A necdoten, dit zo niet phologeen zijn of dat or heden ,.M geschikte plaats voor lien is. lederen morgen slaat een groot aantal candidalen voor de ingang der studio's en wachten er op het gelukkige toeval. Van tijd lot lijd komt een regisseur uit de deur en roept: Is er iemand .die een slang In-dwin gen kan? of wie kan op een struisvogel lijden? Wie kan een paard beslaan? Ge lukkig degene, die dan toegelaten wordt. Hij verdient als louter figurant slechts 1 tot dollar per dag. Doch wanneer hij ook maar iels Ie doen heeft, bekomt hij reeds 7 dollar en meer. Vindt de regisseur een bijzondere filmkwaliteit in hem, dan is zijn geluk gemaakt. Hel is bekend dat vele der waaghalze rijen in de filmkunst op een leego truck berusten. Dit is echter niet altijd liet geval Slechts het werkelijke gevaar geeft de vol waardige, levendige gelaatsuitdrukking, waarop hel voor den regisseur aankomt. En zoo verlangen zij van hun spelers en speelsters menigmaal dat zo hun leven.op 'l spel zetten. Merkwaardigerwijs toonen do vrouwen zich daarbij meestal door het dolle heen dapper, waarbij zo zich niet zoozeer door het vooruitzicht op do gelde lijke winst maar veeleer door luin eer zucht laten leidon. Zoo was er eon dame, die bekend stond om haar buitengewoon licht gewicht. Zij moest dientengevolge scènes spelen als volgt: van het dak van een werkelijk brandend huis werd zij als 'n zak meel op de schouders van een brand weerman geworpen, die eenige meters la ger op cejj ladder stond en dio haar clan van eon boogie van 7 verdiepingen naar beneden droeg. Beatrix Hunter moest het onderwerp van een zoor spannende scéno zijn, do vlucht voor een leeuw, waarbij zij werke lijk door een leeuw achtervolgd werd. Men had éérst de snelheid van den leeuw en het meisje in bet loopen tot op de se conde uitgerekend. In twee door een tra liewerk. van elkander gescheiden banen, werd de wedloop eerst meerdere malen go- probeerd. Voor de eigenlijke opname ech ter verwijderde inen het traliewerk. Men •had de beste noodmaatregelen getroffen. Vier cowboys, de beste scherpschutters van de Far-West, zóó trefzeker, dat zc el kander een sigaret uit den mond konden schieten, stonden klaar om eventueel den leeuw onmiddellijk, neer te leggen, wan neer het leven van het meisje gevaar liep. Op het commando van den regi.-seur: los! snorden de krukken der opnccm-appara ten, en Beatrix begon te loopen. maar 20 meter achter baar werd ook do leeuw losgelaten. Op dien dag hadden alle stu dio's den arbeid gestaakt en alb-s kwam nu deze halsbrekende wedren zien. "De scène was in hoogsten graad spannend Het meisje hield een seconde lang. als van angst verlamd, haar loop in en draai de zich ontzet oni. Doodsangst spiegelde zich in haar oogen af. Niet omkijken, Beatrix! riep de regisseur. Alleen voor je uit! Zij stormt weer los, maar ook de leeuw rent in lange sprongen achter haai* aan. Reeds scheen hij haar te bereiken. Het scheelde nauwelijks 50 centimeter, toen' hel meisje het doel, een hut, bereik te, achter welker deur twee mannen blik semsnel een ijzeren traliewerk lieten val len. De leeuw stortte zich drie tot vier maal toe met zijn volle lichaamsgewicht woedend tegen hel traliewerk en brutcle bezeten. Aan do andere zijde van bel hek lag het meisje half dood en in diepe be wusteloosheid. Deze beelden uit do wereld van een tot waanzin gestegen sensaticcullus, die in de hedendaagsche filmindustrie tot uitdruk king komt en zoo'n ongelooflijke verbrei ding vindt, maar tevens ook met een stroom van goud uit de zakken van bet nieuwsgierige publiek betaald wordt, wij zen schril genoeg op de groote beteekenis van de cinema in het moderne volksle ven. Deze filmen worden overal met duur geld gekocht en millioenen menschen be schouwen met ingehouden adem do ze nuwschokkende filmvoorstellingen. Treurig is de moraal en de levensbe schouwing, die in de moderne films tot uitdrukking komt en die in do meeste ge vallen meer tegenover onze cultuur slaat, dan dat ze deze bevordert, terwijl ze in geen enkel opzicht lot versterking of be vestiging van onze christelijke levensin zichten bijdraagt. Do film heeft de beteekenis der pers in de verbreiding der gedachte en in liet he in vloeden der massa's verre overtroffen. Wij hebben bier wederom met een groot macht te doen, die over honderden mil lioenen menschen een invloed uitoefent, dio slechts voor een gering deel in den dienst van het ware, edele en zuivere mensclulom slaat Goed geantwoord. Een OoslerscJi vorst reed op zekeren dag met zijn gevolg dcor een welvarend dorp. Hij zag langs den weg een ouden landman, dio een vruchtboom plantte. Hij sprak den man aan en maakte de opmerking, dat hij niet kon hopen, de boomen, die hij plantte, groot te zien. „Dat is waar", zeide de boer,- „maar daar anderen voor ons geplant hebben, wat ons vruchten geeft, dienen wij op onze beurt voor anderen te planten." „Voortreffelijk!" riep de vorst uit en hij liet de man duizend goudstukken geven. De schrandere boer nam ze met een diepe buiging aan en zei: „Andere boomen, mijn vorst, bereiken eerst na enkele jaren hun wasdom, maar dezen dragen vrucht, zoodra ze geplant zijn". Dit doelde op de goudstukken. „Prachtig zei de koning. „Schatbewaar der, geef den man nog duizend goudstuk ken." Nog een beurs werd overhandigd en nu riep de landman uit: „Andere boomen dragen jaarlijks slechts éénmaal, maar de mijne hebben in één jaar lyrec oogsten!" Nu schonk de vorst hem weder geld, maar gaf gelijk aan zijn paard de sporen en reed snel weg, terwijl hij riep: „Uw vernuft is onuitputtelijk, maar mijn schatten niet!" Benijdenswaardige wezens. Benjamin Franklin, de uitvinder der bliksemafleiders, had tijdens zijn laatste verblijf- in Engeland een neger bij zich, dien hij alle bezienswaardigheden van het land loonde. De zwarte legde de ongekun stelde bewondering aan den dag en kou aanvankelijk in de drukke handelsstalen maar niet gewoon worden. Na eenigen tijd vroeg Franklin hem, welken indruk hij wel van het land gekregen had. „O Massa (mijnheer)," riep de neger uit, alles werkt in dit land, water werkt, wind werkt, vuur werkt, rook werkt, honden werken, paar den werken, ezels werken, mannen en vrouwen werken, de zwijnen alleen werken niet. Zij eten, drinken, slapen; zij zijn do eenige benijdenswaardige wezens, de eeni ge gentlemen in Engeland. de naderen. De Koning, die wanhopig was van droefheid, snelde naar het bed van zijn gade en vroeg of zij nog een laatstee wensch had. of dat er nog één middel was om haar te redden. Ja, antwoordde de koningin. Eén middel is er nog, maar dan verg ik te veel van U. Neen, zei de koning. Niets is mij voor U te veel. Nu zei daarop de koningin, 't bloed van uw dochtertjes is m'n eenig geneesmiddel. Hiermee moet men dan mijn slapen en handpalmen inwrijven, en ik ben gered. £>e koning nam nu zijn dochters mee naar oen boscb, leidde haar er midden in, en verliet ze toen. Daarna slachtte hij een reebokje en nam het bloed er van mee naar huis, naar de koningin. Toen deed hij wat ze hem gezegd had. Do koningin herstelde nu spoedig. Intusschen waren de zeven prinsessen gevonden door' zeven prinsen, die in het bosch jaagden. Spoedig werden do huwelijken gesloten en ze leefden gelukkig met elkaar. Kati was getrouwd met de slimste prins. Spoedig werd hun een jongetje geboren, dat de lieveling van de heele familie werd. Zijn ooms en tantes behandelden hem allen als hun eigen kind. Op zekeren dag ging de man van Kati jagen in het bosch, maar keerde nooit weer; zijn broers, die hem gin gen zoeken keerden ook niet terug in het paleis. Men begrijpt dat er groote droef- beid ten hove was. Maar wat gebeurde. Op oen avond klopte er een man aan de deur van het paleis en vroeg om een aalmoes. De bedienden lieten hem alleen en hij maakte van de gelegenheid gebruik om naar boven te komen. Zoo kwam hij ook op de kamer, waar Kati haar zoontje in slaap zong. Hij ging hij het wiegje zitten, en vertelde 'dat hij een machtige priester en toovenaar was, en hij noodigde Kati uit hem te volgen. Zij weigerde hardnekkig. Maar plotseling werd zij veranderd in een wit katje, dat hij meenam. Toen do bedien den vroegen hoe hij aan dat katje kwam, zei hij: „dat heb ik van een der prinsessen gekregen Toen hij in zijn tooverpaleis ge komen was veranderde hij haar weer in een jonkvrouw en sloot haar op in een hoogen toren. Ondertusschen .zocht men het heele paleis af naar haar, maar men vond ze natuurlijk niet. Dc tantes wijdden nu alle zorg aan- het kleine prinsje, dat groeide als kool. Toen het 14 jaar was ge worden, vertelden zijn tantes hem, 't droovo verhaal over zijn ooms en vader en over do verdwijning van zijn moeder. Toen ver trok hij om zijn familie te gaan zoeken, midden in den nacht, omdat men hem niet wilde laten gaan. Na een langen tijd geloopcn te hebben, kwam hij in een dicht woud. Daar was een oud vrouwtje takken aan het sprokkelen. Toen ze hem zag, vroeg ze wie hij was. De jonge prins vertelde nu, waarom hij hier was gekomen. De oude vrouw nam hem raeo naar huis en verkleedde hem als een meisje. Zij was de vrouw van den hout vester van 't groote bosch. Op een moeien Meimorgen wandelde de toovenaar door zijn bosch, (want bet was van den toove naar) en kwam bij den houtvester wat ui tritsten. Toen hij 't inooic meisje zag, vroeg hij haar of ze niet lederen morgen op z'n slot wilde komen en frissche bloe men brengen aan een prinses, die hij in z'n toTen had gevangen gezet. Dc prins nam dit voorstel graag aan. en ging nu iederen morgen met een frissche ruiker naar de prinses, die z'n moeder was. Op een morgen was de prinses onbewaakt in den toren, wat anders nooit mocht gebeu ren, maar de slaaf, die haar bewaakte, was ziek en zoodoende liet men haar met het bloemenmeisje, zooals men 't aangeno men dochtertje van den houtvester noem de, alleen. Elly. (Slot volgt.) Wijsgeerige beschouwingen over het oor. Wat is 't oor?, vraag ik me onwillekeu rig af, alvorens ik deze beschouwingen ga opschrijven. Dat weet ik wel zegt daar m'n zusje, die al op de H. B. S. is: „dat is het zichtbare gedeelte van 't gehoororgaan, 't bestaat voor 't grootste gedeelte uit kraak been enz. Heel goed, 10 punten, maar dat bedoel ik nu niet. 't Is niet om oen weten schappelijke verhandeling over dit uiterst belangrijke orgaan te doen. Welnu dan, ik stel mc de ooren (orgaan van de luistervinken) voor door twee schel pen, door een buis verhonden. Hoe zou an ders iets 't ééne oor in en 't andere uit kun- De patroon moest komen. Klant: „Ik vilde een aap koopen." Bediende die op een groote collects opgezette dieren wijst: „Kijk u eens bier mijnheer, u kunt hier uitzoeken". Klant: „Neen, ik wilde een levend-exem plaar koopen". Bediende: „Patroon wilt u even komen!* Wie was Mme. de Pompadour? Eerste O.W.-er in den schouwburg bij een opvoering van Mme. de Pompadour ender het bedrijf, tot zijn vriend: „Wié was eigenlijk Mme. de Pompadour 1" Tweede O.W.-er: „Ik weet het niet. ik zal het mijn buurman eens vragen." (Doet de vraag.) Antwoord: „Een rococo-cocott." O.W.-er No. 1: Nu?" No. 2: „Ik weet het niet. Hij stottert!" De toespraak. De voorzitter sprak ecu vergadering van. onderwijzers toe als volgt: „Vrienden het schoolwerk is het bolge- bouw der beschaving; dat is te zeggen.." Hier kreeg hij een kleine schrik, omdat hij zich vergiste. „Het bolgebouw is het schoolwerk derik bedoel het nchoolbol is liet we r lege bouw Ziin gehoor brulde. „Het schsoh.... schoolgebouw.." Nu werd hij woest zijn hoorders waren wild. Hij veegde zijn voorhoofd af, knar setandde en begon opnieuw: „Het schoolgebouw mijn vrienden Een zucht van verlichting steeg op. Hij keek tromfantelijk in het rond, hij glim lachte van zelfvertrouwen. „Is het wol berk", ging hij verder. Toen is hij haru weggeloopen. nen gaan. Ge kunt nu wel begrijpen, wat een vreerad gevoel het is als zich daar ie» van links naar rechts dwars door 't hoofd verplaatst, 'n Gevolg van deze verplaatsing is, dat de ooren gaag tuiten en suizen. Aan deze buis is een kunstige mechaniek ge schakeld, 't inwendige gehoororgaan; stel lig een uitvinding van Edison. De buis kan aan beide kanten afgesloten worden door oen dekseltje of een klep, want men kan luisteren zoowel met open als met ge sloten ooren? Iemand die met gesloten ooren luistert, -noemt men meestal Oost-Indisch- doof: iets wat heel gezllig is voor de sa menleving. Dit verschijnsel is'stelligiels wat in onze Oost veel voor komt. Is de ver bindingsbuis tusschen do twee schelpen ver stopt, dan noemt men die persoon doof. Men kan ook aan één oor doof zijn. De geleer den zijn het er nog niet over eens hoe dat komt. Mijn bescheiden meening is dat dan het bij het oor in quaestie behoorende klepje of dekseltje niet meer functioneert Tot zoover over de bouw en de werking van 't oor, nu nog 't een en ander over T gebruik en 't doel. Het oor is een lichaamsdeel, dal bijzonder geschikt is om eraan te trokken. Als zooda nig wordt liet vooral gebruikt door ver stoorde vaders en hardvochtige onderwij zers. Een gevolg van dezo uiterst pijnlijke behandeling is, dat de ooren rood worden en dat ze gaan gloeien als 't oen enkele keer gebeurd, maar wordt 't een gewoonte dan ondergaan de ooren een gedaantever wisseling en ontstaan do menschen met lange, groote ooren en zelfs die met ezels- ooren ('n kenmerk voor personen met bij zondere gaven en talenten). Vrouwen, dio nog al graag gaan winkelen, moeten zich een man aanschaffen met ezelsooren. Dat is dan een groot gemak: zij kan hem vau alles aan z'n ooren hangen als hij handeu te kort komt om te dragen. Op den duur zal deze gelukkige echtgenoot z'n ooren laten hangen, daarbij komt hij tot over de ooren in de schuld te zitten, iets wat heel moeilijk is voor de ademhaling. Zijn leven is dan op een oor na gevild, hij zal sterven en na verloop van eenige jaren zal de diep be droefde weduwe weer tot over de ooren verliefd zijn. Iemand iets in 't oor bijten, is iels wat niet mee zal vallen. Is de snoode aanvaller daarbij nog hongerig, kwaadaardig en vraatzuchtig, dan zal hij zijn vriendelijke gastheer, die hem zijn oor leent, deze schoone aanhangsels van 't hoofd eten. Het op deze manier mishandelde slachtoffer zal naar iemand moeten gaan die hem ooren aannaait. Hoe dat precies gebeurd weet ik niet, ander zou ik U het recept gaarne me- dedeelen. Een snee in 't oor is heel gevaarlijk, er kan zelfs één jaar op slaan. Het beste mid del tegen deze ziekte is op één oor te gaan liggen. Natuurlijk niet op 't zieke. De ooren kunnen allerlei toeren verrich ten men kan ze spitsen en scherpen, ze kuiinen schudden dat ze klappen (denk bierbij aan olifanlsooren), men kan z'n coren buigen, neigen en stoppen. Dit laat ste is heel handig voor menschen die gaat jes in de ooren hebben. Zoo'n stopapparaat moest ook maar gauw uitgevonden worden voor de Kannibalen, die 'n ring door den neus dragen en die deze gewoonte willen afleggen. Zichzelf de ooren wasschen schijnt niet mee te vallen; daar heeft men een ander voor noodig. Maar dan moet de waschbaas of waschvrouw de persoon met de vuile ooren goed afdrogen, anders blijft hij nat achter de ooren. Als die nattigheid op.-1 droogt, moet men zich altijd een flink ach ter de ooren krabben. Vroeger zijn er menschen geweest die geen ooren hadden. Ten minste in Lucas 14 35 staat: .."Wie ooren heeft om to hoe ren, dat hij hoore". Zooiets zal toch wel een heel eigenaardig gezicht geweest ziju- Tegenwoordig ziet men zoo iets niet meer, daar zou men mee op de kermis kunnen gaan staan. Nu ga ik gauw eindigen, want men roept juist aan de trap, als je niet gauw gaal slapen, zullen we je neus eens tusschen twee ooren zetten. Louis van Dordt Wie volgt? Ik vroeg in dezen vorm iet® over: het hoofd, hot nog en de tong. Voor ieder goed art. stél ik een boek beschik baar. Oom V i H- EEN NIEUW SPROOKJE van O o m W i m. Nachtelijke avonturen van Oza, den Kabouter. I. Wie met het Kaboulerleven bekend is, weet dat niemand zonder verlof van den Koning dier kleine mannekes, do bovenwe reld mag betreden» Slechts enkele getrou wen is dit toegestaan behalve dan de dap pere soldaten, die eiken avond bij heldoren maneschijn hun oefeningen houden op een open plaats in het woud, die er zich zoo bijzonder toe leent. Oza was een dier lievelingen van den Vorst, die wel eeu kijkje mocht nemen in 't land der Reuzen, zooals de kabouters de bovenwereld noemen. Oza mocht .wel. En daar was oen goede reden voor ook. Oza was eeif Neefje van den Koning en had eenmaal den jongen Prins het leven gered, toen deze op het punt stond te verdrinken Sedert dien dag. kon Oza vragen wat hij wou: iedere wensch werd ingewilligd. Vandaar dat ook hij verlof had gekregen om af en toe in het woud te mogen wan delen en om tegenwoordig to zijn als het leger zijn oefeningen hield in den helderen maneschijn. Maar liet waren de oefeningen niet, die voor Oza zoo interessant waren. Iets an ders was het. wat hom naar boven dreef. Hij wilde zien, veel zien. Hij wilde weten, hoe het was en als 't kon avonturen bele ven. Fn dan kon hij den jongen Prins alles vertellen en vader en moeder zouden dan zeker het hoofd schudden en niet weten, of Oza wel waarheid sprak: zoo mooi zou het zijn. En zoo gebeurt het, dat onze held, oj zekeren avond, terwijl de volle maan haar zilveren licht uitgiet over het donkere, stille woud. de gouden trap opklimt, die naar do bovenwereld leidt. De deur, die toegang geeft tot het bosch gaat open, alsop een wenk van „Sesam" on daar treedt Oza voor 't eerst van zijn leven op de aarde. Hij schrok wel een beetje, toen de deur achter liem dicht viel, maar dapper als hij is, staat hij onmiddel lijk frank en vrij en blikt om zich heen, als oen generaal, dio zijn troepen inspecteert Alios is ook zoo vreemd. Do hoornen lijken reuzen, die hun breed-) armen uitstrekken en allen dreigen, die durven nader Ie treden. De lage struiken zijn nog honger, dan de boomen in hun wereld onder de aarde, maar moedig als hij is, zal hij straks erop trachten Ie klimmen om van die hoogte af een Mik te werpen rondom zich heen. De maan slaat vlak boven zijn hoofd en lacht hem toe naar hot schijnt. K- u Mij daar oens bij komen! Kijk. daar ziet hij 't mannetje met iets op den rug. Hoe kom: «lie daar zoo op dien grooten, ronaen verlichten hol Dat is vreemd! Dat zal hij den meester eens vragen. Maar, die wee', het vast ook niet. Die is nog nooit op de bovenwereld geweest er, zal er dus niets van weten ook, meent Oza. terwijl hij zich versloui eenige meters vooruit te treden in het bosch. Voorzicliig gaat hij voort. Hot gras i3 haa=t zoo groot als hij en de bloemen rei ken hem precies tol aan het kleine spits9 neusje: wal heel gemakkelijk voor hem is: zoo kan hij er aan ruiken, zonder zich te moeten hukken. Maar vreemd is liet! Die bloemen ruiken hcelomaal niet en de kopjes hangen slap en de kelkjes zijn gesloten. Hoe gek is dat? Zouden dio bloemen bang voor de maar zijn en zich verbergen willen? Nou. hü :s riet hang voor niets en niemand en daar stapt hij verder lot aan gindéehen eik, waar hii even rusten zal: dat kleine drin- pelpoc'f1 is gainv moe naar liet schijnt. Hij zet zich neer aan den rand van den eik en ligt daar op het zachte mos zoo lekker alsof hij lag in het heldere ledikant- je bij zijn moedertje thuis. Maar lang ouurt de rust niet. Hij lioort wat en springt op en.luistert. Daar komt iemand of iets nader. Wat kan het. zijn? Lang in het onzekere' blijft hij niet. Daar ziet hij een dier, een vreemdsoortig dier. Bruin van vel; met twee lange ooren; en vier pooten waarvan de achterste langer zijn dan de voorste. Zou den dat do paarden zijn van de menschen op de aarde? Mooi zoo! Kom maar hier langoortje! Dan zal ik eens een ritje maken door het woud! Het is alsof ons haasje Oza's ge dachte raden kon. Het komt inderdaad na der! Kijk kijk! Het haasje springt recht op Oza too. Pas op, Oza, pas op! Vlug hoor, of het paardje gaat or van door en laat je beteuterd staan. Boem! Oza zit op langoor en grijpt beide ooren van zijn rijpaard. Voort gaat het! Hé. wat gaat dat leuk! Oza vindt dit ritje heerlijk. Nu onder lioo- ge boomen door; dan door het lange gras; straks met een sprongetje over een kabbe lend beekje, waarin geen vischjes schijnen te wonen en een poosje later gaat het over een open vlakte, waar kleine soldaten af en aan marcheeron die Oza herkent als de soldaten van zijn Koning en toen., boenil Oza ligt onder den eik, waar straks do tocht begon enhet rijpaard is er var, door. Waarheen? Oza weet het niet; hij weet alleen, dat zoo'n tocht eenig is, en dat hij morgenavond weerom komen zal. (Wordt vervolgd). DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XV. Een week later! Mies en Max gaan samen uit, maar ko men niet samen thuis. Ze maken een reis met hindernissen. Mies wordt gevangen door een ondeu- genden jongen, die ze voor een kwartje verkoopt aan een slagersvrouw. Max wordt opgevangen door de politie en opgesloten in een stevig hok. En .toch zijn beide weer (huis eer den volgendon morgen de melkboer voor ie deur stilhoudt. Hoe dat kwam? Max bekomt het eerst zijn vrijheid. Roods ir. den vroegen morgen komt een der agen ten Max halen, om hem naar een asyl te brengen. Max doet een sprong: wipt tus schen. de kromme beenen van den agent door en.... is in minder dan geen tijd voor de deur, waar hij zoo klagelijk huilt, dat Trui, hoe boos ze anders ook op Max is hem binnen laat. Max vindt Miesjes mand leeg en denkt na. Waar zou Mies zijn? Of opgepikt door een agent; of meegenomen door een straat- hengel. of verdronken of.maar verder komt hij niet, want Miesjes kop verschijnt daar net in het altijd geopende katteraam- pje zooals Trui dat kleine raampje noemt en springt pardoes van het raam Max op den rug, die van blijdschap op dit oogenblik zich alles laat welgevallen Waar kom jij vandaan Mies? Oh Maxjelief. ik was zoo bang: ik werd opgepikt door een straatjongen en verkocht aan een vrouw, die mc eerst een kommetje melk gaf. frat heel braaf was en me toen opsloot in een heele dichte keu ken. met geen katleraampje zooals hier. Daar zal ik nu! Ik bleef daar den Jieelen nacht on toen de meid vanmorgen in dc keuken kwam en de deur met een kier openliet, toen ging ik er van door. Ik ging de gang in: vloog door do huiskamer, waar de familie aan tafel zat; liep door do serre en sprong hier uit het geopende raam en.nu heil ik hier. Arm Miesje! wat zul je bang geweest zijn! Neen. niets bang! En jij Max; vertel jou wedervaren En Max vestelde en van pleizier zette Mies een krommen rug, en sloeg af en toe mei het staartje, zooals ze gewoon was te doen, als ze schik had Arm Maxje, wat zul jij bang geweest zijn! Neen, niets hang! Kom, dan mee, dan ga au we wande len en alle leed was alweer vergeten. De kinderen in 't bosch. I. Heel lang geleden leefden er eens een koning en een koningin. Al had men heel do wereld afgereisd, nergens had men zoo'n gelukkig gezin gevonden. Maar na 'n paar jaar werd die rust gestoord. Want do koningiii werd erg ziek en voelde dat ze ging sterven. Nadat ze haar man en kinderen goeden dag had gezegd, sliep ze voor altijd in. Maar 't zou nog wel erger worden. Na een poos werd de koning ook ziek en voelde dat ook hij ging sterven. Hij wist dat z'n kinderen nu alles zouden erven, "maar.om alles met wijsheid te gebruiken, zouden ze niet kunnen, zo waren im mers nog voel te klein. Daarom riep de koning zijn eenigen broe_ der bij zich. Deze zou, totdat de kinderen groot ge worden waren in hun naam 't land besturen Na 'n jaar of twee dacht de broer van den gestorven koning: „zou ik de kinderen niet op de een of andere wijze dood kun nen maken of misschien wil een ander het wel doen?" De man had al gauw twee ge schikte mannen gevonden, die echte moor denaars waren. Op zekeren dag, toen de kinderen in den tuin aan 't spelen waren, sloop een van de mannen door de poort binnen en vroeg aan het jongetje: broer, zou je niet graag een ritje willen maken op mijn paard; zusje mag oo'c mee." „Ja zeker", zei bet jongetje, nam z'n zusje bij de hand en volgde den man. Bui ten de pooTt stond de andere man met de paarden te wachten. Vlug sprongen ze in l et zadel en namen ieder oen kind bij zich. En toen ging het in galop naar het bosch In 't begin hadden do kinderen veel pret Maar na ongeveer een uur begon het te vervelen Ze vroegen aan de roovers of ze r.aar huis mochten maar daar wilden die- natuurlijk niets van hooren. Eindelijk wa ren ze op dc plaats gekomen die ze hadden uitgekozen om cle kinderen dood te maken. Ze sprongen van de paarden en hielpen do kinderen afstijgen. Eon van do roovers kreeg medelijden met do kinderen en zei tot z'n kameraad: „Kom laten wij cle kinde ren ongedeerd in liet bosch achterlaten, 't geld hebben wij immers al gekregen." Maar de andere roover zei: „En als iemand liep. vindt dan zijn wij d'r bij." Een paar minu ten later, de roovers konden liet niet met elkaar eens worden, ontstond er oen ver woed gevecht. Angstig keken de kinderen toe wie 't zou winnen. Op zeker oogenblik maakte de slechtste roover een sprong en was weldra uit het gezicht verdwenen. Toen wendde de roover zich tot de kin deren en zei: ..blijf even hier en wacht tot ik terug kom." De kinderen wachtten en wachtten, maar geen roover verscheen. Wat was er gebeurd? Wim Simons. (Wordt vervolgd.) Een Indisch sprookje. II. Toen de prinsessen den anderen dag op 't graf kwamen et zagen dat do klapper boom verdwenen was, begonnen zij bitter te wecnen. Maar er kwam spoedig hulp. In de buurt van 't graf was een waterputje, 't Water hieruit veranderde nu in een soort deeg. clat samenvloeide en zoo ontstond er een lekkere koek, die nooit opging. De prinsessen hadden nu weer volop eten. .Maar de booze koningin merkte 't weer en liet haar dochter ze weer bespieden. Deze vertelde nu van den koek, waarop dc ko ningin nu nog boozer werd. Ze liet aan den Koning zeggen dat ze haar einde voel-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14