Tweede Blad.
tot don secretaris van liet voorloopig be
stuur, den heer .7. Vermeulen, Sarpalhie-
straat 87, Amsterdam, die tot het geven
van allo inlichtingen bereid Is.
do beste orde. Ik zal u eon kort verslag
geven van het merkwaardigste dat onze
reis, aankomst en verblijf tot hiortoo op
levert, maar ik schrijf *u dit nu maar zeer
kort, want ik hoop u binnen weinig tijds
weder te schrijven en zal dan wijdloopiger
zijn.
Nadat wij weder in Den Helder binnen-
geloopen waren, ben ik nog even aan land
geweest, zooals gij zult weten; ik kwam
juist terug op bet punt, dat het schip zou
vertrekken. De Eerw. heer Grooff, die
eerst tot den zomer wilde wachten, is toch
ook met mij vertrokken. Op onze reis 13
ons niets van belang overkomen. Eerst
hebben wij een dag of vijf tegenwind ge
had; toen acht dagen besten wind, zoodat
wij goed door het kanaal kwamen; vervol
gens nog cenige dagen slechten wind. Wij
hebben toen ook eenige stormen gehad,
ondor anderen een, waarbij het vrij erg
spande, zoodat or reeds eenige onzer pas
sagiers op do knieën lagen....; alles liep
echter wel af en wij waren toen ook op
de Spaansche zee, waar men ruim sop en
geen klippen of banken heeft en dus koers
kan wenden, gelijk men wil. Hier begon
nen wij do warmte al te krijgen, terwijl
onze Piet misschien braaf schaatsen reed
en vader en mooier bij een heeten kachel
over hun reizenden zoo zaten tc praten.
Wij hadden vervolgens weder een dag of
acht goeden wind en begopnen nu ver
scheidene vioschien, zooals een soort van
walvisschen, vliegende vissehen, enz. te
zien. Dezo vliegende vissehen zijn van
grooto als een baring en hebben groolo
sterke vinnen, waarmee zij con voet of an
derhalf boven water kunnen vliegen, zoo
lang die nat zijn; dan vallen zij weder in
zee cn dan weder boven. Men ziet zoo dik
wijls geheele troepen, wanneer zij duor
groote vissehen nagezeten worden. Nu
hadden wij weder met stilte to worstelen
gedurende eenige dagen en kregen einde
lijk goeden wind tot Suriname toe. Wij
hebben eigenlijk geen gemakkelijke reis
gehad, uithoofde van liet harde waaien,
dat het in tiet winterseizoen doet, zoodat
de zeeziekte bij velen erg en lang was. Met
mij heeft hel wel geschikt; maar gij kunt
begrijpen dat liet een vreemd leven is;
weinig versch vleescli, als wat kippen en
oen varken, dat wij onderweg geslacht
hebben, maar dat in twee dagen op was;
geen groenten, 's morgens gort en thee met
scheepsbeschuit en spek. Nu geloof'ik ook,
dal wij het, wat bet eten aangaat, niet best
troffen. Andes was alles wol op het schip;
het volk was zeer eerbiedig jegens ons; de
kapitein, schoon niet Roomsch, gaf toch
op Vrijdag en Zaterdag expres visch voor
ons.
Land hebben wij niet gezien, als dos
avonds in het Kanaal zagen wij do Engel-
sche stad Dover. Wij konden de huizen,
door het licht, dat er in brandde, onder
scheiden, dat. was een schoon gezicht. Dan
bobben wij nog het eiland Wight gezien,
ook aan Engeland bchoorendo; dit is oen
hooge, groote uitgestrekte krijtberg. Gij
kunt begrijpen, hoe wij alloh verrukt wa
ren, (oen wij Dinsdag van Vastenavond
voor het eerst des morgens vroeg de kust
van Amerika zagen,'maar nog meer toon
wij dien middag do rivier van Suriname
inzeilden en daar aan weerskanten liet
schoonste gezicht hadden op bosfechen en
plan laad jes, die allen overheerlijk groen
waren cn waaronder de schoonste hoo
rnen, die wij ooit gezien hadden; daarbij
overheerlijk mooie vogels, zooals pape
gaaien enz. Maar over het schoone van
het land schrijf ik u nader, wanneer ik
het zelf wat beter bezichtigd zal hebb n.
Ik heb dit nog om mijne ongeloofelijke be
zigheden niet kunnen doen. Wij ankerden
dien nacht in den ihond der rivier en zeil
den daags daaraan op den middag ver
der. Wij waren pas even onder zeil, toen
wij een boeier zagen aankomen, geroeid
door een stuk of twaalf zwarten; daarin
waren eenige bceren: blanken, bruinen,
gelen en dit was, om ons, hunne geeste
lijken, naar wion zij zoo verlangd hadden,
af te halen. Gij kunt begrijpen, cf dit eene
treffende ontmoeting was! Eindelijk kwa
men wij voor de stad en gingen met den
boeier naar den wal. Het was opgepropt
met menschen; allerhande soort en kleur:
gekleeden, half gekleed en, naakten enz.,
men sprong, danste, huppelde over het
hoofd, het was voor hen zoo als kermis.
is, erkent hij de Schoonste cn al wat goed
is, roept htm toe: „Die ons geschapen
heeft is de Beste." Moest zulk een opvat
ting niet lot vreugde stemmen, tot innige,
dankbare vreugde? Hoo goed is God toch,
Die des daags do gouden, zon doet stra
len, die licht en warmte geeft; des nachts
de blanke maan en zilvren sterren, die do
rustende aarde verlichten. Hoe goed is
God toch, Die do loop der jaargetijden
heeft geregeld, op dat ter rechter tijd het
;£ad onfjuimoen wis-ci zon 011 ri.pe
vruchten schenken. Hoe goed is God toch.
Die het klare water geeft, cm onze dorst
te lcsschen en bonte bloemen en kruiden
tot on3 vermaak. O, St. Franciscus kon
dit al niet in zijn hart b «sloten houden,
hij moest het uitdichten en uilzingen in
zijn heerlijk, beroemd Zonnelied.
Maar behalve Gods schoouo schepping,
was er nog een andere bron, waaruit do
vroolijke zanger Gods, zijn blijdschap
putte. Die bron ontsprong in de vredige
stilte zijner ziel en was „bet sterke be
wustzijn van het kindschap Gods."
Zeker; dat wij niet alleen kinderen van
onze ouders, maar ook kinderen van God
zijn, wij weten het wel alle uit de cate
chismus, doch wij beleven, wij praktizec-
ren deze waarheid zoo weinig. Door het
heilig doopsel, zoo leert ons katholiek go-
loof, wordt de ziel van den mensch uit de
macht des duivels verlost, wordt in die
ziel ontstoken den gulden vlam van Gods
genade, ja, woont God Zelf in ons en zijn
wij naar het woord van den Apostel „tem
pels van den heilige Gc-est" geworden. Zie,
St. Franciscus beleefde deze waarheid en
de overtuiging God woont in mij, ik
ben zijn kind was hem alweer een bron
van vreugde, van alles overwinnende
vreugde. Vandaar zijn stelregel: alleen do
zonde kan blijvend do vreugdo verbannen,
al het overige kan en mag mij do inner-
Wij gingen, na bij den Gouverneur ons
compliment gemaakt le hebben, bij Van
den Borgh, zagen onze nieuwo kerk en ons
huis. 01 die beiden zoo mooi zijn als
bij v. d. Bergh en gingen vervolgeus in de
oude pastorie slapen, nadat de Eerw. Heer
Grooff en ik, gelijk gij begrijpen kunt, tot
laat in den nacht zarncn over onze om
standigheden gekeuveld hadden.
Zondags daarop deden wij onze eerste
Mis in do oude kerk, want do nieuwe was
nog niet geheel klaar; aanstaando Zater
dag zullen wij haar inwijden. Gij kunt u
verbeelden, welk ccn feest dit zal zijn.
Maar ook de eerste Mis was aandoenlijk,
zoo wol voor ons als voor die menschen, dio
zoolang zonder priesler waren geweest.
Voor hot overige heeft men ons uitmun
tend beleefd ontvangen; al de groote hee-
ren. meest Hollanders, waaronder zeer
vele Protestanten, zijn ons komen verwol
komen. Dan onze geheele gemeente; ook
do zwartjes, wier taal ik reeds begin to
spreken. Och! daar zijn zulke lievo men
schen onder; ik ben er al aan gewend,
maar het is in bot eerst schrikkelijk
vreemd om dat zwarte en bruine volkje
daar, ten minste souuuigen, goheel of half
naakt to zien loopen; de meesten echter
zijn gekleed, onder anderen al die chris
ten zijn en, zoo die maar half naakt loo
pen, daar zij liefhebbers van zijn, dan
krijgen zij knorren van mij.
Wat do hitte betreft, dit treffen wij
goed; hot is nu do regentijd, en de men
schen klagen hier over extra-koude, schoon
er geen uur op don dag is, dat ik niet
zweet; maar dat ben ik ook gewoon. De
muggen hebben mij in 't eerst dapper ge
stoken doch dat houdt nu ook op, het
zoete blood is er reeds uit.
Gij ziet dus, beste vjiendenl dat alios
wel is. Weest dus nu ook maar geheel ge
rust; ik ben ook zeer gezond en leg alles
bedaard aan. Dat er anders drukte is, be
hoef ik u niet uit te leggen, inzonderheid
met het inwijden der nieuwe kerk deze
week Ik heb daar zoocven een koppel
zwartjes bij mij gehad, dio de kerk schoon
gaan maken; dat zal een feest zijn! Zoo-
dra het voorbij is, schrijf ik u weder. Deze
brief is nu maar om u te berichten, dat
ik goed overgekomen ben; in den volgen
den meer nieuws.
Groot allo bloedverwanten, verder allo
vrienden, Pastoor Winkelaar, v. d. Sloot
enz. enz.
Bid voor mij, want dat heb ik noodig.
P.S. De Eerw. Heer Grooff groet u.
Ondor het lezen van dezen brief gaat
men ook onwillikeurig vergelijkingen ma
ken cn gevoelt men hoo het maken van een
zeereis toen, 100 jaar geleden, geheel iets
anders was dan thans. Men maakt thans
o.a. do reis naar Suriname ongeveer in
evenveel dagen als toen weken.
Uit do kerkelijko geschiedenis van Suri
name blijkt, dat do twee nieuwo missio
narissen per boeier zooals ook uit deu
brief blijkt werden tegemoetgevaren en
wel door den Kerkmeester J. G. do Heij-
der en de Annmeesters J. Richard O'Fejr-
rall en P. Büdekcr. De in den brief ge
noemde heer Van den Bergh was onder
verschillende priesters als de Rapliat'l der
missie. Ilij was in 1775 te Amsterdam ge
boren, kwam in 1812 in Suriname en be
kleedde de ambten van raadsheer en heem
raad aan het Hof van Politici en Crimi-
ncclo Justifio en was tevens kcrkmoeslcr-
(hesauricr. Hij keerde in 1830 naar Hol
land terug cn stierf daar in Januari 1844
als burgemeester van Lisse.
Suriname's kerkgeschiedenis maakt ook
melding van de eerste H. Mis van onzen
Prefect, welke zoo buitengewoon aandoen
lijk was, omdat daarin het tabernakel
ontzegeld werd. Suriname's laalslo her
der, de Z.Ecrw. heer Van der Horst, stierf
op Zondag, 31 Juli 1825, en op 2 Augus
tus droeg de heer Vau den Borgh zorg,
door do ellende, des ijds gedwongen, het
tabernakel to verzegelen, waarin zich be
vonden de monstrans met de H. Hostie,
de ciborie met eenige kleine Hostiën, een
relikwie van het heilig kruis en het zil
veren Hostie-busjo voor do zieken. Deze
verzegeling geschiedde zonder dat men
ióts van liet heilige, wat wij noemden, aan
raakto on onder treurige aandoening van
oen menigte vromo geloovigcn, die aan
wezig waren.
lijke levensblijheid niet ontTooven. „Laat
degene" zoo vermaant hij dijkwijls zijn
metgezellen „laat degene, die den duivel
toebehooren met hangend hoofd huns
weegs gaan, onr. past het in den Heer ver
hoogd lo zijn." Fn als hij op zekeren dag,
een broeder ontmoette, die er nu juist
niet zoo opgeruimd uitzag, sprak de hei
lige hem toe „Broeder, wat zie je d'r ver
drietig uit! Heb jo misschien hij origeluk
groot kwaad gedaan". Alsof hij zeggen
wilde: zoo dit het geval is, dan is er re
den tot droefenis, maar andeTs ook niet.
Tenslotte vloeide St. Franciscus nog
een rijke stroom van vreugde toe uit do
vervulling van Gods lioiligon wiL
Vanaf de dag, dat de rijke jongeling
van Assisië zich in al zijn edelmoedig
heid tot „ridder Gods" had. aangeboden,
droeg hij nog maar één vor'.augon met
zich in bet leven mee: als gc-lrouw leen
man don wil te vervullen vau zijn goddo-
1 ijken Heer en Meester. Niets scheen
hem schooner levenstaak, verhevener
ideaal. En nu mocht hem bespot
ting en verachting der menschen of in
het bitterste lijden naar ziel of lichaam,
gezonden worden, niets was in staat,
Franciscus opbloeiende vreugdo te doo-
den, maar veeleer vergrootte en vermeer
derde zij haar. Meerdero plaatsen zouden
mij !en bewijze hiervan uit do levensbe
schrijving van den heilige kunnen aan
voeren, doch wij beperken ons tot de per
soonlijke verklaring, dio hij zelf hierom
trent heeft afgelegd op het einde zijuer
dagen.
Het leven van den zalige Franciscus
spoedde ten einde.
Aangetast door een hevige oogziekte, ge
folterd. door pijnen in maag on lever lag
hij drar op zijn arme slroozak noer, van
alle kracht verstoken, niet in staat zich
op eenige wijze te bewegen. Toen nu een
Op Zatordag, 18 Februari, w I do
nieuwe kerk, waarvan ook b: O f
sprake ns, plechtig ingewijd. I).< Hoog*
dienst word gecelebreerd door tien lloog-
Eerw. Prefect en vereerd met de tegon-
woordighoid van den Gouverneur en z i
staf (do Gouverneur heette A. de Voer cn
was een zeer welwillend man), van tlHo
ven van Politie en Civiele Juslilic en \an
alle burgerlijke en miltaire autoriteiten
In zijn predicatio koos hij tot teksi, zin
spelend op Pastoor van der Horst, die het
bouwplau maakte en op zijn opvolger dio
de "kerk inwijdde: „En do Heer zeido lot
David: gij hebt in uw binnenste het plan
gevormd om een huis to bouwen voor mij
nen naam, en gij hebt wel gedaan reeds
door dit in uwen geest vast te stollon.
Echter, niet gij zult mij een huis bouwen,
maar uw zoon, dio uit u zal geboren wor
den, bij zal een huis bouwen voor mijn
naam".
Volgt thans een brief aan de ouders ge
richt.
'Paramaribo, 7 Juni 1821b
Do heer Linderm.au en deszclfs bravo
vrouw hebben mij beloofd, dezen brief zelf
aan u te bezorgen. Zij zijn twee mijner ge
meente. die naar Holland tcru :kecren en
te Alphen gaan wonen. Gij zult dus door
hen al het nieuws kunnen booren, dat go
welen wilt.
Ik ben gezond en frisch, even zoogoed
hls in Holland; ik kan vrij wol legen do
warmte, maar do muskieten (kleine mug
gen) plagen mij braaf
God zegent ons meer dan wij verdienen.
Zeer vele menschen komen tot onze kerk.
Ik kwam zoo juist terug van eene reis naar
een plantage, waar ik 17, zoo kinderen
als ouderen, door Gods bewerking gedoopt
heb, en verscheidene anderen tot den hei
ligen doop heb voorbereid toen ik uwo
mij aangename brieven van 10 en 11 Maart
thuis vond; ik was opgetogen van blijd
schap, en daar ik deze spoedigo gelegen
heid had, schreef ik u in haast dit wei-
nigje.
Gij moei nu niet droevig meur zijn; ai les
is wel, en God zegent ons. Do kapel uin, dio
van lijd tot tijd sukkelt, groei u. Vaarwel.
Voorts nog deze brief, gericht aau zijn
eenigen broer Piet, ter gelegenheid van
zijn huwelijk.
Paramaribo, 7 Juni 18:20
Deze week was voor mij eon woek van
vreugde, wijl ik daarin verscheidene brie
ven van Holland ontving en onder ande
ren ook van u en van vader en moedor.
Wel lieve Piet en Naatje! gij zijt dan nu
waarschijnlijk vereonigd. Ik heb dan oen
zuster gekregen! Nu ik ben overtuigd, dat
gij beidon met God begonnen zijl, anders
had ik niet voor u gedaan hetgeen ik ge
daan heb, en daarom bon ik ook -ovir-
tuigd, dat dezelfde God u zegenon zul. Lk
heb u dien zeyenwonsch niet mondeling
kunnen raededeelen, maar, beste vrienden,
ik heb daarom niet vergelen uw goluk van
God af te smeoken; ik hob de geheele eer
ste weok van Mei iodcren dag de H. Mis
voor u gedaan, en ook de kapelaan heeft
voor u Mis gelezen, en do geloovigcn heb
ik verzocht voor u to bidden. Op dit
oogenblik nogcons weusch ik u de rijksto
genaden in uwen heiligen huwolijksslaal;
ik hoop, dat gij hier elkanders geluk, te
vredenheid en volle genoegen zult uitmi-
ken en elkander zult voorbereiden, om
daarna tezamen in de eeuwigheid onein
dige zaligheid te smaken
Nu, besto broeder en zuster! 't is in
haast dat ik u dezen schrijf; uit deu brief
aan onze ouders zult gij moor zien en voor
al kunt gij van den brenger dezes veel
nieuws vernemen. Vaarwelt Schrijf mij
dikwijls! Ik blijf eeuwig.
Groet uwe ouders en familio (c Noor
den.
Nog één brief drukken wij thans van
den Prefect af, een datum ontbrak daarop.
„Ik heb uwen brief van 15 Mei j.I. ont
vangen en dezelve hoeft mij, even gelijk de
mijne u, woder een vroolijkcn dag bezorgd
Gij zult nu wat meer tijding van mij lub
ben. Een der stuurlieden van ons schip
lieeft mij lenminse beloofd u te zullen op
zoeken, zooals ook de hoor Linderman, oen
mijner gewezen gemocnlenaren inet zijn
vrouw.
Alles is hier nog zeer wel; wij zijn bel-
lil i «n
der broeders bcm kwam bezoeken, werd
deze zoozeer door hel lijdon van zijn goe
den Vader gctrofL dat bij do vraag
niet bedwingen kon. of Franciscus niet
liever door 'n beul een smartelijk marte
laarschap zou willen ondergaan, liever
dan zulk een pijnigende on langdurige
ongesteldheid to verdragon. M;iar Fran
ciscus, do Seraphijn vun liefdo, guf <1 it
heerlijke, beharlonwaardigo antwoord:
„Datgene, mijn zoon, is mij altijd liet
kostbaarste geweest cn is mij gebleken het
zoetste en aangenaamste te zijn, wat aan
God den Heer behaagt hoeft mij over to
zonden; ik verlang in elk opzicht in Zijn
Wil te berusten en derhalve bevonden to
worden Hem in alle dingen tc gehoorza
men"
„O, martelaar" roept hier zijn levens
beschrijver, Thomas van Gelano, uil eu wij
herhalen het met hem „O, martelaar en
nogmaals mai laar, die lachende en met
vreugde zoo gaarno verdroeg, hetgeen
aan een ieder zoo allerellendigst en
schrikkelijk was om aan tc zien." Wij
hebben recd9 eerbied en bewonderiug
voor al wie zijn kruis zonder morren weet
te dragen, wat zullen wij dan Yan u zeg
gen, die zelfs in het lijdon nog don lief
deblik van Gols goedheid orkendo cn dezo
met oen dankbare glimlach beantwoord
de! Ja, nu begrijpen wij tonminsto eonigr>-
zins waarom gij het sterven niet vreesde
c*n zingend den dood kon begroeten. En
zal het ons voorzeker gemakkelijker zij",
om naar Uw voorbeeld een bron van zui
vere vreugde te vinden in Gods schoone
schepping on het levendig bewustzijn van
nel kindschap Gods. Wij willen toch ook
er naar stToven in do vervulling van 's
Hoeren heilige wil onzo vreugde lo zee
ken. Want er staat geschrevon: „God heeft
don blijden gever liéf."
Fr. G. B., o.f.m.
Zaterdag 30 October 1926
R.-K. JONGE MIDDENSTAND.
diocesane bor.d in het Bisdom Haarlem
Te 's-Gravenhage is Donderdag een ver
pik-ring gehouden van de commissie van
aoorbereiding voor een samenwerkende
organisatie voor plaatselijke R. K.-verecni
grwgen van Jonge Middenstanders in het
Bisdom Haarlem
Dezo commissio was benoemd op de
ccrslo bijeenkomst van belanghebbende
verccniging, in Juni, tc Rotterdam ge
houden.
De vergadering stond onder leiding van
Pater Adrianus O. M. C., van Katcn-
dreebt. Rotterdam, moderator der R. K.
Jongo Middenstandsvereeniging te Rotter
dam en werd, behalve door afgevaardig
den van de vereenigingen uit Rotterdam,
Den Haag, Leiden, Haarlem en Amster
dam, bijgewoond door do voltalige com
missie van advies, waarin, behalve Pater
Adrianus, ook zitting hebben de heer Chris
Jansen, te Amsterdam, H. Jansen te Den
Haag en L. van Doorn te Rotterdam.
Breedvoerige en geanimeerde besprekin
gen, welke werden gevoerd, hadden o.m.
tot resultaat, dat zich een voorloopig be-
I stuur constitueerde, bestaande uit de hec-
ren G. van der Kamp, Rotterdam, voorzit
ter; H. J. de Graaf, Leiden vice-voorzit
ter; J. Vermeulen, Sarpathiestraat 87,
Amsterdam, secretaris; H. N. Smits, Haar
lera, 2e secretaris. Pater Adrianus en de
overige leden van de commissie van ad
vies, zuilen dit voorloopig bestuur tot de
definitieve oprichting van do organisatie
ter zijde blijven staarn
Do hoofdpunten voor ontwerp-stalulen
werden vastgelegd. In dit ontwerp, met
welks redactie de heer H. Jansen van
Den Haag zich belastte, wordt voorgesteld
voor do organisatie den vorm te kiezen
van diocesanen bond op federatieven
grondslag, zoodat de aangesloten plaatse
lijke vereenigingen haar volle vrijheid en
volkomen zelfstandigheid behouden. Ook
ien aanzien van de vraag, welke grens men
plaatselijk heeft aangelegd voor de cate
gorieën aan te nemen leden. Duidelijk
werd dit gestipuleerd, dat de bond wil
omvatten de vereenigingen van R. K.
Jonge Middenstanders, in den meest uit
gebreid en zin van dit standbegrip, dus
werkgevende a's werknemende midden
stand, handeldrijvende en industrieele
evenzeer als „intellectueele" middenstand.
Op dit uitgangspunt blijft men plaatselijk
vrij, maar dan zal ook in het algemeen
maar één vereeniging uit elke plaats kun
nen toetreden. Ook werd vooropgesteld,
d2t hoewel om den achtersland op dit
gebied in te halen, krachtige actie ge-
wenscht is de opzet van don bond een
voudig zal zijn, ten einde de vereenigingen,
n Hol vooral financieel niet zwaar te belasten
ilf elftcn van den aanvang af een sobere huis-
J zalK houding te voeren. Op sympathie en mede-
,lit| working der sociale organisaties, als R. K.
1 Middenstandsbond, Arka, D. V. van On
derwijzers e.d. wordt gerekend. Contact
met deze organisatie der volwassenen stelt
oitcfrl mP-n.zich voor reglementair vast te leg-
bell gen in ^en vorcm vaiL 6611 advies- of con-
t tractcommissie. Vele practische middelen
vul lerbereiking van het gestelde doel werden
1 li l ?enoemd en besproken.
t Besloten werd, op 12 December te Lei
den do definitieve oprichtingsvergadering
I Ie houden en daar de statuten to behan
delen, een definitief bestuur te kiezen, enz.
I De daarvoor in aanmerking komende en
da I fekendo vereenigingen zullen tijdig de
T ontwerp-statuten ontvangen.
Plaatselijke vereenigingen in het Bis-
owltm ^aar'om' welke bij het streven van
jero| ^en b°nd be'ang hebben, nog niet bij het
d 8.1! I vo°doopig bestuur bekend zijn en toch
voor het lidmaatschap in aanmerking ko-
I Pijn, worden aangespoord zich te wenden
ing
g*
No-
f cll
zal
doa
iuid-
door
ingtt
W
dlc-|
schei)
ïkci
ONZE KOLENPOSITIE.
Hoe staat het met de mijnen?
In verband met de mogelijkheid, dat
stremming van het kolenvervoer over den
Rijn verhindert de voorraden tijdig aan te
vullen, wordt de vraag van groot belang:
wat kunnen onze mijucn doen voor do Ne-
derlandsche kolenvoorziening boven en be
halve hetgeen zij reeds doen.
Het spreekt wel van zelf, dat onze mijn-
directeuren niet bereid zijn, om buiten-
landscho afnemers, tegenover welke
ccnlracluecl gebonden zijn, in den steek
te laten. Gesteld al dat men dat kon doen,
dan zou de lust daartoo in Limburg ver
van groot zijn, omdat, toen onze eigen mij
nen rnoeito hadden afzet to vinden, de
instellingen on fabrieken, die nu roepen
om hulp van de Limburgsche mijnen, het
Nederlandscho product versmaadden
zich van de zwarigheden der eigen mijn-
nijverheid niets aantrokken.
Dat lijkt ons niet heel verstandig, men
zou veeleer van een bedrijfsleiding, die
de gavo des handeldrijvens ongetwijfeld
heeft, verwachten, dat zij de gelegenheid
bezigde, om voorzoovcel dat maar in haar
vermogen was, den boosdoeners ter wille
to zijn. Zonder nu direct vurige kolen op
hun hoofd te willen stapelen, zou men hen
kunnen laten gevoelen, wat het bezit van
oen eigen steenkolenmijn-industrio yoor
hen waard is. Door langdurige contracten
zou men ze nu wellicht kunnen vinden.
Een andere vraag is evenwel of hetgeen
de mijnen beschikbaar hebben voor leve
ring naar het binnenland of beschikbaar
kunnen stollen, wel zoo heel veel is.
Hun productie der huisbrandanthraciei
is bij contracten die van 3 maanden tol
een jaar loopen geheel verkocht.
In de oudere mijnen kan men de produc
tic niet sterk opvoeren, de nieuwere drij
ven de productie reeds zooveel mogelijk op
In September j.L produceerden dc mijnen
in totaal 781.648 ton, dat is 137.833 ton
meer dan in Sept. 1925. Ook daar weet
men, dat men hooien moet als do zou
schijnt. Maar voor 1 Januari zal blijkens
onze inlichtingen voor andere dan do ge
wone binnenlandsche afnemers van het
product onzer mijnen niet veel (zooals iets!)
beschikbaar zijn. Degenen, die rekenend op
een spoedigen afloop van de staking in En
geland zich niet voorzien hebben endaar-
om in moeilijkheden dreigen te geraken,
zullen «daaruit dus door de Nederlandsche
mijnen niet terstond kunnen worden gered
De totale productie in de eerste negen
maanden is maar weinig minder hoog
dan do totale invoer. Geproduceerd werd
6.461.000 ton bij een invoer van 7.837.000,
een uitvoer van 3.350.000 en een verstrek
king van bunkerkolen tot een totaal van
3.357.000 ton.
Grof gezegd kwam dus voor binnen-
landsch verbruik beschikbaar in deze 9
maanden 8.150.000 ton.
Als men daartegenover bedenkt, dat wij
ongeveer 10 millioen ton kolen per jaar
behoeven, dan laat deze hoeveelheid veel
minder marge dan noodig ware bij de
neiging tegen den winter voorraden van
eenige beteekenis op to slaan, wclko nei
ging dit jaar, wegens do Britscho kolen-
staking natuurlijk nog sterker was dan
anders.
„Hbld."
DE BÜWSTREEK
UIT NIEUWKOOP EN NOORDEN.
Een Groot Nicuwkooper.
XXVII.
(Vervolg).
Volgt thans de eerste brief, welke Pre
fect Van der Weijden uit Suriname's hoofd
stad, Parimaribo, aan zijn familie toe
zond.
Paramaribo, 26 Febr. 1825.
Welaan, weest nu blijde, ik zit gezond
en wel in mijne pastorie te Paramaribo,
den Sslen Februari, zijnde Aschdag, na
den middag om 6 uren, zijn wij behouden
aangekomen; alles is Goddank goed en in
8.301
da
Schc*|
)nkutf|
aani#|
tiuisrtl
■aar?*!
Tel*
ensl
a
J
H
91
18 8»|
n 1
Waar St. Franciscus zijn vreugde vond.
Is de vreugde een kenmerkende eigen-
tchap van alle heiligen, bij weinigen
schittert zij zoozeer uit als bij St. Fran-
jucus van Assisië. Men heeft hem de hei-
Jjse der vreugdo genoemd. Van belang
lijkt het vooral voor onze tijd, zoo arm
aan ware vreugde eens na te gaan, uit
*dke bronnen „Broeder-altijd-blij" zijn
.heugde putte en wat toch feitelijk wel het
keim zijner onverstoorbare opgeruimd
heid is geweest.
Zeker kan het bezit aan aardsche goe-
of het genot van 's werelds vermaak
als een oorzaak van St. Franciscus
Preugde worden genoemd. Zóó arm toch
liae de getrouwe navolger van Christus
j'Mat hij volkomen afstand deed van
-«bezit en zelfs niet duldde, dat men de
sobere cel, die hij bewoonde, als
..zijne" noemde. Met het volste recht
«nangde hij het den Heiland te kunnen
P®*8ïea: „De vossen hebben hun holen
I de vogelen hun nesten, maar ik heb
mÜzeIve om het moede hoofd op
'C lo leggen." En wat de genietingen
galevens betreft, de gevaarlijke, zinlijke
H wetingen, die den mensch zoo dikwijls
jegens van het eeuwig leven doen
gelen: Franciscus kastijdde zich door
wi en geeselslagon en kwam deson-
de vleeschelijkc lust nog in hem op,
Wlerp hij zijn naakte lichaam in de
"Te dennen, om aldus door eigen
de brand der hartstocht te dooven.
zocht do zichzelf-vergctende geen
°*D,nS ia het volgen van zijn eigen
'Want: zoo lezen wij al was 't ook
gewone loekebroeder, waarmede
LI ^an n°£ verlangde hij adn
f e gehoorzamen en hem als de min
ste te dienen. Do:h, waarom dan, zoo
vragen wij ons af, vond SL Franciscus
zijn vreugde, zijn immer-blijvende, allcs-
overwinnende vreugde?
Ongetwijfeld moet worden toegegeven,
dat de heilige reeds van nature de meer
blijde kant uitging. Nog voor zijn veran
dering van leven, stond hij bekend als de
„vroolijko Frans", lie niet licht uit
goed humeur was le brengen. Toch kan
in die natuurlijke aanleg niet de eenigste
en laatste verklaring van zijn vreugde
worlen gezocht. Immers, men mag al nog
zoo vroolijk van karakter zijn, als men
aanhoudend doc r het lijden wordt be
zocht - cn dal. was bij St. Franciscus
het geval dan zal men toch moeilijk
alléén krachtens de natuur de vreugden
des harten kunnen bewaren. Neen, St.
Franciscus vreugdebronnen lagen dieper,
stroomden overvloediger en reiner ook
dan die der natuur. In het bovennatuur
lijke, daar moet de oorsprong van zijn
vreugd worden gezocht.
Zoo was vooreerst Gods schoone schep
ping den heilige een bron van vreugde.
Franciscus behoorde niet tot dat soort
van menschen, die geen oog hebben voor
al bet mooie, wat Gods Barmhartigheid
den mensch op deze aarde te genieten
geeft. Evenmin mag hij gerekend tot die
genen, die, hoewol getroffen door do
schoonheid der schepselon, niet vermo
gen op te stijgen tot Hem, Die de Beheer-
schcr en Voortbrenger van dit alles is.
St. Franciscus bezag immer do schepping
vanuil God cn God vanuit dc schepping.
„In ieder kunstwerk" zegt zijn levensbe
schrijver „prijst hij den kunstenaar; wat
hij in do schepselen vindt, voert hij tot
den Schepper terug. Hij jubelt over de
werken door God tot stand gebracht en
achter haar bekoorlijk uiterlijk, erkent hij
de belevende oorzaak. In alles wat schoon