ff n*i is bij driedn. Anny gaat op stap; zij Een gek geval. „Waar mag ik toch mijn bril gelaten hebben?" ■Jlebt ge er al naar gezocht?" 4^oon, dat zal ik doen zoodra ik hem viirl, want zonder bril kan ik niet zien bij het zoeken." Enfant terrible. Gastvrouw (tot jongentje dat vrceselijk op z'n mos lo douwen zit om 't vleesch to snijden): „Wik ik 'ns helpen, vent?" Jongetje (heel beloofd): „O nee. dank u wel. Wü licbbcn thuis ook dikwijls zulk taai vleesch." De doove. Koopor (schreeuwend lot dooven winke lier): „Overal zijn de prijzen gorlaaldl Waarom bij u niet?" Winkelier: (glimlachend en naar zijn oor wijzend): „Ik heb er niet vau geboord." Zoo zool „Zoo, wil jo soldaat worden! Infante rist /.oker?" „Koon, kapitein, ik zou graag bij do cavalleric komen, kapitein." „Heb je dan versland van paarden?" „Ja, wij hebben thuis een worstfa- briek." Een geestig schoonvader. Ik zou graag do hand van uw dochter willen hebben, sprak de schoon zoon in spè. Dan moot ge benedon in de keuken in hot afwaschbakje zijn; maar alle gek heid op een stokje. Kunt gij een familie onderhouden? Zeker, ik kan hard werken. Dan zult ge bijzonder hard moeten werken, want wij zijn met' z'n tienen. Op school. Een meester wou zijn bord schoonma ken, maar zijn dook was weg. Toen zei bij tegen zijn leerlingen: „Nou, dan gaan we maar vertellen." Hij zei: „Jongens, wat zouden jullie op mijn graf zetten, als ik dood was? Piet, zeg jij het maar eens!" „Hier rust onzo brave meesterl" „Mooi zoo!" zei do meester. „En nu jij, Jan." „Hier rust onze goeie, beste, bravo meester!" „Dio is nog mooier!" zei do meester. „En nu Kareltje, ik wed, dat je het nog mooier weel!" Maar Kareltje had niet opgelet en dacht, dat het nog over de dook ging. En zei*toen opeens: „Daar leit de lap!" Om na te bootsen. Do Imitateur van het cabaret kon blaffen als een hond, blaten als een schaap, hinniken als een paard. Toen hij zijn repertoire had afgedraaid verzocht hij den „dames en heoren" die rennamen op te geven; hij zou de gelui den dan imiteeren. Zich tot een dikken meneer wendend, zei hij: „Meneer, noemt gij eens het dier waarvan gij 't meeste houdt!" De dikkerd was overrompeld, dacht eens na en riep toen schuchter: „Een zoute haring!" Zaken zijn zaken. A: 'k Weet niet, wat ik van jou. denken moet. Jo koopt oon piano, geeft vijf pop op afbetaling, houdt 't ding een week thuis en nu laat je het weer weg halen. Wat heb je daar nu mee voor? B: Snap je niet hè? 't Transport kost den leverancier 10 gulden. A: Wat zou dat? B: Mijn zoon verhuurde hem don wagen voor 5 pop. Op kamers. Wat is dat voor een lawaai hier naast? Onze buurman, die spreekt altijd tot zichzelf. Maar dat hoeft hij toch niet zoo hard te doen. Helaas wel; hij is doof. Het potlood van Noach. Een Engelschmaii blufte tegen een Yankee op do kostbare oudheden dio men <n zijn vaderland voor grof geld bij eengebracht had „In het Brilsch Museum sprak 'iy, „hebben we zelfs oen boek, dat nan Ci cero toebehoord heeft." „Is het anders niet?" sprak de Yan kee; „dan moet je eens bij ons komen kijken. In het museum te Boston wordt, behalve veel zeldzaamheden uit dien tijd, het potlood bewaard, dat Noach gebruik te om de dieren in de ark te inventari seeren." Verdacht. Veldwachter: (na den brand tot het achttal spruiten van don man wiens huis geheel is afgebrand): Zoo kindertjes, hoe zijn jullie zoo gauw aangekleed? Jantje: Moeder hoeft ons gisteren gekleed in bed gelegd. Een goede daad. Hij: 'k Heb vandaag eens een extra goede daad verricht. Zij: Heerlijk mannie. Wat heb dan gedaan? Hij: M'n eerste bediende vroeg op slag om te kunnen trouwen en.... ft weigerde VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. Job an do Graaf, Leidon. Zoo was het inderduad Johan, ik dacht „zou Johan ingeslapen zijn en de pen, die hij zoo goed wist lo hanteeren, opgeborgen hebben tot het volgend jaar? Maar ik dacht niet aan zomerdrukto, die mijn Neofjo parten speelde, tot onzo goeie Jo han weer om hot hoekje kwam kijken en rcet zijn ooi ijk, vroolijk gezicht me niet woijiig schrikken deed. Kom Johan, nu hoop ik jo vaker weer te ontmoeten, Jo verhaal wordt geplaatst, maar nog even geduld. Jo weet wol: wie voor is, voor maalt en.... do trouwo medewerkers heb ben in dozo een streepje voor. Dag Johan! Groet je ouders van mo en begin eens aan een mooi dingetje voor den wedstrijd. G a d i o r, Leiden. Wat zal ik zeg gen van „Prinses Cornelia"? Als.... let wol!.... nis ik vandaag ruimte had go- had, zou ik reeds dit stuk'of minstens do helft geplaatst hebben Ik dank jo wel voor deze bijdragen on als je zoo doorgaat, zul je binMtt niet to langen tijd een mooi deeltjo „eigen werk" vóór jo hebben. Met band en groet! Nel n o Ij n o. Nog altijd staat „Het schooïertjo" op den drempel te wachten Het wordt heuscli tijd dat ik hem binnen laat en aan ons gezellig kringetje voor stel, is niet Nel? Wanneer deze voorstel ling gebeuren zal? Do volgende week vast on zekor, hoor! Daag! Jan v. d. Voort, Leiden. Om jou oen pleiziertjo te doen, zal ik beide versjes de volgende week of een weekje later opnemen Kijk dan eens Janl En zio lk jo met Kerstmis ook? Ik hoop het en het zou me.tegenvallen, als je niet aan den .wedstrijd meedeed. Dag Neefje! Groet Jo ouders van mol Gonda Tetteroo. Zoolermeor Zie jo nu wel? Als jo maar eenmaal met schrijven begonnen bont, komt do rest lij kor het gaat. Dat zie je aan doen. Hoe meer jo schrijft, hoe gemakke lijker het gaat. Dat zie po aan mij en aan dc vele „schrijvers en schrijfsters" die mij zoo trouw terzijde staan. Ik laat beide stukjes plaatsen, maar nog even geduld Gonda, er is nog een stapel copy voor Dag kind! Maak veel groetjes aan do familie! Emilo D u y m Jr., Kooi park, I. e i d o u. Wel, wel, dat was mo nog al geen verrassing! Tweo verhaaltjes en een versje tegelijk! Flink zoo, Emile! Ik laat nllos plaatsen. De volgende week begin ik alvast aan een dool. Dag Emilo, groet wo- derkeerig je ouders van me! en.begin oens aan een verhaaltje van eenigo ver volgen in den geest, sooals ik dat geef in '„Oiul Vrouwtje". En dan tot den.... wed strijd. Do volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven en vragen Wio wat to vragen heeft, vrage. Oom W i m. OUD VROUWTJE door Oom Wim. n. Toosjo halen. Zij kreeg van moedor verlof om met haar vriendin in 't park te guan spelen. Dag Toos! Ben je klaarl Ja Anny! Nog een oogenblikjel II; moet even moeder vragen, óf er soms boodschappen te doen zijn en wanneer ik terug moet wezen Na een poosje komt zij terug. Er zijn ge lukkig geen boodschappen te doen en.. om zes uur wordt ze pas thuis verwacht. Daar bon ikl Vooruit jongens, naar het park! Heer lijk geen boodschappen en drie uur vrij-af Is dat wat? Dat is fijn Toos! rk ben ook vrij tot zes uur Wal zullen we genieten. Heb j° geen breikous meegenomen, of geen hor duurliip of wat anders om te knutselen? Neon hoor! Ik heb nietsl Tk neem het er van! net is Woensdagmiddag Tn rchool vrij: in huis vrij- overal vrij. Zoo denk ik er ook over Moedor won me do breikous meegeven, maar ik praatte er gauw overheen en heb ze lekkertjes ver geten Gelijk of niet? Volkomn gelijk Anny! Zoo gelijk ah do vrouw op do vischmarkt, zooals moeder wel eens zegt. En wat gaan we nu doen? Ja, Iaat eens kijken, wal gaan we doen? Bikkelen? Goed, en dan? Hinken? Goed, en dan? En dan? en dan, en dan.... wat we willen Van alles en nog wat. Dat spelletje heb ik nog nooit ge daan? Ha! ha! ha! ha! Wat heb je nog nooit gedaan? Wel, van alles en nog watl is dat spel moeilijk? Dom kind. dat ia geen spel Tk zeg het maar zoo Ik bedoel alle spelletjes, die we graag spelen en met ons tweetjes het liefste doen, Oh! bedoel je dat zoo? Dat wist fk ook wel hoor, ik hield me maar zoo Toosjo. Zoo pratende en lachende naderden de tweo vriendinnetjes het park. Hoe dichter ze er bij kwamen, hoe vlugger de beentjes stapten, tot zo haast in een draf aankwa men. Nu een bankje gezocht Anny en liefst een bankje voor ons tweetjes. Ik hou niet van zooveel kinderen om jo heen. Dan kqn je nooit zoo prettig spelen. Dat vind ik ookl De tweo vriendinnen zochten een bescha duwd plek ie, waar een vrij bankje stond, maar vonden er geen enkele. Alle banken waren bezet. Het kan ook niet anders. Waren ook de andere scholen niet vrij en dan.... wio het eerst komt, het eerst maalt. Wio het dichtst bij 't park woon den, hadden al lang een heerlijk bankje to pakken en een mooi plaatsje gevonden, vóór do andoren aankwamen. Het was dan ook een heelen toor voor Anny en Toos, om een geschikt plaatsje te vinden. Overal waar zo kwamen, waren reeds kinderen en oude menschen of vreemde heoren on dames gezeten of waren de kin dermeisjes bozig do baby's uit do wagens te letten on zelfs een bank te reserveeTen voor haar zelf en wat erbij hoorde. Het duurde wel een klein half uur éór Toos en Anny slaagde, en nog was dio ge vonden bank niet hoelemaal vrij. Daar zat op een hoek in zich zolf gekeerd een ou:l vrouwtje, met do breikous in haar schoot en het kluwen in een rond mandje naast baar. En aangezien oud vrouwtje haar rimpelig gezicht niet eens tot de kindo ren ophief en naar 'I scheen voortdom- melde zonder op de kleintjes acht to slaan meenden beide vriendinnen hier een plaatsje gevonden tb hebben dat net zoo goed was, alsof zo hoelemaal alleen waren.' Fijn Toos, hier blijven we kind! Hier stoort ons niemand en zijn we moe van- 't spelen, dan rusten we uit op dit bankje, dat wij voor vanmiddag ncljes bezet zul len houden. Wol ja Apny; hier is het zoo kwaad nog niet en dan.... en hier ging haai slem tot fluisteren over. dat oude moeder tje kan tegelijkertijd wel een oogje in hot zeil houden als wit ons voor een oogen- blik verwijderen en ons goed „alleen" la ten. Zoo is het Toos. Maar nu voorn1' Wat doen we? We zullen eerst ons hoedje afdoen en ons manleltjo hier neerloggen en dan zul len we touwtje springen. Vind je dat niet bet beste? Zeer goed ToosMaar zal oud moe dertje niet wakker worden als wij hier zoo luidruchtig to keer gaan? Wel neen! Wij zullen een beetje zachtjes loopen en een beetje zachtjes springen. Dat is heolemaal niet noodig kinder tjes! oud vrouwtje spreekt Ik slaap heelemaal niet. Gaat jullie gerust je gang Spelen jullie maar voort. Loopt heen en weer naar hartelust; ik zal wel op jullie goed passen. Als „Oud Moedertjespreekt, laat ze inet welgevallen haar blik gaan over die tweo vriendinnetjes, die verschrikt daar staan, daar ze meenen dat Oud Moederth ingeslapen is. Nu dal niet zoo is en hot oude vrouwtje haar beidon zoo vriendelijk toeknikt en zelf aanbiedt op heider eoel te passen, nu lachten de jonge meisjes het oudje toe en vinden liet geval zoo „kod dig" daf ze voor eon wijle hel spel vergo ten en op de bank gaan zitten, om te luis teren naar da| brave menschje, dat zoo vriendelijk spreekt en zoo vriendelijk kijkt uit haar goedige oogen (Wordt vervolgd). DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XXVIII. Een week later. Do vrouw is in den tuin. Trui is naar de markt. En als de kat van honk is, dansen do muizen op tafel Kom Mies; nu zijn wij de baas! Kom, wij gaan overal zien of niets van onze ga ding is. Ja Max, kom! Ze gaan Geen kamer blijft onbezocht; geen kast die los staat of los kan, blijft- vrij: overal aan; overal ruiken en snuffelen en nu de kelder in. daar is toch ze ker watPatsde deur valt op slot: de twee dieven zitten gevangen. Eu nu? Het is donker Max! erg donker! Het geeft niet Mies! Wo hebben ue neus nog en dat is voldoende. Kom dan zooken. En ze z'oeken en ruiken en vinden do provisiekast Dun gaas is ervoor. Even tjes krabben en een paar draadjes door bijten Zoo! hot begin is er! Nog een beetje verder! Klaar.... ik kan er door, zegt Mies en.ze wipt in dc kast en eet en smult en werpt dok af en toe een stukjo vleesch voor de opening, dat Max nu met zijn pootje naar zich toe kan halen. Heerlijk Max, heerlijk; hier zitten wo goed en blijven hier tot.... Tot Trui komt en danis het goeie leventje uit. Mies. Dan is het tijd dat we ons uit de voeten maken, anders zijn we nog niet gelukkig, zou ik meenen. Ja Max, Trui kan geen gekheid vo- lon. Trui is altijd boo9. Dat begrijp ik niet. Ik ook niet, Mies; ik ook niet! Tk go- loof da» Trui een slecht humeur heeft. Nou zeg dat wel Max Do vrouw is veel beter! Ik wed dat ze niet eens kwaad is, als we morgen alles opgegeten hebben ben. Zeg dat niet te hard Mies! Maar stil daar komt Trui. En Trui kwam en do tweo dieven verlie ten ongemerkt den kelder. Trui vond de provisiekast geforceerd en leeg en. haalde do vrouw erbij, die d'r hot hare van dacht en de politie er niet bijhaalde. Voortaan was en bleef de kelder op slot. Straatjongens. Bom, bom.... negen zware fllageD vio len over do stad neer. 't Was koud en 't bad hard gesneeuwd, 't Liep tegen St. Ni- colaas en de winkels waTen op z'n mooist uitgedost en menigeen stond stil om naar do mooi uitgestalde waren te zien. Twee jongens van ongeveer acht en tien jaar renden do straat in. Niettegenstaande de koude en hun dunne kapotte kleeding, tintelden hun oogen van levenslust. De oudste trok zijn jonger broertje aan den mouw: „Zeg Jo, kijk 'ns wat een fijro glanzende sneeuw! Nou kunnen wo goed gooien. En de daad bij het woord voegend nam hij een hand sneeuw en wilde z'n broertje den sneeuwbal in het gezicht wer pen. Maar helaas! De bal vloog te hoog en wierp den hoed van een ouden heer af, zoodat de witte vlokjes in zijn zilvergrijs kaap vielen. Dö oudste rende don hoed achterna en bracht hem bij den ouden heer. Dank je, m'n jongen, braaf van jc om m'n hoed te halen, die nare jongens met hun sneeuw ballen. Ze kunnen niemand met rust Ia- te" In de vaste overtuiging dat een ander de schuldigo was en zijn dankbaarheid wil lende toonen ging hij Yoort: „Jij lust zeker wol een stukje chocolade is 't niet? Kom dan maar mee." Even later kwam do jongen met blij gezicht den winkel uit met oen groot stuk chocolade in z'jn hand 't Kleine broertje kwam ook naderbij ea samen gingen ze op de stoep van een groot becrenhuis zitten om het heorlijko stuk chocolade op hun gemak op te peuzelen, terwijl de oudste woorden van den ouden heer herhaalde Hartelijk lachende om de vergissing van den heer, lieten zo zich. do voor hun buitengewone traktatie, goed smaken. Nel. Een gestoorde vergadering. Corrio Bruinsma liep op een warmen zomeravond door het huis. Ze verveelde zich vreeselijk, want haar twee broertjes. Kees en Fred hadden beiden vergadering van den Jongensbond, waar Kees voorzit ter van was. Deze vergadering werd altijl hij hen in de huiskamer gehouden Alle deuren en ramen werden op slot en gren del gedaan, opdat toch niets hen in hunne besprekingen zou storen of afluisteren Moeder was zoo juist even uitgegaan om boodschappen te doen. Voor ze wegging bad ze tot Corrie gezegd: „Cor, ik moet even weg. Wil jij even op huis passen to; ik terug kom? Maar jo mag niet de deur uitgaan hoor! En ook niet do jongens pla gen! Ik ben zoo terug." Corrie had natuurlijk geantwoord, dat zo goed op zou passen, hoe vervelend zc het ook vond, dat ze niet naar haar vrien dinnetje Leida kon gaan. Daar kwam in eens een ggdachte in haar hoofdje op. Dat ze daar niet eerder aan gedacht had! Ze kon best eens in de tuin kijken, of ze soms voor de hitte de tuindeuren hadden open gezet. Als dat waar was, kon zo eenig alles afluisteren! Zoo gezegd, zoo gedaan Ja hoor, de tuindeuren waren open. Nu op gelet, dacht ze bij zich zelf, dat do jongens mij niet zien, want dan is het mis. Daar om ging ze in een hoek staan. Nu kon ze al'es duidelijk hooren. Kees had net de vergadering geopend, er was nu een schitterende rede aan het houden over de onbenulligheid van meis jes: „Ja kameraden", riep Kees, „ik zie het wel aan mijn eigen zusje. Meisjes zijn pu eenmaal schepsels, die niet deugen. Als wij, jongens ruzie hebben, dan vechten we er ferm op los Doch daar moet je bij meis jes niet om komen! Als zij ruzie hebben, klinkt het: spinnekop, valscho kat, en der gelijke dingen." Corry gloeide van veront waardiging, dat was niet waar. wat Kees zei. En om nog boter te kunnen luisteren kroop ze steeds dichfer en Richter bij de deur.Opeens echter diep een jongen, Chris Coenders genaamd: „Daar staat warempel een meisje ons af te luisteren! Vooruit, wo moeten een drijfjacht op haar houden! Zo zal er van lusten!" Kees schreeuwde: „Heb ik het niet gezegd, dat meisjes niet te vertrouwen zijn." Daarna stormde het heele gezelschap den tuin in, Corrie achterna, die Cris Coon der uitroep gehoord had, hard dozen inge- rend was, en nu als een razende om do bloembedden heendraafde. Dc jongens wa ren haar echter te vlug af, zoorlat ze wel dra gevangen was: „Wel heb ik van mijn leven", diep Fred uit, ,,'t is Corrie". Wel dra stonden allo jongens om haar heen Zo beraadslaagden samen, wat ze doen zouden, maar Kees riep: „Als we haar nu vrijlaten, brengt zo de volgende week zes meisjes mee, en dan wordt het meer oen meisjes dan een jongensvergadering We moeten haar boeien. Wie heeft een koord of zooiets?" Karei Zwarts gaf hem een gardijnenkoord, waarmede Kees heel han dig Corrie's handen op haar rug bond Hierna ging het in optocht naar do huis kamer, waar zo op een bankje voor <le „preekstoel" werd geplaatst. Kees zei barsch: „Nu houd je maar eens op mei. dat gegrien. We hebben er meer clan ge noeg vanl De vergadering ging weer zijn gang, doch daar kwam Moe voorbij, en zag Corrio zitten. Moe VToeg wat er aan do hand was, dat zus daar zoo zat. Het veThaal werd nu in geuren en kleu ren verteld, Moe zei eindelük: „Nu is het genoeg hoor. Nu weet ik het wel. Laat zus nu maar weer gauw vrij! Een kwar tier zitten is meer dan genoeg! Do jon gens lieten haar nu los, waarop Corrie natuurlijk gauw hef hazenpad koos. Fred keek haar na, terwijl hij in zichzelf mom pelde: ..De volgende keer zal ze dat wel laten." Nu, Cor dacht er het hetzelfde over, en ik denk, dat jullie hei mof haar eens zijn! To Tweelingbroertjes. Jan en Henk waren tweelingbroertjes, aar loken zoo sprekend op elkaar, dat de menschen tegen Jan zeiden: „Dag Henk", en tegen Henk: „Dag Jan", Daar hadden de bengels natuurlijk pleizior in. HeJ wa ren geen broertjes die altijd kibbelden Zo waren even stout. Op een middag zei vader tot do Jongens: „Jongens wat groeit jullie haar toch, als je het niet laat knippen, ben je over een week een meisje." De jongens keken elkaar eens aan, want een meisjo dat waren zo niet graag! „Dan zal het beste zijn, om het af te la ten knippen", zei Henk. „Wo zullen vanmiddag oens gaan!" „Mogen we alleen, vader?" vroeg Jan. „Goed", zei vader. En 's middags gingen ze op weg. Plolsoling bleef Jan staan. „Henk, ik weet wat!" „Wat is er?" vroeg Henk, want hij zag al te goed, dat z'n broer weer wat wist. „Henk, als wo het haar eens zelf knip ten?" „Zelf?" vroeg Henk. „Ja, waarom niet, dan doen we het geld in do spaarpot. „Dat kan leuk worden, jö", zei Jan. Stil namen zo de schaar van moeder ea liepen naar boven. „Ga zitten Henk, dan zal ik jou het cent knippen. Hij begon. Na 5 minuten sprak Jan: ,,'t Is haait klaar". „Au!", riep Henk opeens. „Ik schei er uit", laten we naar da kapper gaan." Bij do kapper gekomen vertelde zc dc heele geschiedenis. „Dat is niet zoo erg mooi, jongens, zeihf toen. „Als ik het goed wil krijgen.... ja du moet ik er alles afknippen. ,,'n Kaasbolletje", zei Henk ondeugend Er was niets aan te doen. Jantje werd gewoon geknipt, maar Honk niet, want die was geknipt door rijs broertje. Een paar weken kon men Heni van Jan onderscheiden. Maar toen de jon irons alles verteld had den, was vad^r er niet boos om, maar dc jongens mochten het niet meer doen. jongens beloofden het plechtig. Later heb- ben zij het nooit meer gedaan! Henk van der Top. Waarom de boomen zonder koning zijn. IV. Slot. De eik, het laatste aan 't bloeien gegaan, Hield zijn bladeren het langste aan. Toen de beuk al heelemaal kaal stond Lag van hem nog geen blad op den grond Maar eind'lijk werden ook van zijn kruin De meeste bladeren geel en bruin Hij bad hun zich goed vast te houden En smeekte, dat zij toch blijven zouden En toen op 'n middag, o schrik. De gure herfstwinden een oogenhlik Te fel door zijn (akken gleden. Vielen ook zijn bladeren naar beneden. Tot zoover de weg zich strekt Was ie tegen den avond met blad'ren bedekt En hoe de eik ook te klagen stond, Tot het laatste blad vielen ze op den gró'.c De eik, die eerst zoo mooi getooid, Nu door den wind zijn blad'ren strooide Weende aldoor dikko tranen Omdat al z'n blaren ontnomen waren. Toen de boomen na enkele weken Nieuwsgierig naar de den eens keken Had hij steeds al zijn naalden nog aan „Dus zou hij hun koning zijn voortaan". Dacht de berk, maar hij zei het niet Hij was bang dat een of meerder buonci 't Niet eens met hem zouden zijn en ziel Toen is de valschheid onder hun gekomen Want hij sprak: „als de den het wordt Heb ik er nu al vast on tegen." 't Was of de and'ren het eens met hem waren Want al de boomen zwegen. Maar de eik, de sterkste der hoornen sprafc „Volgens afspraak moet de den liet zijn. Doch zijn jullie er op tegen, 't is mij om 't even, Dan moeten wij maar zender koning lrvea De don trok zich van hel geval niet Inc. Hij had geleerd op sfchio'vc fe staan. En het zand dat zegende c,è stond. Waarop de den kwam staan in zü'n ?rori Ca sier. De bladeren vallen! O lieve bladeren Waar waaif gij heen? Ik geloof gij speelt Krijgertje naar ik meen Tk pak jo in mijn armen En gooi je weer weg. O lieve bladeren Wat zijt gij toch dol Gij draait om mij henen Zoo vlug als een tol. Zijt gij zoo blijde? Nu gij vliegen kunf vrij. O dat kort poosje vreugdo Is je van harte gegund. Speel maar krijgertje, Zoo lustig en blij! Vlieg als een vogeltje Vroolijk en vrij! Speel maar zoo dartel En blij als een kind. Kort is je vreugde Zoo kort als de wind. Vandaag is 't feestdag, Hoei! Hoei! Morgen is sterfdag Woei! Woei! Vandaag spelen met don wind vertrapt door 'n kind Jan D".1 r v I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16