Asiecdoten.
on
tervlakte. Droomerig liggen do meeste
pa ska gier."? iri hun deksloelen. Tocli zijn er
die in hel worm a rooksalon te samen ko
men, tiaar er een vast ccmitó gevormd
moet won!en, voor !.et regelen van de
feestelijkheden in de Indische Oceaan.
Aan do rondo tafel midden in de zaal
zitten do hoeren van hel voorloopig co
mité. Enkele andere passagiers, sommi
gen uil belangstelling, anderen uit nieuws
gierigheid hebben plaats genomen aan
de kleinere tafeltjes. Do voorzitter, een
tamelijk dikke heer, veegt voortdurend
met zijn zakdoek, langs zijn, door de
warmte, paars-rood gezicht. Met een veld
heersblik monstert hij do menschen om
zich heen. Dan vraagt hij het woord, en
begint met een lange uiteenzetting, waar
in hij eindelijk gestoord wordt door een
van de comitéleden, die hem heel oneer
biedig aan zijn mouw trekt, waardoor
mijnheer do voorzitter de. kluts kwijt raakt
wijselijk in zijn stoel terugvalt en met
bet comitélid zachtjes gaat praten.
Na een poosje onderling geredeneerd te
hebben besluiten ze, do passagiersleden
voor het vaste comité te laten kiezen.
Voor dat doel, worden na de lunch
keurig gedrukte stembiljetjes uitgereikt,
waarop de namen van wel twaalf manne
lijke en zes vrouwelijke candidaten.
We moeten vijf leden stemmen, en ach
ter de leden, die we stemmen, moeten we
een kruisje zetten en do functie, die we
wenschen dat het lid bekleeden zal.
Wat een gekke uitzoekerij. Wel twee
honderd passagiers, do tweede en derde
klasse te samen, moeten stemmen. Die
passagiers hebben natuurlijk allen een
verschillende meening. Enfin, de heeren
komen toch klaar, en het slot van het
liedje is, dat er geen één van het voor
loopig comité in het nieuwe, vaste co
mité zit.
Alle plannen van het voorloopig comité
worden verworpen, wat kwaad bloed zet
bij de voorloopigo leden. Een van 's men
schen groote ondeugden, de laster komt
nu tot zijn recht.
Do menschen, die van te voren innig
bij elkaar aan do bittertafel zaten, spre
ken nu kwaad van elkaar, wat vooral
sterk is onder de oud-Indische gasten.
Hoe klein zijn toch do menschen.
Bij het diner wacht ons een verrassing.
Do adjunct-hofmeester deelt keurig ge
drukte programma's uit. In de social hall
van de eerste klasse zal een concert ge
geven worden door Lista Leonard, een
concertzangeres, die verscheidene Fran-
sche en Hollandsche liederen zal zingen.
Na het diner gaan we ons verkleeden
voor het concert, dat om kwart voor acht
aanvangt. De social hall is een schitte
rend ingerichte zaal. Op den vloer een
pauwblauw Smyrna kleed waar men diep
in wegzakt; langs do wanden mooie rust
banken, crapeaux, kleine tafeltjes met
luxueuse stoelen. In 't midden een prach
tige vleugel, onder een koepel van blauw
glas in lood met houtsnijwerk, waarin de
hoofdfiguren wajangpoppen zijn.
Alle ventilatoren snorren in 't rond.
Dames in elegante avondtoiletten, heeren
in smoking, of diner jacquet zetten zich
langs den kant.
Do zangeres begint met een Aria uit
Tosca. Ze heeft een mooie volle stem, een
krachtige mezzo-sopraan. Ze zingt zonder
eenige moeite en erg beschaafd.
We hooren onder anderen ook eenige
liederen van Bernard Zweers en van Kor
Kinko. De hegeleiding, door een dame uit
de eerste klasse is heel mooi. Tusschen
de liederen door speelt de cellist van het
Slamat-strijkje eenige mooie stukken.
Om tien uur is het concert afgeloopen.
De zangeres krijgt oen welverdiend ap
plaus en een cadeautje van do passagiers.
Nu merken we pas hoe warm het in do
zaal is en zoo vlug mogelijk spoeden we
ons naar het dek, om oen beetje frissche
lucht te happen.
(Wordt vervolgd).
Geen vriendelijk bescheid.
Mijnheer leest de krant. Plotseling
schrikt hij op.
Goede genade, dat is toch to barl
roept hij uit.
Wat is er? vraagt zijn trouwe ega,
die tegenover hem zit.
Hier lees ik dat een vrouw haar man
met een pook doodgeslagen heeft omdat
hij per ongeluk op haar nieuwe hoed ging
zitten.
Vreeselijk!
Zoo iets zal gelukkig nooit bij ons
voorkomen.
O neen, daar is niet de minste kans
voor, want ik heb immers geen nieuwen
hoed, waar je op zou kunnen gaan zitten!
De Professor.
Profesor Wijs was bezig zijn paard te
zadelen voor een rij toert je, maar daar hij,
zooals vele professors, verstrooid was,
plaatste hij het zadel achterste voren op
den rug van het dier.
Eenigo jeugdige bengels zagen de fout
en gichelden:
Kijk, hij heeft het zadel in de ver
keerde richting gezet!
Jongelui, zei de professor hoogst
ernstig, je wilt weer veel te wijs zijn. Hoe
weet je nu of het zadel verkeerd staat,
als ik nog niet eens gezegd heb welken
kant ik uit wil rijden!
Dat hangt er van af.
Pim: „Wat neem jij aan tafel, wijn of
bier?"
Tim: „Dat hangt er van af".
Pim: „Van wat?"
Timt „Of jij betaalt ofik?"
Lief!
Schoonmoeder tot schooqzoon, die- h»,
er in heeft laten loopen: „Hè, ik wilde 4
ik honderd uuizend gulden bezat".
Schoonzoon: „Waarvoor?"
Schoonmoeder: „Om het pleizier te h(j
ben jou te kunnen onterven".
Naar de Ncordpool.
Jantje: „Zou jij ook zoo graag naari
Noordpool willen gaan?" p0js
Keesje: „Nou, jó. Denk eens an, wat a y0oi
reuzen-glijbanen ze daar zullen hebben {ij
Iets anders.
„Jij bent een nette jongen", zegt oq
tegen het neefje, dat zijn speelgoed
ruimt.
„Ik denk, dat moeder je wat heeft h
loofd, als je alles keurig wegbergt".
„U bedoelt zeker, als ik het niet m
berg", verbetert neefje.
Een goed antwoord?
„Door welke verbinding wordt het m
het spoedigst opgelost?" vroeg de leen
in de scheikunde.
„Door de echtelijke", luidde het
woord.
Fran
CORRESPONDENTIE.
Kighart van G^e 1 d e r, Leiden.
Dank voor het toegezondene! En het een
en andere vind ik een plaatsje waard en
ik geloof, dat ik heel wat mooie dingetjes
van ons Neefje Righart te wachten heb.
„Waarom de boomen geen koning heb
ben" zie ik vol belangstelling te gemoet.
„De Herfst" krijgt de volgende week een
beurt. Bij voorbaat dank ik je voor de
nieuwe stukjes. Een plaatsje is reeds ge
reserveerd. Dag Righart!
Adriaan van Noort, Leiden. Be
gon jij al een beetje ongeduldig te worden
Neefje! Wees niet bang, ik vergeet niets
en niemand. Maar het gaat bij ons, net als
aan den biechtstoel, wie voor is, voor
gaat. Het is dus precies een tref wiens
briefje het onderste ligt op het stapeltje,
heeft kans lang te moeten wachten. Er
liggen er nog zoowat een dertig, maar eer
ik met nieuwe raadsels kom, ben ik er
door hoor en.is alles geplaatst, wat
voor plaatsing in aanmerking kan komen.
Jij moet vandaag eens goed kijken
Adriaan, ik wed, dat ergens een mooi
sprookje te, lezen staat! Dag Neefje! Maak
weer eens wat, moedertje of vader mag
gerust even helpen. Groetjes thuis!
Felix Soupart, H. Rijndijk 31, Lei
den. Nog een weekje geduld Felix en dan
fcom jij aan de beurt. Jouw verhaaltje is
heel aardig, maar heb je dat nu zelf ver
zonnen. Maak zelf eens wat Felix, vader
mag een klein beetje helpen en anders
laat je Jacqueske maar vertellen. Zie ik
jelie allen met Kerstmis weer? Dag Fe
lix, maak me veel groeten aan vader en
moeder! Zul je?
Annie Cozijn, Rijpwetering! Ja An
nie, je hebt ook veel tijd aan je werk be
steed. En ik vind het heel goed, zooals jij
dat verhaaltje gemaakt hel Navertellen
en een beetje fantaseeren, is heel best An
nie. Do volgende week kom jij aan de
beurt. Kijk maar eens goed uit. Ik wed, dat
„Het Mariabeeld op de heide" dan ten voe
ten uit geteekend staat. Dag Annie!
Agnes Peters e, Noordeinde, Leiden.
Begin je nog niet haast den moed op te
geven Agnes! En toch?.... toch wordt ook
jou stukje eindelijk eens geplaatst. Kijk
de volgende week eens! Begin al vast aan
iets nieuws, ik geloof dat jij wel kunt als
je wilt.
Do volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven en beantwoord
dan do volgende vragen:
Vraag 104. Wat beteekent, dat is een
„Miehielszomer"?
Vraag 105. Vertel eens iets van: De
muren, tuinen en van den toren van Ba
byion. Dat is immers een van de zeven
wonderen der wereld. Is het niet?
Vraag 100. Komen de sponzen zoo
klaar en wel uit de zee of moeten ze
om te kunnen gebruiken geprepareerd
worden? Vader stelt die vraag.
Oom WIM.
EEN NIEUW SPROOKJE
van Oom Wim.
Nachtelijke avonturen van Oza, den
Kabouter.
VII.
Vertel nu eens gauw, moedertje, hoe
kom ik hier?
Gebracht mijn jongen! gebracht door
een mooie dame in hot wit.
Dat was ze!
Wio?
Wel, do Fee, mijn moedertje op de
aarde.
Zoo is het! Zij is ook zoo lief en
zoo goed en zoo bezorgd voor mijn kleinen
Oza.
En wou zo niet hier blijven?
Neen, zo had haast. Ze moest onmid
dellijk weer weg, en meer zeg ik niet. Er
volgt nog een kleine verrassing.
Jammer! Als ik ze straks zie, zal ik
ze bedanken in Uw naam en uit mijn
Doe dat mijn jongen en zeg haar, dat
ik hoop eenmaal in staat te zijn alles te
vergelden, wat ze voor jou, mijn jongen
doet en gedaan heeft en dat ik voor haar
bidden zal, zooals een moeder bidt voor
haar eigen kind.
Dat zal ik zeggen, moeder en nu ga
ik! Ik wed, dat ik vandaag nog veel te
zien krijg.
Ga en wees voorzichtig en denk
erom mijn boodschap over te brengen aan
die lieve, schcfPne dame, die meer voor je
is, dan je nu nog beseffen kunt.
Ik zal niets vergeten, moedertje en
Uw raad indachtig zijn.
En hoe heeft mijn klein vriendje ge
slapen?
Dank LT, lieve Fefe, ik heb geslapen als
een roosje en ik kon U niet genoeg dan-
kon, dat U mij thuis gebracht hebt. Dan
moet ik voor moedertje zeggen, dat zij
voor U bidden zal, zooals een moeder bidt
voor haar kind en dat zij U hoopt nog één
keer in het Kcbouterland terug te zien.
Geen dank Oza; wat ik deed, deed ik
uit liefde voor jou en uit liefde voor het
kleine volkje onder de aarde, waarvan ik
heel veel hou.
Maar kom Oza, thans zullen we een an
der toertje maken, zooals je nog nooit
maakte. In m ij n rijtuigje Oza, hoor je
dat mijn jongen, in m ij n rijtuig zullen we
vandaag rijden gaan.
Waar is dat rijtuig dan, lieve Fee?
Het zal er zoo zijn. Kijk!
En inderdaad, daar komt een rijtuig
van zeldzamen vorm aangereden, bestuurd
door twee boschnymfen en getrokken
door vier witte paarden der elfjes.
Oza kon zijn oogen niet gelooven.
Droomde hij, of was dit werkelijkheid*?
Stap in mijn kleine vriend, stap in en
maak met mij een ritje tot aan het dal,
waar de kleine Nymphen hun dansies uit
voeren op de maat van de muziek, door
een koor van Elfies uitgevoerd. Stap in,
en vertrouw op mij en wees niet bang als
ons rijtuigje voortvliegt op den adem van
den wind met een snelheid, die mijn klei
ne Oza duizelen doet.
En Oza stapt in en de lieve Fee neemt
iraast hem plaats. Sn toendaar gaat
ze heen volgend naar het schijnt een vast
spoor. Het is alsof de hoeven der vurige
rossen den grond niet raken, zoo snel als
't gaat. Oza voelt zich veilig als een prins
op moeders schoot; geen oog slaat hij af
van die kleine lieve wezentjes, die met
vaste hand de zijden teugels voeren der
paarden; het gaat voort langs donkere
afgronden en uitgestrekte vlakten tot daar
voor hen liggen drie bergruggen, waartus-
schen een dal zich uitstrekt zoo schilder
achtig mooi gelegen, dat Oza zijn lieve ge
biedster aanstoot als om haar opmerk
zaam te maken over het heerlijke panora
ma, dat zich daar voor zijn blikken ont
rolt.
Hier wordt halt gehouden.
De kleine paardjes gaan grazen van het
groene gras, dat tot eten uitnoodigt en
toen begon het spel; een spel uitgevoerd
door een twintigtal elfjes, die op een
wenk van de Boschfee kwamen aanzweven
als teere kapelletjes door de ijlo lucht. En
wat Oza toen zag, was zoo mooi, dat hij
geen woorden kon vinden, om zijn verwon
dering uit to drukken. En 't was dan cy>k
niet to verwonderen, dat hij van al 't zien
van 't nieuwe, dat zijn oog ooit zag, ver
moeid was en dat zachtkcns aan zijn oog
leden dichtvielen en eindelijk rustig en
kalm insliep op de zijden, met doorgevoer
de kussens naast, de Fee, toen d© terug
tocht aanvaard werd.
Het ligt dor opgaande zonne sprankelt
goud voor de zalen van 't kristallen paleis
van de Boschfee.
De kleine voetjes der elfjes, de diena
ressen der Fee, Zakken weg in do mollige
tapijten, die do marmeren vloeren bedek
ken.
Spiegels in gouden lijsten gevat bedek
ken de muren en weerkaatsten en weer
spiegelen vele kecren de kristallen licht
kronen, die 's avonds het heele paleis dom
pelen in een zee van licht.
Hier en daar staan vreemdsoortige plan
ten en bloemen in kostbare vazen en pot
ten, op hooge en lage tafeltjes van het
zuiverste zilver, al naar gelang de ge
biedster van deze koninklijke woning
meende haar smaak te moeten streelen.
En dan te zien welko kostbare divans
en banken en ligstoelen, haast bedolven
onder een last van donzen en zijden kus
sens van de grilligste en vreemdste vor
men, uitnoodigden tot rusten om in zalig
nietsdoen te genieten, van wat de elfjes
serveerden of de omgeving voor oog en oor
te genieten bood.
Waarlijk, dit palcis was inderdaad een
woning, als bestemd voor een Koningin
en Oza zal, als hij straks ontwaakt niet
weten, waar hij is en meenen verplaatst
te zijn in een mooi, mooi droomenland.
(Wordt vervolgd).
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX.
door Oom Wim.
Avontuur XXII.
Een week later!
Mies wil rijden in een heusch rijtuig.
Maxje, ik weet wat moois!
Wat Mies, wat?
Ik ga rijden in een rijtuig. Rijden
gratis, voor nier^^ndal!
Dat wil ik zien.
Kom mee!
Daar gaan ze naar 't Plantsoen. Hier
zit een kindermeid. Aan haar schoot speelt
een tweejarig kind en kraait van plezier.
De wagen staat leeg. Mies wipt er in, duikt
weg op de plaats, waar de kleine meid
daar even nog te slapen lag. Twee kinde
ren komen aan. Ze kennen het meisje heel
goed. Ze krijgen verlof om een poosje met
den wagen op en neer te rijden.
Mies rijdt en voeït zich zoo lekker als
in haar mandje en had ze gedurfd, dan was
ze even van achter het gordijntje komen
gluren en naar Max gekeken, die Miesje
bemidt-
De kindermeid stapt eindelijk op, heft
het kind op om het in den wagen te leggen
endaar springt Mies voor haar weg en
vlucht in het lage struikgewas.
Do meid past voortaan beter op en zal
Miesie in het 002 houden. En Max? Een
oogenblikje was hij op Mies jaloersch, dat
zij allen rijden mocht en hij het nazien
slechts had.
Een sprookje van de Maan.
Er was eens een man, die 's nachts stil
letjes hazen en herten en reeën ging schie
ten in een groot bosch. Als het donker
werd, pakte de man z'n geweer, hing de
weitasch op de schouders en stapte het
woud in. Op een avond stond de maan aan
den hemel en verlichtte het heele bosch.
Nu kon hij niet gaan jagen want de
veldwachter had hem dan gauw te pakken.
Hij dacht: „Ik zal je dat wel betaald zet
ten. Hij vlocht 'n lange touwladder van
wel een millioen meter. Hij gooide die naar
een ster die het dichtst bij de maan stond,
klauterde er flink tegen op en plukte de
maan van den hemel, en verborg haar in
de schuur onder een stapel hout.
De menschen riepen verwonderd: de
maan is gestolen. Ze gingen naar den ko
ning. De koning zei: „Al wie de maan bij
den koning kan terugbrengen, krijgt het
halve land als belooning".
Dat hoorde 'n arme straatmuzikant, die
langs den weg in het gras zat om wat te
rusten. „Het halve land ter belooning",
dacht hij, „nou dat ga ik 'ns probeeren. En
hij nam z'n viool onder den arm en begaf
zich op weg.
Toen hij 'n eindje geloopen had, kwam
hij 'n anderen muzikant tegen, die op z'n
fluit speelde.
„Dag, kameraad", zei hij, „waar ga jij
naar toe". „Do maan zoeken". „Wel, ik
ook; dan kunnen we goed samengaan.
Twee weten licht meer dan één en als we
ze vinden, gaan we samen wonen in het
halve land dat de' koning ons geeft." Sa
men stapten de twee verder en speelden
nu en dan 'n deuntje op fluit en viool. Toen
ze weer 'n eindje geloopen hadden, kwa
men ze 'n derden muzikant tegen met 'n har
monica. „Dag kameraad", zeiden de twee,
„waar ga jij naar toe. „De maan zoeken".
„Nou, dat doen wij ook, ga met ons mee.
De drie togen verder, speelden nu en dan
op de viool, fluit of monica. Ze sloegen 'n
smallen zandweg in en zagen aan den kant
van den weg 'n oud moedertje zitten.
„Ach", klaagde zij, „ik sterf van _orst,
haal me toch wat water uit de bron."
„O, heel graag", zei de jongste der muzi
kanten en haalde het water. Het moedertje
datikte vriendelijk en toen de muzikanten
wilden vertrekken riep zij zo terug: „Ik
moet u beloonen, omdat gij zoo goed voor
me zijt geweest. Hier is 'n zweepje, als je
daar tegen zegt: Zweepje klets, dan be
gint het te kloppen. Roep je echter:
„Zweepje flets", dan komt het weer dade
lijk bij u terug."
„Wel, dat is aardig", riepen de drie mu
zikanten en dankten bet vrouwtje harte
lijk. De oudste stak het zweepje in den zak
en yroolijk trokken ze verder. Tegen den
avond kwamen ze aan het groote bosch,
waar de man woonde die de maan gestolen
had. De drie muzikanten liepen al verder
en verder en toen het heel donker werd
wisten ze den weg niet meer. „Wacht", zei
de tweede, „ginds zie ik een lichtje bran
den. Daar woont zeker iemand. Laten we
vragen of we in de schuur mogen slapen."
De drie muzikanten liepen naar het lichtje
en kwamen bij den man, die de maan ge
stolen had. „Mogen wo hier slapen?" vroeg
de derde. „Kom maar binnen", zei de man.
„Eerst moet ge me 'n deuntje voorspelen
op uw viool, fluit en monica en dan zal ik
jullie naar de schuur brengen." De-xlrie mu
zikanten speelden heel lang, en juist toon
de derde voor 't laatst nog 'ns op z'n mo
nica wou beginnen, ging het licht uit. De
man wou wat olie in de lamp gieten, toen
hij zag dat het vat leeg was. 'n Kaars had
hij ook niet meer. „Wacht", dacht hij, „ik
zal de maan uit den schuur halen en ze in
de kamer ophangen. De drie weten er toch
niet van." Maar toen hij met de maan bin
nenkwam, sprongen de drie muzikanten
op en wilden ze hem afnemen. Toen de
man ze niet geven wilde, riep de oudste
tot het zwepje: „Zweepje "klets". Daar
sprong het zweepje op den rug van den
man en sloeg dat hij het uitschreeuwde
van pijn. „Houdt op", smeekte hij, „ik zal
jullie de maan wel geven".
„Zweepje flets!" riep de muzikant en het
zweepje sprong terug in zijn zak. Den vol
genden dag brachten de drie de maan te
rug bij den koning, die ze weer aan den
hemel liet hangen. De drie muzikanten
leefden voortaan gelukkig en tevreden in
het halve land, dat de koning hun gege
ven had.
Adr. van Noort, Breestraat 83.
Een rare jacht.
Het was een kouden middag in Decem
ber. Het had de geheel nacht gesneeuwd,
daardoor was er voor de vogeltjes niet veel
te vinden. Daarom had Jan op de binnen
plaats een plek sneeuw weggeveegd, en er
de kruimeltjes brood op gestrooid die van
het ochtendeten waren overgebleven. Nu zat
het heele gezin bij elkaar en keek met ge
noegen naar het musschenleventje daar
buiten. Opeens daar komt iets zwarts voor
bij geslopen. Het was de zwarte kat van
buurman. Zoodra zij de troep musschen
ziet, springt zij er op af endol van
angst vluchten allen weg. Maar toch zoo
vlug konden zij niet wezen of poes heeft
een muschje te pakken. Zoodra dit gezien
wordt door de familie die voor het raam
zit, springt vader van zijn stoel en Jan
volgt hem. Nu begint de jacht. Keer op
keer gooit Jan met steenen, maar zonder
resultaat. Eindelijk moeten vader en Jan
de jacht opgeven, w,ant poes, het onraad
bemerkende, was in de heg gevlucht en zit
het vogeltje daar lekker op te peuzelen.
Toen vader in de kamer kwam, zei Anna,
Jans zusje, of ze even naar buurman wilde
gaan om to vragen of hij dat mormeldier
wilde verdrinken. Vader en Moeder von
den het wel aardig dat de twee kinderen
het zoo mooi voor die onschuldige diertjes
opnamen, maar Vader zei, dat het toch
niet zou geven, want dan zou er morgen
misschien weer een andero poes komen,
die ook weer een muschje zou vangen en
opeten. Jo van Ree.
Iets over den neus.
Hetgeen hier volgt, handelt over des
menschen neus, dus niet over het neusje
van den zalm. Ik had nog do keus tus
schen oog en neus, den neus nam ik.
Komaan (zooals de boer zei tot zijn
laars) de neus zit tusschen de ooren. Je
hebt menschen die zeggen wel eons: ik zal
je neus tusschen je twee ooren zetten.
Maak je dan maar niet bezorgd. Geef ze
dan ten antwoord: Je haalt behoorlijk een
neus, want hij staat er al tusschen. En al
was dit nu niet het geval, het ging toch
niet, want hij zit vast. En dit is maar een
geluk ook. Hoeveel jongens en meisjes zijn
er niet die wel eens iets zoek zijn, maar
als hun neus niet vast zat, waren zij die
ook nog kwijt. Een gek gezicht zou dat
zijn. Er zijn verschillende soorten van
neuzen, groote, kleine, spitse, stompe, ja
er zijn er die zelfs met een haviksneus
rond loopen. Daar zullen zij ook wel niet
eerlijk aangekomen zijn. Sommige steken
hun neus overal in, zelfs hoog in den wind,
wat ik een rare gewoonte vind.
Als het ergens onaangenaam riekt,
troost je dan maar dat je niet meer als je
neus vol kan nemen. In dit geval zou ik
aanraden geen langen neus te trekken.,
zou dan gauw te veel van het goede -
bedoel van het kwade krijgen. Ik trek
tenminste mijn neus voor op. Je kan
met je neus in de boter vallen, maar
is alléén voor de gelukkigen. Dat
menschen zijn die niet verder kijken
hun neus lang is, komt hier door, dal
vreeselijk gemakzuchtig zijn. Dit is eek
niet zoo het geval bij een wijsneus,
wil graag overal het zijne van bobb
Maar pas op. Als je het onderste uit
kan begeert, heb je kans dat het lid
neus bezeert. Je zou dan wel eens
op je neus kunnen kijken. Ik ga weer
digen. Maar dit raad ik nog aan
iemand van den winter last van een
den neus mocht hebben, voorzie je dan
al vast van een neuswarmertje, of and
doe je maar net of je neus bloedt
hem blauw blauw.
Th. Righart v. Celder
Opgedragen aan O. E.
Schoon Bloemendaal.
Ik heb u lief, schoon Bloemendaal
Gij zijt er mijn ideaal.
Ik hou van uw lommerrijke bosschen
duinen
Yan de pracht uwer wegen
En sprookjesachtige tuinen,
Ik min u om uw Vogel tuin,
Uw Kopje op 't Wilhelminaduin.
Hoe gaarne zou ik droomen mogen
Over Brederode, do held uit
vervlogM
Tijden, die weleer hier woonde.
O, lustplaats voor mijn oogert,
Steeds weer ben ik opgetogen,
Als ik na langen tijd 11 weer bezoek
Wanneer ik van uw Kopje zie,
Dan haalt daarbij al 't and're niet,
Wat ik elders zag en hier zal zien.
Te loopen door uw mooie lanen
En langs vijvers, waarop zwanen
Rustig komen aangedreven,
Is in mijn jeugdig leven
Het eenigste verlangen.
Wanneer de zon haar laatste stralen
Neergiet over veld en dalen,
Neem ik met weemoed afscheid dan
Van al het schoone, waarmee natiw
tooü
Vaarwel tot weerzien Bloemendaal,
O, U vergeet ik nooit!
Th. Righart v. Gelder, Leü
0, Hostia!
Als zwoele zomerluchten
Verad'men miine zuchten,
Blanke Schijn!
Als zoete Eng'len reien,
Die zachtjes henen glijen,
Brood, zoo rein!
Als een klaar uitkijken
Naar vormen, die niet wijken
Hemelsbrood
Als blanke bloemen tronen
Gelijk zachte regentonen,
Koning groot!
Het is een ad'mend vullen
Van geuren, die verhullen,
Hostie schoon
Als een naoht'lijk bloeien
Van bloemen teer opgroeien,
Jezus troon!
En spreekt zoo wond're tale
Op nieuw steeds duizendmalo
Blank ivoor 1
'Als de stille wachter
In zoele zomernachte
Aan mensohen-oor
Als 't lied der korenaren
En wolken die henen varen
Spreekt Uw taal!
Als wondere blanke honing
Spreekt Gij uit Uw Woning
Duizendmaal
Kon dan, wie ook
Met bloemen en wierook
Bij 't Sacrament.
Nu wil ik stil aanschouwen
In wondervol vertrouwen
't Geloof erkend.
Als een schitterende Victorie
Vol blanke zonneglorie
In zilverglans;
Als zachte ziel gefluister
Schittert in 't duister
De Monstrans.
Thcock