derde blad „de leidsche courant" zaterdag 27 november 1926 door weinigen begrepen brieven van een stedelander. jacqueline van der waals door Gr. In ons edel streven naar de heiligheid, naar de meest mogelijke gelijkvormigheid jjet Christus, ons toonbeeld, neemt de boetvaardigheid, het zichzeif versterven en verloochenen, het verdragen van elke soort van lijden een zeer voorname plaats in Deze plaats is zelfs zóó voornaam, dat de Apostel Paulus spreekt over het aan- vul'en van het lijden van Christus. Hier ïijn zijne eigen woorden: ,.Ik vul aan in mijn vleesch, door mijn lijden, wat over blijft van Christus' lijden, en ik vul dit aan voor zijn mystiek lichaam, hetwelk is de Kerk". (Coll. 1 24) Ik hoor reeds uw opmerking: maar hoe ia dat dan: was dan 't lijden van Christus niet voldoende, dat de menschen het nog moeten aanvullen? Natuurlijk was het lijden van Christus wél voldoende, want het was het lijden van een Godmensch. en dus van oneindige waarde: door het lijden van Christus zijn alle menschen vrijgekocht. Welnu, wat spreekt ge dan van aanvul len. zoo is uw gedachte. Dat zal ik u verklaren met hetwoord van den H. Augustinus, die het zoo mooi zegt. Aldus schrijft hij in zijn Enarratio- nes op de Psalmen: „De geheele Christus „ts samengesteld uit de Kerk vereenigd „mot haar Hoofd, uit de leden (en dat zijn ,wij), vereenigd met het hoofd (dat Chris tus is). Het hoofd van dit mystiek li- schaam, Christus heeft ge'eden: de groote „voldoening is die van Christus; willen „nu de leden het hoofd waardig blijven, „dan moeten zij op hun beurt hun aandeel jijden en zelfverloochening aanbren gen Ik zie voor mij Jezus, sleepend zijn zwa re kruis; bijna bezwijkt Hij onder den last; al de moeite van het lijden voelt Hij in zijn lichaam, dat zonder schuld om de zonden wordt gefolterd: Jezus wil dat zoo Do Joden vreezen echter, dat Jezus zal bezwijken vóór Hij den Calvarieberg heefl bereikt, en daarom dwingen zij Simon van Cvrene Jezus te helpen in het kruisdragen. Simon doet het, en daarmee vertegenwoor-B digt hij ons allen, die als leden van Chris tus' mystiek lichaam mede Zijn kruis moe ten dragen. Immers is het niet Christus eigen woord: „Wie na Mij komen wil, verloochene zich zelf, en neme zijn kruis op en volge Mij." Daar is het geheim ontdekt van al de vrijwillige verstervingen en vernederingen en verloocheningen, kwellingen en geeselin gen, ontzeggingen en gedu'dig doorstane ziekten, welke wij altijd weer aantreffen in de levens der heiligen. Zij begrepen wat hun te doen stond als leden van hel mustieke lichaam van Christus; zij begre pen, dat er onder de leden van dat lichaam Christi zouden zijn, die het kruisdrau-.. verafschuwen, of die den Chnstu3, hun Hoofd zelfs zouden beleedigen; voor hen in de plaats namen zij die vrijwillige verster vingen op zich, voor hen in de plaats de den zij boetvaardigheid, opdat toch in het mystieke lichaam niets zou ontbreken aan kracht en schoonheid en luister. Voelt ge nu niet met mij, dat het ligt aan ons tekort aan liefde voor Christus, wanneer wij een hekel hebben aan boet vaardigheid en zelfverloochening? Blijkt het nu niet, dat wij veelal onze waardig heid van lidmaat van Christi lichaam niet waardig zijn, en dat we heel slechte leerT lingen zijn van onzen goddelijken Meester? Dan was de H. Paulus wat anders, als hij zegt alles te willen verzaken, om te worden aangenomen in de gemeenschap van Christus' lijden. Maar het is toch ook zoo moeilijk, en on tnatuur komt er tegen in opstand, om vrijwillig het lijden te aanvaarden, en ook al, om met liefde en in vereeniging met Christus onze tegenslagen van eiken dag te verdragen. Zeker, dat weet ik ook. Maar vooreerst, bedenk eens, dat het geen wij te verduren hebben toch geheel wegvalt tegen datgene, wat Christus heeft ondergaan; en vervolgens zal God ons wel willen helpen in die moeilijkheid, als wij er maar om bidden geholpen te worden; Christus kent immers het lijden in zijn vol ste mate. Zegt niet Paulus van Hem: „De Hoogepriester, die ons is komen verlossen w er geen, die onmachtig is óm medelij den met onze zwakheden te hebben; om op ons te gelijken heeft Hij ze alle door staan" (Hebr. 4 15). Hij, Christus, ons Hoofd, die Voor ons heeft feitelijk ons lijden reeds gehei ligd, het lijden van de ledematen. Ons njden zal dus zeker door den Vader wor den aanvaard, als wij maar vereenigd JUJ met Christus door het geloof en de nefde. Dan is het kruis, dat wij Christus achterna dragen, vol van verdiensten voor den hemel; uit zich zelf zou het waardeloos zijn. Neen, niet alleen is dan ons lijden vol «aarde, maar het zal ons zijn een oorzaak Tt>n v®rhwikking en vreugde. egrijp dit goed; gij wilt Christi leerling rjjo. maar dat kunt ge niet dan door met hem te lijden, zooals Hijzelf gezegd heeft.Bid ü°s niet om van uw kruis bevrijd te wor- HET „WANNEER" IN 'T HUWELIJK. ^menschen konden heel wat geluk- 'ger zijn, wanneer ze de tien geboden wil- rÜü na]even> d'® d® „Nutuurarzt" verhaalt ider den aardigen vorm van „wanneer". 1. Wanneer ze leeren wilden de beenen et verder uit te steken, dan de deken «Dg is. Wanneer ze hun huiselijke moeilijk en nooit vertelden aan goede vrienden 3. Wanneer ze probeerden elkander zoo Weien6' ^omen' a^3 'n wvittebroods- Wanneer beide partijen trachtten ar te steunen en te troosten. den, maar om dragenskracht tot het laat ste, en bedenk dat de groote Kruisdra ger ook gezegd heeft: „Komt allen tot Mij die belast en beladen zijn en Ik zal u ver kwikken." Gaat met uw schijnbaar ondragelijke las ten niet tot de menschen, als menschen; en als ge U wendt tot een priester, om een woord van bemoediging en troost, be schouwt hem dan als staande in de plaats van Christus, alsof ge U tot Christus zelf wendt. De ware troost vindt ge slechts op die wijze, zooals Paulus het weer uitdrukt: „Gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzoo is ook, door Christus, on ze vertroosting overvloedig." En bij al zijn tegenslagen en lijden vloei de Paulus over van vreugde; en het was niet gering wat hij onderging. Hoort hoe hij het zelf weergeeft in zijn tweeden Co- rinthenbrief (11 24-29): „Dikwijls heb ik „den dood van dichtbij gezien: vijfmaal „werd ik gegeeseld; driemaal met roeden „geslagen; eenmaal werd ik gesteenigd; „driemaal leed ik schipbreuk; een nacht en „een dag bracht ik in het ho'le der zee „door. En mijn tallooze reizen vol geva- „ren: gevaren op rivieren, gevaren van „roovers, gevaren vanwege lieden van mijn „geslacht, gevaren in de stad, gevaren in „de woestijn, gevaren op zeer mijn arbeid „en mijn zwoegen, mijn menigvuldig wa- „ken, de uitgestane honger en dorst, het „menigvuldig vasten, de koude en naakt heid: en, zonder van zooveel andere din- „gen te gewagen, zal ik u de zorgen van „eiken dag herinneren? de bekommering „over al de gemeenten welke ik gesticht „heb?...." Zulk een voorbeeld is voor ons zoo be moedigend: Waar was zijn uithoudings kracht in gelegen? Het korte antwoord luidt: in de liefde tot Christus „Gharitas „Christi urget nos, de liefde van Chris- „tus dringt ons", riep hij uit. „Wie, zoo „zegt hij, zal mij van Christus' liefde schei- „den? Zal het verdrukking zijn? of angst? „of vervo'ging? of honger? of gevaar? of „zwaard? Gelijk er geschreven staat: „Om U, o Heer, worden wij den ganschen „dag aan den dood blootgesteld; als „slachtschapen zijn wij gerekend; maar „hij voegt erbij: in al deze beproevingen „zijn wij meer dan overwinnaars door „Hem, die ons heeft liefgehad." •Wat is nog ons dagelijksch lijden en wat zijn onze kruisjes in vergelijking met die van Paulus? En toch, ze zijn zoo ver- dienstvol, mits ze gedragen worden in den goeden geest, hetgeen zeggen wil, mits we ze dragen in vereeniging met Christus. Als we er evenals Christus, de zonden mee willen uitboeten, brengen wij dan al dio dingen in verband met het Sacrament van boetvaardigheid, dat juist de verdienste van Christus tot vergeving der zonden op ons toepast. De priester, die ons de absolutie over de zonden heeft gegeven, bidt over ons het volgende gebed: Moge het lijden van Onzen Heer Jezus Christus, de verdiensten van de gelukzalige Maagd Maria en van alle heiligen, en al het goede dat gij doen zult, en het kwade, dat gij zult lijden, u strekken tot vergiffenis der zonden, tot vermeerdering van genade en tot vergel ding ten eeuwigen leven. Alles wat we doen wordt door den pries ter in dit gebed gebracht in verband met het Sacrament der biecht, om het te la ten hebben een bijzondere uitboetende kracht. Denkt hier eens aan, als ge te biechten gaat en aanvaardt, terwijl ge daar neer knielt reeds van te voren alle levensmoei lijkheden als middelen van uitboeting; legt u op dat oogenblik een of andere bij zondere, kleine versterving op. Gij ver- eenigt U door die liefdeact weer nauwer met Christus en ge begrijpt beter, dat ook een biecht van dagelijksche fouten slechts, nog van groote waarde is voor uwe ziel; ge wordt meer gelijkvormig aan Christus. „Vermeerdering van genade", bidt de priester u toe: vermeerdering dus van zie- leleven, en wel door meer te sterven aan de zonde; door den dood het leven, juist als bij Christus. Hoe meer ge sterft, hoe meer vrucht ge zult voortbrengen, evenals de gestorven graankorrel, waarvan wij reeds spraken. „Vermeerdering ten eeuwigen leven", door zijn lijden heeft Christus zijn glorie verdiend, door onze boetvaardigheid zal ons hetzelfde geworden. „Verliest geen moed te midden uwer beproevingen", zegt Paulus, en zijn en on ze Meester had reeds geleeraard: „trij zult treuren en weenen, de wereld, die Mij niet kent, zal zich verheugen in wellust en ge noegens; gij, die met Mij het kruis draagt zult ook met Mij droefheid hebben, maar uw droefheid zal in vreugde veranderen. Op den jongsten dag zal Ik u weerzien, en dan zal uw droefheid in vreugde veran deren, en niemand zal u uwe vreugde ont nemen. (Joës. 18 20-22). Luisteren we daarom in deze dagen vooral naar den roepstem van den groo- ten Voorlooper van Christus, Joannes den Dooper: „Doet boetvaardigheid". 5. Wanneer ze allebei steeds bedachten dat de wederhelft een mensch en geen en gel is. 6. Wanneer iedere partij steeds trachtre iets meer te doen en iets minder te eischen. 7. Wanneer er minder wandeltoiletten in zijde en wat meer eenvoudige huisja ponnen waren. 8. Wanneer men thuis de goede zeden beter bewaarde en op straat minder'ver toon maakte. 9. Wanneer beide partijen hun pleizier meer thuis dan daarbuiten zochten. 10. Wanneer beide partijen bedachten, dat voor een kinderopvoeding, die slagen wil, vader en moeder eensgezind moeten zijn. Pas wanneer inon buiten woont gaat men beseffen, hoe 't mogelijk is gewees*, dat ten plattelande zoovele overoude ge bruiken de eeuwen door in stand zijn ge- Lieven. Gebruiken bij feestelijke of droevi ge familie-aangelegenheden, gebruiken ook bij maatschappelijke verrichtingen. In de stelen is daar al lang niets meer van te vinden; het jachtende leven heeft daar alles afgesleten. En naar gelang fiets, motor en auto het stadsgejaag verder en verder naar buiten uitbreiden, naar die mate worden ook de oude volksgebruiken steeds meer teruggedrongen naar eenzame streken, Daar echter waren en zijn ze onontbeer lijk, vormen ze als 't ware een familieband tusschen de bewoners, voor wie ze tevens een reeks van gebeurlijkheden uitmaken, welke het leven, dat anders te eentonig wezen zou, verrijken en vermooien. En zoo blijven ze in eere totdat do meer individuoëlo afwisseling, welke do „be schaving" het leven aandoet, ze verjaagt. Hier tref ik er nog wel ern of anderen aan. Zjo werd onlangs den directeur van een muziekvereeftiging bij de geboorte van een kind door de leden dier corporatie het aloude krentenbrood van 40 pond zegge veertig pond -r- thuis bezorgd De geluk kige vader heeft er alle vrienden en geba ren van laten meesmuilen, maar had er (och na een week nog van over. Als hij ervan vertelt roept hij er steeds aar) los: ,.'t Bleef tot het laatste stukje toe heer lijk". Zulke dingen zijn leuk, zoodal 't eigen lijk jammer is. dat de modprne bescha ving" er steeds meer haar kille adem over doet gaan een adem, welke ook hier reeds v^el oude gebruiken heeft gedood. Eigenaardige huwelijksplechtigheden bijv. zijn nog slechts bij overlevering be kend". Sindo een mensehenleeftijd werden die in Drenthe en Noordelijk Overijsel door bet voortwoekerende verkeer meer en meer weggedrongen on weggevaagd In genoemde streken werd voortaan bi; huwelijken ren groote rol gespeeld door de zoogenaamdpn „maaksman", van ouds belast met de eigenaardige toch trouwlus tige lieden met elkander in kennis te brengen Ook zonder zijn hulp zal wel menig engagement tot stand zijn gekomen, maar in menig geval kan zoo'n vraaebaok toch wel van evenveel nut geweest zijn als tegenwoordig een huwelijksadvertentie. De huidige trouwlustigen, die van de kranl gebruik maken, behoeven heusch over dien „maaksman" hun neus niet op te ha len. Had de kennismaking als gevolg, dat tot een huwelijk werd besloten, dan rustte op dien ouderwetschen makelaar de taak fa milie en kennissen ter bruiloft te noodi- gen. In zijn Zondagsch pak en als teeken zijner waardigheid een stok dragend, ver sierd met groen en guirlandes, werkte hij de lijst der gasten af. Overal waar hij kwam werd hem een glas jenever aange boden, op den bodem waarvan ter belooning zijner moeite een zilveren muntstukje lag. Een verstandig „maaks man" besteedde natuurlijk meerdere dagen aan dat noodigen, anders kroeg hij wel geen mnntstukies, maar toch zeker jenever te veel. De afstnnden zullen hem bovendien wel genoopt hebben, 't op zijn gemakje te doen. Op den bruiloftsdag had weer epn ande re plechtigheid plaats: de ,.opeiseh;ng". welke in optocht geschiedde Van af het huis des bruidegoms begaven vele genoo- digden zich te paard en in wagens naar het huis der bruid. De bruidegom zelf was ook van do partij; zijn wagen werd mei QToen versierd en naast hem zat een jonge dochter vriendin van het bruidspaar voor die gelegenheid den schoonen naam- ,.broedhen" dragend. Gevolgd door vele nieuwsgierigen trok men vroolijk op naar 't huis der bruid, dat echter.... potdicht gesloten was: van feestelijk vertoon geen spoor. Een der tocht genooten wees in een toespraak tot de ove- riee gasten op deze onverwachte tegen stelling: men kwam om voor jonkman Zoo en Zoo de jongedochter Die en Die op te eischen en waarachtig, 't leek hier wel een sterfhuis in plaats van een woning, waar men in vroolijke afwachting ver keerde. Maar bij zou eens op de „bander deur" laten kloppen. Een der andere gasten deed zulks, waar op terstond een luik boven die deur (de staldeur) openging en zich in de opening een hoofd vertoonde, gedekt met een ver sierden hoed Men was binnen toch wel ergens op verdacht geweest. De redenaar, wiens officieele titel was: „opeischer", richtte zich onmiddellijk tot dat hoofd, vragend, wat die ongastvrije manier te befeekenen hadden „Wij zijn geen roovers, maar eerlijke lieden, die.." en dan werd het doel der komst van zoo- velen nogmaals uiteengezet. Als antwoord op deze toespraak werd plotseling een vlag uitgestoken, met geju bel door de omstanders begroet, en werd do „banderdeur" geonennd, zoodat de bruiloftsgasten den stal konden binnen stormen; de „opeischer" zorgde daarhD, dat geen ongenoode gasten meegingen, met welk oogmerk hij de nieuwsgierigen dank te voor hun belangstelling en lion toe- wenschte, ook spoedig zoo'n feest in hun familie te zrllen beleven. Hiermede was intusschen de „op- eisching" nog lang niet voltooid. De bruid bleek nl. afwezig er. haar ouders zaten be drukt achter de tafel. De „opeischer" moQst r.ogmaals vertellen waar het om ging, maar ontving een weigering: zij lieten hun dochter zoo maar niet de deur uitgaan! Maar dan sloeg de woordvoerder een an deren toon aan: wat drommel, zij hadden (och zelf den hier aanwezigen bruidegom hun dochter toegezegd en dan d:t tnt den 'schoonvader in spe gij hebt toch zelf indertijd precies eender gehandeld. Hierop zwichten de ouders en zeiden door S. Het is geen zwaar, sonoor geluid dat ons uit de verzen van deze dichteres tege moet klinkt: het is in de allereerste ver zen nog niet eens een diep eigen geluid. En toch moet men in zijn oordeel hier over ook weer héél voorzichtig zijn. Men vindt zelfs in haar latere verzen, vooral in de posthume bundel, af en toe vers regels dio herinneren aan Vondel of vooral aan Jan Luyken. En het vreemde is, dat die verzen in verband met het ge heel juist den eigen klank van haar per soonlijkheid bezitten. Ze zijn, om zoo te zeggen, geheel in haar dichterlijk gevoels leven getransponeerd. Wij zullen nog ge legenheid hebben, hierop terug te komen. Bij grooteren dan zij is dit verschijnsel merkbaar. Vooral in de muziek kan hot zoo opvallen. Bij Beethoven vindt men soms motieven van Mozart, waarschijn lijk onbewust overgenomen. Maar door bewerking en harmonie heeft het geheel een ocht Beethovenschen klank gekre gen. Ik geef dit eenvoudig als illustratie Wilde men het uitwerken, dat zouden er interessante opmerkingen te maken zijn, die ons evenwel te ver van ons onderwerp afvoeren. Liever geef ik nog een paar simpele na tuurgedicht jes, om later aan bovenge- maakte opmerkingen te herinneren. Een kleinigheid kan haar aauleiding zijn, om te gaan zingen. Acaciaboschje. Klein, frisch plekje Groen gras in bronzen heide, Teer groen boschjo Van lichte acacia's, Omringd door donker dennenhout, Hoe slaat mijn hart zoo blijde! Hoe slaat mijn hart zoo lustigjos, Zoo jolig en zoo dwaasl Ben ik een kind? Mijn jeugd moest lang voorbij zijn, Had ik mijn ouderdom JSaar mijner jax*en tal. Bij grijzend haar, Hoe kan het hart zoo blij zijn Met zulk een kleinigheid, Een niets, een niemendal? Lief, klem boschjo Van jong acacialoover, Lief, blij weitje, Omringd door sombre heil Hoe wordt mijn hart zoo stil, zoo blij, Zoo dwaas-gelukkig over Een boschje groene acacia's, Een kleine, groene weil Neen, ik weet wel, zij is geen meestc- resse der natuurlyriek, zooals Gozcllo er een meester in was. Maar ook bij haar is de eigenaardige trek, dat iets onbo- teekenends uit do natuur haar kan inspi- recren. Maar wat is in de natuur onbe- teekenend? Een „krinkelend, winkelend waterding" kan de zelfde verheven ge» dachten inspireeren als een alpenland schap Het spreekt immers al „een taal, dat leeft". Het brengt alles oen groot, „dat God geschapen beeft." In de gedichten van Jacq. van dor Waals treft herhaaldelijk hotinnig-kin- derlijke. Het Geitenweitje. Op het geilenweitje Staat het jonge geitje Bij de groote geit. Geiteke, wat moet je Met je fijne snoetje, Dat zoo klaaglijk schreit? Met je bleeke bekje? Geiteke wat rek je, Trek je aan het touw? Snuffende aan mijn mouwen.... Met je lief vertrouwen 4 In zoo'n vreemde vrouwl In mijn handen slop je Nu je jonge kopje: Zeg, \yat moot ik doen?.... Op het geitenweitje Staat het kleine geitje In het prille groen. En nu het volgende: Kastanjes. Het is een held re dag in Mei, De wind waait lustig, do zon schijnt blij Op bloeiende, paarse seringen, En gouden regens in gelen tooi En alles is zoo mooi, zoo mooi! En alle vogels zingen! En zie hoe blauw de hemel blauwt Boven de weiden geel als goud. De zonnige, bloeiende landen, En zie de kastanjeboomen daar staanl Daar groeien witte kaarsjes aan, Wat zullen die kaarsjes aardig staan Wanneer ze straks gaan branden! Zio, dat is alles heel simpel. Het loopt vanzelf; het is poëzie zonder cenige pre tentie en nog licht van toon. En is het volgende niet echt en goed gezien? Men zou kunnen opmerken, dat de verklein woorden in het eeislo couplet wat al to naïef aandoen voor groote menschen. Maar deze dichteres was zoo kinderlijk en wist den kindertoon zoo treffend te benaderen. Op de weide staan de koetjes; Al de kalme koeiensnoetjes Scheren 't voedsel van hot veld, Soms verzot er een zijn voetjes, En ze kwispelstaarten zoetjes, Als een vlieg ze even kwelt. Zie, daar ligt er eenl Een tweede Vlijt zich neer, die weltevreden Knipoogt in den zonneschijn. Zijn er hooger zaligheden, Dan al grazend zich vertreden, Dan in rust herkauwend zijn? Dat is „Ausdruck der Empfindung"; dat is gezien, precies zooals het is. Ik moest van origine geen buitenmensch, geen boerenjongen zijn, om dat niet te kunnen beoordcolen, het kunnen aanvoe len. Jacq. van dor Waals, de Amsler- damsche, had een zeer gevoelig oog voor al die kleine bijzonderheden van het Uol- landsche landschap. Dat blijkt wel uit het bovengeciteerde; maar ook uit tiet volgende: Langs de weiden. Laat mij langs de woiden rijden Op het wiel, Laat mij glijden langs de wegen, Nu de regen, Die sinds dagen nederviel, Opgehouden heeft to stroomon, En de zon is doorgekomen. Stralende tot in mijn ziel. Bei mijn oogen van de dijkon Reiken tot den Jiorizont, Waar do wolkon henonwijkon, Die hun schaduwen doen strijken Langs den grond, Naar de blauwe boomenrandon Als van verre droomenlanden Nevelig bezond. Tot de haven komt verschijnen Van het kleine Zeegehucht, Waar do dichte scbapenraaston Fijne, lichte lijnon krasten In de reine lucht, Waar de paarlemoeren vlakte Onder bleeke hemelstrakte Rustig openglanst. En de blanke schitterscbijn der Zon een pad schiep naar den einder, Waar het licht al deinend danst. zuchtend tot den bruidegom: Als 't niet anders kan, zoek de bruid dan maar Nu, dit ging natuurlijk best en onder veel vToelijkheid word de jcngedochier na korter of langer tijd gevonden, waarop do broedhen" haar plaats aan de bruid af stond. Doch ook biermede was de verfooning nog niet ten einde, De ouders der bruJJ waren nu wel op de hoogte maar die van den bruidegom hielden zich vooralsnog van den domme. Van alk- drukte hadden zij niets bemerkt en waren thuis gebleven Maar nu zouden zij er spoedig van verne men! De stoet begaf zich naar hri huis des bruidegoms, waar de „oppischer" op nieuw in functie trad, thans om de bruid hij haar aanstaande schoonouders Ie >'n- troduceeren Ook hier quasie verwondering en regensfand, welk'} d» welsnTeker.de woordvoerder echter spoedig overwon. En dan waren allo beletselen voor het huwelijk uit den weg geruimd en konden zoowel de wettelijke en kerkelijke formali teiten als do bruiloft VTOolijk voortgang hebben. Bij deze dubbele „oneisching" was na tuurlijk de woordvoerder een man van beteekenis; hoe geestiger hij wist te pra ten, hoe aangenamer het spel verliep Ook moest hii goed op de hoogte wezen, met de wederzijdsche familie-omstandigheden, zoo wel om daarop te kunnep zinspelen wat de noodige variatie bij verschillende gele genheden aanbracht als om.... voet angels en klemmen te vermijden, waarin de feestvreugde gevangen zou kunnen ra ken. 't Ligt voor de hand, dat deze eigenaar dige huwelijksgebruiken van zeer. zeer ouden oorsprong moeten wezen. Zij doen immers denkon aan de vervlogen tijden, waaruit verhalen van soortgelijke bruids vaarten maar dan minder gemoedelijk, ja vonk heel waf ruwer fof ons ""•he men zijn. Do verzacnting der jsedeu ver dreef gaandeweg de ruwheid, maakte het „opeischen" tol een feestelijkheid, welke echter - - ook wijl hel volk behagen had in zulke symbolische voorstellingen do eeuwen door behouden werd Maar nu viert men zoo geen bruiloft meer. Waar het moderne verkeer zijn haasti gen, geruchtr mkenr nn intocht doet, d.aar wijken de oude volksgebruiken al verder en verder terug en worden zij eindelijk ge heel weggedrongen -- wat jammer is AJO RORALE, COELI. Helaas, hoe droef is 't uitzicht ons Wanneer wij sterven Wij moeten derven Den Hemel, diep wij door het kwaad Ach, niet verwerven. Ja, Eden's schuld drukt zwaar: Wij kunnen toch, voorwaar, Gods rijk niet erven. 't Is waar. óón lichtpunt blinkt ons toe In 't duist're leven: Ons is gegeven De zoete hoop, dat God de schuld Eens zal vergeven Doch sinds het werd voorspeld Is veel tijd h een gesneld. De schuld gebleven. Och, Heer, zend spoedig toch tot ons Den lang Verwachte! Het herte smachtte Zoozeer naar Hem Dat onze tijd Hem nu toch brachte. Verhoor ons bidden. God, Heb meelij mot ons lot Hoor onze klachto. O.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9