ff n*i is bij driedn. Anny gaat op stap; zij
Een gek geval.
„Waar mag ik toch mijn bril gelaten
hebben?"
■Jlebt ge er al naar gezocht?"
4^oon, dat zal ik doen zoodra ik hem
viirl, want zonder bril kan ik niet zien bij
het zoeken."
Enfant terrible.
Gastvrouw (tot jongentje dat vrceselijk
op z'n mos lo douwen zit om 't vleesch
to snijden): „Wik ik 'ns helpen, vent?"
Jongetje (heel beloofd): „O nee. dank
u wel. Wü licbbcn thuis ook dikwijls zulk
taai vleesch."
De doove.
Koopor (schreeuwend lot dooven winke
lier): „Overal zijn de prijzen gorlaaldl
Waarom bij u niet?"
Winkelier: (glimlachend en naar zijn
oor wijzend): „Ik heb er niet vau geboord."
Zoo zool
„Zoo, wil jo soldaat worden! Infante
rist /.oker?"
„Koon, kapitein, ik zou graag bij do
cavalleric komen, kapitein."
„Heb je dan versland van paarden?"
„Ja, wij hebben thuis een worstfa-
briek."
Een geestig schoonvader.
Ik zou graag do hand van uw
dochter willen hebben, sprak de schoon
zoon in spè.
Dan moot ge benedon in de keuken
in hot afwaschbakje zijn; maar alle gek
heid op een stokje. Kunt gij een familie
onderhouden?
Zeker, ik kan hard werken.
Dan zult ge bijzonder hard moeten
werken, want wij zijn met' z'n tienen.
Op school.
Een meester wou zijn bord schoonma
ken, maar zijn dook was weg. Toen zei
bij tegen zijn leerlingen: „Nou, dan gaan
we maar vertellen." Hij zei: „Jongens,
wat zouden jullie op mijn graf zetten,
als ik dood was? Piet, zeg jij het maar
eens!"
„Hier rust onzo brave meesterl"
„Mooi zoo!" zei do meester. „En nu jij,
Jan."
„Hier rust onze goeie, beste, bravo
meester!"
„Dio is nog mooier!" zei do meester.
„En nu Kareltje, ik wed, dat je het nog
mooier weel!"
Maar Kareltje had niet opgelet en
dacht, dat het nog over de dook ging. En
zei*toen opeens: „Daar leit de lap!"
Om na te bootsen.
Do Imitateur van het cabaret kon
blaffen als een hond, blaten als een
schaap, hinniken als een paard.
Toen hij zijn repertoire had afgedraaid
verzocht hij den „dames en heoren" die
rennamen op te geven; hij zou de gelui
den dan imiteeren.
Zich tot een dikken meneer wendend,
zei hij: „Meneer, noemt gij eens het dier
waarvan gij 't meeste houdt!"
De dikkerd was overrompeld, dacht
eens na en riep toen schuchter:
„Een zoute haring!"
Zaken zijn zaken.
A: 'k Weet niet, wat ik van jou.
denken moet. Jo koopt oon piano, geeft
vijf pop op afbetaling, houdt 't ding een
week thuis en nu laat je het weer weg
halen. Wat heb je daar nu mee voor?
B: Snap je niet hè? 't Transport
kost den leverancier 10 gulden.
A: Wat zou dat?
B: Mijn zoon verhuurde hem don
wagen voor 5 pop.
Op kamers.
Wat is dat voor een lawaai hier
naast?
Onze buurman, die spreekt altijd tot
zichzelf.
Maar dat hoeft hij toch niet zoo
hard te doen.
Helaas wel; hij is doof.
Het potlood van Noach.
Een Engelschmaii blufte tegen een
Yankee op do kostbare oudheden dio
men <n zijn vaderland voor grof geld bij
eengebracht had
„In het Brilsch Museum sprak 'iy,
„hebben we zelfs oen boek, dat nan Ci
cero toebehoord heeft."
„Is het anders niet?" sprak de Yan
kee; „dan moet je eens bij ons komen
kijken. In het museum te Boston wordt,
behalve veel zeldzaamheden uit dien tijd,
het potlood bewaard, dat Noach gebruik
te om de dieren in de ark te inventari
seeren."
Verdacht.
Veldwachter: (na den brand tot het
achttal spruiten van don man wiens huis
geheel is afgebrand): Zoo kindertjes,
hoe zijn jullie zoo gauw aangekleed?
Jantje: Moeder hoeft ons gisteren
gekleed in bed gelegd.
Een goede daad.
Hij: 'k Heb vandaag eens een extra
goede daad verricht.
Zij: Heerlijk mannie. Wat heb
dan gedaan?
Hij: M'n eerste bediende vroeg op
slag om te kunnen trouwen en.... ft
weigerde
VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Job an do Graaf, Leidon. Zoo
was het inderduad Johan, ik dacht „zou
Johan ingeslapen zijn en de pen, die hij
zoo goed wist lo hanteeren, opgeborgen
hebben tot het volgend jaar? Maar ik
dacht niet aan zomerdrukto, die mijn
Neofjo parten speelde, tot onzo goeie Jo
han weer om hot hoekje kwam kijken en
rcet zijn ooi ijk, vroolijk gezicht me niet
woijiig schrikken deed. Kom Johan, nu
hoop ik jo vaker weer te ontmoeten, Jo
verhaal wordt geplaatst, maar nog even
geduld. Jo weet wol: wie voor is, voor
maalt en.... do trouwo medewerkers heb
ben in dozo een streepje voor. Dag Johan!
Groet je ouders van mo en begin eens aan
een mooi dingetje voor den wedstrijd.
G a d i o r, Leiden. Wat zal ik zeg
gen van „Prinses Cornelia"? Als.... let
wol!.... nis ik vandaag ruimte had go-
had, zou ik reeds dit stuk'of minstens do
helft geplaatst hebben Ik dank jo wel voor
deze bijdragen on als je zoo doorgaat, zul
je binMtt niet to langen tijd een mooi
deeltjo „eigen werk" vóór jo hebben. Met
band en groet!
Nel n o Ij n o. Nog altijd staat „Het
schooïertjo" op den drempel te wachten
Het wordt heuscli tijd dat ik hem binnen
laat en aan ons gezellig kringetje voor
stel, is niet Nel? Wanneer deze voorstel
ling gebeuren zal? Do volgende week vast
on zekor, hoor! Daag!
Jan v. d. Voort, Leiden. Om
jou oen pleiziertjo te doen, zal ik beide
versjes de volgende week of een weekje
later opnemen Kijk dan eens Janl En zio
lk jo met Kerstmis ook? Ik hoop het en
het zou me.tegenvallen, als je niet aan den
.wedstrijd meedeed. Dag Neefje! Groet Jo
ouders van mol
Gonda Tetteroo. Zoolermeor
Zie jo nu wel? Als jo maar eenmaal
met schrijven begonnen bont, komt do rest
lij kor het gaat. Dat zie je aan
doen. Hoe meer jo schrijft, hoe gemakke
lijker het gaat. Dat zie po aan mij en aan
dc vele „schrijvers en schrijfsters" die mij
zoo trouw terzijde staan. Ik laat beide
stukjes plaatsen, maar nog even geduld
Gonda, er is nog een stapel copy voor Dag
kind! Maak veel groetjes aan do familie!
Emilo D u y m Jr., Kooi park,
I. e i d o u. Wel, wel, dat was mo nog al
geen verrassing! Tweo verhaaltjes en een
versje tegelijk! Flink zoo, Emile! Ik laat
nllos plaatsen. De volgende week begin ik
alvast aan een dool. Dag Emilo, groet wo-
derkeerig je ouders van me! en.begin
oens aan een verhaaltje van eenigo ver
volgen in den geest, sooals ik dat geef in
'„Oiul Vrouwtje". En dan tot den.... wed
strijd.
Do volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en vragen Wio
wat to vragen heeft, vrage.
Oom W i m.
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
n.
Toosjo halen. Zij kreeg van moedor
verlof om met haar vriendin in 't park te
guan spelen.
Dag Toos! Ben je klaarl
Ja Anny! Nog een oogenblikjel II;
moet even moeder vragen, óf er soms
boodschappen te doen zijn en wanneer ik
terug moet wezen
Na een poosje komt zij terug. Er zijn ge
lukkig geen boodschappen te doen en..
om zes uur wordt ze pas thuis verwacht.
Daar bon ikl
Vooruit jongens, naar het park! Heer
lijk geen boodschappen en drie uur vrij-af
Is dat wat?
Dat is fijn Toos! rk ben ook vrij tot
zes uur Wal zullen we genieten. Heb j°
geen breikous meegenomen, of geen hor
duurliip of wat anders om te knutselen?
Neon hoor! Ik heb nietsl Tk neem het
er van! net is Woensdagmiddag Tn
rchool vrij: in huis vrij- overal vrij.
Zoo denk ik er ook over Moedor won
me do breikous meegeven, maar ik praatte
er gauw overheen en heb ze lekkertjes ver
geten Gelijk of niet?
Volkomn gelijk Anny! Zoo gelijk ah
do vrouw op do vischmarkt, zooals moeder
wel eens zegt. En wat gaan we nu doen?
Ja, Iaat eens kijken, wal gaan we
doen?
Bikkelen?
Goed, en dan?
Hinken?
Goed, en dan?
En dan? en dan, en dan.... wat we
willen Van alles en nog wat.
Dat spelletje heb ik nog nooit ge
daan? Ha! ha! ha! ha!
Wat heb je nog nooit gedaan?
Wel, van alles en nog watl is dat
spel moeilijk?
Dom kind. dat ia geen spel Tk zeg
het maar zoo Ik bedoel alle spelletjes, die
we graag spelen en met ons tweetjes het
liefste doen,
Oh! bedoel je dat zoo? Dat wist fk
ook wel hoor, ik hield me maar zoo
Toosjo.
Zoo pratende en lachende naderden de
tweo vriendinnetjes het park. Hoe dichter
ze er bij kwamen, hoe vlugger de beentjes
stapten, tot zo haast in een draf aankwa
men.
Nu een bankje gezocht Anny en liefst
een bankje voor ons tweetjes. Ik hou niet
van zooveel kinderen om jo heen. Dan
kqn je nooit zoo prettig spelen.
Dat vind ik ookl
De tweo vriendinnen zochten een bescha
duwd plek ie, waar een vrij bankje stond,
maar vonden er geen enkele. Alle banken
waren bezet. Het kan ook niet anders.
Waren ook de andere scholen niet vrij en
dan.... wio het eerst komt, het eerst
maalt. Wio het dichtst bij 't park woon
den, hadden al lang een heerlijk bankje
to pakken en een mooi plaatsje gevonden,
vóór do andoren aankwamen. Het was dan
ook een heelen toor voor Anny en Toos, om
een geschikt plaatsje te vinden.
Overal waar zo kwamen, waren reeds
kinderen en oude menschen of vreemde
heoren on dames gezeten of waren de kin
dermeisjes bozig do baby's uit do wagens
te letten on zelfs een bank te reserveeTen
voor haar zelf en wat erbij hoorde.
Het duurde wel een klein half uur éór
Toos en Anny slaagde, en nog was dio ge
vonden bank niet hoelemaal vrij. Daar zat
op een hoek in zich zolf gekeerd een ou:l
vrouwtje, met do breikous in haar schoot
en het kluwen in een rond mandje naast
baar. En aangezien oud vrouwtje haar
rimpelig gezicht niet eens tot de kindo
ren ophief en naar 'I scheen voortdom-
melde zonder op de kleintjes acht to slaan
meenden beide vriendinnen hier een
plaatsje gevonden tb hebben dat net zoo
goed was, alsof zo hoelemaal alleen waren.'
Fijn Toos, hier blijven we kind! Hier
stoort ons niemand en zijn we moe van- 't
spelen, dan rusten we uit op dit bankje,
dat wij voor vanmiddag ncljes bezet zul
len houden.
Wol ja Apny; hier is het zoo kwaad
nog niet en dan.... en hier ging haai
slem tot fluisteren over. dat oude moeder
tje kan tegelijkertijd wel een oogje in hot
zeil houden als wit ons voor een oogen-
blik verwijderen en ons goed „alleen" la
ten.
Zoo is het Toos. Maar nu voorn1'
Wat doen we?
We zullen eerst ons hoedje afdoen en
ons manleltjo hier neerloggen en dan zul
len we touwtje springen. Vind je dat niet
bet beste?
Zeer goed ToosMaar zal oud moe
dertje niet wakker worden als wij hier
zoo luidruchtig to keer gaan?
Wel neen! Wij zullen een beetje
zachtjes loopen en een beetje zachtjes
springen.
Dat is heolemaal niet noodig kinder
tjes! oud vrouwtje spreekt Ik slaap
heelemaal niet. Gaat jullie gerust je gang
Spelen jullie maar voort. Loopt heen en
weer naar hartelust; ik zal wel op jullie
goed passen.
Als „Oud Moedertjespreekt, laat ze
inet welgevallen haar blik gaan over die
tweo vriendinnetjes, die verschrikt daar
staan, daar ze meenen dat Oud Moederth
ingeslapen is. Nu dal niet zoo is en hot
oude vrouwtje haar beidon zoo vriendelijk
toeknikt en zelf aanbiedt op heider eoel
te passen, nu lachten de jonge meisjes
het oudje toe en vinden liet geval zoo „kod
dig" daf ze voor eon wijle hel spel vergo
ten en op de bank gaan zitten, om te luis
teren naar da| brave menschje, dat zoo
vriendelijk spreekt en zoo vriendelijk kijkt
uit haar goedige oogen
(Wordt vervolgd).
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XXVIII.
Een week later.
Do vrouw is in den tuin. Trui is naar de
markt.
En als de kat van honk is, dansen do
muizen op tafel
Kom Mies; nu zijn wij de baas! Kom,
wij gaan overal zien of niets van onze ga
ding is.
Ja Max, kom!
Ze gaan Geen kamer blijft onbezocht;
geen kast die los staat of los kan, blijft- vrij:
overal aan; overal ruiken en snuffelen en
nu de kelder in. daar is toch ze
ker watPatsde deur valt op
slot: de twee dieven zitten gevangen. Eu
nu?
Het is donker Max! erg donker!
Het geeft niet Mies! Wo hebben ue
neus nog en dat is voldoende.
Kom dan zooken.
En ze z'oeken en ruiken en vinden do
provisiekast Dun gaas is ervoor. Even
tjes krabben en een paar draadjes door
bijten Zoo! hot begin is er! Nog een beetje
verder! Klaar.... ik kan er door, zegt
Mies en.ze wipt in dc kast en eet en
smult en werpt dok af en toe een stukjo
vleesch voor de opening, dat Max nu met
zijn pootje naar zich toe kan halen.
Heerlijk Max, heerlijk; hier zitten wo
goed en blijven hier tot....
Tot Trui komt en danis het
goeie leventje uit. Mies. Dan is het tijd dat
we ons uit de voeten maken, anders zijn
we nog niet gelukkig, zou ik meenen.
Ja Max, Trui kan geen gekheid vo-
lon. Trui is altijd boo9. Dat begrijp ik niet.
Ik ook niet, Mies; ik ook niet! Tk go-
loof da» Trui een slecht humeur heeft.
Nou zeg dat wel Max Do vrouw is
veel beter! Ik wed dat ze niet eens kwaad
is, als we morgen alles opgegeten hebben
ben.
Zeg dat niet te hard Mies! Maar
stil daar komt Trui.
En Trui kwam en do tweo dieven verlie
ten ongemerkt den kelder.
Trui vond de provisiekast geforceerd en
leeg en. haalde do vrouw erbij, die d'r
hot hare van dacht en de politie er niet
bijhaalde.
Voortaan was en bleef de kelder op slot.
Straatjongens.
Bom, bom.... negen zware fllageD vio
len over do stad neer. 't Was koud en 't
bad hard gesneeuwd, 't Liep tegen St. Ni-
colaas en de winkels waTen op z'n mooist
uitgedost en menigeen stond stil om naar
do mooi uitgestalde waren te zien.
Twee jongens van ongeveer acht en tien
jaar renden do straat in. Niettegenstaande
de koude en hun dunne kapotte kleeding,
tintelden hun oogen van levenslust. De
oudste trok zijn jonger broertje aan den
mouw: „Zeg Jo, kijk 'ns wat een fijro
glanzende sneeuw! Nou kunnen wo goed
gooien. En de daad bij het woord voegend
nam hij een hand sneeuw en wilde z'n
broertje den sneeuwbal in het gezicht wer
pen. Maar helaas! De bal vloog te hoog
en wierp den hoed van een ouden heer af,
zoodat de witte vlokjes in zijn zilvergrijs
kaap vielen.
Dö oudste rende don hoed achterna en
bracht hem bij den ouden heer. Dank je,
m'n jongen, braaf van jc om m'n hoed te
halen, die nare jongens met hun sneeuw
ballen. Ze kunnen niemand met rust Ia-
te" In de vaste overtuiging dat een ander
de schuldigo was en zijn dankbaarheid wil
lende toonen ging hij Yoort:
„Jij lust zeker wol een stukje chocolade
is 't niet? Kom dan maar mee."
Even later kwam do jongen met blij
gezicht den winkel uit met oen groot stuk
chocolade in z'jn hand
't Kleine broertje kwam ook naderbij ea
samen gingen ze op de stoep van een groot
becrenhuis zitten om het heorlijko stuk
chocolade op hun gemak op te peuzelen,
terwijl de oudste woorden van den ouden
heer herhaalde Hartelijk lachende om de
vergissing van den heer, lieten zo zich.
do voor hun buitengewone traktatie, goed
smaken. Nel.
Een gestoorde vergadering.
Corrio Bruinsma liep op een warmen
zomeravond door het huis. Ze verveelde
zich vreeselijk, want haar twee broertjes.
Kees en Fred hadden beiden vergadering
van den Jongensbond, waar Kees voorzit
ter van was. Deze vergadering werd altijl
hij hen in de huiskamer gehouden Alle
deuren en ramen werden op slot en gren
del gedaan, opdat toch niets hen in hunne
besprekingen zou storen of afluisteren
Moeder was zoo juist even uitgegaan om
boodschappen te doen. Voor ze wegging
bad ze tot Corrie gezegd: „Cor, ik moet
even weg. Wil jij even op huis passen to;
ik terug kom? Maar jo mag niet de deur
uitgaan hoor! En ook niet do jongens pla
gen! Ik ben zoo terug."
Corrie had natuurlijk geantwoord, dat
zo goed op zou passen, hoe vervelend zc
het ook vond, dat ze niet naar haar vrien
dinnetje Leida kon gaan. Daar kwam in
eens een ggdachte in haar hoofdje op. Dat
ze daar niet eerder aan gedacht had! Ze
kon best eens in de tuin kijken, of ze soms
voor de hitte de tuindeuren hadden open
gezet. Als dat waar was, kon zo eenig alles
afluisteren! Zoo gezegd, zoo gedaan Ja
hoor, de tuindeuren waren open. Nu op
gelet, dacht ze bij zich zelf, dat do jongens
mij niet zien, want dan is het mis. Daar
om ging ze in een hoek staan. Nu kon ze
al'es duidelijk hooren.
Kees had net de vergadering geopend,
er was nu een schitterende rede aan het
houden over de onbenulligheid van meis
jes: „Ja kameraden", riep Kees, „ik zie
het wel aan mijn eigen zusje. Meisjes zijn
pu eenmaal schepsels, die niet deugen. Als
wij, jongens ruzie hebben, dan vechten we
er ferm op los Doch daar moet je bij meis
jes niet om komen! Als zij ruzie hebben,
klinkt het: spinnekop, valscho kat, en der
gelijke dingen." Corry gloeide van veront
waardiging, dat was niet waar. wat Kees
zei. En om nog boter te kunnen luisteren
kroop ze steeds dichfer en Richter bij de
deur.Opeens echter diep een jongen,
Chris Coenders genaamd: „Daar staat
warempel een meisje ons af te luisteren!
Vooruit, wo moeten een drijfjacht op haar
houden! Zo zal er van lusten!" Kees
schreeuwde: „Heb ik het niet gezegd, dat
meisjes niet te vertrouwen zijn."
Daarna stormde het heele gezelschap
den tuin in, Corrie achterna, die Cris Coon
der uitroep gehoord had, hard dozen inge-
rend was, en nu als een razende om do
bloembedden heendraafde. Dc jongens wa
ren haar echter te vlug af, zoorlat ze wel
dra gevangen was: „Wel heb ik van mijn
leven", diep Fred uit, ,,'t is Corrie". Wel
dra stonden allo jongens om haar heen
Zo beraadslaagden samen, wat ze doen
zouden, maar Kees riep: „Als we haar nu
vrijlaten, brengt zo de volgende week zes
meisjes mee, en dan wordt het meer oen
meisjes dan een jongensvergadering We
moeten haar boeien. Wie heeft een koord
of zooiets?" Karei Zwarts gaf hem een
gardijnenkoord, waarmede Kees heel han
dig Corrie's handen op haar rug bond
Hierna ging het in optocht naar do huis
kamer, waar zo op een bankje voor <le
„preekstoel" werd geplaatst. Kees zei
barsch: „Nu houd je maar eens op mei.
dat gegrien. We hebben er meer clan ge
noeg vanl De vergadering ging weer zijn
gang, doch daar kwam Moe voorbij, en
zag Corrio zitten. Moe VToeg wat er aan
do hand was, dat zus daar zoo zat.
Het veThaal werd nu in geuren en kleu
ren verteld, Moe zei eindelük: „Nu is het
genoeg hoor. Nu weet ik het wel. Laat
zus nu maar weer gauw vrij! Een kwar
tier zitten is meer dan genoeg! Do jon
gens lieten haar nu los, waarop Corrie
natuurlijk gauw hef hazenpad koos. Fred
keek haar na, terwijl hij in zichzelf mom
pelde: ..De volgende keer zal ze dat wel
laten." Nu, Cor dacht er het hetzelfde
over, en ik denk, dat jullie hei mof haar
eens zijn! To
Tweelingbroertjes.
Jan en Henk waren tweelingbroertjes,
aar loken zoo sprekend op elkaar, dat de
menschen tegen Jan zeiden: „Dag Henk",
en tegen Henk: „Dag Jan", Daar hadden
de bengels natuurlijk pleizior in. HeJ wa
ren geen broertjes die altijd kibbelden Zo
waren even stout.
Op een middag zei vader tot do Jongens:
„Jongens wat groeit jullie haar toch, als
je het niet laat knippen, ben je over een
week een meisje."
De jongens keken elkaar eens aan, want
een meisjo dat waren zo niet graag!
„Dan zal het beste zijn, om het af te la
ten knippen", zei Henk.
„Wo zullen vanmiddag oens gaan!"
„Mogen we alleen, vader?" vroeg Jan.
„Goed", zei vader.
En 's middags gingen ze op weg.
Plolsoling bleef Jan staan.
„Henk, ik weet wat!"
„Wat is er?" vroeg Henk, want hij zag
al te goed, dat z'n broer weer wat wist.
„Henk, als wo het haar eens zelf knip
ten?"
„Zelf?" vroeg Henk.
„Ja, waarom niet, dan doen we het geld
in do spaarpot.
„Dat kan leuk worden, jö", zei Jan.
Stil namen zo de schaar van moeder ea
liepen naar boven.
„Ga zitten Henk, dan zal ik jou het cent
knippen.
Hij begon.
Na 5 minuten sprak Jan: ,,'t Is haait
klaar".
„Au!", riep Henk opeens.
„Ik schei er uit", laten we naar da
kapper gaan."
Bij do kapper gekomen vertelde zc dc
heele geschiedenis.
„Dat is niet zoo erg mooi, jongens, zeihf
toen.
„Als ik het goed wil krijgen.... ja du
moet ik er alles afknippen.
,,'n Kaasbolletje", zei Henk ondeugend
Er was niets aan te doen.
Jantje werd gewoon geknipt, maar
Honk niet, want die was geknipt door rijs
broertje. Een paar weken kon men Heni
van Jan onderscheiden.
Maar toen de jon irons alles verteld had
den, was vad^r er niet boos om, maar dc
jongens mochten het niet meer doen.
jongens beloofden het plechtig. Later heb-
ben zij het nooit meer gedaan!
Henk van der Top.
Waarom de boomen zonder koning zijn.
IV. Slot.
De eik, het laatste aan 't bloeien gegaan,
Hield zijn bladeren het langste aan.
Toen de beuk al heelemaal kaal stond
Lag van hem nog geen blad op den grond
Maar eind'lijk werden ook van zijn kruin
De meeste bladeren geel en bruin
Hij bad hun zich goed vast te houden
En smeekte, dat zij toch blijven zouden
En toen op 'n middag, o schrik.
De gure herfstwinden een oogenhlik
Te fel door zijn (akken gleden.
Vielen ook zijn bladeren naar beneden.
Tot zoover de weg zich strekt
Was ie tegen den avond met blad'ren
bedekt
En hoe de eik ook te klagen stond,
Tot het laatste blad vielen ze op den gró'.c
De eik, die eerst zoo mooi getooid,
Nu door den wind zijn blad'ren strooide
Weende aldoor dikko tranen
Omdat al z'n blaren ontnomen waren.
Toen de boomen na enkele weken
Nieuwsgierig naar de den eens keken
Had hij steeds al zijn naalden nog aan
„Dus zou hij hun koning zijn voortaan".
Dacht de berk, maar hij zei het niet
Hij was bang dat een of meerder buonci
't Niet eens met hem zouden zijn en ziel
Toen is de valschheid onder hun gekomen
Want hij sprak: „als de den het wordt
Heb ik er nu al vast on tegen."
't Was of de and'ren het eens met hem
waren
Want al de boomen zwegen.
Maar de eik, de sterkste der hoornen
sprafc
„Volgens afspraak moet de den liet zijn.
Doch zijn jullie er op tegen, 't is mij
om 't even,
Dan moeten wij maar zender koning lrvea
De don trok zich van hel geval niet Inc.
Hij had geleerd op sfchio'vc fe staan.
En het zand dat zegende c,è stond.
Waarop de den kwam staan in zü'n ?rori
Ca sier.
De bladeren vallen!
O lieve bladeren
Waar waaif gij heen?
Ik geloof gij speelt
Krijgertje naar ik meen
Tk pak jo in mijn armen
En gooi je weer weg.
O lieve bladeren
Wat zijt gij toch dol
Gij draait om mij henen
Zoo vlug als een tol.
Zijt gij zoo blijde?
Nu gij vliegen kunf vrij.
O dat kort poosje vreugdo
Is je van harte gegund.
Speel maar krijgertje,
Zoo lustig en blij!
Vlieg als een vogeltje
Vroolijk en vrij!
Speel maar zoo dartel
En blij als een kind.
Kort is je vreugde
Zoo kort als de wind.
Vandaag is 't feestdag,
Hoei! Hoei!
Morgen is sterfdag
Woei! Woei!
Vandaag spelen met don wind
vertrapt door 'n kind
Jan D".1 r v I