q£RDE blad „de leidsche courant" zaterdag 13 november 1926 de redding uit het kwaad brieven van een stedelander. bernard van meurs door Kapelaan J. C. G. GROOT. Herinner u nog eens even den dag van Doopsel, dien overheerlijken dag, toen ce getreden zijt in de vriendschap met q0(ji omdat in u gebroken werd de band iraaxmede ge waart geboeid in de gevan genis des duivels, omdat in u vernietigd iferd de dood, die u het verdienen onmo gelijk maakte. Als een edelsteen schitterde de ziel, een diamant, geslepen door het vloeien van het gacramenteele water, flikkerde onder de stralen van Gods genade. Met een lieven lach zag God er op neer. Zoo was eens de gedoopte ziel. Er hebben bestaan en er bestaan nog Aider ons, menschen, die deze klaar heid en helderheid, deze hemelsche schit tering hebben bewaard, en die nimmer er toe zijn overgegaan de klaarheid te ver doffen of de helderheid te bekrassen met het scherpe vuil der zonde. Zij behouden het leven, dat God hun gaf bij het Doop- eel om het bij den dood voort te zetten in de gelukzalige aanschouwing der Godheid. Welk een genot, welk een vreugde. Wij weten het, dat God gaarne had ge zien, dat ook wij zoo zouden handelen, en het drukt werkelijk op ons als een zware last, dat wij aan dat verlangen Gods niet voldeden, maar het heerlijk werk, bij het Doopsel in ons begonnen, hebben verknoedd door onze menigvuldige zonden. Moeten wij daarom wanhopen? Dat nooitwant God is goed en barmhartig; God voelt onze ellende, met ons mee, en leert ons zelf eiken dag bid den; Vergeef ons onze schulden. Juist omdat God ons zoo goed kent met onze zwakheden en zondige neigin gen. is Hij zoo vergevingsgez.nd gestemd jegens ons, ja God vindt er behagen en glorie in, ons zijne barmhartigheid te be wijzen, om wille van de verdiensten van den Zoon van God, Jesus Christus. Ik zeg, God vindt er Zijne glorie in je gens ons barmhartig te zijn, want bet glorielied, dat wij in eeuwigheid God zul len toezingen, zal niet zoozeer zijn het Sanctus der goedgcbleven Engelen, als wel het lied van den Koninklijken zan ger David: Misericordias Domini in aeternum cantabo, de barmhartigheden des Heeren zal ik in eeuwigheid zingen. Dus niet wanhopon, al is uw zonde nog zoo groot; vergiffenis is mogelijk, maar niet zonder dat ge doet de werken van boetvaardigheid. Ik behoef hier niet uiteen te zetten, dat Christus een Sacrament van boetvaardig heid heeft ingesteld, waaraan de genade der vergeving is verbonden, wanneer we hef geldig en waardig ontvangen. En ge weet, dat voor het goed ontvan gen van het Sacrament der Biecht ver- «cht wordt: berouw, belijdenis en vol doening, van welke drie het berouw het voornaamste is. Het is heel natuurlijk, dat het berouw noodzakelijk is en dat dan ook zonder berouw nooit een zonde wordt vergeven Door de zonde keert men zich af van God en hecht men zich aan het schepsel; wil men zich nu tot God terugkeeren, dan zal men het schepsel moeten losmaken, met daarbij het goede voornemen, om het be dreven kwaad niet te herhalen: dit nu is het berouw. Dit berouw is volmaakt, wanneer de reden van onze droefheid alleen is gele gen in het besef, dat we den oneindig hei ligen God hebben beleedigd. Wanneer een ziel zulk een berouw ver wekt, dan is op het eigen oogenbük de zonde door die akte van volmaakte liefde uitgedreven; maar staan blijft het stellig gebod van God, dat de doodzonden alsnog moeten worden beleden aan den priester. Wanneer de reden van ons berouw be staat in de schaamte over de zonde of in de vrees voor de straf, die wij verdienden, dan noemen we het onvolmaakt; dit be rouw is niet in staat onze zonden te ver geven zonder de absolutie van den pries ter. Dit alles diene slechts tot onze berinne ring, want het zijn bekende waarbeden; rcaar let wel op het volgende: het berouw is de baat tegen de zonde, ook buiten de biecht. Doch i n de biecht heeft het berouw een sacramenteel karakter, en werkt het genade uit, omdat door het Sa crament de verdiensten van Christus op ons worden toegepast; als het ware gaat de haat, welko Christus had tegen de wnde in onze ziel over; en het bloed van Christus stroomt over de ziel. Daarom juist heeft het Sacrament der Biecht zulk een groote kracht, en is bet zoo voordeelig bet menigmaal te ontvan gen, ook al beeft men niet anders dan da- gelijksche zonden of fouten te belijden De wasscbing der ziel in het goddelijk zoenbloed van den Verlosser is toch wel van groote beteekenis, en we zien dan ook, dat de heiligen altijd een bijzondere lief de hadden voor het Sacrament van boet vaardigheid. Ook is het waar, dat boe grooler ons ge loof is in de verdiensten van Jesus Chris tus, des te beter zal ook zijn ons berouw; zoo ligt het voor de hand, dat we goed doen, alvorens te biechten, eerst ons ge loof te verlevendigen en waar zouden we dat beter doen, dan onder bet H. Misoffer. Immers juist onder de H. Mis worden op ons toegepast de verdiensten van Christus die zich offerde voor de zonden, en die nog dagelijksch door zijn Offer smeekt om vergeving tot den Vader; geen betere voor bereiding tot de biecht dus dan bet bij wonen van een H. Mis, waaronder we bidden om een goed berouw. Nog moet ik hier spreken over een tweede vereischte voor een goede biecht en wel over de belijdenis der zonden. Christus heeft dit Sacrament ingesteld onder den vorm van een rechtszitting, waar de schuldige zich zelf moet aankla gen. Aan wie moet de schuldige zijn zonden belijden? Er is er slechts één, die er recht op heeft, en dat is God. Maar als God aan anderen zijn rechtsmacht heeft over gedragen, dan moet ik mijn schuld beken nen tegenover dien gemachtigde. Nu weten we, dat God, na de Mensch- wording, bij wijze van uitbreiding dier Menschwording, menschen heeft willen gebruiken, om ons te leiden, om ook te vens hulde te brengen aan de menschheid van Jesus. Um de zonden werd Jesus mensch, en Hem beeft de Vader alle macht gegeven, en tot die macht behoort ook het oordeel over de zielen; Christus is aangesteld tot rechter In hei Sacrament der biecht nu moe ten wij aan Jesus hulde brergen door ons aan Hum te onderwerpen iD den persoun van den priester, die op den dag zijuer priesterwijding deelachtig is geworden aan de rechterlijke macht van Jesus. Hem door den Vader gegeven. De priester treedt dus op in den naam van Josus en bekleed met diens macht; vergeeft bij de zonden, dan zijn ze ook vergeven, al wa ren ze nog zoo groot en ai is bet nog zoo herhaaldelijk. De belijdenis geschiede met een verne derd en berouwvol hart, en n en houde toch in het oog, dat de belijdenis niet is een verhaal, maar een zelfbeschuldiging als van dengene, die misdeed tegenover den rechter. De belijdenis zij daarom eenvoudig, kort en duidelijk, zoodat de priester niet genoodzaakt zij om met vragen tot een volledige belijdenis te doen komen. Men moet daarom gezorgd hebben voor een be hoorlijk gewetensonderzoek. Men wake tegen sleur in het biechten door telkens als we biechten gaan ons ge loof te verlevendigen in de grootheid van dit Sacrament, waarin telkens weer het I bloed van Jesus over onze ziel wordt uit gestort. Men geve ook niet toe aan scrupulen, angstvalligheden doordat men do bijzaken met de hoofdzaak verwart on blijft stil staan bij dingen, die met de zelfstandig heid der fout niets te maken hebben, als er tenminste een fout is. Do biecht is door God niet ingesteld als een soort van pijnbank, maar als een gezegende gelegenheid om met een op recht hart alles to belijden, waaraan men zich schuldig kent, opdat men er vergif fenis van verwerve, zooals de verloren zoon in de grootste liefde zijns vaders weer werd opgenomen. Ik vergeef U, zegt de priester en daar mee is de zonde weggenomen, en wij mo gen niet twijfelen aan dit woord, dat in den naam van Christus en door zijn macht wordt gesproken; de vrede en do liefde Gods zijn dan weer in ons hart ge daald, en ons rest alleen nog de voldoe ning, ons door Gods plaatsbekleeder opge legd te volbrengen, tot uitboeting onzer tijdelijke straffen. De biecht is een wondervol Sacrament: God vindt er Zijne glorie in en do mensch hervindt er het verloren leven dor genade. Zoo handelt God om U in heiligheid te bewaren of te herstellen. DE RAMEN. De ramen staan vol heiligen, gemiterd en gestaafd, gemartelaard, gemaagdekrobnd, gehertoogd en gegraafd; die 't branden van het overvier geglaasd heeft in de scherf, die, glinsterend, al de talen spreekt van 't hemelboogsch gewelf. Doch schaarsch is het ontsteken in den Oosten het geweld der zonnevonke, en valt zij op de heiligen, zoo smelt 't samijtwerk uit den mantelworp de goudware uit de kroon, en alles, even wit nu, blinkt en bliksemt «*cn schoon. Verdwenen zijt gij, hertogen en graven dan, zoo zaan: verdwenen, maagden, martelaars en bisschoppen; voortaan geen palmen, staven, stolen meer, 't is alles henen, tot één helderheid gesmolten, in één zonnelicht in God. GÜIDO GEZELLE. 't Heeft me altijd verwonderd, dat de Lcidsche 3 October-vereeniging de onder werpen voor baar jaarlijksche ommegan gen meestentijds zocht in herinneringen aan gebeurlijkheden, waarbij allerlei vor sten. graven en ridders te pas komen. On getwijfeld speelt bij de keuzo dezer onder werpen de schittering van costumes en 't gemak om daarmede een mooie optocht sa men te stellen, een groote rol. Een zóó groote rol zelfs, dat wat men vertoonde soms slechts in vrij los verband stond tot do historio van de Sleutelstad. Herinneren was ons b.v. niet uit den lateren tijd een voorstelling met optocht, betrekking hebbend op de belegering en in neming van Bergen op Zoom? En zoo is er wel meer geweest waar bij ter verklaring intusschen dienen kan, dat do geschiedenis van Leiden als bron van festiviteiten niet onuitputtelijk Is. Toch is er in die geschiedenis nog wel een tot dusverre overgeslagen onderwerp te vinden, dat zich uitstekend leent zoowel voor verscheidenheid van gewaden en een typischon optocht als voor een voor stelling in de open lucht, gelijk men de la tere jaren aan de 3-October-feesten pleegt te verbinden. Ik doel hiermede op het Leidscho „landt- juweel", dat op 26 Moi en volgende dagen des jaren 1596 binnen de Sleutelveste plaats vond. Een „landjuweel" heette in dien tijd wat we thans noemen een wedstrijd van rederijkerskamers of tooneelvereenigingen. Tegenwoordig gaat daar weinig drukte mee gepaard; do deelnemende corporaties komen eenvoudig op haar beurt voor 't voetlicht en hoogstens bij do prijsuitrei king wordt er eenige plechtigheid bijgezet toespraken, wat muziek en een „gezel lig samenzijn" maar ook dit nog bin nenshuis. Vroeger ging dit evenwel anders. Zoo'n wedstrijd was toon een feeste'ijke publieke gebeurtenis, waarvan de luisterrijke in tocht der deelnemende spelers een voor naam deel uitmaakte. Bekend is nog altijd in de letterkundige geschiedenis het „heerlick, triomphant, costelick Landt-Juweel ofte Rhetorische feeste, binnen Antwerpen in Auguslo des jaors 1561 solemnelicken goeolebreerd on- do gehouden". In 1596 bes'oot de Leidsche rederijkers kamer „De Witto Acoleye" dit voorbeeld to volgen en in dichtmaat verzond zij uitnoo- digingen tot oen ,,'t Samen-eorasto der Hollandsche Camerén aan de Reden- rijekers", als plaats van eerste ontmoeting aangevend het „Stadts logijs voor onzer» Zijlpoort." Reeds die eersto ontmoeting ging met tooneelvertoon gepaard, want do intrede eener kamer moest voorstellen een „gc'oof- waerdigo historie" uit „het loven der Ty- ranncn", waarbij men zich evenwel to onthouden had van „schandaal, spijt en schempich schieten." Met die „geloofwaerdige historiën", foi- talijk in hoofdzaak tableaux vivants zooals de tegenwoordige Hollanders zeg gen toegelicht met een kort gedicht, konden al aanstonds prijzen verdiend wor den en wel. „Stoopsvleisen van tin, puyr, louter, c'aer": de „bestdoender" kreeg er 12, wie daarop volgden 0, 6 of 3. Voorts waren uitgelootd: voor den prijs kamp der „blasoenen" (wapenschilden) 8, 6, 4 of 2 „schenc-cannen"; voor te zingen refereinen 6, 4 of 2 tin nen stoopen; voor de kamer, dio van de verste plactse kwam, 3 kannen. Behalve deze prijzen, welke aantoonen, dat de rederijkers toen geen voorstanders van „drooglegging" waren, werd nog een „rede'ic present verzekerd aan wie een „vermaeckelic spel of bocrtich batement" zouden opvoeren. Tien kamers lieten zich verlokken en wel: 3 uit Haarlem, 2 uit de beide Katwij ken, de 5 overige uit Den Haag, Roltr-r- dam, Vlaardingen, Gouda en Leiden (do Vlaamsche zuslerkamer). Dc ontvangst der deelnemers had 's Zon dagsmiddags te één uur plaats. De leden van ,,De witto Acoleye" waren daartoo met v'iegcnd vaandel en drie blazoendra- gers in optocht tijdig naar do Zijlpoort getrokken. Zij zagen er keurig uit. De bla zoendragers waren „gecleed met rocken van incomate gefriseerde bay, geboort mot geconterfeit silver en goud passement, deur malcander gewrocht". De bestuurs leden („Keyzer, Prins ende Factoor) liepen in één gelid en droegen „rocken ter aer- den toe, geboort met gelijcko geconlorfeyt gout passement". Op hen volgde dc acht broeders (leden) in „rocken tot over do knieën too lang, omgort met roodc endo witte staeyers, de mouwen van geslijft camerix doeck, groene gebreide neerhosen, witto schoenen ende gra awe, gespickelde hoeden met banden van rodo ende witto sloeyers." Zou 't niet leuk wezen, om aldus dio oude rederijkerskamer nog eens door Lei- dens straten te doen trekken? Dat 's toch geen optocht, zal men zeg gen. Neen, maar nadat op'een open lucht- tooneel nabij de Zijlpoort d- „geloofwaer dige histories" waren vertoond wat verkort na t< bootsen ware gingen „De Witte Acoleye" mei de andere kamers we der dc stad in: do rederijkers van elders droegen daarbij de costumes, waarmede zij bun „historie" hadden opgevoerd. Om hiervan een voorbeeld te geven: die uit Gouda hadden vertoond „dc Parijsche moord", waarbij te pas kwamen: Carol us de negende, koning van Frankrijk; zijn moedor Catharina de Medicis; de prins van Navarre en zijn bruid; de admiraal van Frankrijk; edellieden en allegorische personen, zooa's „Do straffe Gods", „Gc- veynsden Raed", „Bloedgierigen Raed" enz. Men kan zich voorstellen, wat 'n ka rakteristiek geheel zulks kan geven; meer dere personen kan men zelfs te paard zet ten. En zoo buden ook de overige kamers, ieder met haar blasoendragers, fantasli- door N. H. J. SWIERSTRA „KRIEKENDE KRIEKSKE" Nog eenmaal en nu voor bet laatst geef ik oen paar gedichten uit „Kriekende Krieksko". En dan nemen we meteen af scheid van den dichter Ik hoop van har te, dat do keuze der gedichten, welko ik voor u gemaakt heb, IJ op mogen wekken, zelf deze lectuur eens ter hand te nemen. De waorzeggende kwartel. Een derntje 'k zal heur naom verzwiogen! - Nie, dA 'k er grommen um zou kriegen As ik heur naom verklapte, o nee! Went 't is geen zunde wA ze deé; En ielko dern zou, in heur stee Van 's gelieken doen as onze Kee.... Dêrl 'k nuum hour toch! Nou 't kan nie schelen, Went Kee of Koetje hieten velen. DA derntje dan stak op 'n keer Zich ien heur beste Zondagskleêr, En stapto toen met looie trejen En met een schuuvring in de lejen En met twee reuskes op 't gelaat Heur kraoknet kaomertjo uut, op straot. Toon naor Pastoor um goeie raad Ien 't kiezen van 'en levensstaat. „Meneer Pastoor" zoo sprak ze en kuchte, „Meneer Pastoor" zoo sprak ze en zuchtte, „Ge zult nie raojen wA 'k kum doen ''Heur hartje zonk hans» ien de schoen) „T.ewio, de zoon van Dirk VerVouwen, Gij eiees hebj hum nog gedópt.... ,,'k Hour, clA geen beter jong er lópt, Dio het gevraagd.... met mien te trouwen" Toon sloeg ze de eueskes zodie neer, En lachte en greinde, en zei niks meer. „Schep moed, mien kiend! wes nie verlegen! ..Ge hebt 'en buutenVansje, 'en zegen! DA klimt trio le'kp dern vno fe«»on. „Zool met Lewie?.... Hum ken 'k tordegen." Een beste jong, nie waor Pastoor?" Eon alles boste, door en door! „Zoo, wildo met Lewie gaon trouwen? Pastoor, go holit nio good onthouwen: 1 owie wil froiiwon gaan mof in'en! .Van mionon kanf Is 't nog nri«schien, ..'k Wou, astebliof, oew raod grm" houren, .Wat er van mien kant mot gebeuren." Tao. Koof ie, do voorzichtigheid „Vraogt ersf wA wel oew herto zeit" ..Dig raod hot moedor m' ook gegeven: Mmr of IV vroeg of nie. um 't ever! TV kw'om or toch nio vorder moe. ..Mien hart dA zojf goon jao of nee!" „As ik oo zeg mot hum te trouwen, „Zult gij dan non mion raod oe houwen!" Gns Kootio, *f was beur aon fo zien. Dacht: jao. dA dtiu 'k, mnor zei: „misschien" Pastoor, die bad beur goed dourVoVnp En dacht: xrA 'n Awarw» panicVoc<sfr«Vf»nf "Hour barf bouwt dol voel van dien jon". 'f iaowoord w'l nio von hour fong ^f-»or 'V rapg Ko- in ":"on strikl praWaaiert 'en onwnWiV En zei toon: .Hour is. bpe'n Woofipt Tk lering daor just *en goed ideetje: Ton 't VOItrblllIC- dia yaj} plfipA WHOr T<-n TpVVn tw'pfo'baarn A»n"Pn. Vn„ Innsfor. es n» bum bauvf z'neon: nnk T a\vipl W"aa. T*sV T awia| P"n du"io *ff 7«'ngf ia AonrpTri<vpn: TT pp pplr 'm n'o' K pp pnV 'm nio! r*an lsnip 'f frouwoT) nobfomvpgen. Pao nou maor bü ,1a Voc5 Aam- «faon. Mc Mot efkps naor mion zieken gaon Eaa tuurt dan kwartel npgsfig aon. En wu"s» daj ia maar anuw P"" al" nu. TTpf m'nsf «rprilqnl d'Ult ban- «"«krikkpn Ar w'on 7'n baor de oogonb'i'-kan Och. Hoor! wie weet. boe lang 't nog Hét ie wel ooit getnreluurd?. Pastoor zal toch 'en mins nio foppen?.. WA's dat?.... Zé vuult hnor hartje kloppen, Ileur eigen ooren gleuft ze nio: „Koe, pak tawic! Kee. pak Lewie! „Jao, jao, dA zingt ie! Dank oe, kwartel! ,,'t Waor zund veur God zoo 'k tegenspartel!' Vort liep ze en zei Lewie heel gauw, „Jong, 't is er deur! ik pak oo nouwl" Zoo was „Lewio" dus gelukkiger dan Piet" van wien wo lezen in 't volgende gedicht, dio zich nochtans vleide dut hij in zijn vrijerij al half geslaagd was Luis ter maar: Jong, dA spiet mei Naor ik hour Liep je 'n blauwe scheen bij liaor. Ikke? Blauwe scheon?.Nio waor! Went al hallef is 't er dourl Zoo! Hoe sleet do zaok dan Piot? Ik wil wel, maor zij wil niet. Of 't oen geluk was voor Piet, dat „het or nog niet heelemaal door was" is moei lijk te zeggen. En nu 't laatste: Sinter-Klaas-surpries. Een poets is onz' juffer gebakken' Je lacht, dA j© 'n bult er van kriegt! Ik kom 'et oe cfkes vertellen. Maor reken er op, dA je zwiegl. Gen kwaod is 't, dus 'k mag e» wel zeggen; Jao, 'k woon er al drie jaor as meid, En Koetje, dA motte ien me priezon. Geen kwaod hö 'k van haor ooit gezeid. DA zou ook den Hemel goklaogd zin; Went, dA mot ik zeggen: zo is goed! Maor jammer, zo is gek op de modo En leeft op 'en heel groote voet Zo draogf al japonnen die sleipen, Mot franjes van achter o°n striek. Die 'f breed liet, die Inoj et breed hangen. Zoo denkt zo, en rn hét wel geliek. Ten huua h®t zo egaal neie meubels Gekocht ien et lest hallef jaor Ik wou veur de grap dA je 't zien kos, Dan sloegde do hnnd ien olknor Hour man, jao, dA kunde he«rricnen, Dio is daormee n'ks ien zien schik I esf sloot' ie de vuust on tafel En zei: „Wie is bios, gij nf Ik?" Zoon onschik, die r»n«| n:e veur rrfnsen „Die leven van veefokkerij „Vordreid, al mien zeuventig kloten Hle kosten zoo vent nie as 1»!!'" Mnor 't hielp nie: went kn»v pin -uzio Toen kocht ze weer 'n knsMike ka«; Het hout blinkt er vnn ns 'n snlogel. De deuren zin heel"nor vnn trlis Daorien (zei ze) beurt non te nrenifn ..Porslpin',opd en zilver servies: P& mof 'k vnn prion m»n v'*»» k-;p"cn Op Slnter-Niklnos ns surpnes Toen "Oen" 70 bum f'eemei en nnkn 'l Was ..lievertie" veur ..liever'" nio. Nooit hfy ie zoo lekker gpfpfen! Maor hle zei een hoe of m»n hm pnn"s veur 8lnter-Klnos zet ze Mien mnn is randan* er on uut: 1 ef eii non es nood. ns ie Vnmt Op al, wat le zeit, wnt Ie dunt'" En 's avond» toen M"f pon brief»-,» vnn binnen er ÏPO: <>h. hrcntr m' ien die Vnn, R'n'er K'^o«5p, Wat ik er 'et liefst in zou zien" F.n 'r moreens heel vrop" zei ze- *T:"uo, 'V- Heb eunsfi" gpArAmd o Too. (TTO n°'1 is sC'elrrpq Vie'*en WA moois Sinter K'-«os hé» «mKroot.it»* 'V Gao kieken, en 'k roep- T:i'»er! Juffer!" 7e vloog of pr non^ebrmd was- WA 70? ,Tp kunt 'et nie TTpnr mep c-n-nrto^ Inn Am 11 echo groepen, waarvan do samenstelling zoo niet geheel, dan toch ten dcelo uit do oude kronieken valt op to sporen en ove rigens zou kunnen worden gefantaseerd. Voeg hierbij een paar muziekkorpsen en eenigo groepen Leidsche burgers uit 1596, die vroo'ijk do rederijkers volgen, en go hebt een stoet, welke oen beeld geeft, ge grepen uit do eigen historie der goede stad Leiden. De optocht zou ook nog kunnen naboot sen het feit, dat de deelnemende kamers door haar gastvrouw dien eorsteu dag werden geleid naar de voor haar bestemoe logementen, waar toepasselijko schilden waren uitgehangen. Het Lcidsche landju weel duurde n.l. meerdere dagen, zoodat de rederijkers eenige malen moesten over nachten. wat nu want een 3-October- feest duurt in normale omstandigheden slechts één dag te vervangen ware door het gebruiken van een lunch. Hiermede ware tevens gevoeg'ijk opgelost het moei lijke vraagstuk, boo do deelnemers een be hoorlijke ru8tpoo7.e met een hartverster king te verschaffen. Na de lunch zou indien men b. v. in den ochtend met de ontvangst der ka mers begon de optocht weder gevormd kunnen worden om zich te begeven naar een feestterrein, waar in aansluiting aan het karakter van het landjuweel een oude „clute" of „sotternie" zou kunnen worden vertoond. Om hiervan een voorbeeld te geven: wat zou men denken van de „Buskenblaser", een middclnedcrlandsche klucht, waarin een oude man een gewaande vorjongin"*- kuur ondergaat. Een kwakzalver laat hem n.l. voor goed geld in een bus met ru«-t blazen, wat hein in stede van de beoo-'do bewondering zijner jongo vrouw oen nnk slaag van haar bezorgt. Of de aardige „clute" van Nu norh" (d i Toe maar!). Hierin houdt een man, die door zijn vrouw slecht behandeld wordt, zich op raad van een buurman krankzinnig; hij antwoordt op alles „Nu noch", maar komt bedrogen uit. Zu'ke stukjes, waarin onze verre voor ouders behagen schepten, zijn onder steund door ene tekstboekje best nis pan tomime op te voeren en zoo kan dan d« dag een bekroning vinden, het herleefd* landjuweel waardig Zoo'n letterkundig 8 Octnber-feest heeft reeds een voorlooper in den eenige jaren geleden gehouden optocht, welko pen reeks voorname werken uit onze littera tuur in herinnering bracht; personen uil de „Camera Obscura", de „Max Have- laar" en andere bekende boeken defileer den voorzij het talrijke pub'iek, dat hen 't zij uit eigen herinnerin't zij door mid del van het programmaboek herkende Op gelijke wijz.e zou ook de herleving van het Leidsche Landjuweel er toe kunnen hijdra- gen. de belangstelling in onze letterkunde te verhoogen, terwijl speciaal onze spea patriaé er leering uit zou kunnen trekken. Met bescheiden vrijmoedigheid zij het dcnkbee'd onze 3-October-vereeniging in overweging gegeven. AJO.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9