n
0
)erd e Blad.
[aterdag 9 October 1926
üi
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER
li
gods weldaad aan ons.
XXVI.
MV. plan Gods met u is u niet meer
mbekend nu. God zelf heeft het u bekend
jmaakt: Hij wil u heilig, gelijk de He-
jelscho Vader heilig is, en daartoe zond
lij Zijn eenigen Zoon, Jesus Christus,
m een toonbeeld te zijn, dat gij in Zijne
lensckheid, die de Godheid raakt, ge-
aakkelijker zoudt navolgen.
Het vernemen van dit plan wekt in ons
jls eerste werking uit: het geloof, hetgeen
ook het begin van alle rechtvaardig-
oaking is, en van het christelijk leven.
Haar om uw doel, Gods plan met u, te
reiken, zal het geloof alléén, niet vol-
loende zijn.
flet is waar, dat Christus gezegd heeft:
Me niet geloofd zal hebben, zal ver-
ordeeld worden", maar daarmee gaf Hij
jet te kennen, dat een ieder, die alleen
naai gelooft, zal zalig worden; want
dengene, die gelooft, voegt Christus
ir bij: „Hij, die gelooven zal en ge-
loopt zal zijn, zal zalig wezen"; waar
van zegt: dat „diegene, die het
ontvangt zich met Christus be-
deedt."
Het Doopsel, eerste der Sakramenten;
ingang tot het bovennatuurlijke leven; Sa
crament van de hoogste waarde voor
ïze ziel.
God wil ons maken, ons aannemen tot
Zijn kinderen, om ons te brengen in de
nogelijkheid om als heiligen het Vader-
juis, den hemel, binnen te gaan. Welnu
>ze aanneming tot kinderen Gods
ikiedt in het Doopsel.
Daarom is het Doopsel onze tweede ge-
loorte, onze geboorte n.l. tot het
jke, bovennatuurlijke leven.
Ik behoef hier niet te zeggen, dat wij
«en natuurlijk leven, naar het vleesch,
ontvangöïL van onze ouders, en dat we
door deze geboorte deel uitmaken van
groote familie, waarvan Adam, de
srste mensch, de vader is. Door onze ge-
loorte worden we dus kinderen 'van
Adam, en komen we te behooren tot een
net zonden beladen geslacht, zijn
.kinderen der gramschap", zooals Paulus
lat uitdrukt.
zal kunnen denken, dat dit zuiver-
atuurlijke leven iets kan baten voor
hemel, ons kan brengen door eigen
nacht in het bovennatuurlijke?
Wij weten, dat de goede God ons niet
heeft voor de aarde, maar voor
iel.
Daarom is het, dat Hij ons dan ook
>ft een hooger, een bovennatuurlijk le-
dat ons wél in den hemel brengen
een leven, waardoor de mensch aan
leven deelt.
Welnu dat goddelijke leven ontvangt de
mensch door de wedergeboorte in het
waardoor wij: „ex Deo nabi, "uit
God geboren zijn." (Joës 1: 13).
Slaat u even op het evangelie van Jo
annes, het derde hoofdstuk. Ik lees daar
lel volgende: „Nu was er een mensch uit
,de Farizeeën, met den naam Nicodemus,
,een overste der Joden. Deze kwam des
„nachts bij Hem en zeöde tot Hem: „Rab-
„li, we weten dat Ge van Gods wege ge
komen zijt als leeraar; want niemand kan
„deze wonderteekenen doen die Gij doet,
jndien God niet met hem is."
„Jesus antwoordde en zeide hem: Voor
gaar, voorwaar, ik zeg u: indien iemand
„niet opnieuw geboren wordt, kan hij
„let Koninkrijk Gods niet zien. Nicode-
„mus zegt tot Hem: Hpe kan een mensch
„geboren worden, als hij hoogbejaard is?
„Kan hij andermaalgeboren wor
sen? Jesus antwoordde: Voorwaar,
„voorwaar, Ik zeg u: indien iemand niet
„geboren wordt uit water en Geest, kan
«mj niet ingaan in het Koninkrijk Gods.
„Wat uit het vleesch geboren is, is
„yleesch, en wat uit den Geest geboren is,
geest. Verwonder u niet, dat Ik
„zeide: Gijlieden moet opnieuw geboren
„worden."
Jn^e zevende zitting van het Concilie
!an Trente, handelend over Het Doopsel,
heeft de Kerk de verklaring van deze
«st vastgesteld, als slaande op het
°opsel; het water herschept de ziel door
kracht van den H. Geest.
£00 worden we dus door het water
oopsels geboren tot nieuwe menschen,
0 oen nieuw, bovennatuurlijk, geestelijk
even gebracht, een leven, dat voortduren
zael> en voortgaan tot in de ge-
Als een kind gedoopt wordt, zal het
met eenige plechtigheid ter kerke wor
den gebracht, zoo de ouders de waarde
van het Doopsel goed beschouwen.
Elke vader, wiens kind gedoopt wordt,
zal er prijs op stellen getuige te zijn van
de wedergeboorte van zijn kind.
Elk kind zal op later leeftijd God op
zijn knieën bedanken voor de onschatbare
weldaad, bewezen door het Doopsel.
Ja, er zijn wel eens kinderen, die op
later leeftijd durven zeggen, dat zo ge
doopt zijn „zonder bet te weten."
Deze redeneering is dwaas en ondank
baar, en kan alleen voortkomen uit een
verhard en ongeloovig geworden hart.
Ons verstand toch zegt ons, dat men
geen bezwaar ooit maken kan tegen een
weldaad, die aan de ziel schenkt datgene,
wat voor de ziel niet alleen nuttig en
goed is, maar wat voor haar noodzakelijk
is ter zaligheid.
Wie daar iets tegen beeft, is en handelt
zeer onredelijk.
Nu weet ik wel, dat er tegenwoordig
menschen zijn, die dan beweren: nu ja
goed, dan maar onredelijk! maar daarme
de is hot nog niét verstandig geworden
en goed te keuren, als ze bezwaar maken
tegen het feit van hun Doopsel.
Komt nog bij, dat, als ze niet gedoopt
waren, ze toch evengoed gehouden zijn
aan de geboden Gods, aan de natuurwet,
en dat ze evengoed dus God moeten die
nen, wanneer ze eenmaal de waarheid
leerden.
Als iemand werkelijk God lief heeft,
kan hij zulk een redeneering niet maken
omtrent Gods groöte weldaad.
Wie dus zoo redeneert is waarschijnlijk
reeds buiten de liefde Gods, of zal er
spoedig buiten geraken.
Het kind Gods moet Gods weldaden
waardeeren. Gr.
i
eeuwigheid. Het is het leven,
k><* i0nSn ge^kend maakt op de Godheid,
don 3 20 eenmaal 6prak: Laten wij
mensch maken naar' ons
0D^ gelijkenis.
mdaf het een werk is van de liefde
dor.8' h°rstel van ons leven, wordt het
r ons toegeschreven aan den H. Geest,
^verpersoonlijkte Liefde van Vader en
'der^l Sloopt, dan zijn we Gods kin-
tropn (We zajn iHgelijfd in ChristusI en
■- ®mat de deur voor alle goddelijke
n> het begin is gemaakt, de eerste
op deir die leidt naar bot
mJ}Z Vaderhuis.
ft* gemerkt met een teeken, waar
af. enderscheiden van hen, die
?0I)se^ ontvingen; we dragen hot
Do J Kinderen Gods in de ziel!
ïa? t- Van ons ®°°I>sei i5 daarom een
van groote beteekenis, waard om elk
9 vvorden- herdacht.
ia
BERNARD VAN MEURS.
VI.
VAN MEURS EN UHLAND.
In 1877 verscheen van Van Meurs een
boek: „,Het leven van Ludwig Uhland",
een Yrij uitvoerige biographie, gevolgd
door een aantal vertaaide gedichten. Ik
kan nalwelijks de verleiding weerstaan,
hier een karakterschets van Uhland te ge-
'ven, maar het gaat hier om Van Meurs.
Iets evenwel dienen we er toch van te zeg
gen, om de voorliefde van Van Meurs voor
dezen dichter iets te belichten. Hier geldt
zeer zeker: zeg niïj wie uw vrienden zijn
en ik zal u zeggen wie gij zijt.
Ludwig Uhland behoort tot de z.g. Half-
romantici's, tol de Zwabische school. Hij
leefde van 17871862. Hij studeerde
met tegenzin in de rechten, maar wend
de zich weldra met geheel zijn ziel tot de
litteratuurhistorie, met name die der Ger-
maansche oudheid. Bij het onderzoek van
mythe, sage, legende, enz., verrichtte hij
baanbrekend werk. Enorm was zijn kennis
op dit gebied en door zijn dichterlijken
geest wist hij die kennis toe te passen bij
het dichten van zijn over de honderd bal
laden. Op dit gebied streefde hij Goethe
naar het aantal verre voorbij, terwijl ze
diens balladen innerlijk evenaren of zelfs
overtreffen. Behalve balladen schreef Uh
land lyrische gedichten. Deze zijn eenvou
dig van toon, maar vol innerlijke kracht,
't Is allerminst vuurwerk van mooie woor
den en klinkende phrasen, maar taal die
gaat van hart tot hart. Innige en fijne lie
deren zijn er tusschen.
Ik zal een paar kleintjes afschrijven.
Die Orgel.
„Noch einmal spielt die Orgel mir
Mein alter Nachbarsman!
Versucht es, ob ihr frommer Sckall
Mein Herz erquicken kannl"
Die Kranke bat, der Nachbar spielt;
So spielt' er nicht vorher,
So rein, so herrlich, nein, er kennt
Sein eigen Spiel nicht mehr.
Es 1st ein fremden, seFger Klang,'
Der seiner Hand enthebt;
Er halt mit Grauen ein, da war
Der Freundin Geist entschwelbt.
Die Drossel.
„Ich will ja nicht zum Garten gehn,
Will liegen sommerlang,
Hört' ich die lustge Drossel nur.
Die in dein Busche sang".
Man fangt dem Kind die Drossel ein,
In Kêiftig sitzt sie dort.
Doch singen will sie nicht und hangt
Ihr Kopfchen immer fort.
Noch einmal blickt das Kind nach ihr
Mit bittendem Gesicht,
Da schlagt die Drossel schön und heil
Da glanzt sein Aug' und bricht.
Pater Van Meurs heeft deze fijne innige
dingetjes zoo goed als bet mogelijk was
vertaald. Ik schrijf deze vertalingen af.
Men weet dan meteen in welke lyriek bij
zelf het gelukkigst was, toen hij zijn vol
genden bundel „Het Kriekende Kriekske"
uitgaf.
Het Orgel.
„Och speel nog eens een lied voor mij
Gij oude, brave man;
Beproef eens, of een zoet accoord
Mijn hart verkwikken kan".
De zieke bidt; de grijsaard speelt
Nooit speelde hij zoo teer,
Nooit zoo verrukkend neen, hij kent
Zijn eigen spel niet meer.
Daar trilt een hemelsch zoet accoord..
Des ouden hart ontroert
Het orgel zwijgt de ziel van 't kind
Is aan deze aard ontvoerd.
De lijsier.
„Neen, heel den zomer blijf ik hier,
Mijn bedje ga 'k niet uit,
Zoo 'k maar die lieve lijster heb
Die ginds in 't boschje fluit.
Men vangt den vogel in een kooi
En zet hem bij het wicht;
Maar 't dier betuurt de vrije luoht
En houdt zijn bekje dicht.
Hij zingt niet, schoon het zieke kind
Hem om een liedje smeekt.
Doch hoor! Daar slaat hij 't kinderoog
Glanst voor het laatst en breekt.
En nu tenslotte schrijf ik nog dit heel
mooie gedichtje af.
Avond-muziek.
Wat zingt mij moeder, uit den slaap
Daar buiten op de straat?
Och, zie eens even wat het is
Muziek, en dat zoo laat
,,'k Hoor niets, mijn kind, ik zie ook
niets;
„Och sluimer rustig voort!
„De koorts, die in uw hoofdje gloeit,
„Maakt dat ge zooiets hoort".
Neen, moederlief het is geen droom!
Hoor, 't klinkt weer zoet en zacht
Gods englen roepen zingend mij
O, moeder, Goeden nacht!
Deze verzen zijn werkelijk met meester
schap vertaald. Uhland is zoo eenvoudig
in heel zijn uitdrukkingswijze en toch zoo
roerend innig. Uhland is in den echten
goeden zin volksdichter. Er is in zijn ly
riek bijna altijd een dramatisch tintje,
iets dat door aanschouwelijkheid pakt, iets
klaars, iets van de weemoed van een stillen
Septemberdag.
Uhland was geen dichter in grooten
stijl, zooals Goethe en Schiller. Hij was de
man van het genrestukje. Hij was met al
zijn geleerdheid een bescheiden mensch,
een zeer beminnelijk mensch.
Hier trekken gelijk gestemde karakters
elkaar aan. Ook Van Meurs was de be
scheidenheid, de beminnelijkheid in per
soon. Ook Van Meurs was als dichter geen
man van grooten stijl; hij was evenals zijn
voorbeeld aangelegd op het kleine, fijne,
innige genrestukje, Uhland was een ge
leerde, Van Meurs was het ook, al verborg
hij zijn geleerdheid achter een kapelaans-
toog.
Uhland was evenmin als Van Meurs een
man van schijn.
Een aardige anecdote tcekent wel hoe
weinig uiterlijks men aan hem bespeurde.
Toen hij eens met zijn vrienden op reis
was, ontmoette hij een heer, die zich voor
een tweede Lavater uitgaf. Hij behoefde
het uiterlijk, het gelaat van iemand maar
te zien, om terstond te zeggen wat «voor
soort mensch hij was.
„Wat zegt ge dan van dien meneer?"
vroeg een der vrienden op Uhland wijzend
De laatkundige nam hem op van top tot
teen, maar treuzelde met het antwoord.
„Is hij een dichter?"
„Neen!"
„Een geleerde?"
„Neen!"
„Wat dan?"
„Een handwerksgezel!"
„En avat voor een?"
„Ik zou zeggen, een horlogemaker!"
Niemand had meer pleizier dan Uhland
zelf, dat men den geleerde of den dichter
niet van zijn uiterlijk kon aflezen.
Hoe denken onze tegenwoordige „haar"-
tisten daarover?
S.
We hebben hier een lees-portefeuille.
't Is „de" portefeuille van Balkbrug.
Ze telt een twintigtal abonnó's en beval
evenzeer een twintigtal tijdschriften,
waaronder de Katholieke Illus
tratie. De rest is allemaal neutraal of
quasie-neutraal; meest uitgaven met veel
platen, waartusschen af en toe de deftige
Gids verschijnt, die zich wel niet bijzon
der thuis zal gevoelen tusschen al die
amusementslectuur.
Worden in de steden of grootere dorpen
de portefeuilles wekelijks opgehaald en
verder gebracht door de goede zorgen der
boekhandelaars, welke ze samenstellen,
hier gaat het anders.
U moet weten, dat we hier geen boek
handelaar rijk zijn!
Gelukkig is Zwolle in de buurt, d.w.z. 25
kilometer verder, en daar is ook de baker
mat van „de" portefeuille. Maar van daar
uit wekelijks een loopjongen te zenden om
de lezers te gerieven, dat gaat niet! Is te
ver en zou de kosten te zeer opdrijven.
We doen 't daarom anders. De welgevul
de portefeuilles worden iederen Zaterdag
avond door de abonné's zelf bij hun voor
gangers op de lijst afgehaald: laar is geen
tusschenhand voor noodig. Wie er op let,
kan wekelijks de particuliero zendboden
zien rondgaan mot de bekende bordpapie
ren mappen.
Abonnó no. 20 laat de collectie halen bij
no. 19, dezo bij no. 18, deze bij no. 17, enz.
enz. tot no. 2 toe, die bij no. 1 moet aan
kloppen.
Dat machientje loopt iederen Zaterdag
geregeld af, want men is gewoonweg ver
zot op „de" portefeuille, welke hier het
eenige middel is een bibliotheek in De-
demsvaart, 5 k.M. verder, uitgezonderd
om nog eens wat anders te zien en te le
zen dan de krant dagelijks brengt.
Nu heeft deze gemoedelijke manier van
circuleeren, waarbij de inhoüd van geen
enkele der 20 portefeuilles gedurende do
reis langs de 20 abonné's ververscht
wordt, dit euvel: no. 1 leest en ziet alles
uit de eerste hand, wat gestadig in actua
liteit vermindert, totdat no. 20 het doen
moet met platen en tekst van 5 maanden
oud.
Met romans en novellen is dat niet erg,
maar afbeeldingen en beschrijvingen van
dagelijksche gebeurtenissen komen bij me
nigeen wel eens wat laat.
Men stapt daar echter rustig overheen,
want hoe zal men anders z'n Zondag il-
lustreeren? En bovendien; wie nu achter
aan' staat heeft immers kans, stilaan naar
voren te schuiven, doordat er oudere
abonné's uitvallen. Heel gauw gaat dit wel
niet een kennis van me, die zich 6 jaar
geleden abonneerde, staat nu no. 10
maar er is toch in ieder geval perspectief!
En laat ik eerlijk wezen: er steekt ook
wel eenig genoegen in, om het geheugen
eens opgefrischt te krijgen.
Zoo zit ik nu te genieten van de K a t h o-
lieko Illustratie van 21 Juli
voor hier een nog vrij jeugdig exemplaar,
wijl ik 't genoegen heb de portefeuille le
mogen lezen van iemand, die no. 8 op do
lijst staat.
De eerste pagina geeft een kiekje van de
seizoendrukte op de Scheveningsclie pier,
met het onderschrift: „Nu er dan toch
warmte gekomen is, en vacantie meteen,
trekken de badplaatsen".
Is 't niet heerlijk, zoo iets te lezen in 't
gure najaar? Bij 't aanschouwen van die
flaneerpnde pierbezoekers voel-jo do
warmte langs je rug gaan. Bepaald aan
genaam.
En is het niet leuk, nu nog eens de
Utrechtscke studentenfeesten mee te ma
ken?
Wat geeft het verder, dat ik thans pas
zie, hoe de sultan van Marokko met pre
sident Doumergue te Parijs de troepen in
specteert? De Marokkaanscke quaestio
blijft er even goed om bestaan.
Soms is het ook leerzaam, oude kiekjes
te zien. Ik zal nu geen namen noemen,
maar meermalen Ontmoette ik de foto van
een overledene, die gelijk een vallende
ster bij zijn heengaan even de aandacht
trok, maar ras vergeten werd. Zoo'n af
beelding, na eenige maanden bezichtigd,
wijst dan op de vergankelijkheid van
aardsche bekendheid.
En hoe snel politieke grootheid soms
vergaat leert de Balkbrugsche portefeuille
ook. Menige bewindsman -of staatsman is
alweer van het tooneel verdwenen alvorens
men hier zijn beeltenis te zien krijgt.
Vooral het buitenland doet sterk aan zulke
verrassingen; in ons land zijn kabinetten
van enkele maanden of ministers van en
kele weken vooralsnog een zeldzaamheid.
Laat dit maar zoo blijven ook s.v.p.
Meerdere geïllustreerde tijdschriften
telkens bijeen te zien, waaronder slechts
één Roomsch, heeft mij voorts aan 't ver
gelijken gezet.
Wat er voor merkwaardigs in de we
reld gebeurt, vindt ge ook in de Kath.
Illustratie, maar wat deze afbeeldt
als merkwaardige Roomscke gebeurtenis
sen wordt meestal door de andersgezinde
foto-pers verwaarloosd.
Ik neem als voorbeeld de onwillekeurig
gekozen aflevering onzer K. L, welke deze
week in mijn portefeuille zit. Allerlei wed
strijden worden erin afgebeeld: het con
cours der beredon politie te 's-Gravenhage;
een concours-hippique te Hilversum; at
letiekwedstrijden te Rotterdam; wioler-
dito's te Amsterdam; voorts het jubiló
van eet rozenvereeniging in Den Haag;
het congres der Vereeniging van Neder-
landsche Gemeenten, soortgelijke kieken uit
andere landen alle welke foto's ook de
neutrale tijdschriften bieden. Zoek in deze
echter niet de Roomsche afbeeldingen der
K. I., hoewel er daarbij zijn van minstens
even groote belangrijkheid als do genoem
de gebeurtenissen, 't Moet al heel wat bij
zonders betreffen, wil de andersgezinde
geïllustreerde pers notitie van ons nemen
Wat hieruit to concludeeren valt? Wel:
dat onze foto-pers veelzijdiger is dan wel
ke andere ookl Zij neemt notitie van het
volledige wereldgebeuren en van het
Roomsche gebeuren bovendien!
En gelijk met onze foto-pers is het ook
met onze pers in het algemeen.
De redactie permitteere mij, hier eens le
zeggen: vergelijk een locaal Roomsch blad
vrij met de overige lokale bladen, het meest
geprezene niet uitgezonderd. Wat er in
dorp of stad gebeurt, het komt er niet op
aan wat, ge vindt het in uw katholiek or
gaan. Maar bovendien vermeld dit ook
trouw al wat den katholieken interesseert.
Een enkel Belangrijk feit, dat tot het groo-
to publiek spreekt, een kerkwijding b.v.,
moge ook elders vermeld worden, regel
matig de geloofsgenooten op de hoogte
houden van wat hen belang inboezemt, doet
alleen het Roomsche blad. zonder hierbij
te verzuimen ik wijs hierop nogmaals
en ducht geen tegenspraak tevens het
oog gericht te houden op al het andere
nieuws.
Zoodat ik maar zeggen wil: onze eigen
pers is het veelzijdigst.
Vandaar dat ik ook niet kan uitstaan
.al jarenlang niet! het minderwaardige
gebedel: „Steunt de Roomsche pers". Dat
is heelemaal niet noodig! Laten we ervan
maken: „.Leest de Roomsche pers" en dan
komt de rest vanzelf wel terecht.
"Weinig had ik kunnen vermoeden, toen
ik over de Balkburgsche portefeuille be
gon te schrijven, dat ik tot zoo'n uitstapje
naar do R.-K. pers zou worden verleid.
Al schrijvende komt men evenwel van 't
een op Jiet ander.
Ik roep thans mijzelf tot de orde.
Iedere week grijp ook ik gretig naar de
tijdschriften, al zijn ze wat oud, want
is hier waarlijk voor de bescheiden beurs
waaruit de regeering dan nog 4 pet.
neemt omdat 't hier zoo goedkoop heet
niets anders te bekomen. En al moet ik nog
een paar maanden geduld hebben, even-
tueele kiekjes van het 3 Octoberfcest en
van het diamanten-jubile der firma San
ders, zal ik met belangstelling weer eens
aanschouwen. Weer eens, want de krant is
natuurlijk „de" portefeuille een eind voor.
AJO.
Werken is nutteloos, als het niet met
hooger bedoeling gebeurt.
Genieten heeft geen beteekenis, vroolijk
zijn wèl.
DE TYPHUS.
De oorzaak en de verspreiding.
Nu er een ernstige epidemie van dozö
ziekte is uitgebroken in Hannover, met on
geveer 2000 ziektegevallen en ruim 100 doo-
den, en ook in ons land, te Princenhage,
Tilburg, Hormond, Arnhem, talrijke geval
len zijn geconstateerd, stellen de lozers
van de L. Ort. er allicht belang in, iets
meer te vernemen omtrent de oorzaken en
de wijze van verspreiding van deze ernsti
ge ziekte.
Het is nuttig, ja noodzakelijk, iets daar
omtrent te weten, opdat men daardoor in
staat zij, zoowel voor zich zelf als voor an
deren, het gevaar van besmetting van hot
Typhusgift zoo gering mogelijk te maken.
Wanneer men immers weot op welke wij
ze de mensch wordt besmet, kan men ont-
zachlijk veel doen om de ziekto misschien
nog te voorkomen of de uitbreiding daar
van zooveel mogelijk althans te beperken.
Besmettelijke ziekten, waaronder ook
Typhus behoort, worden in 't algemeen ver
oorzaakt door zeer kleine organismen
bacillen of bacteriën genaamd. Beide na*
men zijn ontleend aan het Grieksch en dui
den meer speciaal de vorm nan van die
kleine organismen, zooals zij zich voordoen
in het gezichtsveld onder de microscoop bij
b.v. 800 maal vergrooting. Bacillen nu heb
ben do vorm van een staafje, bacteriën
daarentegen zijn meestal kogelrond.
De oorzaak nu van de Typhus is de in
fectie van het lichaam door een benac.ton
bacil, do z.g. Typhusbacil omstreeks 1380
ontdekt door do Duitschc geleorden
Eberth en Koch.
De typhu8bacillen hebben de vorm van
oen staafje, waarvan do lengte is ongeveer
twee micron d.i. twee duizendste van een
millimeter en zijn ongeveer drie maal 7.00
lang als breed. Zij kunnen zich in ontzach-
lijke hoeveelheden vermeerderen en, wat
karakteristiek is voor de T.-bacil, zij kun
nen zich ook ontwikkelen zelfs bij gebrek
aan zuurstof waardoor verklaard wordt,
dat zij in het darmkanaal zich kunnen ver
meerderen.
Bij patiënten, lijdende aan Typhus, vindt
men do bacillen vooral in de ontstoken
darmwand en darmklieren. Verder soms in
de lever, milt, borstholte, longen, hersen
vliezen en ook in de galblaas, en dit is van
belang zon? la later zal blijken, want hier
kunnen r1» "Hen soms jaren lang zieh
hliivcn 1 r aldus een voortdurende
bron van infectie vormen.
Verder komen de T.-bacillen voor in de
stoelgang der patiënten, in do urine on
vooral altiid bijna in het bloed.
Hoe wordt nu de mensch gèinfecteerd,
of met andere woorden hoe komen de T.-
bacillen in het menseheliik lichaam?
Als vaststaand wordt tegenwoordig al
gemeen aangenomen dat de T.-bacil buiten
het lichaam van den mensch niet o n d e n
duur kan blijven voortbestaan. Hieruit
volgt dus dat ieder Typhusgeval ton rI^mc
in verband moet staan met eon ander T.-
geval. Het oorzakelijk verband tusschen
tweo gevallen is echter soms onmnrolrik
aan te toonen, omdat do T.-bacillen. dj®
zich in do faecaliën of in de urine bevinden
soms maandenlang levenskrachtig kunnen
hl riven hetzij in drogen toestand (b.v.
beddengoed, lijfgoed etc.) hetzii in voch-
tigen toestand (b.v. in bodem, stilstaand
water boorputten etc.).
Vaak nu zijn do toestanden op sommige
plaatsen zoo dat de T.-hacillon zich rijke
lijk kunnen vermenigvuldigen en versprei-
den, en dat een groot aantal menschen er
mede besmet worden, zoodat aldus een T.-
opidemie ontstaat.
Doet zich op een plaats, waar tot dus
ver geen Typhusgevallen zich hebben voor
gedaan, toch een dergelijk ziektegeval
voor, dan moet het Typhusgift van buiten
ziin aangebracht.
De T.-bacillen* van een of an^n-nn na-
tiënt zijn dan hetzij door far Mnffen,
arine, sputum, kleeren of bed/W H over
gebracht doch ook is mogelijk dat do in
fectie is ontstaan door de z.g. bacillen
dragers en deze infectiebron is vaak
zeer moeilijk te ontdekken.
Onder bacillendragers bij Typhus wor
den verstaan menschen die soms i a-
ron geleden aan typhus hebben gele
den en weer geheel hersteld ziin, m«ar d?e
nog altijd in hun stoelgang T.-bacillen af
scheiden. Die bacillen hebben zich bij die
personen genesteld in hun galMaas cn blri-
ven daar lustig voortleven. Telkens nu, nis
bij het spijsverteringsproces de gal wordt
afgescheiden in den darm, vermengen zich
tallooze T.-bacillen met den darminhoud en
kunnen aldus voor de omgeving van den
bacillendrager een errstige bron van to toe-
tie worden omdat zij hun virulentie
d.w.z. hun kwaadaardig karakter hebben
behouden.
Hoe lastig het is om dergelijke bacillen
dragers op to sporen ka"n men nagaan als
men bedenkt, dat deze afscheiding van
bacillen maanden en jaren kan duren en
wel bij menschen die zich absoluut gezond
gevoelen en bij wie men dus een mogelijke
oorzaak der infectie niet zou zoeken.
Typhusbacillen kinnen ook verspreid
worden door menschen, die een lichte In
fectie van die ziekto hebben gehad en bij
wie do ziekte niet is herkend. Ook onder
dezen schuilen vele bacillendragers.
Van groot gewicht is ook het feit, dab
tijdens een typhusepidemie, of op plaatsen
waar typhus heerscht, zeer vele personen
rondloopcn, die, zich volstrokt niet ziek
gevoelende, toch de bacillen met zich mee
dragen, zelf dus immuun zijn d.w!z. on
vatbaar zijn voor de ziekte, maar toch
weer andoren kunnen besmetten.
Het is te begrijpen, dat dergelijke bacil
lendragers voor de verspreiding van do
ziekto van veel grooter beteekenis zijn dan
zware typhuspatiënten, die bedlegerig en
geisoleerd zijn.
Als een treffend voorbeeld hiervan, haal
ik hier aan uit het laatste nummer van