q£RDE blad
„de leidsche courant"
zaterdag 13 november 1926
de redding uit het kwaad
brieven van een
stedelander.
bernard van meurs
door Kapelaan J. C. G. GROOT.
Herinner u nog eens even den dag van
Doopsel, dien overheerlijken dag, toen
ce getreden zijt in de vriendschap met
q0(ji omdat in u gebroken werd de band
iraaxmede ge waart geboeid in de gevan
genis des duivels, omdat in u vernietigd
iferd de dood, die u het verdienen onmo
gelijk maakte.
Als een edelsteen schitterde de ziel, een
diamant, geslepen door het vloeien van het
gacramenteele water, flikkerde onder de
stralen van Gods genade. Met een lieven
lach zag God er op neer.
Zoo was eens de gedoopte ziel.
Er hebben bestaan en er bestaan nog
Aider ons, menschen, die deze klaar
heid en helderheid, deze hemelsche schit
tering hebben bewaard, en die nimmer er
toe zijn overgegaan de klaarheid te ver
doffen of de helderheid te bekrassen met
het scherpe vuil der zonde. Zij behouden
het leven, dat God hun gaf bij het Doop-
eel om het bij den dood voort te zetten in
de gelukzalige aanschouwing der Godheid.
Welk een genot, welk een vreugde.
Wij weten het, dat God gaarne had ge
zien, dat ook wij zoo zouden handelen,
en het drukt werkelijk op ons als een
zware last, dat wij aan dat verlangen
Gods niet voldeden, maar het heerlijk
werk, bij het Doopsel in ons begonnen,
hebben verknoedd door onze menigvuldige
zonden.
Moeten wij daarom wanhopen?
Dat nooitwant God is goed en
barmhartig; God voelt onze ellende, met
ons mee, en leert ons zelf eiken dag bid
den; Vergeef ons onze schulden.
Juist omdat God ons zoo goed kent
met onze zwakheden en zondige neigin
gen. is Hij zoo vergevingsgez.nd gestemd
jegens ons, ja God vindt er behagen en
glorie in, ons zijne barmhartigheid te be
wijzen, om wille van de verdiensten van
den Zoon van God, Jesus Christus.
Ik zeg, God vindt er Zijne glorie in je
gens ons barmhartig te zijn, want bet
glorielied, dat wij in eeuwigheid God zul
len toezingen, zal niet zoozeer zijn het
Sanctus der goedgcbleven Engelen, als
wel het lied van den Koninklijken zan
ger David: Misericordias Domini in
aeternum cantabo, de barmhartigheden
des Heeren zal ik in eeuwigheid zingen.
Dus niet wanhopon, al is uw zonde nog
zoo groot; vergiffenis is mogelijk, maar
niet zonder dat ge doet de werken van
boetvaardigheid.
Ik behoef hier niet uiteen te zetten, dat
Christus een Sacrament van boetvaardig
heid heeft ingesteld, waaraan de genade
der vergeving is verbonden, wanneer we
hef geldig en waardig ontvangen.
En ge weet, dat voor het goed ontvan
gen van het Sacrament der Biecht ver-
«cht wordt: berouw, belijdenis en vol
doening, van welke drie het berouw het
voornaamste is.
Het is heel natuurlijk, dat het berouw
noodzakelijk is en dat dan ook zonder
berouw nooit een zonde wordt vergeven
Door de zonde keert men zich af van God
en hecht men zich aan het schepsel; wil
men zich nu tot God terugkeeren, dan zal
men het schepsel moeten losmaken, met
daarbij het goede voornemen, om het be
dreven kwaad niet te herhalen: dit nu is
het berouw.
Dit berouw is volmaakt, wanneer de
reden van onze droefheid alleen is gele
gen in het besef, dat we den oneindig hei
ligen God hebben beleedigd.
Wanneer een ziel zulk een berouw ver
wekt, dan is op het eigen oogenbük de
zonde door die akte van volmaakte liefde
uitgedreven; maar staan blijft het stellig
gebod van God, dat de doodzonden alsnog
moeten worden beleden aan den priester.
Wanneer de reden van ons berouw be
staat in de schaamte over de zonde of in
de vrees voor de straf, die wij verdienden,
dan noemen we het onvolmaakt; dit be
rouw is niet in staat onze zonden te ver
geven zonder de absolutie van den pries
ter.
Dit alles diene slechts tot onze berinne
ring, want het zijn bekende waarbeden;
rcaar let wel op het volgende: het berouw
is de baat tegen de zonde, ook buiten
de biecht. Doch i n de biecht heeft het
berouw een sacramenteel karakter, en
werkt het genade uit, omdat door het Sa
crament de verdiensten van Christus op
ons worden toegepast; als het ware gaat
de haat, welko Christus had tegen de
wnde in onze ziel over; en het bloed van
Christus stroomt over de ziel.
Daarom juist heeft het Sacrament der
Biecht zulk een groote kracht, en is bet
zoo voordeelig bet menigmaal te ontvan
gen, ook al beeft men niet anders dan da-
gelijksche zonden of fouten te belijden
De wasscbing der ziel in het goddelijk
zoenbloed van den Verlosser is toch wel
van groote beteekenis, en we zien dan ook,
dat de heiligen altijd een bijzondere lief
de hadden voor het Sacrament van boet
vaardigheid.
Ook is het waar, dat boe grooler ons ge
loof is in de verdiensten van Jesus Chris
tus, des te beter zal ook zijn ons berouw;
zoo ligt het voor de hand, dat we goed
doen, alvorens te biechten, eerst ons ge
loof te verlevendigen en waar zouden we
dat beter doen, dan onder bet H. Misoffer.
Immers juist onder de H. Mis worden op
ons toegepast de verdiensten van Christus
die zich offerde voor de zonden, en die
nog dagelijksch door zijn Offer smeekt om
vergeving tot den Vader; geen betere voor
bereiding tot de biecht dus dan bet bij
wonen van een H. Mis, waaronder we
bidden om een goed berouw.
Nog moet ik hier spreken over een
tweede vereischte voor een goede biecht
en wel over de belijdenis der zonden.
Christus heeft dit Sacrament ingesteld
onder den vorm van een rechtszitting,
waar de schuldige zich zelf moet aankla
gen.
Aan wie moet de schuldige zijn zonden
belijden? Er is er slechts één, die er recht
op heeft, en dat is God. Maar als God
aan anderen zijn rechtsmacht heeft over
gedragen, dan moet ik mijn schuld beken
nen tegenover dien gemachtigde.
Nu weten we, dat God, na de Mensch-
wording, bij wijze van uitbreiding dier
Menschwording, menschen heeft willen
gebruiken, om ons te leiden, om ook te
vens hulde te brengen aan de menschheid
van Jesus.
Um de zonden werd Jesus mensch, en
Hem beeft de Vader alle macht gegeven,
en tot die macht behoort ook het oordeel
over de zielen; Christus is aangesteld tot
rechter
In hei Sacrament der biecht nu moe
ten wij aan Jesus hulde brergen door ons
aan Hum te onderwerpen iD den persoun
van den priester, die op den dag zijuer
priesterwijding deelachtig is geworden
aan de rechterlijke macht van Jesus. Hem
door den Vader gegeven. De priester
treedt dus op in den naam van Josus en
bekleed met diens macht; vergeeft bij de
zonden, dan zijn ze ook vergeven, al wa
ren ze nog zoo groot en ai is bet nog zoo
herhaaldelijk.
De belijdenis geschiede met een verne
derd en berouwvol hart, en n en houde
toch in het oog, dat de belijdenis niet is
een verhaal, maar een zelfbeschuldiging
als van dengene, die misdeed tegenover
den rechter.
De belijdenis zij daarom eenvoudig,
kort en duidelijk, zoodat de priester niet
genoodzaakt zij om met vragen tot een
volledige belijdenis te doen komen. Men
moet daarom gezorgd hebben voor een be
hoorlijk gewetensonderzoek.
Men wake tegen sleur in het biechten
door telkens als we biechten gaan ons ge
loof te verlevendigen in de grootheid van
dit Sacrament, waarin telkens weer het
I bloed van Jesus over onze ziel wordt uit
gestort.
Men geve ook niet toe aan scrupulen,
angstvalligheden doordat men do bijzaken
met de hoofdzaak verwart on blijft stil
staan bij dingen, die met de zelfstandig
heid der fout niets te maken hebben, als
er tenminste een fout is.
Do biecht is door God niet ingesteld
als een soort van pijnbank, maar als een
gezegende gelegenheid om met een op
recht hart alles to belijden, waaraan men
zich schuldig kent, opdat men er vergif
fenis van verwerve, zooals de verloren
zoon in de grootste liefde zijns vaders
weer werd opgenomen.
Ik vergeef U, zegt de priester en daar
mee is de zonde weggenomen, en wij mo
gen niet twijfelen aan dit woord, dat in
den naam van Christus en door zijn
macht wordt gesproken; de vrede en do
liefde Gods zijn dan weer in ons hart ge
daald, en ons rest alleen nog de voldoe
ning, ons door Gods plaatsbekleeder opge
legd te volbrengen, tot uitboeting onzer
tijdelijke straffen.
De biecht is een wondervol Sacrament:
God vindt er Zijne glorie in en do mensch
hervindt er het verloren leven dor genade.
Zoo handelt God om U in heiligheid te
bewaren of te herstellen.
DE RAMEN.
De ramen staan vol heiligen,
gemiterd en gestaafd,
gemartelaard, gemaagdekrobnd,
gehertoogd en gegraafd;
die 't branden van het overvier
geglaasd heeft in de scherf,
die, glinsterend, al de talen spreekt
van 't hemelboogsch gewelf.
Doch schaarsch is het ontsteken in
den Oosten het geweld
der zonnevonke, en valt zij op
de heiligen, zoo smelt
't samijtwerk uit den mantelworp
de goudware uit de kroon,
en alles, even wit nu, blinkt
en bliksemt «*cn schoon.
Verdwenen zijt gij, hertogen
en graven dan, zoo zaan:
verdwenen, maagden, martelaars
en bisschoppen; voortaan
geen palmen, staven, stolen meer,
't is alles henen, tot
één helderheid gesmolten, in
één zonnelicht in God.
GÜIDO GEZELLE.
't Heeft me altijd verwonderd, dat de
Lcidsche 3 October-vereeniging de onder
werpen voor baar jaarlijksche ommegan
gen meestentijds zocht in herinneringen
aan gebeurlijkheden, waarbij allerlei vor
sten. graven en ridders te pas komen. On
getwijfeld speelt bij de keuzo dezer onder
werpen de schittering van costumes en 't
gemak om daarmede een mooie optocht sa
men te stellen, een groote rol. Een zóó
groote rol zelfs, dat wat men vertoonde
soms slechts in vrij los verband stond tot
do historio van de Sleutelstad.
Herinneren was ons b.v. niet uit den
lateren tijd een voorstelling met optocht,
betrekking hebbend op de belegering en in
neming van Bergen op Zoom?
En zoo is er wel meer geweest waar
bij ter verklaring intusschen dienen kan,
dat do geschiedenis van Leiden als bron
van festiviteiten niet onuitputtelijk Is.
Toch is er in die geschiedenis nog wel
een tot dusverre overgeslagen onderwerp
te vinden, dat zich uitstekend leent zoowel
voor verscheidenheid van gewaden en
een typischon optocht als voor een voor
stelling in de open lucht, gelijk men de la
tere jaren aan de 3-October-feesten pleegt
te verbinden.
Ik doel hiermede op het Leidscho „landt-
juweel", dat op 26 Moi en volgende dagen
des jaren 1596 binnen de Sleutelveste
plaats vond.
Een „landjuweel" heette in dien tijd
wat we thans noemen een wedstrijd van
rederijkerskamers of tooneelvereenigingen.
Tegenwoordig gaat daar weinig drukte
mee gepaard; do deelnemende corporaties
komen eenvoudig op haar beurt voor 't
voetlicht en hoogstens bij do prijsuitrei
king wordt er eenige plechtigheid bijgezet
toespraken, wat muziek en een „gezel
lig samenzijn" maar ook dit nog bin
nenshuis.
Vroeger ging dit evenwel anders. Zoo'n
wedstrijd was toon een feeste'ijke publieke
gebeurtenis, waarvan de luisterrijke in
tocht der deelnemende spelers een voor
naam deel uitmaakte.
Bekend is nog altijd in de letterkundige
geschiedenis het „heerlick, triomphant,
costelick Landt-Juweel ofte Rhetorische
feeste, binnen Antwerpen in Auguslo des
jaors 1561 solemnelicken goeolebreerd on-
do gehouden".
In 1596 bes'oot de Leidsche rederijkers
kamer „De Witto Acoleye" dit voorbeeld to
volgen en in dichtmaat verzond zij uitnoo-
digingen tot oen ,,'t Samen-eorasto der
Hollandsche Camerén aan de Reden-
rijekers", als plaats van eerste ontmoeting
aangevend het „Stadts logijs voor onzer»
Zijlpoort."
Reeds die eersto ontmoeting ging met
tooneelvertoon gepaard, want do intrede
eener kamer moest voorstellen een „gc'oof-
waerdigo historie" uit „het loven der Ty-
ranncn", waarbij men zich evenwel to
onthouden had van „schandaal, spijt en
schempich schieten."
Met die „geloofwaerdige historiën", foi-
talijk in hoofdzaak tableaux vivants
zooals de tegenwoordige Hollanders zeg
gen toegelicht met een kort gedicht,
konden al aanstonds prijzen verdiend wor
den en wel. „Stoopsvleisen van tin, puyr,
louter, c'aer": de „bestdoender" kreeg er
12, wie daarop volgden 0, 6 of 3.
Voorts waren uitgelootd: voor den prijs
kamp der „blasoenen" (wapenschilden) 8,
6, 4 of 2 „schenc-cannen";
voor te zingen refereinen 6, 4 of 2 tin
nen stoopen;
voor de kamer, dio van de verste plactse
kwam, 3 kannen.
Behalve deze prijzen, welke aantoonen,
dat de rederijkers toen geen voorstanders
van „drooglegging" waren, werd nog een
„rede'ic present verzekerd aan wie een
„vermaeckelic spel of bocrtich batement"
zouden opvoeren.
Tien kamers lieten zich verlokken en
wel: 3 uit Haarlem, 2 uit de beide Katwij
ken, de 5 overige uit Den Haag, Roltr-r-
dam, Vlaardingen, Gouda en Leiden (do
Vlaamsche zuslerkamer).
Dc ontvangst der deelnemers had 's Zon
dagsmiddags te één uur plaats. De leden
van ,,De witto Acoleye" waren daartoo
met v'iegcnd vaandel en drie blazoendra-
gers in optocht tijdig naar do Zijlpoort
getrokken. Zij zagen er keurig uit. De bla
zoendragers waren „gecleed met rocken
van incomate gefriseerde bay, geboort mot
geconterfeit silver en goud passement,
deur malcander gewrocht". De bestuurs
leden („Keyzer, Prins ende Factoor) liepen
in één gelid en droegen „rocken ter aer-
den toe, geboort met gelijcko geconlorfeyt
gout passement". Op hen volgde dc acht
broeders (leden) in „rocken tot over do
knieën too lang, omgort met roodc endo
witte staeyers, de mouwen van geslijft
camerix doeck, groene gebreide neerhosen,
witto schoenen ende gra awe, gespickelde
hoeden met banden van rodo ende witto
sloeyers."
Zou 't niet leuk wezen, om aldus dio
oude rederijkerskamer nog eens door Lei-
dens straten te doen trekken?
Dat 's toch geen optocht, zal men zeg
gen. Neen, maar nadat op'een open lucht-
tooneel nabij de Zijlpoort d- „geloofwaer
dige histories" waren vertoond wat
verkort na t< bootsen ware gingen „De
Witte Acoleye" mei de andere kamers we
der dc stad in: do rederijkers van elders
droegen daarbij de costumes, waarmede zij
bun „historie" hadden opgevoerd.
Om hiervan een voorbeeld te geven: die
uit Gouda hadden vertoond „dc Parijsche
moord", waarbij te pas kwamen: Carol us
de negende, koning van Frankrijk; zijn
moedor Catharina de Medicis; de prins
van Navarre en zijn bruid; de admiraal
van Frankrijk; edellieden en allegorische
personen, zooa's „Do straffe Gods", „Gc-
veynsden Raed", „Bloedgierigen Raed"
enz. Men kan zich voorstellen, wat 'n ka
rakteristiek geheel zulks kan geven; meer
dere personen kan men zelfs te paard zet
ten.
En zoo buden ook de overige kamers,
ieder met haar blasoendragers, fantasli-
door N. H. J. SWIERSTRA
„KRIEKENDE KRIEKSKE"
Nog eenmaal en nu voor bet laatst geef
ik oen paar gedichten uit „Kriekende
Krieksko". En dan nemen we meteen af
scheid van den dichter Ik hoop van har
te, dat do keuze der gedichten, welko ik
voor u gemaakt heb, IJ op mogen wekken,
zelf deze lectuur eens ter hand te nemen.
De waorzeggende kwartel.
Een derntje 'k zal heur naom
verzwiogen! -
Nie, dA 'k er grommen um zou kriegen
As ik heur naom verklapte, o nee!
Went 't is geen zunde wA ze deé;
En ielko dern zou, in heur stee
Van 's gelieken doen as onze Kee....
Dêrl 'k nuum hour toch! Nou 't kan
nie schelen,
Went Kee of Koetje hieten velen.
DA derntje dan stak op 'n keer
Zich ien heur beste Zondagskleêr,
En stapto toen met looie trejen
En met een schuuvring in de lejen
En met twee reuskes op 't gelaat
Heur kraoknet kaomertjo uut, op straot.
Toon naor Pastoor um goeie raad
Ien 't kiezen van 'en levensstaat.
„Meneer Pastoor" zoo sprak ze en
kuchte,
„Meneer Pastoor" zoo sprak ze en
zuchtte,
„Ge zult nie raojen wA 'k kum doen
''Heur hartje zonk hans» ien de schoen)
„T.ewio, de zoon van Dirk VerVouwen,
Gij eiees hebj hum nog gedópt....
,,'k Hour, clA geen beter jong er lópt,
Dio het gevraagd.... met mien te
trouwen"
Toon sloeg ze de eueskes zodie neer,
En lachte en greinde, en zei niks meer.
„Schep moed, mien kiend! wes nie
verlegen!
..Ge hebt 'en buutenVansje, 'en zegen!
DA klimt trio le'kp dern vno fe«»on.
„Zool met Lewie?.... Hum ken 'k
tordegen."
Een beste jong, nie waor Pastoor?"
Eon alles boste, door en door!
„Zoo, wildo met Lewie gaon trouwen?
Pastoor, go holit nio good onthouwen:
1 owie wil froiiwon gaan mof in'en!
.Van mionon kanf Is 't nog nri«schien,
..'k Wou, astebliof, oew raod grm"
houren,
.Wat er van mien kant mot gebeuren."
Tao. Koof ie, do voorzichtigheid
„Vraogt ersf wA wel oew herto zeit"
..Dig raod hot moedor m' ook gegeven:
Mmr of IV vroeg of nie. um 't ever!
TV kw'om or toch nio vorder moe.
..Mien hart dA zojf goon jao of nee!"
„As ik oo zeg mot hum te trouwen,
„Zult gij dan non mion raod oe houwen!"
Gns Kootio, *f was beur aon fo zien.
Dacht: jao. dA dtiu 'k, mnor zei:
„misschien"
Pastoor, die bad beur goed dourVoVnp
En dacht: xrA 'n Awarw» panicVoc<sfr«Vf»nf
"Hour barf bouwt dol voel van dien jon".
'f iaowoord w'l nio von hour fong
^f-»or 'V rapg Ko- in ":"on strikl
praWaaiert 'en onwnWiV
En zei toon: .Hour is. bpe'n Woofipt
Tk lering daor just *en goed ideetje:
Ton 't VOItrblllIC- dia yaj} plfipA WHOr
T<-n TpVVn tw'pfo'baarn A»n"Pn.
Vn„ Innsfor. es n» bum bauvf z'neon:
nnk T a\vipl W"aa. T*sV T awia|
P"n du"io *ff 7«'ngf ia AonrpTri<vpn:
TT pp pplr 'm n'o' K pp pnV 'm nio!
r*an lsnip 'f frouwoT) nobfomvpgen.
Pao nou maor bü ,1a Voc5 Aam- «faon.
Mc Mot efkps naor mion zieken gaon
Eaa tuurt dan kwartel npgsfig aon.
En wu"s» daj ia maar anuw P"" al" nu.
TTpf m'nsf «rprilqnl d'Ult ban- «"«krikkpn
Ar w'on 7'n baor de oogonb'i'-kan
Och. Hoor! wie weet. boe lang 't nog
Hét ie wel ooit getnreluurd?.
Pastoor zal toch 'en mins nio foppen?..
WA's dat?.... Zé vuult hnor hartje
kloppen,
Ileur eigen ooren gleuft ze nio:
„Koe, pak tawic! Kee. pak Lewie!
„Jao, jao, dA zingt ie! Dank oe,
kwartel!
,,'t Waor zund veur God zoo 'k
tegenspartel!'
Vort liep ze en zei Lewie heel gauw,
„Jong, 't is er deur! ik pak oo nouwl"
Zoo was „Lewio" dus gelukkiger dan
Piet" van wien wo lezen in 't volgende
gedicht, dio zich nochtans vleide dut hij
in zijn vrijerij al half geslaagd was Luis
ter maar:
Jong, dA spiet mei Naor ik hour
Liep je 'n blauwe scheen bij liaor.
Ikke? Blauwe scheon?.Nio waor!
Went al hallef is 't er dourl
Zoo! Hoe sleet do zaok dan Piot?
Ik wil wel, maor zij wil niet.
Of 't oen geluk was voor Piet, dat „het
or nog niet heelemaal door was" is moei
lijk te zeggen.
En nu 't laatste:
Sinter-Klaas-surpries.
Een poets is onz' juffer gebakken'
Je lacht, dA j© 'n bult er van kriegt!
Ik kom 'et oe cfkes vertellen.
Maor reken er op, dA je zwiegl.
Gen kwaod is 't, dus 'k mag e» wel zeggen;
Jao, 'k woon er al drie jaor as meid,
En Koetje, dA motte ien me priezon.
Geen kwaod hö 'k van haor ooit gezeid.
DA zou ook den Hemel goklaogd zin;
Went, dA mot ik zeggen: zo is goed!
Maor jammer, zo is gek op de modo
En leeft op 'en heel groote voet
Zo draogf al japonnen die sleipen,
Mot franjes van achter o°n striek.
Die 'f breed liet, die Inoj et breed hangen.
Zoo denkt zo, en rn hét wel geliek.
Ten huua h®t zo egaal neie meubels
Gekocht ien et lest hallef jaor
Ik wou veur de grap dA je 't zien kos,
Dan sloegde do hnnd ien olknor
Hour man, jao, dA kunde he«rricnen,
Dio is daormee n'ks ien zien schik
I esf sloot' ie de vuust on tafel
En zei: „Wie is bios, gij nf Ik?"
Zoon onschik, die r»n«| n:e veur rrfnsen
„Die leven van veefokkerij
„Vordreid, al mien zeuventig kloten
Hle kosten zoo vent nie as 1»!!'"
Mnor 't hielp nie: went kn»v pin -uzio
Toen kocht ze weer 'n knsMike ka«;
Het hout blinkt er vnn ns 'n snlogel.
De deuren zin heel"nor vnn trlis
Daorien (zei ze) beurt non te nrenifn
..Porslpin',opd en zilver servies:
P& mof 'k vnn prion m»n v'*»» k-;p"cn
Op Slnter-Niklnos ns surpnes
Toen "Oen" 70 bum f'eemei en nnkn
'l Was ..lievertie" veur ..liever'" nio.
Nooit hfy ie zoo lekker gpfpfen!
Maor hle zei een hoe of m»n hm
pnn"s veur 8lnter-Klnos zet ze
Mien mnn is randan* er on uut:
1 ef eii non es nood. ns ie Vnmt
Op al, wat le zeit, wnt Ie dunt'"
En 's avond» toen
M"f pon brief»-,» vnn binnen er ÏPO:
<>h. hrcntr m' ien die Vnn, R'n'er K'^o«5p,
Wat ik er 'et liefst in zou zien"
F.n 'r moreens heel vrop" zei ze- *T:"uo,
'V- Heb eunsfi" gpArAmd o
Too. (TTO n°'1 is sC'elrrpq Vie'*en
WA moois Sinter K'-«os hé» «mKroot.it»*
'V Gao kieken, en 'k roep- T:i'»er! Juffer!"
7e vloog of pr non^ebrmd was-
WA 70? ,Tp kunt 'et nie
TTpnr mep c-n-nrto^ Inn Am 11
echo groepen, waarvan do samenstelling
zoo niet geheel, dan toch ten dcelo uit do
oude kronieken valt op to sporen en ove
rigens zou kunnen worden gefantaseerd.
Voeg hierbij een paar muziekkorpsen en
eenigo groepen Leidsche burgers uit 1596,
die vroo'ijk do rederijkers volgen, en go
hebt een stoet, welke oen beeld geeft, ge
grepen uit do eigen historie der goede stad
Leiden.
De optocht zou ook nog kunnen naboot
sen het feit, dat de deelnemende kamers
door haar gastvrouw dien eorsteu dag
werden geleid naar de voor haar bestemoe
logementen, waar toepasselijko schilden
waren uitgehangen. Het Lcidsche landju
weel duurde n.l. meerdere dagen, zoodat
de rederijkers eenige malen moesten over
nachten. wat nu want een 3-October-
feest duurt in normale omstandigheden
slechts één dag te vervangen ware door
het gebruiken van een lunch. Hiermede
ware tevens gevoeg'ijk opgelost het moei
lijke vraagstuk, boo do deelnemers een be
hoorlijke ru8tpoo7.e met een hartverster
king te verschaffen.
Na de lunch zou indien men b. v.
in den ochtend met de ontvangst der ka
mers begon de optocht weder gevormd
kunnen worden om zich te begeven naar
een feestterrein, waar in aansluiting
aan het karakter van het landjuweel
een oude „clute" of „sotternie" zou kunnen
worden vertoond.
Om hiervan een voorbeeld te geven: wat
zou men denken van de „Buskenblaser",
een middclnedcrlandsche klucht, waarin
een oude man een gewaande vorjongin"*-
kuur ondergaat. Een kwakzalver laat hem
n.l. voor goed geld in een bus met ru«-t
blazen, wat hein in stede van de beoo-'do
bewondering zijner jongo vrouw oen nnk
slaag van haar bezorgt. Of de aardige
„clute" van Nu norh" (d i Toe maar!).
Hierin houdt een man, die door zijn vrouw
slecht behandeld wordt, zich op raad van
een buurman krankzinnig; hij antwoordt
op alles „Nu noch", maar komt bedrogen
uit.
Zu'ke stukjes, waarin onze verre voor
ouders behagen schepten, zijn onder
steund door ene tekstboekje best nis pan
tomime op te voeren en zoo kan dan d«
dag een bekroning vinden, het herleefd*
landjuweel waardig
Zoo'n letterkundig 8 Octnber-feest heeft
reeds een voorlooper in den eenige jaren
geleden gehouden optocht, welko pen
reeks voorname werken uit onze littera
tuur in herinnering bracht; personen uil
de „Camera Obscura", de „Max Have-
laar" en andere bekende boeken defileer
den voorzij het talrijke pub'iek, dat hen 't
zij uit eigen herinnerin't zij door mid
del van het programmaboek herkende Op
gelijke wijz.e zou ook de herleving van het
Leidsche Landjuweel er toe kunnen hijdra-
gen. de belangstelling in onze letterkunde
te verhoogen, terwijl speciaal onze spea
patriaé er leering uit zou kunnen trekken.
Met bescheiden vrijmoedigheid zij het
dcnkbee'd onze 3-October-vereeniging in
overweging gegeven. AJO.