derde blad
herstel het kwaad.
jacqueline van der waals
brieven van een
stedelander.
door Gr.
door Sw.
I
>*u inoct ik spreken over iets. waar
na de naam reeds menigeen een af-
jflirik inboezemt, omdat het iets is, wat
toicmigen voorkomt als tegenstrijdig
het geluk, waarnaar wij van nature
itreven.
Wanneer de mensch in do Biecht van
zonden is gezuiverd, is hij wel rein, maar
tocli blijven in de ziel achter overblijfse
len der zonde, en wel de begeerlijkheid
jaar het kwaad. Willen wij werkelijk tuet
ijver streven naar do heiligheid, dan
moeten we ook die begeerlijkheid zoo-
red als maar kan, in ons dooden, want
jg houdt in ons tegen de steeds nauwere
icreeniging met God.
liet middel daartoe is de deugd van
Boetvaardigheid, welke niet anders is,
dan een blijvende gesteldheid der ziel,
*elko ia ons doet aanwezig zijn hot leed-
w.zen over ouzo zonden, en het verlan-
jeu om het bedreven kwaad to herstel-
leo
liet is die gesteldheid in den mensch,
waardoor hij feitelijk gaat optreden tegen
zichzelf, omdat hij eenmaal optrad tegen
God, dien hij beleedigde door zijne zon
den. het is het beschouwen van liet
fcivaad als dóór het oog van God. Van-
ttlf ontstaat daardoor do gedachte: kon
(och maar goed maken, wat ik God
bd) aangedaan. Dit is de geest van
tod vaardig beid.
Het ia hier mede als met het berouw:
wanneer die geest voortkomt uit vreea
roor de hel, dan is zij goed, en aange
naam aan God, maar wanneer zij voort
komt uit liefde tot God, dan is zij vol
maakter, en veel beter, en God zal zulk
een hart aannemen, volgens het woord
Tan den koninklijken profeet: Een ver
morzeld en vernederd hart zal God niet
Ter.-maden. (Pa. 50: 19).
Wanneer de ziel van dezen geest ver
vuld is, dan zal zij er alles voor over
hebben, datgene te doen, waardoor de
lunde wordt voorkomen, zij zal trachten
tan zichzelf geen hooge gedachte te heb
ben en aldus in nederigheid voortgaan,
neb steeds meer zuiveren, en in zich
doen sterven het verlangen naar het
kwaad en al wat daartoe leiden zou kun
nen.
Men kweekt zoo in zich aan edelmoe
digheid tegenover God, voor Wien men
allee over heeft, en zelfverloochening, die
aanspoort niets voor zich te willen, maar
daarentegen alles voor God. En zoo
maakt de ziel vorderingen in de oenig
noodzakelijke liefde, n.l. die tot God.
Wie die deugd van boetvaardigheid
bezit, zal volharden op den wog der vol
maaktheid.
Het is waar, dat dezo deugd, schijnt in
strijd te zijn met ons van nature aan
geboren streven naar geluk, want het
beelt den schijn, alsof we door het op
treden tegen onszelf, ons bcroovoa van
geluk. Niets is minder waar dan dat,
want door de boetvaardigheid komen wo
dichter bij God en wordt dus ons geluk,
ons eenig geluk, dat bestaat in de vriend-
ichap met God, juist bevorderd.
Het sterven door de boetvaardigheid,
do versterving is een middel, om dee te
beter te leven, zooals ook ons toonbeeld
Christus door den dood tot het leven is
gekomen.
Mag ik U hieromtrent nog eens eenige
uitspraken van den grooten leeraar der
volken voorleggen?
In zijn Gorinthenbrief zegt hij: Dragen
wo steeds in onze üchamen do doodiug
van Christus, opdat het leven van Jeeus
tn ons openbaar worde en in den brief
sa de Galaten: Dio aan Christus toebe-
booren, kruisigen hun vloesch met zijne
ondeugden en begeerlijkheden. En nog
sterker in den Romeinenbrief: Zoo gij
naar den vleeze loeft, zult gij het leven
der genade in u dooden; maar indien gij
de bedorven neiging des vleoschos doodt,
wit gij leven door het goddelijk Leven.
Wie nog eenigen kijk heeft op het le
ven van onzen levensdag, zal het met mij
eens zijn, dat ik hier dingen zeg, dio
Toor velen als onbegrijpelijk voorkomen.
Moeten wo zo daarom niet zeggen?
Dat zoude dwaasheid zijn.
Het leven van velen is tegenwoordig
niet anders meer, dan een leven der zin
nen; een voldoening van db oogen en van
het gehoor en de smaak, en vooral van
bet zinnelijk gevoel in den mensch. Is
niet het grootst verlangen, en de grootste
n»do onzer dagen: het dansen, een echt
streven tot voldoening van den lust der
pogen, die gaarne zien naar het wulpscho
w het Adamskind; een voldooning van
hpt onontwikkeldo gehoor, dat vreugde
viodt in muziek, die geen kunst is, maar
alken voldoen van zinnelijko aandoe-
Bebfto maakt schuld,
ft zou het eens hebben over de „Zie-
«tlekken" van professor Van Ginne-
»n S. J.
oor de ingewijden beteekent dat woord
stelsel van proeven, hierop gericht:
to maken, voor welk vak een bepaald
fc^oon het meest geschikt is.
«are in do latoro tijden het aantal
l^aen, modo ten gevolgo der arbcids-
i°?'-niet zoo bijzonder groot gewor-
Jai de juiste beroepskeuzo waro minder
toeihjk.
*®_b.v. hoogst duidelijk, dat een
•J'upabhndo geen schilder of verver
worden; dat een hardhandige knaap
behalve geschikt is voor horloge»
dat een meisje, voor wie stil zit-
i oen .straf is, niet voor naaister of
^erkster in de wieg is gelegd,
«et zulko eenvoudige gegevens komen
9w v* niet meor-
by.; jongen wil smid worden.
ningen: een voldooning eindelijk van het
zinnelijke gevoel iu zijn ergste verlangens
n.l. in zijn streven naar bevrediging dei-
drift van bet eene geslacht naar het an
dere. Noem het: natuurlijk, hot is het
volkomen, maar ook niets anders, en God
verlangt geen natuurlijke mensehen,
maar natuurlijke menschen levend op bo
vennatuurlijke wijze, waartoe de Zoon
Gods de gelegenheid heeft gegeven door
zijn goddelijk zoenbloed.
Zoo is do geest van onzen tijd natuur
lijk niet de geest van het Christendom,
maar wo beleven ook hier weer do non
sens, dat vele Christenen toch probeeren
zich zooveel mogelijk van dien wereld
geest eigen to ruaken, terwijl ze dan den
ken, stel je voor, toch nog tot de goede
Christenen te mogen worden gerekend,
cn zelfs soms de eerste rijen onder do
Christenen te mogen innemen. Dat is dan
misschien waai- overeenkomstig hun
stand in do wereld, maar absoluut niet
overeenkomstig hun stand als Katholie
ken, on deze laatste stand is zonder meer
veel hooger dan de eerste, en moet ook
ovcrhcerschen op de andere. We willen
hiermede volstrekt niet zeggen, dat de
danswoede alleen zou voorkomen onder
de betere standen; dit zou ten ganscli
Verkeerd oordcel zijn Maar duidelijk is
het, dat een dergelijke levensinrichting
verre van Christelijk is.
Niemand toch is waarlijk Christen, die
niet, als noodzakelijk gevolg van zijn
Doopsel, begint door de boetvaardigheid,
de versterving, de zonde in zich te doo
den, en alle begeerlijkheid te bestrijden,
zoodoende in zich Christus' dood herha
lend.
Het spreekt vanzelf, dat er verschil zal
zijn in boetvaardigheid overeenkomstig
het zielelcven; naarmate do ziel dieper is
gevallen, en meer aan de zonde gehecht
was, en bij wie dus do kiemen der zonden
dieper wortel hebben geschoten, naar dio
mate zal ook de boelvaardigheid en de
versterving een voorname plaats inne
men, n.l om des te meer gelijkvormig te
worden aan Christus.
Hoe dan ook, voor eiken Christen zijn
er werken van boetvaardigheid, dio hij
behoort te volbrengen. Zoo moet ieder
Christen do geboden van God onderhou
denden de geboden van do kerk, zooals de
vastendagen en de vigilie- en quater
temperdagen; en iedereen zal moeten on
derhouden de voorschriften van do plich
ten van zijn staat en de wet van den ar
beid; iedereen zal moeien vermijden do
gevaarlijke gelegenheden tot zonde. Al
dezo dingen het valt niet tegen te spre
ken vragen menigmaal van den
mensch een verloochening, een verster
ving. Wat kan het bijvoorbeeld niet kos
ten, om een persoon, die voor ons ge
vaarlijk is, en die wij toch zoo genegen
zijn, maar wiens omgang niet noodzake
lijk is, te verlaten? Wat valt hot niet dik
wijls zwaar de vastendagen stipt te on
derhouden?
Bovendien moeten we ook onze eigen
gebroken, waarvan bij anderen telkens
andere op den voorgrond treden, 1. trij-
den: als daar zijn, eigenliefde, jaloezie,
driftigheid, ongedurigheid, lichtgeraakt
heid of Hchtzinnigheid of luiheid.
Als wo het goed meenen met ons zaele-
leven, en waarlijk streven naar de ons
geboden heiligheid, is de uitroeiing dezer
bijzondero gebreken een noodzakelij ko
eiscb, welke wij niet zullen kunnen vol
brengen zonder ons in die punten, die
voor ons een aanleiding zijn tot grootere
of kleinere zonden, te versterven; want
alleen door de versterving, door de zelf-'
overwinning en verloochening gaan ouzo
gebreken te niet. Omdat velen do boet
vaardigheid niet in de goede mate beoefe
nen, blijven ze ook met hunne gebreken
behept, en stellen daardoor in zich een
beletsel voor de ware heiligheid.
Komen ten slotto nog do verstervingen,
welke God ons oplegt in ziekten en tegen
slagen, teleurstellingen en mislukkingen,
droefenissen en ongelukken.
Goed opgevat brengen deze laatste din
gen ons tot losmaken van do schepselen
en een zich keeren tot God; terwijl ze,
verkeerd opgevat, ons van God verwijde
ren. Maar om ze ons ten nutto te doen
zijn, moeien wo ons er in versterven
door ze met geduld te aanvaarden; en
met dezo bedoeling geeft God ze ons.
Boetvaardigheid ia een deugd, welko
zich wel beklagen mar;, door velen niet te
worden begrepen; en toch zal iedereen
boetvaardigheid moeten doen, om zalig to
worden.
Misschien is do naderendo Advent een
goreedo aanleiding voor menigeen zich
hierin to herzien.
Dan hebben wo al dadelijk do keus: hoef
smid of kachelsmid; bankwerker of
vuurwerker. Ja, een knaap, wiens aanleg
in dio vcrschillendo richtingen gaat en
daarbij de noodige ambitio heeft, kan
het in al die onderafdeelingen allicht
oven ver brengen, maar zoo staat de zaak
niet altijd. Voor een goeden vuurwerker,
dio met oen vasto hand en een geoefend
oog het ijzer moet smeden als het heet is,
zijn gansch andere qualiteiten noodig
dan voor een bankwerker, die met koud
materiaal arbeidt en moer geduld moet
oefenen. Wil men nu een jeugdigen can-
didaat-smid van meet af aan bij die af-
deoling plaatsen, waarvoor zijn capacitei
ten hem als 't ware aanwijzen en waar
bij bij dus de beste kans van slagen beeft,
dan moet men weten:
la wat eischt het vak;
2e. wat bezielt de knaap.
Nu is do beantwoording van do oersto
vraag wel bet makkelijkst. Maar toch
niet zóó gemakkelijk, of het „Zielkundig
Beroeps kan toor" to Utrecht heeft het
noodzakelijk gevonden, met uitvoerige
vragenlijsten inlichtingen in te winnen
bij do beoefenaars van allerlei beroepen
en vakken om zoodoende van hen to ver-
nemon, wslke eiscbcn hun arbeid aan
geest en Dcbaum stelde.
Na langdurige vergelijking en bestu
deering zoowc! van het ingekomen mate
riaal nis van hetgeen langs anderen weg
werd bekomen er bestaat reeds veler
lei literatuur op dit gebied werd om
trent meerdere vakken oen vast beeld
verkregen.
Een voorbeeld.
Een letterzetter moot op taalgebied ten
minste zekere routine hebben en ook on
duidelijk schrift good kunnen lezen, iiij
moet zin hebben voor symmetrie cn varia
tie, zin ook voor het doelmatigste en
kunstgreepjes weten te bedenken; verder
worden eischcn gesteld aan zijn ruimto-
verboelding in verband met zijn reactie
snelheid, aan zijn gezichtó- en goh oor-
scherpte, aan zijn geheugonpracstalie on
wilskracht.
Een smid hooft met taal niets te ma
ken, maar moet weer aan andere oisohen
voldoen en zoo is er groote verscheiden
heid.
Nu heeft men te Utrecht die eischcn
uitgestippeld binnen cirkels: een eigen
schap, welk» in groote niato bij den be
oefenaar van eenig vak moet aanwezig
zijn, werd met een stip nabij deu cirkel
omtrek aangegeven; een eigenschap, wel
ke er minder op aankomt, kreeg haar
stip dichter bij het middelpunt, enz. enz.
Doordien huilen den omtrek de verschil
lende cischen staan aangegeven, krijgen
al die stippen een verschillende plaats
eu wanneer men deze dan door lijnen
vereenigt ontslaat ten figuur, welke men
„ambachtssilhouctte" nocmi. Hoe meer
oppervlakte zoo'n silhouette beslaat, hoo
meer eischen oen vak aan zijn beoefe
naars blijkt te stellen. Een frappant ver
schil vertoonen b.v. de silhouetten van
den typograaf en van den borstelmaker;
deze geeft een schraal figuurtje te zien,
dat slechts op een paar punten bewe
gingsvaardigheid b.v. cn wilskracht
den cirkelomtrek tot op do belft der
straalleugte nadert, gene vertoont eon
beeld, dat op vele punten den omtrek
raakt, of andere dicht bonadert.
Een compliment voor de vrienden, dio
weck aan week aan des Stedelanders lce-
lijk handschrift een leesbaren vorm moe
ten geven.
Dit wat do vraag betreft: wat eischt
het vak?
Nu de raorilijkcr quaostie: wat biedt
de candidaat?
Dij do beantwoording hiervan komt het
er als regel niet op aan, wat do knaap of
hot mcisjo op scl ooi geleerd heeft, doch
moet onderzocht worden, welke eigen
schappen in hoofd en hart schuilen,
iloo zulks to ontdekken?
Men beschikt daartoo te Utrecht over
niot minder dan 120 vcrschillendo proe
ven om er achter to komen, noo 't bij de
patiënten geslapen staat met hun:
practisch verstand,
taaltalent,
kunstaanleg,
diffuse (dwalende) aandacht,
ruimteverbeelding,
bewegingsvaardigheid,
gewrichtsgevoel,
reactiesnelheid,
tastgevoel,
gericht,
gehoor,
smaak
geur,
tijdzin,
geheugen,
distributievo (verdeelde) aandacht,
geconcentreerd© aandac hts vorm,
wiskundige aanleg,
nauwkeurigheid,
wilskracht.
Gaat het u al schemeren?
Maar dan moet u weten, dat die ver
schillende punten nog zoodanig zijn on
derverdeeld, dat men in 't geheel 120
zegge honderd twintig verschillende
eigenschappen krijgt, waarvoor een on
derzoek wordt ingesteld.
Ik zal zo niet allemaal opsommen De
rodactio zou mij aan zien komen! Maar
één voorbeeld moet ik ter verduidelijking
toch geven:
Om de waarde van iemands gehoor to
kunnen bepalen wordt onderzocht, hoe 't
gesteld i/j met de volgende voorwaarden,
welko meerdere vakken (stuurman b.v. en
telefoniste of marconist) den beoefenaars
stellen: richting erkennen waar een go-
luid vandaan komt;
een heel zwak geluid kunnen onder
scheiden;
verschillende geluiden kunnen verge
lijken;
afwijkingen in toonhoogte bemerken:
onmiddelijk gesproken woorden good
verstaan:
hel bepalen van den go boord rem pel.
En aldus 120 verschillende vraag
punten.
Do uitslagen van h>t onderzoek worden
insgelijks binnen een cirkel uitgestip
peld en door verbinding der punten
ontstaat dan een „persooiLs-silhouefte",
welke een beeld geeft van de capacitei
ten van de (n) onderzochte. Men heeft
het daar in Utrecht al aardig ver in ge
bracht.
Nu zal do geduldige lezer allicht vra
gen: waar blijven n die beloofde ziole-
vlekken?
Ziehier:
De Utrecbtsche boekbinder, dio pater
van Ginnekens silhouetten moest opplak
ken, had blijkbaar van dat vreemde
woord geen houvast genoeg en maakte er
zielevlekk.cn van, welk woord Z.Eerw.
toen maar overnam, „deze kostelijke
volks harmonie veel doeltreffender vin
dend dan zijn met zooveel moeite gezocht
leenwoord". Het gebruik van Holland-
sche woorden is natuurlijk zeer prijzens
waard, maar ze moeten juist wezen, zoo
dat het mo spijt, dat die boekbinder niet
van zielebeelden sprak, want dit zijn de
Reeds langen tijd heb ik mij voorge
nomen deze dichteres eens iu dezo kolom
men te besproken; maar, eerlijk gezegd,
zag ik tegen op. Mijn groote sympathio
voor do inooic innige verzou van haar
spoorde mij steeds aan, hot te doen; maar
ik werd weerhouden door de overdenking
dat ik haar misschien geen recht zou
kunnon doen. Zij is een van die bijzon
der fijne geesten, die men slochts met
schroom nadert, vboral wanneer men
haar later werk leest en herleest.
Slechts enkele bundels verzen heeft zij
ons nagelaten, maar waarin zij dan ook
gaf heel haar reine gave ziel.
Het oordeel van katholieke schrijvers
over dezo proteslautscho dichteres is een
stemmig.
Poclbokke" prijst haar „ontroerde in-
nighoid" en Bernard Verhoeven, wiens
fijn-gestyleerde en nobel gedachte be
schouwingen in ,,Do Nieuwe Eeuw" men
zich nog wel herinneren zal, schreef in
dat weekblad van 2 Juli 1925: „Enkele
jaren geleden stierf deze nog jonge dich
teres, die bij haar leven met een lieve,
beschroomde stem bad gozongon, maar bij
de nadering en aanvaarding van haar
dood plotseling zeer diep en stil geheimen
uit een mysticko luchtstreek onthulde. De
stem zotte zich niet uit. Hel bleef alles
simpel cn sereen, argeloos en zonder
rimpel".
Wanneer de dichteres geboren wcrJ,
weet ik niet. Van haar uiterlijke léven
weet is evenmin iets. Ik ken uit een
bloemlezing alleen haar portret, een
vriendelijk gelaat, gekenmerkt door in
droeve, weemoedige berusting, een gelaat
dat onmiddelijk .sympathio wekt. Haar
ziel, niet haar leven, gaf ze iu haar ver
zen. Zij stierf in 1922, den 1 Mei in Bloei
maand, toen do vogelen zongen van do
nieuwe lente.
Kort voor baar dood had zij nog do
volgende aandoenlijke regelen gedicht;
Kom nu, met uw donker, diep erbarmen
Kindclijku Dood.
baat dit pijnlijk lichaam rusten iu
uw armen
Ruston als oen kind op Moeders schoot
loiat mij veilig door de schaduw uwer
groote
Vleugelen gedekt,
Slapen gaan, hot moede oog gesloten
En het lichaam pijnloos uitgestrekt.
Deze ou dergelijke verzon wijzen behal
ve op lichaamslijden, op een zielslragiok,
die mon aan do hand van onkole liurcr
verzon wel intuïtief kan oanvoelon.
DU alleen zij opgemerkt: het leven is
voor deze hoogbeschaafde eu fijngevoe
lige vrouw niet gemakkelijk geweest, /lij
bezat de, vooral hg een vrouw zoo be
minnelijke gave, zirii nooit oj) den voor
grond to willen stellen, altijd do dienende
maagd to willen zijn. Ook in haar poëzie.
Aanvankelijk verschonen haar verzon
anoniem hier en daar, vooral in hot door
haar luoer I'rof. Dr. J. D. van dor Waals
geredigeerde tijdschrift „Onze Eeuw.'*
Do eerste uitgave barer verzon kwam er
immers niet up aan, wio do verzon ge
dicht had, als zo maar hier wal zon,
daar wat vreugde, elders wal vertroos
ting en berusting brachten.
Do tweede uitgave evenwel leidt zij al
dus in.
„Daur is oen tijd gcwu. dat de ge
dachte mij onaangenaam v.as, voor an
deren verstaanbaar uit ie spreken, wat
alleen voor God bedoeld was cn ik 'Jus
geen andere keuze had dan deze: mijn
verzen verborgen te houden of mgn
naam.
ik koos mot beslistheid het laatste en,
genietende van mijn onbezorgde vrijheid,
liep ik, als do dwaze dwerg uit hel too-
versprookje, in do eenzaamheid von In t
bosch te jubelen vuu blijdschap, dat ik in
zoo veilige heimelijk luid mijzclvo tegelij
ker tijd belijden en vurborgen mocht.
Maar toen ik digir zoo zorgeloos liep
silhouetten toch oigentgk.
Enfin, beschouwen wo nu do toepassing
der 200 zorgvuldig samengestelde figu
ren, en dan zal hot, vertrouw ik, voor
ieder duidelijk wezen, «lat men lot oon
knaap of meisje zonder aarzelen kan
zeggen: „Dat i; liet vak uwer aanleg",
indien bij vergelijking hun prrsoons sil
houet iTii'l ren bepaald nmbarnts-s;!-
bou' i overeenkomt, /.ij zullen dan im
mers juist die ^apacitoiten bezit ton, welko
voor dat vak vereischt worden. Wordt de
raad opgevolgd, dan komt „do juisto man
(vrouw) op dn juisto plaats."
Van groote beteekonis moet het geacht
worden, wanneer wie 't leven intreedt
van moot af op do juiste plaats wordt
gesteld. Dit voorkomt veelvuldig verande
ren, wat. in den regel voert tot twaalf
ambachten en dertien ongelukken, terwijl
ie*'-, zich hot gelukkigst voelt bij dat
vak of beroop, waarvoor zijn geestelijke
cn lichamelijke vermogens hem als 't
ware aanwijzen. En zoo is do bevorde
ring der juiste beroepskeuze, welke te
genwoordig ook elders dan to Utrecht
w. UiLfchappclijk wordt nagestreefd, van
groote maatschappelijke waardij.
Verg»Hen we hierbij niet, dat in ons
land <lo katholieken dank zij pater
van Ginnoken ook op dit gebied tct dc
baanbrekers hebben behoord.
Nu zij 't mij vergund, aan dit stukje
nog iels van gansch anderen aard toe te
vo«ven Het kwam mij in de gedachten,
toen ik in Do Loidscho Courant
las, hoe men in do goede Sleutelstad
voornemens is, hot St. Franciscus-fcest
luisterrijk mode Ie vioren.
Ter wille van een cursus in letterkun
de, Middelnodi-rlandscho poësie herlezend
kwam mij n.l in handen do „Bloemle
zing uit Middelnederlandsche «lichters",
te zingen, kwaui natuurlijk ook dc man
uit liet sprookje, die mij beluisterde en,
listiger dan andere menschen, verstond
hij de woordon en doorgrondde mijn ge
heim.
Dezo man nu, verried mij niot hij
deed erger
Want hij zcide tot inij, dat eon mensch
slaan moest met zijn naam en zijn per
soonlijkheid voor de daden die hij «loot
en de woordon die hij spreokt. En schoon
ik thans niet,duidelijk meer zien kan,
waarom dit gebaar zooveel beter en no-
belor zou ziju, dan dc houding, die ik 'ot
nog toe had aangenomen, toen hij lint
zcido, zag ik, «lat hij gelijk Imd en
volgde zijn raad en alsof het do gemak
kelijkste en natuurlijkste zuuk van dt
wereld was, gaf ik bij ol mijn gerijmd*
ongerijmdheid «>ok nog mijn naam."
Nu, wij zijn don inan uit het sprookje
van dit dichteressen-leven dankbaar, dat
hij dion goeden en wijzen raad heeft go-
geveu
Vele verzon van Jacq. van der Waals
hchooren tot dc natuurlyriek. Men voelt
daarin, dat do natuur voor haar, zooaLs
voor zoovolen, ten bron van troost en
verkwikking is. Een plotscliiige visie kan
haar ontroereu: een weiland met ton
paar koeien of geiton, een klein boschjo
midden op «Ie hei; de licht.al over «en
watervlak hg avond. Zij beeft do natuur
liof, om do nutuur zelf cn niet als een
ainusemcutsobjccl, waartoe de dagjtvs-
monschon do dunion en het bosch gede
gradeerd lubben, terwijl zo niot moer
zien van de eeuwig wisselonde schoon
heid. Haar natuurliefde verleidt naar
daarom nog niet tot eea pautlu istis< i.un
nutuurzwijmel.
Goethe noemde de natuur iu -gu
Faust „«lor Gottheit li'bendiges Kleid" -
hel lovende klord, waarin de Godheid
zich voor den mensch verbergt, urn zicti
daardoor juist to openbaren.
.Naar Christelijke opvulling is ue na
tuur, naast de Openbaring, toeken en
kenbron van Gods almacht.
Mg spreekt de blommu een tale,
Mij is het kruid beleefd,
Mij groet het ul te male
Dat God geschapen heeft.
Aldus zingt Gezello iu zijn „Kleenge-
dlchtjos" Du eenvoudige natuurlyriek
van Jacq. van «Ier Waals wijst ook her
haaldelijk op dit dicpo perspectiel .g
heeft do natuur lief orn de natuur zelf,
maar ook omdat de nuluur haar toeken
en symbool vuu het hoogcre is. Door do
natuur hoon schouwt zijin hot eeuwige.
Het eeuwig veranderlijke wijst haar naar
do sferuu van bet onveranderlijke, waar
do ruo', de vrede un de heilige stilte is.
Tk begin met bet eltooren van bon paar
gdichtjcs die niet anders zijn dan zui
vere nutuur-impressies.
Hoe fgn gedaebt is hol volgendo. Loos
eu herlees hot eons on goef acht op deu
steeds terugkeerenden korte-i-klank, die
wel heel sterk het maagdolijk-ong< r« pte
van do witte winh-rwereld karakteri
seert. Let eens op, hoo mooi b.v. dc beide
laatste regels van de tweede strophe go-
vonden zijn.
Do grond is wit, do novel wit.
Do wolkon, waar nog suecuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vcrgrijzclt.
Hot fijngclukt geboomte zit
Met wilton rijp beijzeld.
De wind houdt zich behoedzaam stil,
Dal niet h«H minste takgolril
't Kristallen kunstwerk breke,
Do klank zelfs van mijn schroden wil
Zich in do sneeuw versteken.
Do groud is wit, de nevel wiL
Wat zwijgend tooverlaad is dit?
Wat boTiiel loop ik onder?
Ik vouw do handen en aanbid
Dit grootscho stille wonder.
ten jaro 1869 bijeenverzameld door «Ir.
Eelco Verwijs, toen nog leeraar aan hot
gymnasium to Franoker.
Melding makend van Jacob van Moor-
la nis „Leven van Hint Franciscus" meen
de deze taalgeleerde dit godicht iils
vobrt hij zijn lezers te rnoeton Inloidon:
„Dit work werd door Muorlnnl n.iur
liet Latijn van Bonavontrra, die het ir.
1281 schreef, vurta.-ild op verzoek cn Ion
behoeve der Minderbroeders t» Utrecht
ou is waarschijnlijk na deu Rijmbijbel
(dus na 1270) gedicht, misschien wel «mi
door de vertaling van dit hyperorüiodn ><i
werk zich van den bloem van onrecht
zinnigheid te zuiveren, dien hij door dn
vertaling van den Rijmbijbel op zicli I ui
geladen. Anders mort het ouzo verwonde
ring ten hoog to opwekken, dat een ver
licht en vrijzinnig man als Maerlaot do
dolzinnige, walgelijke en be!a«hrlgk.»
wonderen vuu een heilige hoeft kuim n
1' -handelen, voor wien hij, boe getrouw
zoon der kerk ook, do minste sym
pathie kon gevoelen."
Welk oen doinperig oordeel, nielw iarl
Ind'cn dr. Verwijs eens had kunnen
ervaren hoo tegenwoordig ook door ni t-
kaïLolieken over SI. Francincus wordt
gedacht en gesproken, liet zoude stellig
zijn „verwondering Ion hoogste opwek
ken." En dan zou hij zich bij 'u oventiieelo
herdruk van zijn boekje wel eens «lui bel
mogen bedenken, alvorens hij boven
staande even oppervlakkige als stuitondo
toelichting r weder in oparni.
Gelezen deze tooüchtiog kun jen we
dankbaar «onHaloeren, da.t do w;utrd"c-
ring van St. Franciscus sinds 1859 <>uk
in end denker'ie Lringon aanmerke
lijk jui-.t r is geworden .Mon zal h
nu wel voor wa« hlon zicb zoo unL hou
wen uit te laten. AJO.