derde blad
„de leidsche courant"
zaterdag 27 november 1926
door weinigen begrepen
brieven van een
stedelander.
jacqueline van der waals
door Gr.
In ons edel streven naar de heiligheid,
naar de meest mogelijke gelijkvormigheid
jjet Christus, ons toonbeeld, neemt de
boetvaardigheid, het zichzeif versterven en
verloochenen, het verdragen van elke
soort van lijden een zeer voorname plaats
in
Deze plaats is zelfs zóó voornaam, dat
de Apostel Paulus spreekt over het aan-
vul'en van het lijden van Christus. Hier
ïijn zijne eigen woorden: ,.Ik vul aan in
mijn vleesch, door mijn lijden, wat over
blijft van Christus' lijden, en ik vul dit
aan voor zijn mystiek lichaam, hetwelk is
de Kerk". (Coll. 1 24)
Ik hoor reeds uw opmerking: maar hoe
ia dat dan: was dan 't lijden van Christus
niet voldoende, dat de menschen het nog
moeten aanvullen?
Natuurlijk was het lijden van Christus
wél voldoende, want het was het lijden
van een Godmensch. en dus van oneindige
waarde: door het lijden van Christus zijn
alle menschen vrijgekocht.
Welnu, wat spreekt ge dan van aanvul
len. zoo is uw gedachte.
Dat zal ik u verklaren met hetwoord
van den H. Augustinus, die het zoo mooi
zegt. Aldus schrijft hij in zijn Enarratio-
nes op de Psalmen: „De geheele Christus
„ts samengesteld uit de Kerk vereenigd
„mot haar Hoofd, uit de leden (en dat zijn
,wij), vereenigd met het hoofd (dat Chris
tus is). Het hoofd van dit mystiek li-
schaam, Christus heeft ge'eden: de groote
„voldoening is die van Christus; willen
„nu de leden het hoofd waardig blijven,
„dan moeten zij op hun beurt hun aandeel
jijden en zelfverloochening aanbren
gen
Ik zie voor mij Jezus, sleepend zijn zwa
re kruis; bijna bezwijkt Hij onder den last;
al de moeite van het lijden voelt Hij in
zijn lichaam, dat zonder schuld om de
zonden wordt gefolterd: Jezus wil dat zoo
Do Joden vreezen echter, dat Jezus zal
bezwijken vóór Hij den Calvarieberg heefl
bereikt, en daarom dwingen zij Simon van
Cvrene Jezus te helpen in het kruisdragen.
Simon doet het, en daarmee vertegenwoor-B
digt hij ons allen, die als leden van Chris
tus' mystiek lichaam mede Zijn kruis moe
ten dragen.
Immers is het niet Christus eigen woord:
„Wie na Mij komen wil, verloochene zich
zelf, en neme zijn kruis op en volge Mij."
Daar is het geheim ontdekt van al de
vrijwillige verstervingen en vernederingen
en verloocheningen, kwellingen en geeselin
gen, ontzeggingen en gedu'dig doorstane
ziekten, welke wij altijd weer aantreffen
in de levens der heiligen. Zij begrepen
wat hun te doen stond als leden van hel
mustieke lichaam van Christus; zij begre
pen, dat er onder de leden van dat lichaam
Christi zouden zijn, die het kruisdrau-..
verafschuwen, of die den Chnstu3, hun
Hoofd zelfs zouden beleedigen; voor hen in
de plaats namen zij die vrijwillige verster
vingen op zich, voor hen in de plaats de
den zij boetvaardigheid, opdat toch in het
mystieke lichaam niets zou ontbreken aan
kracht en schoonheid en luister.
Voelt ge nu niet met mij, dat het ligt
aan ons tekort aan liefde voor Christus,
wanneer wij een hekel hebben aan boet
vaardigheid en zelfverloochening? Blijkt
het nu niet, dat wij veelal onze waardig
heid van lidmaat van Christi lichaam niet
waardig zijn, en dat we heel slechte leerT
lingen zijn van onzen goddelijken Meester?
Dan was de H. Paulus wat anders, als
hij zegt alles te willen verzaken, om te
worden aangenomen in de gemeenschap
van Christus' lijden.
Maar het is toch ook zoo moeilijk, en on
tnatuur komt er tegen in opstand, om
vrijwillig het lijden te aanvaarden, en ook
al, om met liefde en in vereeniging met
Christus onze tegenslagen van eiken dag
te verdragen. Zeker, dat weet ik ook.
Maar vooreerst, bedenk eens, dat het
geen wij te verduren hebben toch geheel
wegvalt tegen datgene, wat Christus heeft
ondergaan; en vervolgens zal God ons wel
willen helpen in die moeilijkheid, als wij
er maar om bidden geholpen te worden;
Christus kent immers het lijden in zijn vol
ste mate. Zegt niet Paulus van Hem: „De
Hoogepriester, die ons is komen verlossen
w er geen, die onmachtig is óm medelij
den met onze zwakheden te hebben; om op
ons te gelijken heeft Hij ze alle door
staan" (Hebr. 4 15).
Hij, Christus, ons Hoofd, die Voor ons
heeft feitelijk ons lijden reeds gehei
ligd, het lijden van de ledematen. Ons
njden zal dus zeker door den Vader wor
den aanvaard, als wij maar vereenigd
JUJ met Christus door het geloof en de
nefde. Dan is het kruis, dat wij Christus
achterna dragen, vol van verdiensten
voor den hemel; uit zich zelf zou het
waardeloos zijn.
Neen, niet alleen is dan ons lijden vol
«aarde, maar het zal ons zijn een oorzaak
Tt>n v®rhwikking en vreugde.
egrijp dit goed; gij wilt Christi leerling
rjjo. maar dat kunt ge niet dan door met hem
te lijden, zooals Hijzelf gezegd heeft.Bid
ü°s niet om van uw kruis bevrijd te wor-
HET „WANNEER" IN
'T HUWELIJK.
^menschen konden heel wat geluk-
'ger zijn, wanneer ze de tien geboden wil-
rÜü na]even> d'® d® „Nutuurarzt" verhaalt
ider den aardigen vorm van „wanneer".
1. Wanneer ze leeren wilden de beenen
et verder uit te steken, dan de deken
«Dg is.
Wanneer ze hun huiselijke moeilijk
en nooit vertelden aan goede vrienden
3. Wanneer ze probeerden elkander zoo
Weien6' ^omen' a^3 'n wvittebroods-
Wanneer beide partijen trachtten
ar te steunen en te troosten.
den, maar om dragenskracht tot het laat
ste, en bedenk dat de groote Kruisdra
ger ook gezegd heeft: „Komt allen tot Mij
die belast en beladen zijn en Ik zal u ver
kwikken."
Gaat met uw schijnbaar ondragelijke las
ten niet tot de menschen, als menschen;
en als ge U wendt tot een priester, om een
woord van bemoediging en troost, be
schouwt hem dan als staande in de plaats
van Christus, alsof ge U tot Christus zelf
wendt.
De ware troost vindt ge slechts op die
wijze, zooals Paulus het weer uitdrukt:
„Gelijk het lijden van Christus overvloedig
is in ons, alzoo is ook, door Christus, on
ze vertroosting overvloedig."
En bij al zijn tegenslagen en lijden vloei
de Paulus over van vreugde; en het was
niet gering wat hij onderging. Hoort hoe
hij het zelf weergeeft in zijn tweeden Co-
rinthenbrief (11 24-29): „Dikwijls heb ik
„den dood van dichtbij gezien: vijfmaal
„werd ik gegeeseld; driemaal met roeden
„geslagen; eenmaal werd ik gesteenigd;
„driemaal leed ik schipbreuk; een nacht en
„een dag bracht ik in het ho'le der zee
„door. En mijn tallooze reizen vol geva-
„ren: gevaren op rivieren, gevaren van
„roovers, gevaren vanwege lieden van mijn
„geslacht, gevaren in de stad, gevaren in
„de woestijn, gevaren op zeer mijn arbeid
„en mijn zwoegen, mijn menigvuldig wa-
„ken, de uitgestane honger en dorst, het
„menigvuldig vasten, de koude en naakt
heid: en, zonder van zooveel andere din-
„gen te gewagen, zal ik u de zorgen van
„eiken dag herinneren? de bekommering
„over al de gemeenten welke ik gesticht
„heb?...."
Zulk een voorbeeld is voor ons zoo be
moedigend: Waar was zijn uithoudings
kracht in gelegen? Het korte antwoord
luidt: in de liefde tot Christus „Gharitas
„Christi urget nos, de liefde van Chris-
„tus dringt ons", riep hij uit. „Wie, zoo
„zegt hij, zal mij van Christus' liefde schei-
„den? Zal het verdrukking zijn? of angst?
„of vervo'ging? of honger? of gevaar? of
„zwaard? Gelijk er geschreven staat:
„Om U, o Heer, worden wij den ganschen
„dag aan den dood blootgesteld; als
„slachtschapen zijn wij gerekend; maar
„hij voegt erbij: in al deze beproevingen
„zijn wij meer dan overwinnaars door
„Hem, die ons heeft liefgehad."
•Wat is nog ons dagelijksch lijden en
wat zijn onze kruisjes in vergelijking met
die van Paulus? En toch, ze zijn zoo ver-
dienstvol, mits ze gedragen worden in den
goeden geest, hetgeen zeggen wil, mits we
ze dragen in vereeniging met Christus.
Als we er evenals Christus, de zonden mee
willen uitboeten, brengen wij dan al dio
dingen in verband met het Sacrament van
boetvaardigheid, dat juist de verdienste
van Christus tot vergeving der zonden
op ons toepast.
De priester, die ons de absolutie over
de zonden heeft gegeven, bidt over ons
het volgende gebed: Moge het lijden van
Onzen Heer Jezus Christus, de verdiensten
van de gelukzalige Maagd Maria en van
alle heiligen, en al het goede dat gij doen
zult, en het kwade, dat gij zult lijden, u
strekken tot vergiffenis der zonden, tot
vermeerdering van genade en tot vergel
ding ten eeuwigen leven.
Alles wat we doen wordt door den pries
ter in dit gebed gebracht in verband met
het Sacrament der biecht, om het te la
ten hebben een bijzondere uitboetende
kracht.
Denkt hier eens aan, als ge te biechten
gaat en aanvaardt, terwijl ge daar neer
knielt reeds van te voren alle levensmoei
lijkheden als middelen van uitboeting;
legt u op dat oogenblik een of andere bij
zondere, kleine versterving op. Gij ver-
eenigt U door die liefdeact weer nauwer
met Christus en ge begrijpt beter, dat ook
een biecht van dagelijksche fouten slechts,
nog van groote waarde is voor uwe ziel; ge
wordt meer gelijkvormig aan Christus.
„Vermeerdering van genade", bidt de
priester u toe: vermeerdering dus van zie-
leleven, en wel door meer te sterven aan
de zonde; door den dood het leven, juist als
bij Christus. Hoe meer ge sterft, hoe meer
vrucht ge zult voortbrengen, evenals de
gestorven graankorrel, waarvan wij reeds
spraken.
„Vermeerdering ten eeuwigen leven",
door zijn lijden heeft Christus zijn glorie
verdiend, door onze boetvaardigheid zal
ons hetzelfde geworden.
„Verliest geen moed te midden uwer
beproevingen", zegt Paulus, en zijn en on
ze Meester had reeds geleeraard: „trij zult
treuren en weenen, de wereld, die Mij niet
kent, zal zich verheugen in wellust en ge
noegens; gij, die met Mij het kruis draagt
zult ook met Mij droefheid hebben, maar
uw droefheid zal in vreugde veranderen.
Op den jongsten dag zal Ik u weerzien, en
dan zal uw droefheid in vreugde veran
deren, en niemand zal u uwe vreugde ont
nemen. (Joës. 18 20-22).
Luisteren we daarom in deze dagen
vooral naar den roepstem van den groo-
ten Voorlooper van Christus, Joannes den
Dooper: „Doet boetvaardigheid".
5. Wanneer ze allebei steeds bedachten
dat de wederhelft een mensch en geen en
gel is.
6. Wanneer iedere partij steeds trachtre
iets meer te doen en iets minder te
eischen.
7. Wanneer er minder wandeltoiletten
in zijde en wat meer eenvoudige huisja
ponnen waren.
8. Wanneer men thuis de goede zeden
beter bewaarde en op straat minder'ver
toon maakte.
9. Wanneer beide partijen hun pleizier
meer thuis dan daarbuiten zochten.
10. Wanneer beide partijen bedachten,
dat voor een kinderopvoeding, die slagen
wil, vader en moeder eensgezind moeten
zijn.
Pas wanneer inon buiten woont gaat
men beseffen, hoe 't mogelijk is gewees*,
dat ten plattelande zoovele overoude ge
bruiken de eeuwen door in stand zijn ge-
Lieven. Gebruiken bij feestelijke of droevi
ge familie-aangelegenheden, gebruiken
ook bij maatschappelijke verrichtingen.
In de stelen is daar al lang niets meer
van te vinden; het jachtende leven heeft
daar alles afgesleten. En naar gelang fiets,
motor en auto het stadsgejaag verder en
verder naar buiten uitbreiden, naar die
mate worden ook de oude volksgebruiken
steeds meer teruggedrongen naar eenzame
streken,
Daar echter waren en zijn ze onontbeer
lijk, vormen ze als 't ware een familieband
tusschen de bewoners, voor wie ze tevens
een reeks van gebeurlijkheden uitmaken,
welke het leven, dat anders te eentonig
wezen zou, verrijken en vermooien.
En zoo blijven ze in eere totdat do meer
individuoëlo afwisseling, welke do „be
schaving" het leven aandoet, ze verjaagt.
Hier tref ik er nog wel ern of anderen
aan. Zjo werd onlangs den directeur van
een muziekvereeftiging bij de geboorte van
een kind door de leden dier corporatie het
aloude krentenbrood van 40 pond zegge
veertig pond -r- thuis bezorgd De geluk
kige vader heeft er alle vrienden en geba
ren van laten meesmuilen, maar had er
(och na een week nog van over. Als hij
ervan vertelt roept hij er steeds aar) los:
,.'t Bleef tot het laatste stukje toe heer
lijk".
Zulke dingen zijn leuk, zoodal 't eigen
lijk jammer is. dat de modprne bescha
ving" er steeds meer haar kille adem over
doet gaan een adem, welke ook hier
reeds v^el oude gebruiken heeft gedood.
Eigenaardige huwelijksplechtigheden
bijv. zijn nog slechts bij overlevering be
kend". Sindo een mensehenleeftijd werden
die in Drenthe en Noordelijk Overijsel door
bet voortwoekerende verkeer meer en meer
weggedrongen on weggevaagd
In genoemde streken werd voortaan
bi; huwelijken ren groote rol gespeeld door
de zoogenaamdpn „maaksman", van ouds
belast met de eigenaardige toch trouwlus
tige lieden met elkander in kennis te
brengen Ook zonder zijn hulp zal wel
menig engagement tot stand zijn gekomen,
maar in menig geval kan zoo'n vraaebaok
toch wel van evenveel nut geweest zijn als
tegenwoordig een huwelijksadvertentie. De
huidige trouwlustigen, die van de kranl
gebruik maken, behoeven heusch over
dien „maaksman" hun neus niet op te ha
len.
Had de kennismaking als gevolg, dat tot
een huwelijk werd besloten, dan rustte op
dien ouderwetschen makelaar de taak fa
milie en kennissen ter bruiloft te noodi-
gen. In zijn Zondagsch pak en als teeken
zijner waardigheid een stok dragend, ver
sierd met groen en guirlandes, werkte hij
de lijst der gasten af. Overal waar hij
kwam werd hem een glas jenever aange
boden, op den bodem waarvan ter
belooning zijner moeite een zilveren
muntstukje lag. Een verstandig „maaks
man" besteedde natuurlijk meerdere dagen
aan dat noodigen, anders kroeg hij wel
geen mnntstukies, maar toch zeker jenever
te veel. De afstnnden zullen hem bovendien
wel genoopt hebben, 't op zijn gemakje te
doen.
Op den bruiloftsdag had weer epn ande
re plechtigheid plaats: de ,.opeiseh;ng".
welke in optocht geschiedde Van af het
huis des bruidegoms begaven vele genoo-
digden zich te paard en in wagens naar
het huis der bruid. De bruidegom zelf was
ook van do partij; zijn wagen werd mei
QToen versierd en naast hem zat een jonge
dochter vriendin van het bruidspaar
voor die gelegenheid den schoonen naam-
,.broedhen" dragend.
Gevolgd door vele nieuwsgierigen trok
men vroolijk op naar 't huis der bruid,
dat echter.... potdicht gesloten was: van
feestelijk vertoon geen spoor. Een der tocht
genooten wees in een toespraak tot de ove-
riee gasten op deze onverwachte tegen
stelling: men kwam om voor jonkman Zoo
en Zoo de jongedochter Die en Die op te
eischen en waarachtig, 't leek hier wel
een sterfhuis in plaats van een woning,
waar men in vroolijke afwachting ver
keerde. Maar bij zou eens op de „bander
deur" laten kloppen.
Een der andere gasten deed zulks, waar
op terstond een luik boven die deur (de
staldeur) openging en zich in de opening
een hoofd vertoonde, gedekt met een ver
sierden hoed Men was binnen toch wel
ergens op verdacht geweest.
De redenaar, wiens officieele titel was:
„opeischer", richtte zich onmiddellijk tot
dat hoofd, vragend, wat die ongastvrije
manier te befeekenen hadden „Wij zijn
geen roovers, maar eerlijke lieden, die.."
en dan werd het doel der komst van zoo-
velen nogmaals uiteengezet.
Als antwoord op deze toespraak werd
plotseling een vlag uitgestoken, met geju
bel door de omstanders begroet, en werd
do „banderdeur" geonennd, zoodat de
bruiloftsgasten den stal konden binnen
stormen; de „opeischer" zorgde daarhD,
dat geen ongenoode gasten meegingen, met
welk oogmerk hij de nieuwsgierigen dank
te voor hun belangstelling en lion toe-
wenschte, ook spoedig zoo'n feest in hun
familie te zrllen beleven.
Hiermede was intusschen de „op-
eisching" nog lang niet voltooid. De bruid
bleek nl. afwezig er. haar ouders zaten be
drukt achter de tafel. De „opeischer" moQst
r.ogmaals vertellen waar het om ging, maar
ontving een weigering: zij lieten hun
dochter zoo maar niet de deur uitgaan!
Maar dan sloeg de woordvoerder een an
deren toon aan: wat drommel, zij hadden
(och zelf den hier aanwezigen bruidegom
hun dochter toegezegd en dan d:t tnt
den 'schoonvader in spe gij hebt toch
zelf indertijd precies eender gehandeld.
Hierop zwichten de ouders en zeiden
door S.
Het is geen zwaar, sonoor geluid dat
ons uit de verzen van deze dichteres tege
moet klinkt: het is in de allereerste ver
zen nog niet eens een diep eigen geluid.
En toch moet men in zijn oordeel hier
over ook weer héél voorzichtig zijn. Men
vindt zelfs in haar latere verzen, vooral
in de posthume bundel, af en toe vers
regels dio herinneren aan Vondel of
vooral aan Jan Luyken. En het vreemde
is, dat die verzen in verband met het ge
heel juist den eigen klank van haar per
soonlijkheid bezitten. Ze zijn, om zoo te
zeggen, geheel in haar dichterlijk gevoels
leven getransponeerd. Wij zullen nog ge
legenheid hebben, hierop terug te komen.
Bij grooteren dan zij is dit verschijnsel
merkbaar. Vooral in de muziek kan hot
zoo opvallen. Bij Beethoven vindt men
soms motieven van Mozart, waarschijn
lijk onbewust overgenomen. Maar door
bewerking en harmonie heeft het geheel
een ocht Beethovenschen klank gekre
gen. Ik geef dit eenvoudig als illustratie
Wilde men het uitwerken, dat zouden er
interessante opmerkingen te maken zijn,
die ons evenwel te ver van ons onderwerp
afvoeren.
Liever geef ik nog een paar simpele na
tuurgedicht jes, om later aan bovenge-
maakte opmerkingen te herinneren.
Een kleinigheid kan haar aauleiding
zijn, om te gaan zingen.
Acaciaboschje.
Klein, frisch plekje
Groen gras in bronzen heide,
Teer groen boschjo
Van lichte acacia's,
Omringd door donker dennenhout,
Hoe slaat mijn hart zoo blijde!
Hoe slaat mijn hart zoo lustigjos,
Zoo jolig en zoo dwaasl
Ben ik een kind?
Mijn jeugd moest lang voorbij zijn,
Had ik mijn ouderdom
JSaar mijner jax*en tal.
Bij grijzend haar,
Hoe kan het hart zoo blij zijn
Met zulk een kleinigheid,
Een niets, een niemendal?
Lief, klem boschjo
Van jong acacialoover,
Lief, blij weitje,
Omringd door sombre heil
Hoe wordt mijn hart zoo stil, zoo blij,
Zoo dwaas-gelukkig over
Een boschje groene acacia's,
Een kleine, groene weil
Neen, ik weet wel, zij is geen meestc-
resse der natuurlyriek, zooals Gozcllo
er een meester in was. Maar ook bij haar
is de eigenaardige trek, dat iets onbo-
teekenends uit do natuur haar kan inspi-
recren. Maar wat is in de natuur onbe-
teekenend? Een „krinkelend, winkelend
waterding" kan de zelfde verheven ge»
dachten inspireeren als een alpenland
schap Het spreekt immers al „een taal,
dat leeft". Het brengt alles oen groot,
„dat God geschapen beeft."
In de gedichten van Jacq. van dor
Waals treft herhaaldelijk hotinnig-kin-
derlijke.
Het Geitenweitje.
Op het geilenweitje
Staat het jonge geitje
Bij de groote geit.
Geiteke, wat moet je
Met je fijne snoetje,
Dat zoo klaaglijk schreit?
Met je bleeke bekje?
Geiteke wat rek je,
Trek je aan het touw?
Snuffende aan mijn mouwen....
Met je lief vertrouwen
4 In zoo'n vreemde vrouwl
In mijn handen slop je
Nu je jonge kopje:
Zeg, \yat moot ik doen?....
Op het geitenweitje
Staat het kleine geitje
In het prille groen.
En nu het volgende:
Kastanjes.
Het is een held re dag in Mei,
De wind waait lustig, do zon schijnt blij
Op bloeiende, paarse seringen,
En gouden regens in gelen tooi
En alles is zoo mooi, zoo mooi!
En alle vogels zingen!
En zie hoe blauw de hemel blauwt
Boven de weiden geel als goud.
De zonnige, bloeiende landen,
En zie de kastanjeboomen daar staanl
Daar groeien witte kaarsjes aan,
Wat zullen die kaarsjes aardig staan
Wanneer ze straks gaan branden!
Zio, dat is alles heel simpel. Het loopt
vanzelf; het is poëzie zonder cenige pre
tentie en nog licht van toon. En is het
volgende niet echt en goed gezien? Men
zou kunnen opmerken, dat de verklein
woorden in het eeislo couplet wat al to
naïef aandoen voor groote menschen.
Maar deze dichteres was zoo kinderlijk
en wist den kindertoon zoo treffend te
benaderen.
Op de weide staan de koetjes;
Al de kalme koeiensnoetjes
Scheren 't voedsel van hot veld,
Soms verzot er een zijn voetjes,
En ze kwispelstaarten zoetjes,
Als een vlieg ze even kwelt.
Zie, daar ligt er eenl Een tweede
Vlijt zich neer, die weltevreden
Knipoogt in den zonneschijn.
Zijn er hooger zaligheden,
Dan al grazend zich vertreden,
Dan in rust herkauwend zijn?
Dat is „Ausdruck der Empfindung";
dat is gezien, precies zooals het is. Ik
moest van origine geen buitenmensch,
geen boerenjongen zijn, om dat niet te
kunnen beoordcolen, het kunnen aanvoe
len. Jacq. van dor Waals, de Amsler-
damsche, had een zeer gevoelig oog voor
al die kleine bijzonderheden van het Uol-
landsche landschap. Dat blijkt wel uit
het bovengeciteerde; maar ook uit tiet
volgende:
Langs de weiden.
Laat mij langs de woiden rijden
Op het wiel,
Laat mij glijden langs de wegen,
Nu de regen,
Die sinds dagen nederviel,
Opgehouden heeft to stroomon,
En de zon is doorgekomen.
Stralende tot in mijn ziel.
Bei mijn oogen van de dijkon
Reiken tot den Jiorizont,
Waar do wolkon henonwijkon,
Die hun schaduwen doen strijken
Langs den grond,
Naar de blauwe boomenrandon
Als van verre droomenlanden
Nevelig bezond.
Tot de haven komt verschijnen
Van het kleine
Zeegehucht,
Waar do dichte scbapenraaston
Fijne, lichte lijnon krasten
In de reine lucht,
Waar de paarlemoeren vlakte
Onder bleeke hemelstrakte
Rustig openglanst.
En de blanke schitterscbijn der
Zon een pad schiep naar den einder,
Waar het licht al deinend danst.
zuchtend tot den bruidegom: Als 't niet
anders kan, zoek de bruid dan maar
Nu, dit ging natuurlijk best en onder
veel vToelijkheid word de jcngedochier na
korter of langer tijd gevonden, waarop do
broedhen" haar plaats aan de bruid af
stond.
Doch ook biermede was de verfooning
nog niet ten einde, De ouders der bruJJ
waren nu wel op de hoogte maar die van
den bruidegom hielden zich vooralsnog
van den domme. Van alk- drukte hadden
zij niets bemerkt en waren thuis gebleven
Maar nu zouden zij er spoedig van verne
men! De stoet begaf zich naar hri huis
des bruidegoms, waar de „oppischer" op
nieuw in functie trad, thans om de bruid
hij haar aanstaande schoonouders Ie >'n-
troduceeren Ook hier quasie verwondering
en regensfand, welk'} d» welsnTeker.de
woordvoerder echter spoedig overwon.
En dan waren allo beletselen voor het
huwelijk uit den weg geruimd en konden
zoowel de wettelijke en kerkelijke formali
teiten als do bruiloft VTOolijk voortgang
hebben.
Bij deze dubbele „oneisching" was na
tuurlijk de woordvoerder een man van
beteekenis; hoe geestiger hij wist te pra
ten, hoe aangenamer het spel verliep Ook
moest hii goed op de hoogte wezen, met de
wederzijdsche familie-omstandigheden, zoo
wel om daarop te kunnep zinspelen wat
de noodige variatie bij verschillende gele
genheden aanbracht als om.... voet
angels en klemmen te vermijden, waarin
de feestvreugde gevangen zou kunnen ra
ken.
't Ligt voor de hand, dat deze eigenaar
dige huwelijksgebruiken van zeer. zeer
ouden oorsprong moeten wezen. Zij doen
immers denkon aan de vervlogen tijden,
waaruit verhalen van soortgelijke bruids
vaarten maar dan minder gemoedelijk,
ja vonk heel waf ruwer fof ons ""•he
men zijn. Do verzacnting der jsedeu ver
dreef gaandeweg de ruwheid, maakte het
„opeischen" tol een feestelijkheid, welke
echter - - ook wijl hel volk behagen had in
zulke symbolische voorstellingen do
eeuwen door behouden werd
Maar nu viert men zoo geen bruiloft
meer.
Waar het moderne verkeer zijn haasti
gen, geruchtr mkenr nn intocht doet, d.aar
wijken de oude volksgebruiken al verder
en verder terug en worden zij eindelijk ge
heel weggedrongen -- wat jammer is
AJO
RORALE, COELI.
Helaas, hoe droef is 't uitzicht ons
Wanneer wij sterven
Wij moeten derven
Den Hemel, diep wij door het kwaad
Ach, niet verwerven.
Ja, Eden's schuld drukt zwaar:
Wij kunnen toch, voorwaar,
Gods rijk niet erven.
't Is waar. óón lichtpunt blinkt ons toe
In 't duist're leven:
Ons is gegeven
De zoete hoop, dat God de schuld
Eens zal vergeven
Doch sinds het werd voorspeld
Is veel tijd h een gesneld.
De schuld gebleven.
Och, Heer, zend spoedig toch tot ons
Den lang Verwachte!
Het herte smachtte
Zoozeer naar Hem Dat onze tijd
Hem nu toch brachte.
Verhoor ons bidden. God,
Heb meelij mot ons lot
Hoor onze klachto.
O.