A necdoten,
dit zo niet phologeen zijn of dat or heden
,.M geschikte plaats voor lien is. lederen
morgen slaat een groot aantal candidalen
voor de ingang der studio's en wachten
er op het gelukkige toeval. Van tijd lot
lijd komt een regisseur uit de deur en
roept: Is er iemand .die een slang In-dwin
gen kan? of wie kan op een struisvogel
lijden? Wie kan een paard beslaan? Ge
lukkig degene, die dan toegelaten wordt.
Hij verdient als louter figurant slechts 1
tot dollar per dag. Doch wanneer hij ook
maar iels Ie doen heeft, bekomt hij reeds
7 dollar en meer. Vindt de regisseur een
bijzondere filmkwaliteit in hem, dan is zijn
geluk gemaakt.
Hel is bekend dat vele der waaghalze
rijen in de filmkunst op een leego truck
berusten. Dit is echter niet altijd liet geval
Slechts het werkelijke gevaar geeft de vol
waardige, levendige gelaatsuitdrukking,
waarop hel voor den regisseur aankomt.
En zoo verlangen zij van hun spelers en
speelsters menigmaal dat zo hun leven.op
'l spel zetten. Merkwaardigerwijs toonen
do vrouwen zich daarbij meestal door het
dolle heen dapper, waarbij zo zich niet
zoozeer door het vooruitzicht op do gelde
lijke winst maar veeleer door luin eer
zucht laten leidon. Zoo was er eon dame,
die bekend stond om haar buitengewoon
licht gewicht. Zij moest dientengevolge
scènes spelen als volgt: van het dak van
een werkelijk brandend huis werd zij als
'n zak meel op de schouders van een brand
weerman geworpen, die eenige meters la
ger op cejj ladder stond en dio haar clan
van eon boogie van 7 verdiepingen naar
beneden droeg.
Beatrix Hunter moest het onderwerp
van een zoor spannende scéno zijn, do
vlucht voor een leeuw, waarbij zij werke
lijk door een leeuw achtervolgd werd.
Men had éérst de snelheid van den leeuw
en het meisje in bet loopen tot op de se
conde uitgerekend. In twee door een tra
liewerk. van elkander gescheiden banen,
werd de wedloop eerst meerdere malen go-
probeerd. Voor de eigenlijke opname ech
ter verwijderde inen het traliewerk. Men
•had de beste noodmaatregelen getroffen.
Vier cowboys, de beste scherpschutters
van de Far-West, zóó trefzeker, dat zc el
kander een sigaret uit den mond konden
schieten, stonden klaar om eventueel den
leeuw onmiddellijk, neer te leggen, wan
neer het leven van het meisje gevaar liep.
Op het commando van den regi.-seur: los!
snorden de krukken der opnccm-appara
ten, en Beatrix begon te loopen. maar 20
meter achter baar werd ook do leeuw
losgelaten. Op dien dag hadden alle stu
dio's den arbeid gestaakt en alb-s kwam
nu deze halsbrekende wedren zien. "De
scène was in hoogsten graad spannend
Het meisje hield een seconde lang. als
van angst verlamd, haar loop in en draai
de zich ontzet oni. Doodsangst spiegelde
zich in haar oogen af. Niet omkijken,
Beatrix! riep de regisseur. Alleen voor je
uit! Zij stormt weer los, maar ook de
leeuw rent in lange sprongen achter haai*
aan. Reeds scheen hij haar te bereiken.
Het scheelde nauwelijks 50 centimeter,
toen' hel meisje het doel, een hut, bereik
te, achter welker deur twee mannen blik
semsnel een ijzeren traliewerk lieten val
len. De leeuw stortte zich drie tot vier
maal toe met zijn volle lichaamsgewicht
woedend tegen hel traliewerk en brutcle
bezeten. Aan do andere zijde van bel hek
lag het meisje half dood en in diepe be
wusteloosheid.
Deze beelden uit do wereld van een tot
waanzin gestegen sensaticcullus, die in de
hedendaagsche filmindustrie tot uitdruk
king komt en zoo'n ongelooflijke verbrei
ding vindt, maar tevens ook met een
stroom van goud uit de zakken van bet
nieuwsgierige publiek betaald wordt, wij
zen schril genoeg op de groote beteekenis
van de cinema in het moderne volksle
ven. Deze filmen worden overal met duur
geld gekocht en millioenen menschen be
schouwen met ingehouden adem do ze
nuwschokkende filmvoorstellingen.
Treurig is de moraal en de levensbe
schouwing, die in de moderne films tot
uitdrukking komt en die in do meeste ge
vallen meer tegenover onze cultuur slaat,
dan dat ze deze bevordert, terwijl ze in
geen enkel opzicht lot versterking of be
vestiging van onze christelijke levensin
zichten bijdraagt.
Do film heeft de beteekenis der pers in
de verbreiding der gedachte en in liet he
in vloeden der massa's verre overtroffen.
Wij hebben bier wederom met een groot
macht te doen, die over honderden mil
lioenen menschen een invloed uitoefent,
dio slechts voor een gering deel in den
dienst van het ware, edele en zuivere
mensclulom slaat
Goed geantwoord.
Een OoslerscJi vorst reed op zekeren dag
met zijn gevolg dcor een welvarend dorp.
Hij zag langs den weg een ouden landman,
dio een vruchtboom plantte. Hij sprak den
man aan en maakte de opmerking, dat hij
niet kon hopen, de boomen, die hij plantte,
groot te zien.
„Dat is waar", zeide de boer,- „maar
daar anderen voor ons geplant hebben, wat
ons vruchten geeft, dienen wij op onze
beurt voor anderen te planten."
„Voortreffelijk!" riep de vorst uit en
hij liet de man duizend goudstukken geven.
De schrandere boer nam ze met een diepe
buiging aan en zei:
„Andere boomen, mijn vorst, bereiken
eerst na enkele jaren hun wasdom, maar
dezen dragen vrucht, zoodra ze geplant
zijn".
Dit doelde op de goudstukken.
„Prachtig zei de koning. „Schatbewaar
der, geef den man nog duizend goudstuk
ken."
Nog een beurs werd overhandigd en nu
riep de landman uit:
„Andere boomen dragen jaarlijks slechts
éénmaal, maar de mijne hebben in één jaar
lyrec oogsten!"
Nu schonk de vorst hem weder geld,
maar gaf gelijk aan zijn paard de sporen
en reed snel weg, terwijl hij riep:
„Uw vernuft is onuitputtelijk, maar mijn
schatten niet!"
Benijdenswaardige wezens.
Benjamin Franklin, de uitvinder der
bliksemafleiders, had tijdens zijn laatste
verblijf- in Engeland een neger bij zich,
dien hij alle bezienswaardigheden van het
land loonde. De zwarte legde de ongekun
stelde bewondering aan den dag en kou
aanvankelijk in de drukke handelsstalen
maar niet gewoon worden. Na eenigen tijd
vroeg Franklin hem, welken indruk hij
wel van het land gekregen had. „O Massa
(mijnheer)," riep de neger uit, alles werkt
in dit land, water werkt, wind werkt, vuur
werkt, rook werkt, honden werken, paar
den werken, ezels werken, mannen en
vrouwen werken, de zwijnen alleen werken
niet. Zij eten, drinken, slapen; zij zijn do
eenige benijdenswaardige wezens, de eeni
ge gentlemen in Engeland.
de naderen. De Koning, die wanhopig was
van droefheid, snelde naar het bed van
zijn gade en vroeg of zij nog een laatstee
wensch had. of dat er nog één middel was
om haar te redden. Ja, antwoordde de
koningin. Eén middel is er nog, maar dan
verg ik te veel van U. Neen, zei de koning.
Niets is mij voor U te veel. Nu zei daarop
de koningin, 't bloed van uw dochtertjes is
m'n eenig geneesmiddel. Hiermee moet men
dan mijn slapen en handpalmen inwrijven,
en ik ben gered. £>e koning nam nu zijn
dochters mee naar oen boscb, leidde haar
er midden in, en verliet ze toen. Daarna
slachtte hij een reebokje en nam het bloed
er van mee naar huis, naar de koningin.
Toen deed hij wat ze hem gezegd had. Do
koningin herstelde nu spoedig. Intusschen
waren de zeven prinsessen gevonden door'
zeven prinsen, die in het bosch jaagden.
Spoedig werden do huwelijken gesloten en
ze leefden gelukkig met elkaar.
Kati was getrouwd met de slimste prins.
Spoedig werd hun een jongetje geboren,
dat de lieveling van de heele familie werd.
Zijn ooms en tantes behandelden hem allen
als hun eigen kind. Op zekeren dag ging
de man van Kati jagen in het bosch, maar
keerde nooit weer; zijn broers, die hem gin
gen zoeken keerden ook niet terug in het
paleis. Men begrijpt dat er groote droef-
beid ten hove was. Maar wat gebeurde. Op
oen avond klopte er een man aan de deur
van het paleis en vroeg om een aalmoes.
De bedienden lieten hem alleen en hij
maakte van de gelegenheid gebruik om
naar boven te komen. Zoo kwam hij ook
op de kamer, waar Kati haar zoontje in
slaap zong. Hij ging hij het wiegje zitten,
en vertelde 'dat hij een machtige priester
en toovenaar was, en hij noodigde Kati uit
hem te volgen. Zij weigerde hardnekkig.
Maar plotseling werd zij veranderd in een
wit katje, dat hij meenam. Toen do bedien
den vroegen hoe hij aan dat katje kwam,
zei hij: „dat heb ik van een der prinsessen
gekregen Toen hij in zijn tooverpaleis ge
komen was veranderde hij haar weer in
een jonkvrouw en sloot haar op in een
hoogen toren. Ondertusschen .zocht men
het heele paleis af naar haar, maar men
vond ze natuurlijk niet. Dc tantes wijdden
nu alle zorg aan- het kleine prinsje, dat
groeide als kool. Toen het 14 jaar was ge
worden, vertelden zijn tantes hem, 't droovo
verhaal over zijn ooms en vader en over do
verdwijning van zijn moeder. Toen ver
trok hij om zijn familie te gaan zoeken,
midden in den nacht, omdat men hem
niet wilde laten gaan.
Na een langen tijd geloopcn te hebben,
kwam hij in een dicht woud. Daar was een
oud vrouwtje takken aan het sprokkelen.
Toen ze hem zag, vroeg ze wie hij was. De
jonge prins vertelde nu, waarom hij hier
was gekomen. De oude vrouw nam hem
raeo naar huis en verkleedde hem als een
meisje. Zij was de vrouw van den hout
vester van 't groote bosch. Op een moeien
Meimorgen wandelde de toovenaar door
zijn bosch, (want bet was van den toove
naar) en kwam bij den houtvester wat
ui tritsten. Toen hij 't inooic meisje zag,
vroeg hij haar of ze niet lederen morgen
op z'n slot wilde komen en frissche bloe
men brengen aan een prinses, die hij in
z'n toTen had gevangen gezet. Dc prins
nam dit voorstel graag aan. en ging nu
iederen morgen met een frissche ruiker
naar de prinses, die z'n moeder was. Op
een morgen was de prinses onbewaakt in
den toren, wat anders nooit mocht gebeu
ren, maar de slaaf, die haar bewaakte,
was ziek en zoodoende liet men haar met
het bloemenmeisje, zooals men 't aangeno
men dochtertje van den houtvester noem
de, alleen. Elly.
(Slot volgt.)
Wijsgeerige beschouwingen over het oor.
Wat is 't oor?, vraag ik me onwillekeu
rig af, alvorens ik deze beschouwingen ga
opschrijven. Dat weet ik wel zegt daar m'n
zusje, die al op de H. B. S. is: „dat is het
zichtbare gedeelte van 't gehoororgaan, 't
bestaat voor 't grootste gedeelte uit kraak
been enz. Heel goed, 10 punten, maar dat
bedoel ik nu niet. 't Is niet om oen weten
schappelijke verhandeling over dit uiterst
belangrijke orgaan te doen.
Welnu dan, ik stel mc de ooren (orgaan
van de luistervinken) voor door twee schel
pen, door een buis verhonden. Hoe zou an
ders iets 't ééne oor in en 't andere uit kun-
De patroon moest komen.
Klant: „Ik vilde een aap koopen."
Bediende die op een groote collects
opgezette dieren wijst: „Kijk u eens bier
mijnheer, u kunt hier uitzoeken".
Klant: „Neen, ik wilde een levend-exem
plaar koopen".
Bediende: „Patroon wilt u even komen!*
Wie was Mme. de Pompadour?
Eerste O.W.-er in den schouwburg bij
een opvoering van Mme. de Pompadour
ender het bedrijf, tot zijn vriend: „Wié
was eigenlijk Mme. de Pompadour 1"
Tweede O.W.-er: „Ik weet het niet. ik
zal het mijn buurman eens vragen." (Doet
de vraag.)
Antwoord: „Een rococo-cocott."
O.W.-er No. 1: Nu?"
No. 2: „Ik weet het niet. Hij stottert!"
De toespraak.
De voorzitter sprak ecu vergadering van.
onderwijzers toe als volgt:
„Vrienden het schoolwerk is het bolge-
bouw der beschaving; dat is te zeggen.."
Hier kreeg hij een kleine schrik, omdat
hij zich vergiste.
„Het bolgebouw is het schoolwerk
derik bedoel het nchoolbol is liet
we r lege bouw
Ziin gehoor brulde.
„Het schsoh.... schoolgebouw.."
Nu werd hij woest zijn hoorders waren
wild. Hij veegde zijn voorhoofd af, knar
setandde en begon opnieuw:
„Het schoolgebouw mijn vrienden
Een zucht van verlichting steeg op. Hij
keek tromfantelijk in het rond, hij glim
lachte van zelfvertrouwen. „Is het wol
berk", ging hij verder. Toen is hij haru
weggeloopen.
nen gaan. Ge kunt nu wel begrijpen, wat een
vreerad gevoel het is als zich daar ie»
van links naar rechts dwars door 't hoofd
verplaatst, 'n Gevolg van deze verplaatsing
is, dat de ooren gaag tuiten en suizen. Aan
deze buis is een kunstige mechaniek ge
schakeld, 't inwendige gehoororgaan; stel
lig een uitvinding van Edison. De buis
kan aan beide kanten afgesloten worden
door oen dekseltje of een klep, want men
kan luisteren zoowel met open als met ge
sloten ooren? Iemand die met gesloten ooren
luistert, -noemt men meestal Oost-Indisch-
doof: iets wat heel gezllig is voor de sa
menleving. Dit verschijnsel is'stelligiels
wat in onze Oost veel voor komt. Is de ver
bindingsbuis tusschen do twee schelpen ver
stopt, dan noemt men die persoon doof. Men
kan ook aan één oor doof zijn. De geleer
den zijn het er nog niet over eens hoe dat
komt. Mijn bescheiden meening is dat dan
het bij het oor in quaestie behoorende
klepje of dekseltje niet meer functioneert
Tot zoover over de bouw en de werking
van 't oor, nu nog 't een en ander over T
gebruik en 't doel.
Het oor is een lichaamsdeel, dal bijzonder
geschikt is om eraan te trokken. Als zooda
nig wordt liet vooral gebruikt door ver
stoorde vaders en hardvochtige onderwij
zers. Een gevolg van dezo uiterst pijnlijke
behandeling is, dat de ooren rood worden
en dat ze gaan gloeien als 't oen enkele
keer gebeurd, maar wordt 't een gewoonte
dan ondergaan de ooren een gedaantever
wisseling en ontstaan do menschen met
lange, groote ooren en zelfs die met ezels-
ooren ('n kenmerk voor personen met bij
zondere gaven en talenten). Vrouwen, dio
nog al graag gaan winkelen, moeten zich
een man aanschaffen met ezelsooren. Dat
is dan een groot gemak: zij kan hem vau
alles aan z'n ooren hangen als hij handeu
te kort komt om te dragen. Op den duur zal
deze gelukkige echtgenoot z'n ooren laten
hangen, daarbij komt hij tot over de ooren
in de schuld te zitten, iets wat heel moeilijk
is voor de ademhaling. Zijn leven is dan
op een oor na gevild, hij zal sterven en na
verloop van eenige jaren zal de diep be
droefde weduwe weer tot over de ooren
verliefd zijn.
Iemand iets in 't oor bijten, is iels wat
niet mee zal vallen. Is de snoode aanvaller
daarbij nog hongerig, kwaadaardig en
vraatzuchtig, dan zal hij zijn vriendelijke
gastheer, die hem zijn oor leent, deze
schoone aanhangsels van 't hoofd eten. Het
op deze manier mishandelde slachtoffer zal
naar iemand moeten gaan die hem ooren
aannaait. Hoe dat precies gebeurd weet ik
niet, ander zou ik U het recept gaarne me-
dedeelen.
Een snee in 't oor is heel gevaarlijk, er
kan zelfs één jaar op slaan. Het beste mid
del tegen deze ziekte is op één oor te gaan
liggen. Natuurlijk niet op 't zieke.
De ooren kunnen allerlei toeren verrich
ten men kan ze spitsen en scherpen, ze
kuiinen schudden dat ze klappen (denk
bierbij aan olifanlsooren), men kan z'n
coren buigen, neigen en stoppen. Dit laat
ste is heel handig voor menschen die gaat
jes in de ooren hebben. Zoo'n stopapparaat
moest ook maar gauw uitgevonden worden
voor de Kannibalen, die 'n ring door den
neus dragen en die deze gewoonte willen
afleggen.
Zichzelf de ooren wasschen schijnt niet
mee te vallen; daar heeft men een ander
voor noodig. Maar dan moet de waschbaas
of waschvrouw de persoon met de vuile
ooren goed afdrogen, anders blijft hij nat
achter de ooren. Als die nattigheid op.-1
droogt, moet men zich altijd een flink ach
ter de ooren krabben.
Vroeger zijn er menschen geweest die
geen ooren hadden. Ten minste in Lucas 14
35 staat: .."Wie ooren heeft om to hoe
ren, dat hij hoore". Zooiets zal toch wel
een heel eigenaardig gezicht geweest ziju-
Tegenwoordig ziet men zoo iets niet meer,
daar zou men mee op de kermis kunnen
gaan staan.
Nu ga ik gauw eindigen, want men roept
juist aan de trap, als je niet gauw gaal
slapen, zullen we je neus eens tusschen
twee ooren zetten.
Louis van Dordt
Wie volgt? Ik vroeg in dezen vorm iet®
over: het hoofd, hot nog en de tong. Voor
ieder goed art. stél ik een boek beschik
baar. Oom V i H-
EEN NIEUW SPROOKJE
van O o m W i m.
Nachtelijke avonturen van Oza,
den Kabouter.
I.
Wie met het Kaboulerleven bekend is,
weet dat niemand zonder verlof van den
Koning dier kleine mannekes, do bovenwe
reld mag betreden» Slechts enkele getrou
wen is dit toegestaan behalve dan de dap
pere soldaten, die eiken avond bij heldoren
maneschijn hun oefeningen houden op een
open plaats in het woud, die er zich zoo
bijzonder toe leent.
Oza was een dier lievelingen van den
Vorst, die wel eeu kijkje mocht nemen in 't
land der Reuzen, zooals de kabouters de
bovenwereld noemen.
Oza mocht .wel. En daar was oen goede
reden voor ook.
Oza was eeif Neefje van den Koning en
had eenmaal den jongen Prins het leven
gered, toen deze op het punt stond te
verdrinken
Sedert dien dag. kon Oza vragen wat hij
wou: iedere wensch werd ingewilligd.
Vandaar dat ook hij verlof had gekregen
om af en toe in het woud te mogen wan
delen en om tegenwoordig to zijn als het
leger zijn oefeningen hield in den helderen
maneschijn.
Maar liet waren de oefeningen niet, die
voor Oza zoo interessant waren. Iets an
ders was het. wat hom naar boven dreef.
Hij wilde zien, veel zien. Hij wilde weten,
hoe het was en als 't kon avonturen bele
ven. Fn dan kon hij den jongen Prins alles
vertellen en vader en moeder zouden dan
zeker het hoofd schudden en niet weten,
of Oza wel waarheid sprak: zoo mooi zou
het zijn.
En zoo gebeurt het, dat onze held, oj
zekeren avond, terwijl de volle maan haar
zilveren licht uitgiet over het donkere, stille
woud. de gouden trap opklimt, die naar do
bovenwereld leidt.
De deur, die toegang geeft tot het bosch
gaat open, alsop een wenk van „Sesam"
on daar treedt Oza voor 't eerst van zijn
leven op de aarde. Hij schrok wel een
beetje, toen de deur achter liem dicht viel,
maar dapper als hij is, staat hij onmiddel
lijk frank en vrij en blikt om zich heen, als
oen generaal, dio zijn troepen inspecteert
Alios is ook zoo vreemd.
Do hoornen lijken reuzen, die hun breed-)
armen uitstrekken en allen dreigen, die
durven nader Ie treden.
De lage struiken zijn nog honger, dan de
boomen in hun wereld onder de aarde,
maar moedig als hij is, zal hij straks erop
trachten Ie klimmen om van die hoogte af
een Mik te werpen rondom zich heen.
De maan slaat vlak boven zijn hoofd en
lacht hem toe naar hot schijnt.
K- u Mij daar oens bij komen! Kijk. daar
ziet hij 't mannetje met iets op den rug. Hoe
kom: «lie daar zoo op dien grooten, ronaen
verlichten hol Dat is vreemd! Dat zal hij
den meester eens vragen. Maar, die wee',
het vast ook niet. Die is nog nooit op de
bovenwereld geweest er, zal er dus niets
van weten ook, meent Oza. terwijl hij zich
versloui eenige meters vooruit te treden
in het bosch.
Voorzicliig gaat hij voort. Hot gras i3
haa=t zoo groot als hij en de bloemen rei
ken hem precies tol aan het kleine spits9
neusje: wal heel gemakkelijk voor hem
is: zoo kan hij er aan ruiken, zonder zich
te moeten hukken.
Maar vreemd is liet! Die bloemen ruiken
hcelomaal niet en de kopjes hangen slap
en de kelkjes zijn gesloten. Hoe gek is dat?
Zouden dio bloemen bang voor de maar
zijn en zich verbergen willen? Nou. hü :s
riet hang voor niets en niemand en daar
stapt hij verder lot aan gindéehen eik,
waar hii even rusten zal: dat kleine drin-
pelpoc'f1 is gainv moe naar liet schijnt.
Hij zet zich neer aan den rand van den
eik en ligt daar op het zachte mos zoo
lekker alsof hij lag in het heldere ledikant-
je bij zijn moedertje thuis.
Maar lang ouurt de rust niet. Hij lioort
wat en springt op en.luistert.
Daar komt iemand of iets nader.
Wat kan het. zijn? Lang in het onzekere'
blijft hij niet. Daar ziet hij een dier, een
vreemdsoortig dier. Bruin van vel; met twee
lange ooren; en vier pooten waarvan de
achterste langer zijn dan de voorste. Zou
den dat do paarden zijn van de menschen
op de aarde?
Mooi zoo! Kom maar hier langoortje!
Dan zal ik eens een ritje maken door het
woud! Het is alsof ons haasje Oza's ge
dachte raden kon. Het komt inderdaad na
der! Kijk kijk! Het haasje springt recht
op Oza too.
Pas op, Oza, pas op!
Vlug hoor, of het paardje gaat or van
door en laat je beteuterd staan.
Boem! Oza zit op langoor en grijpt beide
ooren van zijn rijpaard.
Voort gaat het! Hé. wat gaat dat leuk!
Oza vindt dit ritje heerlijk. Nu onder lioo-
ge boomen door; dan door het lange gras;
straks met een sprongetje over een kabbe
lend beekje, waarin geen vischjes schijnen
te wonen en een poosje later gaat het over
een open vlakte, waar kleine soldaten af
en aan marcheeron die Oza herkent als de
soldaten van zijn Koning en toen., boenil
Oza ligt onder den eik, waar straks do
tocht begon enhet rijpaard is er var,
door. Waarheen? Oza weet het niet; hij
weet alleen, dat zoo'n tocht eenig is, en dat
hij morgenavond weerom komen zal.
(Wordt vervolgd).
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XV.
Een week later!
Mies en Max gaan samen uit, maar ko
men niet samen thuis.
Ze maken een reis met hindernissen.
Mies wordt gevangen door een ondeu-
genden jongen, die ze voor een kwartje
verkoopt aan een slagersvrouw.
Max wordt opgevangen door de politie
en opgesloten in een stevig hok.
En .toch zijn beide weer (huis eer den
volgendon morgen de melkboer voor ie
deur stilhoudt.
Hoe dat kwam?
Max bekomt het eerst zijn vrijheid. Roods
ir. den vroegen morgen komt een der agen
ten Max halen, om hem naar een asyl te
brengen. Max doet een sprong: wipt tus
schen. de kromme beenen van den agent
door en.... is in minder dan geen tijd
voor de deur, waar hij zoo klagelijk huilt,
dat Trui, hoe boos ze anders ook op Max
is hem binnen laat.
Max vindt Miesjes mand leeg en
denkt na.
Waar zou Mies zijn? Of opgepikt door
een agent; of meegenomen door een straat-
hengel. of verdronken of.maar verder
komt hij niet, want Miesjes kop verschijnt
daar net in het altijd geopende katteraam-
pje zooals Trui dat kleine raampje
noemt en springt pardoes van het raam
Max op den rug, die van blijdschap op
dit oogenblik zich alles laat welgevallen
Waar kom jij vandaan Mies?
Oh Maxjelief. ik was zoo bang: ik
werd opgepikt door een straatjongen en
verkocht aan een vrouw, die mc eerst een
kommetje melk gaf. frat heel braaf was
en me toen opsloot in een heele dichte keu
ken. met geen katleraampje zooals hier.
Daar zal ik nu!
Ik bleef daar den Jieelen nacht on toen
de meid vanmorgen in dc keuken kwam en
de deur met een kier openliet, toen ging ik
er van door. Ik ging de gang in: vloog door
do huiskamer, waar de familie aan tafel
zat; liep door do serre en sprong hier uit
het geopende raam en.nu heil ik hier.
Arm Miesje! wat zul je bang geweest
zijn!
Neen. niets bang!
En jij Max; vertel jou wedervaren
En Max vestelde en van pleizier zette
Mies een krommen rug, en sloeg af en toe
mei het staartje, zooals ze gewoon was te
doen, als ze schik had
Arm Maxje, wat zul jij bang geweest
zijn!
Neen, niets hang!
Kom, dan mee, dan ga au we wande
len en alle leed was alweer vergeten.
De kinderen in 't bosch.
I.
Heel lang geleden leefden er eens een
koning en een koningin. Al had men heel
do wereld afgereisd, nergens had men
zoo'n gelukkig gezin gevonden. Maar na
'n paar jaar werd die rust gestoord. Want
do koningiii werd erg ziek en voelde dat
ze ging sterven.
Nadat ze haar man en kinderen goeden
dag had gezegd, sliep ze voor altijd in.
Maar 't zou nog wel erger worden. Na een
poos werd de koning ook ziek
en voelde dat ook hij ging sterven. Hij wist
dat z'n kinderen nu alles zouden erven,
"maar.om alles met wijsheid te gebruiken,
zouden ze niet kunnen, zo waren im
mers nog voel te klein.
Daarom riep de koning zijn eenigen broe_
der bij zich.
Deze zou, totdat de kinderen groot ge
worden waren in hun naam 't land
besturen
Na 'n jaar of twee dacht de broer van
den gestorven koning: „zou ik de kinderen
niet op de een of andere wijze dood kun
nen maken of misschien wil een ander het
wel doen?" De man had al gauw twee ge
schikte mannen gevonden, die echte moor
denaars waren. Op zekeren dag, toen de
kinderen in den tuin aan 't spelen waren,
sloop een van de mannen door de poort
binnen en vroeg aan het jongetje:
broer, zou je niet graag een ritje willen
maken op mijn paard; zusje mag oo'c
mee." „Ja zeker", zei bet jongetje, nam z'n
zusje bij de hand en volgde den man. Bui
ten de pooTt stond de andere man met de
paarden te wachten. Vlug sprongen ze in
l et zadel en namen ieder oen kind bij zich.
En toen ging het in galop naar het bosch
In 't begin hadden do kinderen veel pret
Maar na ongeveer een uur begon het te
vervelen Ze vroegen aan de roovers of ze
r.aar huis mochten maar daar wilden die-
natuurlijk niets van hooren. Eindelijk wa
ren ze op dc plaats gekomen die ze hadden
uitgekozen om cle kinderen dood te maken.
Ze sprongen van de paarden en hielpen
do kinderen afstijgen. Eon van do roovers
kreeg medelijden met do kinderen en zei tot
z'n kameraad: „Kom laten wij cle kinde
ren ongedeerd in liet bosch achterlaten, 't
geld hebben wij immers al gekregen." Maar
de andere roover zei: „En als iemand liep.
vindt dan zijn wij d'r bij." Een paar minu
ten later, de roovers konden liet niet met
elkaar eens worden, ontstond er oen ver
woed gevecht. Angstig keken de kinderen
toe wie 't zou winnen. Op zeker oogenblik
maakte de slechtste roover een sprong en
was weldra uit het gezicht verdwenen.
Toen wendde de roover zich tot de kin
deren en zei: ..blijf even hier en wacht tot
ik terug kom." De kinderen wachtten en
wachtten, maar geen roover verscheen. Wat
was er gebeurd?
Wim Simons.
(Wordt vervolgd.)
Een Indisch sprookje.
II.
Toen de prinsessen den anderen dag op
't graf kwamen et zagen dat do klapper
boom verdwenen was, begonnen zij bitter
te wecnen. Maar er kwam spoedig hulp.
In de buurt van 't graf was een waterputje,
't Water hieruit veranderde nu in een soort
deeg. clat samenvloeide en zoo ontstond er
een lekkere koek, die nooit opging. De
prinsessen hadden nu weer volop eten.
.Maar de booze koningin merkte 't weer en
liet haar dochter ze weer bespieden. Deze
vertelde nu van den koek, waarop dc ko
ningin nu nog boozer werd. Ze liet aan
den Koning zeggen dat ze haar einde voel-