Tweede Blad. tot don secretaris van liet voorloopig be stuur, den heer .7. Vermeulen, Sarpalhie- straat 87, Amsterdam, die tot het geven van allo inlichtingen bereid Is. do beste orde. Ik zal u eon kort verslag geven van het merkwaardigste dat onze reis, aankomst en verblijf tot hiortoo op levert, maar ik schrijf *u dit nu maar zeer kort, want ik hoop u binnen weinig tijds weder te schrijven en zal dan wijdloopiger zijn. Nadat wij weder in Den Helder binnen- geloopen waren, ben ik nog even aan land geweest, zooals gij zult weten; ik kwam juist terug op bet punt, dat het schip zou vertrekken. De Eerw. heer Grooff, die eerst tot den zomer wilde wachten, is toch ook met mij vertrokken. Op onze reis 13 ons niets van belang overkomen. Eerst hebben wij een dag of vijf tegenwind ge had; toen acht dagen besten wind, zoodat wij goed door het kanaal kwamen; vervol gens nog cenige dagen slechten wind. Wij hebben toen ook eenige stormen gehad, ondor anderen een, waarbij het vrij erg spande, zoodat or reeds eenige onzer pas sagiers op do knieën lagen....; alles liep echter wel af en wij waren toen ook op de Spaansche zee, waar men ruim sop en geen klippen of banken heeft en dus koers kan wenden, gelijk men wil. Hier begon nen wij do warmte al te krijgen, terwijl onze Piet misschien braaf schaatsen reed en vader en mooier bij een heeten kachel over hun reizenden zoo zaten tc praten. Wij hadden vervolgens weder een dag of acht goeden wind en begopnen nu ver scheidene vioschien, zooals een soort van walvisschen, vliegende vissehen, enz. te zien. Dezo vliegende vissehen zijn van grooto als een baring en hebben groolo sterke vinnen, waarmee zij con voet of an derhalf boven water kunnen vliegen, zoo lang die nat zijn; dan vallen zij weder in zee cn dan weder boven. Men ziet zoo dik wijls geheele troepen, wanneer zij duor groote vissehen nagezeten worden. Nu hadden wij weder met stilte to worstelen gedurende eenige dagen en kregen einde lijk goeden wind tot Suriname toe. Wij hebben eigenlijk geen gemakkelijke reis gehad, uithoofde van liet harde waaien, dat het in tiet winterseizoen doet, zoodat de zeeziekte bij velen erg en lang was. Met mij heeft hel wel geschikt; maar gij kunt begrijpen dat liet een vreemd leven is; weinig versch vleescli, als wat kippen en oen varken, dat wij onderweg geslacht hebben, maar dat in twee dagen op was; geen groenten, 's morgens gort en thee met scheepsbeschuit en spek. Nu geloof'ik ook, dal wij het, wat bet eten aangaat, niet best troffen. Andes was alles wol op het schip; het volk was zeer eerbiedig jegens ons; de kapitein, schoon niet Roomsch, gaf toch op Vrijdag en Zaterdag expres visch voor ons. Land hebben wij niet gezien, als dos avonds in het Kanaal zagen wij do Engel- sche stad Dover. Wij konden de huizen, door het licht, dat er in brandde, onder scheiden, dat. was een schoon gezicht. Dan bobben wij nog het eiland Wight gezien, ook aan Engeland bchoorendo; dit is oen hooge, groote uitgestrekte krijtberg. Gij kunt begrijpen, hoe wij alloh verrukt wa ren, (oen wij Dinsdag van Vastenavond voor het eerst des morgens vroeg de kust van Amerika zagen,'maar nog meer toon wij dien middag do rivier van Suriname inzeilden en daar aan weerskanten liet schoonste gezicht hadden op bosfechen en plan laad jes, die allen overheerlijk groen waren cn waaronder de schoonste hoo rnen, die wij ooit gezien hadden; daarbij overheerlijk mooie vogels, zooals pape gaaien enz. Maar over het schoone van het land schrijf ik u nader, wanneer ik het zelf wat beter bezichtigd zal hebb n. Ik heb dit nog om mijne ongeloofelijke be zigheden niet kunnen doen. Wij ankerden dien nacht in den ihond der rivier en zeil den daags daaraan op den middag ver der. Wij waren pas even onder zeil, toen wij een boeier zagen aankomen, geroeid door een stuk of twaalf zwarten; daarin waren eenige bceren: blanken, bruinen, gelen en dit was, om ons, hunne geeste lijken, naar wion zij zoo verlangd hadden, af te halen. Gij kunt begrijpen, cf dit eene treffende ontmoeting was! Eindelijk kwa men wij voor de stad en gingen met den boeier naar den wal. Het was opgepropt met menschen; allerhande soort en kleur: gekleeden, half gekleed en, naakten enz., men sprong, danste, huppelde over het hoofd, het was voor hen zoo als kermis. is, erkent hij de Schoonste cn al wat goed is, roept htm toe: „Die ons geschapen heeft is de Beste." Moest zulk een opvat ting niet lot vreugde stemmen, tot innige, dankbare vreugde? Hoo goed is God toch, Die des daags do gouden, zon doet stra len, die licht en warmte geeft; des nachts de blanke maan en zilvren sterren, die do rustende aarde verlichten. Hoe goed is God toch, Die do loop der jaargetijden heeft geregeld, op dat ter rechter tijd het ;£ad onfjuimoen wis-ci zon 011 ri.pe vruchten schenken. Hoe goed is God toch. Die het klare water geeft, cm onze dorst te lcsschen en bonte bloemen en kruiden tot on3 vermaak. O, St. Franciscus kon dit al niet in zijn hart b «sloten houden, hij moest het uitdichten en uilzingen in zijn heerlijk, beroemd Zonnelied. Maar behalve Gods schoouo schepping, was er nog een andere bron, waaruit do vroolijke zanger Gods, zijn blijdschap putte. Die bron ontsprong in de vredige stilte zijner ziel en was „bet sterke be wustzijn van het kindschap Gods." Zeker; dat wij niet alleen kinderen van onze ouders, maar ook kinderen van God zijn, wij weten het wel alle uit de cate chismus, doch wij beleven, wij praktizec- ren deze waarheid zoo weinig. Door het heilig doopsel, zoo leert ons katholiek go- loof, wordt de ziel van den mensch uit de macht des duivels verlost, wordt in die ziel ontstoken den gulden vlam van Gods genade, ja, woont God Zelf in ons en zijn wij naar het woord van den Apostel „tem pels van den heilige Gc-est" geworden. Zie, St. Franciscus beleefde deze waarheid en de overtuiging God woont in mij, ik ben zijn kind was hem alweer een bron van vreugde, van alles overwinnende vreugde. Vandaar zijn stelregel: alleen do zonde kan blijvend do vreugdo verbannen, al het overige kan en mag mij do inner- Wij gingen, na bij den Gouverneur ons compliment gemaakt le hebben, bij Van den Borgh, zagen onze nieuwo kerk en ons huis. 01 die beiden zoo mooi zijn als bij v. d. Bergh en gingen vervolgeus in de oude pastorie slapen, nadat de Eerw. Heer Grooff en ik, gelijk gij begrijpen kunt, tot laat in den nacht zarncn over onze om standigheden gekeuveld hadden. Zondags daarop deden wij onze eerste Mis in do oude kerk, want do nieuwe was nog niet geheel klaar; aanstaando Zater dag zullen wij haar inwijden. Gij kunt u verbeelden, welk ccn feest dit zal zijn. Maar ook de eerste Mis was aandoenlijk, zoo wol voor ons als voor die menschen, dio zoolang zonder priesler waren geweest. Voor hot overige heeft men ons uitmun tend beleefd ontvangen; al de groote hee- ren. meest Hollanders, waaronder zeer vele Protestanten, zijn ons komen verwol komen. Dan onze geheele gemeente; ook do zwartjes, wier taal ik reeds begin to spreken. Och! daar zijn zulke lievo men schen onder; ik ben er al aan gewend, maar het is in bot eerst schrikkelijk vreemd om dat zwarte en bruine volkje daar, ten minste souuuigen, goheel of half naakt to zien loopen; de meesten echter zijn gekleed, onder anderen al die chris ten zijn en, zoo die maar half naakt loo pen, daar zij liefhebbers van zijn, dan krijgen zij knorren van mij. Wat do hitte betreft, dit treffen wij goed; hot is nu do regentijd, en de men schen klagen hier over extra-koude, schoon er geen uur op don dag is, dat ik niet zweet; maar dat ben ik ook gewoon. De muggen hebben mij in 't eerst dapper ge stoken doch dat houdt nu ook op, het zoete blood is er reeds uit. Gij ziet dus, beste vjiendenl dat alios wel is. Weest dus nu ook maar geheel ge rust; ik ben ook zeer gezond en leg alles bedaard aan. Dat er anders drukte is, be hoef ik u niet uit te leggen, inzonderheid met het inwijden der nieuwe kerk deze week Ik heb daar zoocven een koppel zwartjes bij mij gehad, dio de kerk schoon gaan maken; dat zal een feest zijn! Zoo- dra het voorbij is, schrijf ik u weder. Deze brief is nu maar om u te berichten, dat ik goed overgekomen ben; in den volgen den meer nieuws. Groot allo bloedverwanten, verder allo vrienden, Pastoor Winkelaar, v. d. Sloot enz. enz. Bid voor mij, want dat heb ik noodig. P.S. De Eerw. Heer Grooff groet u. Ondor het lezen van dezen brief gaat men ook onwillikeurig vergelijkingen ma ken cn gevoelt men hoo het maken van een zeereis toen, 100 jaar geleden, geheel iets anders was dan thans. Men maakt thans o.a. do reis naar Suriname ongeveer in evenveel dagen als toen weken. Uit do kerkelijko geschiedenis van Suri name blijkt, dat do twee nieuwo missio narissen per boeier zooals ook uit deu brief blijkt werden tegemoetgevaren en wel door den Kerkmeester J. G. do Heij- der en de Annmeesters J. Richard O'Fejr- rall en P. Büdekcr. De in den brief ge noemde heer Van den Bergh was onder verschillende priesters als de Rapliat'l der missie. Ilij was in 1775 te Amsterdam ge boren, kwam in 1812 in Suriname en be kleedde de ambten van raadsheer en heem raad aan het Hof van Politici en Crimi- ncclo Justifio en was tevens kcrkmoeslcr- (hesauricr. Hij keerde in 1830 naar Hol land terug cn stierf daar in Januari 1844 als burgemeester van Lisse. Suriname's kerkgeschiedenis maakt ook melding van de eerste H. Mis van onzen Prefect, welke zoo buitengewoon aandoen lijk was, omdat daarin het tabernakel ontzegeld werd. Suriname's laalslo her der, de Z.Ecrw. heer Van der Horst, stierf op Zondag, 31 Juli 1825, en op 2 Augus tus droeg de heer Vau den Borgh zorg, door do ellende, des ijds gedwongen, het tabernakel to verzegelen, waarin zich be vonden de monstrans met de H. Hostie, de ciborie met eenige kleine Hostiën, een relikwie van het heilig kruis en het zil veren Hostie-busjo voor do zieken. Deze verzegeling geschiedde zonder dat men ióts van liet heilige, wat wij noemden, aan raakto on onder treurige aandoening van oen menigte vromo geloovigcn, die aan wezig waren. lijke levensblijheid niet ontTooven. „Laat degene" zoo vermaant hij dijkwijls zijn metgezellen „laat degene, die den duivel toebehooren met hangend hoofd huns weegs gaan, onr. past het in den Heer ver hoogd lo zijn." Fn als hij op zekeren dag, een broeder ontmoette, die er nu juist niet zoo opgeruimd uitzag, sprak de hei lige hem toe „Broeder, wat zie je d'r ver drietig uit! Heb jo misschien hij origeluk groot kwaad gedaan". Alsof hij zeggen wilde: zoo dit het geval is, dan is er re den tot droefenis, maar andeTs ook niet. Tenslotte vloeide St. Franciscus nog een rijke stroom van vreugde toe uit do vervulling van Gods lioiligon wiL Vanaf de dag, dat de rijke jongeling van Assisië zich in al zijn edelmoedig heid tot „ridder Gods" had. aangeboden, droeg hij nog maar één vor'.augon met zich in bet leven mee: als gc-lrouw leen man don wil te vervullen vau zijn goddo- 1 ijken Heer en Meester. Niets scheen hem schooner levenstaak, verhevener ideaal. En nu mocht hem bespot ting en verachting der menschen of in het bitterste lijden naar ziel of lichaam, gezonden worden, niets was in staat, Franciscus opbloeiende vreugdo te doo- den, maar veeleer vergrootte en vermeer derde zij haar. Meerdero plaatsen zouden mij !en bewijze hiervan uit do levensbe schrijving van den heilige kunnen aan voeren, doch wij beperken ons tot de per soonlijke verklaring, dio hij zelf hierom trent heeft afgelegd op het einde zijuer dagen. Het leven van den zalige Franciscus spoedde ten einde. Aangetast door een hevige oogziekte, ge folterd. door pijnen in maag on lever lag hij drar op zijn arme slroozak noer, van alle kracht verstoken, niet in staat zich op eenige wijze te bewegen. Toen nu een Op Zatordag, 18 Februari, w I do nieuwe kerk, waarvan ook b: O f sprake ns, plechtig ingewijd. I).< Hoog* dienst word gecelebreerd door tien lloog- Eerw. Prefect en vereerd met de tegon- woordighoid van den Gouverneur en z i staf (do Gouverneur heette A. de Voer cn was een zeer welwillend man), van tlHo ven van Politie en Civiele Juslilic en \an alle burgerlijke en miltaire autoriteiten In zijn predicatio koos hij tot teksi, zin spelend op Pastoor van der Horst, die het bouwplau maakte en op zijn opvolger dio de "kerk inwijdde: „En do Heer zeido lot David: gij hebt in uw binnenste het plan gevormd om een huis to bouwen voor mij nen naam, en gij hebt wel gedaan reeds door dit in uwen geest vast te stollon. Echter, niet gij zult mij een huis bouwen, maar uw zoon, dio uit u zal geboren wor den, bij zal een huis bouwen voor mijn naam". Volgt thans een brief aan de ouders ge richt. 'Paramaribo, 7 Juni 1821b Do heer Linderm.au en deszclfs bravo vrouw hebben mij beloofd, dezen brief zelf aan u te bezorgen. Zij zijn twee mijner ge meente. die naar Holland tcru :kecren en te Alphen gaan wonen. Gij zult dus door hen al het nieuws kunnen booren, dat go welen wilt. Ik ben gezond en frisch, even zoogoed hls in Holland; ik kan vrij wol legen do warmte, maar do muskieten (kleine mug gen) plagen mij braaf God zegent ons meer dan wij verdienen. Zeer vele menschen komen tot onze kerk. Ik kwam zoo juist terug van eene reis naar een plantage, waar ik 17, zoo kinderen als ouderen, door Gods bewerking gedoopt heb, en verscheidene anderen tot den hei ligen doop heb voorbereid toen ik uwo mij aangename brieven van 10 en 11 Maart thuis vond; ik was opgetogen van blijd schap, en daar ik deze spoedigo gelegen heid had, schreef ik u in haast dit wei- nigje. Gij moei nu niet droevig meur zijn; ai les is wel, en God zegent ons. Do kapel uin, dio van lijd tot tijd sukkelt, groei u. Vaarwel. Voorts nog deze brief, gericht aau zijn eenigen broer Piet, ter gelegenheid van zijn huwelijk. Paramaribo, 7 Juni 18:20 Deze week was voor mij eon woek van vreugde, wijl ik daarin verscheidene brie ven van Holland ontving en onder ande ren ook van u en van vader en moedor. Wel lieve Piet en Naatje! gij zijt dan nu waarschijnlijk vereonigd. Ik heb dan oen zuster gekregen! Nu ik ben overtuigd, dat gij beidon met God begonnen zijl, anders had ik niet voor u gedaan hetgeen ik ge daan heb, en daarom bon ik ook -ovir- tuigd, dat dezelfde God u zegenon zul. Lk heb u dien zeyenwonsch niet mondeling kunnen raededeelen, maar, beste vrienden, ik heb daarom niet vergelen uw goluk van God af te smeoken; ik hob de geheele eer ste weok van Mei iodcren dag de H. Mis voor u gedaan, en ook de kapelaan heeft voor u Mis gelezen, en do geloovigcn heb ik verzocht voor u to bidden. Op dit oogenblik nogcons weusch ik u de rijksto genaden in uwen heiligen huwolijksslaal; ik hoop, dat gij hier elkanders geluk, te vredenheid en volle genoegen zult uitmi- ken en elkander zult voorbereiden, om daarna tezamen in de eeuwigheid onein dige zaligheid te smaken Nu, besto broeder en zuster! 't is in haast dat ik u dezen schrijf; uit deu brief aan onze ouders zult gij moor zien en voor al kunt gij van den brenger dezes veel nieuws vernemen. Vaarwelt Schrijf mij dikwijls! Ik blijf eeuwig. Groet uwe ouders en familio (c Noor den. Nog één brief drukken wij thans van den Prefect af, een datum ontbrak daarop. „Ik heb uwen brief van 15 Mei j.I. ont vangen en dezelve hoeft mij, even gelijk de mijne u, woder een vroolijkcn dag bezorgd Gij zult nu wat meer tijding van mij lub ben. Een der stuurlieden van ons schip lieeft mij lenminse beloofd u te zullen op zoeken, zooals ook de hoor Linderman, oen mijner gewezen gemocnlenaren inet zijn vrouw. Alles is hier nog zeer wel; wij zijn bel- lil i «n der broeders bcm kwam bezoeken, werd deze zoozeer door hel lijdon van zijn goe den Vader gctrofL dat bij do vraag niet bedwingen kon. of Franciscus niet liever door 'n beul een smartelijk marte laarschap zou willen ondergaan, liever dan zulk een pijnigende on langdurige ongesteldheid to verdragon. M;iar Fran ciscus, do Seraphijn vun liefdo, guf <1 it heerlijke, beharlonwaardigo antwoord: „Datgene, mijn zoon, is mij altijd liet kostbaarste geweest cn is mij gebleken het zoetste en aangenaamste te zijn, wat aan God den Heer behaagt hoeft mij over to zonden; ik verlang in elk opzicht in Zijn Wil te berusten en derhalve bevonden to worden Hem in alle dingen tc gehoorza men" „O, martelaar" roept hier zijn levens beschrijver, Thomas van Gelano, uil eu wij herhalen het met hem „O, martelaar en nogmaals mai laar, die lachende en met vreugde zoo gaarno verdroeg, hetgeen aan een ieder zoo allerellendigst en schrikkelijk was om aan tc zien." Wij hebben recd9 eerbied en bewonderiug voor al wie zijn kruis zonder morren weet te dragen, wat zullen wij dan Yan u zeg gen, die zelfs in het lijdon nog don lief deblik van Gols goedheid orkendo cn dezo met oen dankbare glimlach beantwoord de! Ja, nu begrijpen wij tonminsto eonigr>- zins waarom gij het sterven niet vreesde c*n zingend den dood kon begroeten. En zal het ons voorzeker gemakkelijker zij", om naar Uw voorbeeld een bron van zui vere vreugde te vinden in Gods schoone schepping on het levendig bewustzijn van nel kindschap Gods. Wij willen toch ook er naar stToven in do vervulling van 's Hoeren heilige wil onzo vreugde lo zee ken. Want er staat geschrevon: „God heeft don blijden gever liéf." Fr. G. B., o.f.m. Zaterdag 30 October 1926 R.-K. JONGE MIDDENSTAND. diocesane bor.d in het Bisdom Haarlem Te 's-Gravenhage is Donderdag een ver pik-ring gehouden van de commissie van aoorbereiding voor een samenwerkende organisatie voor plaatselijke R. K.-verecni grwgen van Jonge Middenstanders in het Bisdom Haarlem Dezo commissio was benoemd op de ccrslo bijeenkomst van belanghebbende verccniging, in Juni, tc Rotterdam ge houden. De vergadering stond onder leiding van Pater Adrianus O. M. C., van Katcn- dreebt. Rotterdam, moderator der R. K. Jongo Middenstandsvereeniging te Rotter dam en werd, behalve door afgevaardig den van de vereenigingen uit Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem en Amster dam, bijgewoond door do voltalige com missie van advies, waarin, behalve Pater Adrianus, ook zitting hebben de heer Chris Jansen, te Amsterdam, H. Jansen te Den Haag en L. van Doorn te Rotterdam. Breedvoerige en geanimeerde besprekin gen, welke werden gevoerd, hadden o.m. tot resultaat, dat zich een voorloopig be- I stuur constitueerde, bestaande uit de hec- ren G. van der Kamp, Rotterdam, voorzit ter; H. J. de Graaf, Leiden vice-voorzit ter; J. Vermeulen, Sarpathiestraat 87, Amsterdam, secretaris; H. N. Smits, Haar lera, 2e secretaris. Pater Adrianus en de overige leden van de commissie van ad vies, zuilen dit voorloopig bestuur tot de definitieve oprichting van do organisatie ter zijde blijven staarn Do hoofdpunten voor ontwerp-stalulen werden vastgelegd. In dit ontwerp, met welks redactie de heer H. Jansen van Den Haag zich belastte, wordt voorgesteld voor do organisatie den vorm te kiezen van diocesanen bond op federatieven grondslag, zoodat de aangesloten plaatse lijke vereenigingen haar volle vrijheid en volkomen zelfstandigheid behouden. Ook ien aanzien van de vraag, welke grens men plaatselijk heeft aangelegd voor de cate gorieën aan te nemen leden. Duidelijk werd dit gestipuleerd, dat de bond wil omvatten de vereenigingen van R. K. Jonge Middenstanders, in den meest uit gebreid en zin van dit standbegrip, dus werkgevende a's werknemende midden stand, handeldrijvende en industrieele evenzeer als „intellectueele" middenstand. Op dit uitgangspunt blijft men plaatselijk vrij, maar dan zal ook in het algemeen maar één vereeniging uit elke plaats kun nen toetreden. Ook werd vooropgesteld, d2t hoewel om den achtersland op dit gebied in te halen, krachtige actie ge- wenscht is de opzet van don bond een voudig zal zijn, ten einde de vereenigingen, n Hol vooral financieel niet zwaar te belasten ilf elftcn van den aanvang af een sobere huis- J zalK houding te voeren. Op sympathie en mede- ,lit| working der sociale organisaties, als R. K. 1 Middenstandsbond, Arka, D. V. van On derwijzers e.d. wordt gerekend. Contact met deze organisatie der volwassenen stelt oitcfrl mP-n.zich voor reglementair vast te leg- bell gen in ^en vorcm vaiL 6611 advies- of con- t tractcommissie. Vele practische middelen vul lerbereiking van het gestelde doel werden 1 li l ?enoemd en besproken. t Besloten werd, op 12 December te Lei den do definitieve oprichtingsvergadering I Ie houden en daar de statuten to behan delen, een definitief bestuur te kiezen, enz. I De daarvoor in aanmerking komende en da I fekendo vereenigingen zullen tijdig de T ontwerp-statuten ontvangen. Plaatselijke vereenigingen in het Bis- owltm ^aar'om' welke bij het streven van jero| ^en b°nd be'ang hebben, nog niet bij het d 8.1! I vo°doopig bestuur bekend zijn en toch voor het lidmaatschap in aanmerking ko- I Pijn, worden aangespoord zich te wenden ing g* No- f cll zal doa iuid- door ingtt W dlc-| schei) ïkci ONZE KOLENPOSITIE. Hoe staat het met de mijnen? In verband met de mogelijkheid, dat stremming van het kolenvervoer over den Rijn verhindert de voorraden tijdig aan te vullen, wordt de vraag van groot belang: wat kunnen onze mijucn doen voor do Ne- derlandsche kolenvoorziening boven en be halve hetgeen zij reeds doen. Het spreekt wel van zelf, dat onze mijn- directeuren niet bereid zijn, om buiten- landscho afnemers, tegenover welke ccnlracluecl gebonden zijn, in den steek te laten. Gesteld al dat men dat kon doen, dan zou de lust daartoo in Limburg ver van groot zijn, omdat, toen onze eigen mij nen rnoeito hadden afzet to vinden, de instellingen on fabrieken, die nu roepen om hulp van de Limburgsche mijnen, het Nederlandscho product versmaadden zich van de zwarigheden der eigen mijn- nijverheid niets aantrokken. Dat lijkt ons niet heel verstandig, men zou veeleer van een bedrijfsleiding, die de gavo des handeldrijvens ongetwijfeld heeft, verwachten, dat zij de gelegenheid bezigde, om voorzoovcel dat maar in haar vermogen was, den boosdoeners ter wille to zijn. Zonder nu direct vurige kolen op hun hoofd te willen stapelen, zou men hen kunnen laten gevoelen, wat het bezit van oen eigen steenkolenmijn-industrio yoor hen waard is. Door langdurige contracten zou men ze nu wellicht kunnen vinden. Een andere vraag is evenwel of hetgeen de mijnen beschikbaar hebben voor leve ring naar het binnenland of beschikbaar kunnen stollen, wel zoo heel veel is. Hun productie der huisbrandanthraciei is bij contracten die van 3 maanden tol een jaar loopen geheel verkocht. In de oudere mijnen kan men de produc tic niet sterk opvoeren, de nieuwere drij ven de productie reeds zooveel mogelijk op In September j.L produceerden dc mijnen in totaal 781.648 ton, dat is 137.833 ton meer dan in Sept. 1925. Ook daar weet men, dat men hooien moet als do zou schijnt. Maar voor 1 Januari zal blijkens onze inlichtingen voor andere dan do ge wone binnenlandsche afnemers van het product onzer mijnen niet veel (zooals iets!) beschikbaar zijn. Degenen, die rekenend op een spoedigen afloop van de staking in En geland zich niet voorzien hebben endaar- om in moeilijkheden dreigen te geraken, zullen «daaruit dus door de Nederlandsche mijnen niet terstond kunnen worden gered De totale productie in de eerste negen maanden is maar weinig minder hoog dan do totale invoer. Geproduceerd werd 6.461.000 ton bij een invoer van 7.837.000, een uitvoer van 3.350.000 en een verstrek king van bunkerkolen tot een totaal van 3.357.000 ton. Grof gezegd kwam dus voor binnen- landsch verbruik beschikbaar in deze 9 maanden 8.150.000 ton. Als men daartegenover bedenkt, dat wij ongeveer 10 millioen ton kolen per jaar behoeven, dan laat deze hoeveelheid veel minder marge dan noodig ware bij de neiging tegen den winter voorraden van eenige beteekenis op to slaan, wclko nei ging dit jaar, wegens do Britscho kolen- staking natuurlijk nog sterker was dan anders. „Hbld." DE BÜWSTREEK UIT NIEUWKOOP EN NOORDEN. Een Groot Nicuwkooper. XXVII. (Vervolg). Volgt thans de eerste brief, welke Pre fect Van der Weijden uit Suriname's hoofd stad, Parimaribo, aan zijn familie toe zond. Paramaribo, 26 Febr. 1825. Welaan, weest nu blijde, ik zit gezond en wel in mijne pastorie te Paramaribo, den Sslen Februari, zijnde Aschdag, na den middag om 6 uren, zijn wij behouden aangekomen; alles is Goddank goed en in 8.301 da Schc*| )nkutf| aani#| tiuisrtl ■aar?*! Tel* ensl a J H 91 18 8»| n 1 Waar St. Franciscus zijn vreugde vond. Is de vreugde een kenmerkende eigen- tchap van alle heiligen, bij weinigen schittert zij zoozeer uit als bij St. Fran- jucus van Assisië. Men heeft hem de hei- Jjse der vreugdo genoemd. Van belang lijkt het vooral voor onze tijd, zoo arm aan ware vreugde eens na te gaan, uit *dke bronnen „Broeder-altijd-blij" zijn .heugde putte en wat toch feitelijk wel het keim zijner onverstoorbare opgeruimd heid is geweest. Zeker kan het bezit aan aardsche goe- of het genot van 's werelds vermaak als een oorzaak van St. Franciscus Preugde worden genoemd. Zóó arm toch liae de getrouwe navolger van Christus j'Mat hij volkomen afstand deed van -«bezit en zelfs niet duldde, dat men de sobere cel, die hij bewoonde, als ..zijne" noemde. Met het volste recht «nangde hij het den Heiland te kunnen P®*8ïea: „De vossen hebben hun holen I de vogelen hun nesten, maar ik heb mÜzeIve om het moede hoofd op 'C lo leggen." En wat de genietingen galevens betreft, de gevaarlijke, zinlijke H wetingen, die den mensch zoo dikwijls jegens van het eeuwig leven doen gelen: Franciscus kastijdde zich door wi en geeselslagon en kwam deson- de vleeschelijkc lust nog in hem op, Wlerp hij zijn naakte lichaam in de "Te dennen, om aldus door eigen de brand der hartstocht te dooven. zocht do zichzelf-vergctende geen °*D,nS ia het volgen van zijn eigen 'Want: zoo lezen wij al was 't ook gewone loekebroeder, waarmede LI ^an n°£ verlangde hij adn f e gehoorzamen en hem als de min ste te dienen. Do:h, waarom dan, zoo vragen wij ons af, vond SL Franciscus zijn vreugde, zijn immer-blijvende, allcs- overwinnende vreugde? Ongetwijfeld moet worden toegegeven, dat de heilige reeds van nature de meer blijde kant uitging. Nog voor zijn veran dering van leven, stond hij bekend als de „vroolijko Frans", lie niet licht uit goed humeur was le brengen. Toch kan in die natuurlijke aanleg niet de eenigste en laatste verklaring van zijn vreugde worlen gezocht. Immers, men mag al nog zoo vroolijk van karakter zijn, als men aanhoudend doc r het lijden wordt be zocht - cn dal. was bij St. Franciscus het geval dan zal men toch moeilijk alléén krachtens de natuur de vreugden des harten kunnen bewaren. Neen, St. Franciscus vreugdebronnen lagen dieper, stroomden overvloediger en reiner ook dan die der natuur. In het bovennatuur lijke, daar moet de oorsprong van zijn vreugd worden gezocht. Zoo was vooreerst Gods schoone schep ping den heilige een bron van vreugde. Franciscus behoorde niet tot dat soort van menschen, die geen oog hebben voor al bet mooie, wat Gods Barmhartigheid den mensch op deze aarde te genieten geeft. Evenmin mag hij gerekend tot die genen, die, hoewol getroffen door do schoonheid der schepselon, niet vermo gen op te stijgen tot Hem, Die de Beheer- schcr en Voortbrenger van dit alles is. St. Franciscus bezag immer do schepping vanuil God cn God vanuit dc schepping. „In ieder kunstwerk" zegt zijn levensbe schrijver „prijst hij den kunstenaar; wat hij in do schepselen vindt, voert hij tot den Schepper terug. Hij jubelt over de werken door God tot stand gebracht en achter haar bekoorlijk uiterlijk, erkent hij de belevende oorzaak. In alles wat schoon

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 3