r perde Blad. Zaterdag 25 September 1926 het getuigenis des vaders. XXIV. Het bovennatuurlijk geloof noemden ij den grondslag van ons bovennatuurlijk Maar wat is dan bet geloof, waarin bestaat bet? Geloovon, in het algemeon, is: als „■aarheid aannemen datgene wat een an der zegt, en wel juist omdat h ij het zegt: iets als waarheid aannemen op ■zag van een ander. Het volgt vanzelf hieruit, dat „boven natuurlijk geloof" is: de instemming van ons versland met het woord van God; of bet vast als waarheid aannemen, wat God gezegd heeft. Wij weten, dat God bestaat; als Hij nu iels getuigt, iets zegt, dan zouden we dien God beleedigen door Hem niet te ge- looven; en we zullen Hem huldigen door Zijn Woord te aanvaarden. Die aanne ming van hetgeen God zegt moet zóó vol komen zijn, dat wij Hem gelooven, zelfs al zou Hij ons iets mededeelen, waar we niets van begrijpen, of waarvan ieder ander het tegendeel beweert. Het getui genis van menschen nemen wij aan, maar het getuigenis van God is grooter. Het moet dus bij den mensch aldus klinken: „Mijn God ik geloof, omdat Gij het zegt." Dit alles is het werk van het verstand, maar God zal den mensch bij het Doopsel, wanneer het geloof in zijn ziel wordt ge stort, verlichten in bet versland, opdat hij de waarheid van Gods woord inzie. Doch het verstand werkt niet alleen bij het geloof, ook do wil heeft er zijn deel aan; want om de waarheid, die men riet, te aanvaarden, is de wil noodig. Welnu tegelijk dat God ons verstand verlicht door het ingestorte geloof, geeft Hij ook aan onze wil de „blijvende ge neigdheid" om Gods getuigenis uit liefde voor de waarheid te aanvaarden. Ons geloof nu zal des te volmaakter lijn, naarmate de geneigdheid tot geloo- ven ons meer brengt tot do volkomen aanneming van Gods getuigenis. Welk is nu Gods getuigenis of m.a.w. Wat heeft God nu vooral aan de men schen als Waarheid bekend gemaakt? Deze getuigenis Gods komt hierop neer: Dat Christus Jeauszijn eigen zoon is, gezonden voor onze taligheid en gegeven voor onze heiligmaking. Als toch de stem des Vaders zich liet fcooren en dit is tot driemaal toe ge beurd was het, om aan de wereld te zeggen, dat Christus zijn Zoon was, in Wien Hij behagen had, en naar Wrien de wereld luisteren moest. Daarom deed, ter bekrachtiging van dit getuigenis, de Zoon zijne wonderen en elond Hij op van den dood; Hij wilde n.l. toonen, dat Hij is, wat de Vader van Hem getuigde: Gods Zoon. „Dit is echter de wil van mijn Vader, die Mij gezonden heeft" zegt Gristus, „dat al wie den Zoon ziet en in Hem gelooft, het eeuwig leven heeft". (Joas 6:40). In dit punt is de H. Joannes onze dui delijkste uitlegger als hij schrijft: „Zoo zeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eenigen Zoon gegeven heeft". Dan noemt Joannes de reden van dit geven: „Opdat, alwie in Hem gelooft, niet verloren ga maar het eeuwig leven hebbe". Nu komt de verdere uitleg: „Want God heeft zijn Zoon in de wereld gezonden, niet om de wereld te oordeelen, maai* op dat de wereld door Hem zou gered wor den. Hij, die in Hem niet gelooft is reeds geoordeeld, omdat hij njet geloofd heeft in den Zoon Gods." Wie dus niet gelooft in den Zoon Gods, maakt zijne zaligheid onmogelijk: „hij is reeds geoordeeld." Wij moeten dus eerst gelooven in Chris tus, als Zoon Gods, en dan zullen we van zelf al de andere geopenbaarde waarhe den aannemen. Geheel do openbaring Gods is dus ver vat in het getuigenis Gods, dat Christus zijn Zoon is; en geheel ons geloof in Gods openbaring is dus het aanneming van de Godheid van Christus. Dan* toch gelooven wij het geheele oude Testament, dat in Christus werd verwezenlijkt, en °ok geheel het Nieuwe Testament, want kj-lea wat de apostelen en do Kerk ons wren, cn wie dus door het geloof Chris tus aanneemt, neemt geheel de opei nug aan. Ons bovennatuurlijk leven zal dus Ruchtbaar zijn, als we deze waarheid heb oen begrepen en er naar leven doel, dat God ons stelde is: de hei- v zooa's nu wel weten. i..u,.za* het afhangen van de mate, d( 'loftf de zuiverheid van ons ge- nr° °I we ^"der of meer heilig zijn. j Srondslag voor onze heiligheid V JL iinneming als waarheid van de Uodheid van Christus Jesus. v ^>ei1 geze£d, dat onze heiligheid ^laai1 de navolging van het den Vader, die ons als toon- Cw j2^11 z°on zond, opdat wij Hem ïnfp j y^der zouden volgen, en bode gelijkvormig worden, on 06 D,U te Drongen in verband met u. j f ia do godheid van Christus, 'tonri' hondslag van onze heiligheid ■uucle zijn? bernard van meurs. IV. Vertalen is niet ieders werk. Wie bijv. een roman uit het Fransch, Duitsch of Engelsch wil vertalen, moet zijn eigen taal en de vreemde goed mees- Ier zijn. Hij moet de vreemde kennen, anders weet hij niet, wat er staat. Maar hij moet vooral zijn eigen taal door en door kefl- nen. Hij mag niet weifelen met den zins bouw. De Hollandsche zinsbouw is b.v. heel anders dan de Fransche; dat moet men niet alleen goed weten; men moet zijn wetenschap bijna onbewust toepas sen on vertalen, alsof men oorspronkelijk Hollandsch schreef. Maar veel meer komt alles nog aan op het woord. De vertaler moet over een buitengewoon woordmate riaal beschikken, vooral over synoniemen, zinverwante woorden. Elk woord is nog iets meer dan de klank voor een voorstel ling of begrip. Het heeft een eigenaardigo gevoelswaarde, die van eenzelfde woord in verschillendo zinnon verschillend kan zijn. Do algemeene beteekenis van een woord krijgt pas zijn kleur door allerlei gevoelsnuances, die er over glanzen als het zonlicht over zijde. Wie vertaalt, moet zeer gevoelig zijn voor de gevoelswaarde der woorden, om het idioom der vreemde taal in edgen sprake zooveel mogelijk te benaderen. Gewoonlijk zal een vertaling nooit vol komen gelijkwaardig aan. het oorspronke lijke zijn: in de eerste plaats omdat men het idioom van een vreemde taal nooit zoo goed kent als dat van zijn eigen; in de tweede plaats omdat men zich geheel verplaatsen moet in de gedachtengang en het stemmingsleven van een vreemdeling, meermalen van een ander ras. Alleen bij zeer vrije bewerking is gelijk waardigheid mogelijk. Bij het vertalen van poëzie wordt de zaak nog veel moeilijker. Want nu heeft de vertaler rekening te houden met het oude finiéerbare dat des houden met het ondefiniéerbare dat des dicht lot poëzie maakt. De vertaler rpoet de gedachtengang van het vers zuiver overbrengen. Die gedach tengang op zich zelf is niet moer dan 't geraamte van 't vers en een geraamte is dood. De gedachte dor poëzie hult zich in den sluier der poëzie. Bij lyriek in de allerhoogste mate is de gedachte vrij on bepaald en meer aandoening, gevoel, stem ming. Door het vers stroomt het bewogen rhythme van den geest en die is meer dan de metrische indeeling in versvoeten. Leest men van Vondel: Doorluchte Rijn, mijn zoete droom! Van waar zal ik u lof toezingen? Mijn trekkende geboortestroom, Gij komt uit ZwitscTsche Alpen sprin gen! enz. dan is het innerlijk rhylime heel iets an ders dan viervoetige jambe met afwisse lend staan en sleepend rijm. En gaat een bijzondere golving door de verzen, die het metrum ondergeschikt maakt. Wie verzen vertaalt is nog niet klaar met een woordgetrouw vertalen der ge dachte in het oorspronkelijke metrum. Het oorspronkelijke rhythme is niet over te brengen, de bewogen ontroering van don dichter in juist die klanken en in die golving, de juiste gevoelstoon en stem ming. Er is echte poëzie en bijzondere klank schoonheid en klankenwisseling, een toon val van muzikaal karakter. Hoe kan ik muziek verklanken door andere muziek? Hoe kan ik de melodie b.v. van het Oude Wilhelmus verklanken door andere mu ziek? door een andere melodie? Melodieën laten zich niet vertalen. Hoe kan ik de z.g. „regendropprelude" van Chopin ver klanken door andere muziek? Dat kan immers niet? Wat dus voor het vertalen van proza géldt, geldt in veel sterker mate voor "t overbrengen van gedichten. Een verlaat'I gedicht is voorbeschikt om benoden 't oorspronkelijke te blijven, zou het alleen maar zijn doordat de versmelodie, de mu zikale sfeer onvertaalbaar is. Vertaal maar eens van Goethe: Ik antwoord u: Dés Vaders leven in de H. Drieënheid bestaat in het voortbren- gen van het Woord, den Zoon; in Hem erkent de Vader zijn eigen beeld, „don luister zijner glorie". Als nu de Vader dus iets getuigt omtrent zijnen Zoon in de zichtbare wereld, is het slechts de uitiug van datgeno wat de Vader doet in het hei ligdom der Godheid zelf. En de uitiug, welke de Vader dan ook driemaal gaf, was het getuigenis: „deze is Mijn welbe minde Zoon". Wanneer wij nu deze getuigenis aan vaarden omtrent Jesus van Nazareth, het zij als kind, als jongeling, als man, in de kribbe of van het kruis, of in het H. Sacrament des Altaars, en Hem belijden als den Zoon van God, is ons leven een gelijkenis met het leven des Vaders. Vandaar het woord van Joannes: „Hij, die gelooft, dat Jesus de Zoon Gods is, heeft het getuigenis van God in zich." Gelukkig degene, die dit getuigenis van Christus voortdurend geeft, en aldus zijne heiligheid beleeft. Ongelukkig dus hij, die Christus niet kent en in Hem niet gelooft. Uit ware Godsliefde en oprechte naas tenliefde volgt nu onze plicht van mede werken aan de verbreiding van het ware geloof. Weeet dankbaar voor do geloofsgenade! Gr. Uber allen Gipfeïn ist Ruh, in allen Wipfeln spürest du kaum einen Hauch; die Vöglein schweigem im Walde, Warte nur, balde ruh eet du auch. Of dit van Heine: Du bist wie eine Blume So hold and schön und rein; Ich schau' dich an, und Wehmut Schleicht mir in's Herz hinein. Mir ist, als oh ich dio Hiiude Aufs Haupt dis legen eollt, Betend, das Gott dich crhalto So rein und schön und hold. Wie dergelijke verzen vertaalt verdient een geeseling! Voor oen echten dichter kan het verta len van verzen dit voordeel hebben, dat hij er zich door oefent in do techniek der versbouw en zich zoo grondig mogelijk in leeft in het stemmingsleven van een an der kunstenaar. Maar hij doet het best zijn manupilaties voor zich te houden cn niet wereldkundig te makon. 't Blijft toch ersatz. Ik heb hier opvattingen gegeven over t vertalen van verzen, die in de 19de eeuw niet gehuldigd werden. O ver talrijk zijn voor 1880 de vertalingen uit andero talon. Men sla er Beets, Ter Haar, Ten Kate, enz. maar op na. Niels was voor deze heeren veilig en het resultaat is 'dan ook meermalen bedroevend, metrisch ryniscl zonder meer. Men durfde wat aan: Heil Ten Kate J. J. L.l IIij vertaalde Dante's hel Zong Comoedia divina Door divinos poëziena. Zoo ongeveer rijmt Van Eoden in oen sarcastische hekeling der Vóór-tachtiger poëzie. Ziet, dat is al weer een van de mooie dingen van Kloos, Gorter, Van Eoden, enz. dat zij ons van de rijmende vertaai- woede verlost hebben. Beter een onbehol pen, strompelend en siootond gedicht in eigen taal, waar een gemoed uitspreekt, dan gladde, zuiver metrische, waar ziol- looze herijmsels uit vreemde litteraturen. Slechts oen dichter van den eersten rang kan verzen uit vreemde litteraturen ver talen. Pater Van Meurs heeft ook geofferd aan de litterairo gewoonten van zijn tijd. Hij hoeft het godaan mot «het prijzens waardig verlangen, vreemde litteratuur- producten „in Hollandsch gewaad" onder Hollandsche óogen te brongen. Zijn operatieterrein was do Duitscbe letterkunde. Gemakkelijk heeft hij het zich dus niet gemaakt. De Duitscbe poözio der Romantiek on dio van den Roman ti-1 sclien nabloei, is wol bij uitstek stem mingspoëzie, vol van woudgeritsel, wind- gezoem, maneglar.scD, het sprookjesach tige, het geheimzinnige en duistere. Ze wordt gekenmerkt door een zekere vaag heid van uitdrukking - die in het Nedor- landsch haast niet te benaderen is. Bo vendien hebben de gedichten van Eichen- dorff, Goibel, Uhland, on hoe zo verder mogen booten een zeer bijzondere muzi kaliteit, die eenvoudig niet over te bren gen is. Pater Van Meurs heeft golracht in een bundel „Germania's Dichtbloemen" uit go- komen 1874, de mooiste en boste produc ten der Duitscho lyriek en tal van ver halende gedichten, in vertaling ter ken nis van het Hollandsche publiek te bron gen. Gezien van het standpunt zijns tijds kunnen we het toejuichen. In onzo dagen zou de critiek hem niet blijven gespaard In ieder geval had hij er het voordeel door dat hij er zijn eigen dichterlijk ge voelsleven door verdiepte en misschien hoeft hij or velen door aangespoord, tot do bronnen te gaan. S. BRIEVEN VAN EEN n STEDELANDER 't Zal u wel niet verwonderen wanneer ik u zeg, nog vaak met mijn gedachten in Leiden te, vertoeven. Of 't nu komt door dat do spoorwegramp bij do Vink m'n aandacht meer dan ooit naar de Sleutel stad, trok, dan wel doordien de aloude 3-October-dag zijn aantrekkingskracht doet gevoelen, weet ik niet, maar daag gevoel ik behoefte, mijn brief aan de stad van Jan Steen te wijden. Wat is Leiden do latere jaren enorm drukker geworden. Toen het clcctrisclie kabelnet er werd aangelegd hot' lang zou dal geleden zijn; pon jaar of 20? schreef een der bladen: het getoeter van den voorman der werklieden hij 't trek ken van de kabels door dc sleuven brengt wat leven in onzo veste. Ongelooflijk, maar heuseh waar. Nu, aan zulk een opwekking hebben de Leidenaars van heden geen behoefte! Er heerscht thans leven genoeg in dc stad In dien rustigen tijd gloed nog hel paardentrammelj>' door de Paardenstecg, welk trammetje 'l /.oo rustig opnam, dat conducteur en koetsier hot er bij dc wis sels wel van nemen konden om af le stap pen en een genOogelijk praatje le ma!, -r of een zoo juist opgehangen bulletin t< gaan lezen. De tram, die passeeren moest, bleef nog wel even weg. Zoo iets is tegenwoordig niet alleen on gelooflijk, maar ook onwaar, want H. T. M. en N. Z. H. T. M. gunnen mekaar geen tijd! Waarom wil die H. T. M., als haar „running powor"-lijd om is.... Laat ik die twee Engolsche woordjes 'even verta len: als de tijd om is, gedurende welke zij voor een gedeelte over de rails van haar concurrente mag rijden; waarom wil zii dan, via de Kagorstraat op zoo'n om slachtige manier de stad binnenkomen? Onder dc lijn der H. IJ. S. M door, dwars door het Schuttersveld, over een brug, welko het mooie uitzicht op den Rijnsburgersingel moet belemmeren, on over de Beestenmarkt naar de Turfmarkt, waar dan natuurlijk nog eon kostbare brug moet komen, want de smalle, welke er nu ligt, laat geen tramverkeer toe. Wat 'n omslag! Waarom gaat de H. T. M vanaf de Haagsche Schouw niet een voudig over of langs den Hoogen Morsch- weg ten einde door de Morschpoort re- gelrefcht op de Haarlemmerstraat af te stevenen. Deze route kost natuurlijk ook niet weinig geld, maar ze is m.i. logischer en rijdt do a.s. Stationsplannon niet in de wielen. Zeer terecht willen B. on W. trouwens het Schuttersveld voor dat nieuwe station reserveeren. Het zal nog wel oon poosje duren vóór het komt, maar komen zal het. Dat primitieve tweede perron van 't oude is immers niet bestemd om blij vend dienst to doen. Wat zal do Stationsweg opknappen als het nieuwe station komt! Het onooglijke goodercn-craplacomenl verdwijnt dan na tuurlijk, terwijl do overweg op gemakke lijke wijze verbreed zal kunnen worden, want do brug, die leelijke sta-in-den-weg, is dan niet langer noodig. De verbrceding der Rijnsburger weg zal dan pas goed tot liaar recht konion. 't Spreekt vanzelf, dat hel wogeneoin- plex en het vorkeer in verband met hot nieuwe station een aanzienlijke wijziging zullen ondergaan, maar hoe dat precies worden zal is toekomstmuziek. In ieder géval wordt voor den vreemdeling do binnenkomst van do stad mooier. Dio loodscnrommel lor rechterzijde biedt thans een alles behalve oogclijlc welkom. - Wat bij dio gelegenheid ook wel ver dwijnen zal: dat knusse tunneltjo aan don Maredijk. 't Staat daar nog altijd als een herinnering aan het verleden, toen mon niet dacht dat Leiden zich zoo zou uitbreiden. Men rekondo slechts op voet- ga ngetrsverkcer, waarvoor dan ook dat gangetjo voldoende is. Maar 'l staat sind^ lang in don weg, wat te meer klemt nu vlak in do huurt con onderstation voor den electrischen spoorweg wordt gebouwd. Go zult eens zien: zoodra het tunneltje onder sloopershanden zal verdwenen zijn zou 't nog sterk wezen? oiu voor een modernen doorgang plaats te maken, dan zal do Maredijk plotseling een belaugrijko verkeersader worden tusschen het zich aan die zijde vooral zoo uitbreidende Oegstgeesl on hot centrum dor stad. O, wat zal Iiciden daar van aspect ver- andoren! Van uit de verte zio ik het al. En mag ik nu nog oen paar andero dingen aanroeren, welko mijn aandacht trekken? Dan is daar vooreerst dat welsprekendo bewijs van vertrouwen in Loidcns too- komst, gelegen in den houw van het ma gazijn Waals. Met belangstelling las ik er de uitvoerige beschrijving van in Do Lcidsche Courant. Toon men zich nog verheugde in 't getoeter der kahclleg- gors zal men niet gedacht hebben, dat dc stille Sleutelstad ooit zoo iets aanschou wen zou. Eu kon b.v. Hildebrand nog eens komen kijken, die zulk een rusligo rust rond do Alma Mater gewoon was, hij zou heelemaal zijn oogon niet golooven en trouwens zich over nog wel meer grooto magazijnen verhazen. Ik behoef deze niet op te sommen: iedcren lezer liggen zo op de lippen, d.w.z. de namen ervan. Een verheugend feit is het intusschon, dat het mooie patriciërshuis van notaris Coobergh z.jf nu eens geen winkelhuis wordt. Ik ben er lang hang voor geweest on zag in mijn geest do onderpui reeds even troosteloos gemoderniseerd als b.v. die van „Do Vergulde Turk", waar ijzer werk als van een .spoorwegviaduct en een karakterlooze volière staan to vloeken le gen het bewaard gebleven artistieke bo venstuk. Gelukkig: zoo zal liet 's heeren Cocbergh's huis niet vergaan. Alleen het achtergedeelte wordt afgebroken, waar niets aan verbeurd is. Do Broestraat-gevel blijft onveranderd, wat ongetwijfeld te danken is aan het feit, dat dc vertrokken- indeeling aan de voorzijde zich goed aanpast bij dc* nieuwe bestemming van het geheel: bioscoop. Vestibule, foyers, vestaire en wal dies meer zij zullen zoo doende een deftig karakter dragen. Ge ziet: Leiden is me nog niet uit do gedachten. Integendeel. Zoo vraag ik mij o.a. af: hoe zal do nieuwe gevel van liet St. Elisabcths-gesticht zich aanpassen bij den ouden; hoever vorderde men nut do inrichting van liet oud-Katholieke kerk interieur in de lakenhal; schiet de bouw van liet H. Geest-hofje aan de Douz.' tra.it al op; hoe slant hel met dat oude x'i'lje, overgebleven in de Vrou .-n'rki.< .1 van de voormal ire Mari 'erk; v.n z ai de minister van End» rv. - mz. iivdo *n met do uitbreiding der Universiteitsge bouwen? En zoo is or nog meer, waarom trent ik steeds met belangstelling De Leidscho Courant raadpleeg. Dezen eigenlijk Leidschen brief mag ik niet sluiten zonder al mijn lezers con aangenaam 3 Octobor-feest te hebben toe- gewenscht. Ik zal ton minste trachten, hier hutspot te bemachtigen. AJO. VERT-LANTEN VAN VASTE PLANTEN EN CONIFEREN IN HET NAJAAR. Nuttije wenken. Het planten en verplant wordt in dc meeste govallen zoolang n.ijk uitge steld en pas als hot voorjaar komt wordt men er aan herinnert, dat het toch hoog tijd wordt Zoo komt liet ook, dat er heel veel dingen veel te laat en eigenlijk op een zeer verkeerden tijd worden verplant, met als gevolg, dat er voel sterft of zeer slecht gedijt. Men gaat meestal van dö veronder stelling uit, dat de winter de oenige tijd is w.Mrin de verschillende boomen, plan ton en heesters verplant mogen worden. Bij do houtachtige gewassen, en vooral bij do vruchtboomcn Is dat dan ook waar, maar toch kan men ook die to laat in liet voor-» jaar verplanten en kan men het ook betojfl in den herfst, of in iedor geval voo< Januari doen. Bij de vrucht- on ook bij do andere hout achtige gewassen die na Januari verplant zijn gewordeu heeft men veel kans. dat het lang zal duren, voor ze, zooals men dat noemt, niet of zeer laat aanslaan (is gaan groeien) en dus komt er van groeien, daf jaar niel veel terecht en treft men een' droog, schraal voorjaar, zooals in ons land heel dikwijls hot geval is, dan gaan er voel dood. Plant men in het najaar, of in ieder go- val vroeg genoog, dan hebben do boomen nog gelegenheid voor het voorjaar haar wortels (wortelliaren) to vormen en, als de groei begint, staan zo direct klaar om voedsel op to nemen en te gaan groeien. Men denkt over hel algemeen, dat do boomen en planton in don winter absoluut stilstaan, d.w.z. dat er gedurende don win ter niets mode gebeurt, maar dat is zeer ver van de waarheid, want mon kan hoe genaamd nooit van stilstand sprekon, uit gezonderd misschien, als de grond hard bevroren is on dan nog maar alloon in do bovenste aardlagen, dus nog niet voor diepgaande boomen. In het najaar hebben we in onzo con treien juist meestal een vochtige pariode, zoodat do verplante boomen, heesters en andore gewassen direct kunnen aanslaau. Bij de vaste planten on bij de coniferen (kegeldragers) hoeft men van al deze be zwaren nog hot meeste lost en ook (dit geldt ineer speoioal voor de vaste planten) hloeion ze lioel dikwijls zoo vroeg in het voorjaar dat zo wol oen korten tijd van voorbereiding hebben als ze hel voorjaar verplant zouden worden Theoretisch is de verplanttijd van vaste planten direct na den bloei, maar dat komt voor alle soorten niet even goed gelegen want 'dan zou men middon in den zomer in den tuin moeten gaan verplanlon, wat in een siert ui n« niet aangenaam zou zijn. Ook zou mon dan nogal wat mislukkingen hobben, omdat mon dan ook nogal last van de droogte hebben kan. In hot najaar, en vooral in den nazomer hebbon we meestal oen vochtig tijdprek, vooral in de vacant ie- tijd en in dien tijd is het zeer goschikt om vasto planten te vierplanten. Zo moeten echter zoo vroeg verplant wordeD, dat zo voor don winter nog zoowat aan don groei kunnen komen, en dus inoet mon niet wachten tot het najaar. In hot daaropvol gende voorja;u* staan de planten klaar en bloeien dan, alsof er niets gebeurd is. Bij het verplanlon kan men tegelijk do grond goed onderhandon nemen, want als do planten erin staan kan men er geen be mesting toepassen on in goon geval kan men don grond goed losmaken. Vasto planton groeion altijd naar buiten uit, zoodat het oudste gedeelte en dus ook 't minderwaardigste gedoelto van de plant in het midden le zoeken is. Bij het ver planten boude mon hiermede rekening, en rarpo het middenstuk weg en 't buitenste jongere doel kan men in stukkon scheuren, snijden of steken en dan iedor stuk apart weer uitplanten. Men moot zo iets dieper zotion, dnn zo gestaan hebben, omdat de moeste planten do eigenschap bezitten zich onder hot grooion uit don grond to werken, wat voor den groef niel l»c- vorderlijk is. Voor de bemesting van den grond kan men het beste gebruik maken van natuur- mest, want, kunstmest bevat wel ovon- veel of meer vocdingsstoffon, maar geen humushoudendo stoffen, dio van gToot be lang zijn omdat zo het watervasthoudend vermogen van den bodem vorhoogdn, stal mest daarentegen bevat zoowel het. een als het ander. Bij de coniferen i.s ook het najaar do beste verplanttijd. Men kan ook wel in den winter en in het voorjaar verplanten, maar dan hoeft men last van dezelfde kwalen, die we reeds hij do vaste planten genoemd hebben alleen een weinig erger. Hoe dik wijls ziet men niet m don zoiner ver plante dennen, sparren, taxussen enz. Maan, die bruin geworden zijn en die maar niet aan den groei willen gaan, dio kaal worden van onder of bruin. Gieten helpt wel, maar is toch niet afdoende. Te- en zulke planion zit mon don gebeden zomer aan te kijken, want weggooien doet men niet zoo spoedig, omdat men altijd nog hoop heeft, dat ze nog zullen gaan groeien, meestal ijdelo hoop. Bij deze planten is hol van groot be lang, dat ze flinke kluiten hebben, cn om dat lo bevorderen verdient het aanbeve ling, do planten eenige maanden voor liet verplanten rond te steken; men stookt dun do dikke wortels af, en er worden meer wortel haren gevormd, dio de aarde vast houden. Men moet de kluit juist zoo groot ne men, dat de aarde er niet afvalt, maar vooral niel to klein, üok voor de bemes ting van deze planton kan men het beste rratiuirmestsoorten gebruiken, terwijl zo ook heel dankbaar zijn voor oen weinig turfmolm in het plantgut. Op zwaro klei gronden gevoelen zo zich niet zoo goed op hun plaats als op lichtere gronden. Overigens doet men goed, zo oen weinig te beschutten tegen te folio winden en vooral felle zeewinden. Voor liet verplanten van boomen, zoo wel sier- als vruchtboomen moot rncn wachten, totdat de bladeren ongeveer af gevallen zijn. Tegen dien tijd komen we er nog wel nader op terug, ook, omdat za over het algemeen meer noten op hun zang hebben dan de sierheesters. v. H Vragen op' het gebied van land- en tuinbouw aan de Redactie van „De Leid scho Courant." Hoe kan degene lang In vrede blijven, di.' ziich met andermans zaken bemoeit, di<- buiten zichzelf gelegenheid zoekt tot bezigheid en die zelden of nooit in zich zelf keert? THOMAS A KEM PIS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9