bpter
haar best doen op school Zoo kregen ze
allemaal 'n beurt Moeder die weer uit de
keuken gekomen was, evengoed als vader
Keesje kreeg een mooie beer die brom
men kon.
Marietje kreeg een prachtige pop en een
popnenwagen.
Claartje kreeg een heel mooi poppen-
serviesje en Hennie een spoortje r\->t een
station en verder alles wat er bij hoort
Moeder kreeg een naairoos en vader
een tabakspot. Toen zei allen een beurt ge
had hadden sprak Sinterklaas. Is hier an
ders nog niet zoo'n jongetje dat Jantje
beet?
Nu pas merkten ze allen op dat Jantje
zich verstopt hield. Maar waar? Jantje
vermoeden, op liuu gemak iets uit een
flesch stonden te dringen?"
Recruut: „Meedrinken".
Zeer juist.
In begrijpelijken trots zei de jonge moe
der, toen Jantje een week of drie oud
was, tot haar snibbige cn belangstellende
vriendin, die den kleuter reeds van den
chedel tot den voetzool had bewonderd:
„Ik geloof, dat het ventje 't haar van zijn
vader heeft."
Waarop de vriendin ten antwoord gaf:
„Dat zou me niet verwonderen. Zijn va
der heeft 't tenminste niet meer."
Anecdotes van beroemdheden.
Eenigen tijd geleden publiceerde de
„Times" een gedicht, getiteld: „de oude
garde" en oudertoekend door niemand
minder clan Rudyard Kipling.
-De schrijver die aan het geval dood
onschuldig was, belt de redactie op cn ver
telt, dat het blad het slachtoffer van een
waar zit je? riep moeder. En toen kwam
Jantje te voorschijn; hij huilde vreeselijk.
Maar daar werd niet naar gekeken. Hij
moest hij den goeden Sint komen.
Hé zei Sint Nicolaas, hen jij niet dat
jongetje dat gisteren tegen een ander jon
getje zei, dat ik niet bestond?
Jantje huilde steeds maar door en St.
Nicolaas redeneerde maar door. Na een
poosje zei hij: Pieter duw die stoute jon
gen nu gauw in den zak, dat heeft io wel
verdiend. Pieter kwam terstond mei 'n
grooten baalzalc en daar stopte ie onze
kleine stoute Jan in. Wat huilde ons Jan
tje nu. Er zat nog 'n klein jongetje in den
zak, die huilde ook. Nu moesten de kindo
ren met elkander nog eenige Sinterklaas
liedjes zingen, daarna werd er gestrooid
door Pieter. Tegen dat St. Nicolaas weg
zou gaan smeekte vader en moeder, dat hij
toch uit den zak mocht komen en dat Sint
Nicolaas 't hem toch mocht vergeven Ein
delijk mocht onze Jan er weer uitkomen en
moest hij eerst beloven dat hij nooit zoo
iets meer zou doen. En toen kreeg Jan
ook ziin cadau, het was een kleine Mecano-
doos. En ïiadat Sint Nicolaas plechtig be
loofd had, dat hij hen niet vergeten zou
en het volgend 'jaar zou weerom komen
ging hij heen om andere kindertjes ook
gelukkig te maken.
Piet Snijders, Leiden.
Sint Nicolaasfeest.
Het liep legen 5 December van 't vori
ge jaar. Wij zaten allen rondom de tafel,
toen er plotseling hard op de deur gebonsd
werd. Wij keken allen angstig r.aar de
deur behalve Vader, Moeder en Oom.
Oom ging open doen. Wie het was?
Niemand anders dan de goede Sint met
zijn knecht. Weldra gingen wij nu aan hel
zingen. Pieter strooide handen vol peper
noten. Nu moesten wij allen een versje
zingen. Mijn oudste broer wilde het niet
doen, doch toen Piet de zak te voorschijn
haald, deed hij het maar wat gauw
Daarom kreeg hij een zakje zout, mijn
zusje een pop en ik een fluit en hiermede
is mijn verhaaltje nog niet uit.
Maar wij kregen nog meer *en vader en
moeder en oom ook. Des morgens vroeg
stond alles netjes op tafel. Dat was een
verrassing voor ons. Nog nooit hebben we
zoo'n gezelligen St. Nicolaas gehad. Ge
looft u dat wel? Zou het dit jaar ook zoo
wezen? Wij zullen maar afwachten wai
het ons brengen zal.
Piet v. d. Voort.
Sint Nicolaas.
Eindelijk is het zes December,
En het eerste wat je hoort,
Als je 's morgens uit je bed stapt,
Neen, maar dat is ongehoord!:
„Kijk een Klaasje, kleine jongen
Wat Sint Nicolaas je bracht,
Weet je wat we gister zongen
Voor 'k je naar bedje bracht?
Wis en zeker is het Pieter,
Die je afgeluisterd heeft,
En die zegt het teeen Nicolaas
Die dit ter belooning geeft.
Want beusch, je hoeft nW bang te wezen
Als je niet ondeugend bent.
Als je zoet geweest bent jongen.
Wees dan niet voor Piet bevreesd!
Kijk eens aan: oen mooie snoortrein,
Waar je heerlijk zoet mee bent
En hier een doos lekk're flikjes
Voor mijn lieven, kleinen vent
Fn dan dit nog: en zakje knikkers;
Een lekker taartje me» wa» room.
Ja fp veel om op te nopm.n
't Lijkt precies een mooie droom!"
Stralpnd kiü-pn kinderoogen
Op die h perl ijk hei dies neer,
Mocht hij eens ondeugend wezen.
Neen, nu doet hii he» nooit weer.
Dit belooft hii aan zün moeder.
Maar.... zal hij houden ook ziin woord
Wij weten 'f niet, maar willen honen
Dat Sinterklaas die woorden hoort,
Ja, dan kijk! hij eens zoo goedig.
En hii momnelt in zijn baard:
„.Ta mün jongen, als ie woord houdt,
„Ben jü dit alles, dubbel waard!"
Gerard Keizer.
Aan Vader en Moeder voor
Sinterklaas.
Al weken lang heb ik gedacht
En bij mij zelf gezegd heel zacht,
Dat Sinterklaas zoowat op komst is
De Pyreneeën over is, naar ik gis.
Zwarte Piet heeft 't zeker druk
Bestelt en koopt op goed geluk,
Voor ons, die op kostschool zijn
Voor pensionairen groot en klein.
Zie Pa en Ma, men heeft verteld:
Piet kiest maar wat voor al dat geld,
Omdat hij nooit ons vragen mag,
Wat wij wenschen zouden op dien dag.
Zoo hoort hij te voren nooit heel goed
Wat hij eigenlijk ons brengen moet;
En op den feestdag van den Sint
Geeft hij zijn negerkeus aan zulk een kind
mystificatie is geworden. „En weet u waï
ik het ergste vind" zegt hij in den loop
van het gesprek, „dat het ding zoo'n non
sense is".
„Inderdaad", antwoordde het redactie
lid dat de telefoon bediende, ,,'t is door
gefourneerd idioot en niemand zou er aan
gedacht hebben het te accepteeren als wij
hadden geweten, dal hot niet tra 11 u was."
Raoul Péret, de Fransche minister van
financiën, woonde een voetbalmatch bij
waarvan de netto opbrengst den staat ten
goede zoü komen.-
„Interesseert u zich voor voetbal?" in-
formeerde het comitélid, dat den hoogen
gast had ontvangen.
„Tot mijn schande moet ik bekennen"
antwoordde Péret, „dat ik weinig tijd heb-
om mij van dezen tak van sport op de
hoogte te stellen. Wel heb ik veel bokspar-
tijen meegemaakt."
„O ja? En waar als ik mag vragen?"
„In de Chamhro des Députés", antwoord
de de minister glimlachend.
Daarom dacht ik hem voor te zijn
En stuur den Sint mijn keus heel fijn;
Een lijstje met verlangens van mij,
Als ik dat kreeg, dan was ik blij.
Met wat minder hen ik ook tevrec;
In elk geval valt het mij mee.
Ieder wenschje is goed bedacht,
En wordt met vurig verlangen verwacht
Maar 't adres van den Sint is mij onbekend
Waarheen mij dus met mijn lijstje gewend-
Zusters en kindoren geven mij den raad:
Schrijf naar je Ouders, daar vind
jo baat."
Zie, Pa en Ma, dien raad volg ik op,
En 't is bij U, dat ik ver trouwvol klop;
Zend s.v.p. mijn lijstje eens door
Per vliegmachine of per spoor!
Naar Sint Nicolaas en zwarte Piot,
Of wel, als U hem zelf soms ziet,
Wees dan mijn voorspraak, als 't u blieft
En vraag de cadeautjes, door mij geliefd.
Zeg aan den Sint, dat ik dankbaar ben,
Goed leefen zal, wat ik niet ken,
Ik zal wezen vooral een dankbaar kind,
Zeg dat hij voorbaat aan den Sint.
Josephine Schermer Voest,
Pensionaat „St. Anna", Oudenbosct
Sint Nicolaas.
Heel Spanje is op de been
En trekt naar Holland heen,
De een die gaat per spoor,
En heel vlug er van door.
De tweede met piloot
De derde op de boot
En zoo gaan zij eensgezind
Al naar het Hollands kind
Die Goede Sint, die beste Vrind
Van ieder kind.
En zwarte Piet, vergeet hem niet,
Want hij stopt gerust op zijn'gemak,
Je in zijn zak.
Door steden, dorp en wei,
Daar gaan zij al voorhij
Tot aan 't verre strand
Van ons goeie Nederland.
Ja hier wil de Sint slechts zijn,
Als vriend van groot en klein.
En elk jaar komt hij weer,
Die vriendelijk oude Heer,
Die Goede Sint, die beste Vrind
Van ieder kind.
En zwarte Piet, vergeet hem niet,
Want bij stopt gerust op zijn gemak,
Je in zijn zak.
Ja zie daar komt hij aan.
Met schatten ruim belaanl
O zie, waf een rijke buit
Zijn knecht deelt alles uit,
En hoe wijs is toch die man,
Die alles, alles raden kan
Wat ik als wenschen had geuit
Zocht hij juist voor mij uit,
Die Goedé Sint, die beste Vrind
Van ieder kind
En zwarte Piet, vergeet hem niet,
Want hij stopt gerust op zijn gemak,
Je in zijn zak.
Nu is zijn taak gedaan
En kan hij naar Spanje gaan.
Heel stil gaat hij heen!
En wij zijn zeer tevreên.
't Is alles mooi geweest,
't Was weer 'n heerlijk fpest.
Goede reis, gij brave S;nt
Gegroet van elk Hollands kind
Wij zijn blij en jiüohen vrij,
Heb dank, o Sint!
Van elk Hollands kind.
Jan Röhreij
St. Nicolaas-avond
De kinderen zaten rond de schouw
Voror St Nicolaas te zingen.
Toen plotseling een hand lakkers viel
En zij aan 't grabbplen gingen
Een zware stem klonk :n de gang:
„Is hier een stoute hengel
En dadelijk antwoordde Pa:
„Neen, Zwarte Piet. geen pnkei".
Toen ging de hel, en S'nferklaas
Kwam binnen met zijn knecht
Nog eens werd er gestrooid
't Leek een heusch ge veen»
Hij opende een groote mand
En gaf speelgoed en lekkers,
En Piet reikte Pa nu ze^r galant
Twee mooie nieuwe jekkers.
Moeder kreeg een naaidoos, en
Een scliitt'rend theeservies
Een hobbelpaard kreeg Janneman
Een nieuwe hoed kreeg Lies.
Na ruim een uur vertrok de Sint
Ging weer naar Spanje heen
Nog achterlatend voor elk kind
Een groote klaaspop, naar 't meen.
Nog lang werd deze avond,
Door iedereen bedacht
Ik zag iedereen met blij gezicht
En niemand had een klacht.
Rooie Kees.
VOOR ONZE KINDEREN.