Dubbelzinnig. Moeder, mag ik vanmiddag naar den Dierentuin? Maar Jantje, waar denk je aan? Naar den Dierentuin als tante Emilic hier komt. Zoo zijn er. Klerk (tot collega, die zich zipk voelt): „Ik vond 't heel belabberd voor je, dat je niet lekker bent, maar baal asjeblieft geen flauwekul uit, nu 't net mijn beurt Is om de griep te krijgen." Snugger. nasiheer: En dit is liet portret van mijn overgrootvader. East: Kom nou! Hij ziet er niet veel ouder uit dan jij! Jammer. ,,Dio man is d'r alwéér met z'n reke ning geweest, toen u uit was, meneer", zei de dienstbode. „En wat heeft ie gevraagd?" vroeg meneer. „Hij zei dat hij al uw ribbon stuk zou slaan, als li ij u to pakken kreeg." „Goeie genade! En loon?" „Nou. ik zei natuurlijk, dat 't mo speet, dat u niet thuis was." Plaatsvervanger. Een dame, die hui ten gelogeerd was, zcide tot don boer: U is tocli niet boos, dat ik zoo eiken dag in uw boomgaard kom wandelen? En hof gerus(stollend antwoord luidde: Wclneen, juffrouw, doo het maar ge rust dan bob ik geen vogelverschrikker noodig. Het juiste gevolg. Een dokter had roods al hol mogelijke gedaan om zijn koetsier, oen dronkaard, van diens ondeugd te genezen, doch steeds zonder resultaat. Op zekeren dag kwam den dokter eon boek in handen, waarin hij oen geschiedenis las, welke naar zijn mea ning Jan or toe zou brengen om voor goed geheelonthouder lo worden. Hot ver haal had betrekking op oen oude dame, die zooveel alcohol gebruikte, dat op een goeden koer, toen zij hot licht wilde uit blazen. haar adem vuur vatte. De vlam men sloegen naar binnen en deden haar levend verbrandeny De dokter las dozo verschrikkelijke ge schiedenis mot den noodigon nadruk aan zijn daarvan geweldig ontstellenden koet sier voor, terwijl hij daaraan de op vader lijk vermanenden toon gesproken woorden toevoegde: Jan. Jan, laat je dat een waarschu wing zijn! Zeker, zeker dokter, antwoordde de diep getroffen Jan, zoolang ik loef, zal ik nooit moor een lamp uitblazen! Veeleischend. „Hoor eens, dat glazen oog, dat ik bij u gekocht heb...." „Ja meneer?" „Dal ding deugt niet. Ik probeer 't nu al 'n dag of acht, maar ik kan steek door zien!" De reden. "Waarom zou do bruid huiion? v. iemand bij oen trouwpartij. Zou dat zijn omdat zo haar oni lijk huis moot verlaten? Neon, dat is 't „iet. - anlwooN de broer van de bruid zo heeft man, dien ze nu trouwt lief en nu ze, omdat ze zoo met hom te doon hl Ceen aanbeveling. Handelaar: In deze auto. zul je zoo gezellig voelen, alsof j8 il waart! J k I\ooper: Heb je dan geen andersoa ONZE WEDSTRIJD. Lieve Kinderen, Nog moei ik jullie nog even te leur stel len. De lijsten zijn nog niet allemaal klaar f n dc opstellen, verhaaltjes en de grapjes van Mies en Max, om de vorkjes niet te orgelton, nog niet allemaal nagezien. Het is een stapel van je welsle. Er zijn er bij de driehonderd geweest die meedongen en i.in dit groepje waren er 61, die een ver haaltje, versje of grapje instuurden. Dit allemaal na (o lezen en te hooordeclcn. is natuurlijk niet liet werk van een dag. Wel kan ik nu roods zeggen, dal ik heel wat mooie stukjes gekregen heb, zooals trou wens in don loop der preken blijken zal. Alles, wat een plaats waard is. komt er in. Kijkt maar eens geregeld toe. Tk wil daar om nu al vast een paar leuke dingetjes laten plaatsen en wel van Dij meiaar en Kmile Duym. De eerste heeft op origineele manier Mies en Max grapjes laten uithalen en., beide laten ,.er in" loopen; de tweede gunt ons een ander kijkje van onze twee helden en ook hij doet dal op zijn manier heel aardig, zooals jullie hieronder zien zult. Tk hoop niet dat jullie erg hoos op me zuil zijn. dat ik den uitslag nu nog niet kan meededen. Tot Zaterdag dus. Dij voorbaat mijn dank aan allen die meededen en vooral aan hen of haar. die ook aan groep'G deel namen. Dok begin ik daarna met het beantwoor den der brieven: er liggen er weer een stapel op antwoord to wachten. Eu wa'l het beantwoorden der vragen aangaat, slechts één vraag, die mij liet meest actueel voorkomt, zal ik voor van daag nog beantwoorden, terwijl ik de be antwoording der andere vragen in petto houden zal, tol de wedstrijd achter den rug is. Jullie Oom "W i m. VRAGENBUS. Vraag 106. Waar komt de uitdruk king vandaan: Dal is een huishouding als van .Tan Steen. Heeff deze zegswijze iets !e maken met don schilder Jan Steen, waar voor een tentoonstelling gehouden wordt? Vader zou dat eens graag weten. Antwoord. Ja Franske, die uit drukking is ontleend aan dien zelfden groo- ten schilder, die in 1026 in Leiden gebo ren word. Hij was oen der beroemdste .-vhildors der Hollandsche school en één der meest populaire kunstenaars. Tn4 ver schillende Europeesche musea vindt men een 200-tal stukken van hem en bovendien '■eslaan er nog een 360-tal. Hij overleed iri 1679. Zijn kunst was iels aparts. Hij toe kende liefst zooals trouwens on de ten toonstelling duidelijk uitkomt tafereel tjes van huishoudelijke!) aard en wel van bevallige wanorde. Dat men er dan ook toe kwam. om een huishouding, waarin het onordelijk toegaat en waar de grootste wanorde heerscht, een huishou ding van Jan Steen Ie noemen, is gezien zhii schilderijen heel natuurlijk en dui delijk. Maar dal de uitdrukking „leven in dc brouwerij brengen" afkomstig is van de vrouw van den beroemden schilder, is voorzeker niet zoo algemeen bekend. Ik zal je dit verband eens verklaren en maak dan je vader ook hier eens op attent, Franske! Zul je? Jah Steen leerde schilderen bij den nu nog bekenden schilder Brouwer en hij don groolen landschapschilder van Coyen, met dc- dochter van wolken laatste-hij in het huwelijk trad. Zijn kunst bracht hem even wel niet voldoende op om een huisgezin te onderhouden en zoo kocht zijn vader voor hun een bierbrouwerij (e DeLft. Maar.... leven was er niet in die „brouwerij" be halve het leven, dat de vroolijke Jan Steen cr zelf in bracht. Op zekeren dag kwam nu zijn vrouw de brouwerij binnen en sprak de klassiek ge worden woorden: „Jan, kun je niet wat meer leven in de brouwerij brengen!" welke woorden de snaaksche schilder beant woordde mol het meebrengen van eenige kwakende eenden, die hij in den met water gevuldcn brouwketel liet rondzwemmen. Deze en andere grappen, die op naam v ii .Tan Steen slaan, gaven zijn huis dan ook een schijn van gebrek aan ernst, als gevolg, waarvan men dan ook nog be dui ten dage spreekt van een „Huishouden van Jan steen". O o m W i m. Voor de groote Jeugd en Ouderen. Philosophische beschouwingen over het hart. Een der voornaamste onderwerpen, dat tegenwoordig naast bezuiniging en sociale kwestie, voetbal ou boksen de aandacht der geleerden gespannen houdt, is voorzeker hel hart. Hel kwam mij daarom gewenscht voor jii deze wetenschappelijke omgeving dit belangrijk onderwerp eens echt wetenschappelijk niet U Ie behande len. Wanneer ge om to weten, wat hol hart eigenlijk i-. er een dierkundehoek over open slaat, dan vindt go daar, dat het hart is ron hollo spier, die zich geregeld samen trek!verdeelt in twee helften enz. enz. Is dit zoo? Neen evenals dc maag, de longen, de Leidsche Courant en de granaat is het hart een orgaan en wel verreweg liet be langrijkste orgaan. Maar "hoe belangrijk dit orgaan ook zij, toch is de serieuze we tenschap voorals nog niet bij machte ons ec-nige zekerheid te geven, zelfs niet om trent do gewichtigste vragen, (lie het hart beroeren. Steeds en overal en bij schier ieder menseh stool de wetenschap on harls- g< heiinen. die nog immer in het diepst ver borgen blijven. Zoo is bijv. de grondstof, waaruit de harten bestaan, zeer verschillend van aard en samenstelling. Men treft mensehen aan met een gouden hart. doch zeer zelden in onzen tijd van vervalsching. Meer ko men voor do harten van steen, zeer geschikt tot het ingriffen van allerlei leuzen en vermaningen. Deze steensoort heeft de bij-, zondere eigenschap om bij doelmatige, slag vaardige behandeling oen siroopachtige neerslag te geven van zilte tranen, de er kende methode ter bereiking van de z. g. vermurwde harten. Geheel verschillend van do stcenen harten zijn do woeko har ten. vermoedelijk opgebouwd uit een alliage van bolerkl.alders en margarine. Sterk ver want aan (lo wooko harten zijn d| bloeden de harten. Men dient zich zulks voor te stellen als een bloedworst, dio bij het ge ringste prinkje bloedt. Wat er ook zij van de scheikundige sa menstelling der harten: Zeker is het. dat het hart sterk reageert op alcohol: daarom noemt men dan ook een hi-tlertje een liarl- vcrsl erkertje. Evenmin als over dc grondstof der har ten kan de hedendaagsche wetenschap iets met zekerheid zeggen over de juiste lig ging van hot hart. Vast staat alleen, dat bij de meeste mensehen de ligging van het hart abnormaal is immers slechts bij groote uitzonderingen zegt men van -iemand: dat hij hel hart op de rechte plaats heeft. Er zijn mensehen, wien hot hart in do kooi bonst; hij anderen ligt hel hart op de tong. Sommige exemplaren zijn nopt hooghartiger, want een Duilsch dich ter beweert in vollen ernst „Tn den Au gen liegt das Herz". Omgekeerd bestaan er ook laaghartige mensehen zelfs zoo laaghar tig, dal hel hart huil in de schoenen zinkt. Dit laatste tracht men Ie voorkomen door zulke lui een riem onder hel hart te ste ken, waaraan ze dan hun hart weer eens kunnen ophalen. Van weer anderen hoort men zeggen en wel voornamelijk van hen. die veel wandelen, dat ze hun hart onder den arm dragen. Ja het terrein, waarover het hart zich kan bewegen, is schier onbegrensd. Want evenals men spreekt van autotochten en fietstochten, spreekt men ook van harts tochten wat duidelijk wijst op een groote vrijheid van beweging. Aan die onzekere ligging van het hart Ls het dan ook lo wij len, dat men zoo moeilijk den weg unar iemands hart kan vinden. De vroegere meening der geneeskundi gen, dat elke storing of kwetsuur aan liet hart levensgevaarlijk was, wordt door de ervaring weerlegd; dozo loeli leert, dat er Jioel wal mensehen leven met een ver scheurd rn gebroken, ja zelfs een totaal vermorzeld har. Sommigcr hart staat zelfs in lichte laaie. Ook is de veronderstelling, dammen zon der hart niet leven kan beslist onhoudbaar. De geschiedenis verhaalt van Nero dat de man geen hart bezat en tegenwoordig krioelt hef van )m-telooze nicnschcn. Voor eenigen lijd leefde er in Schotland een dichter, die zelf getuigde „Mein Herz ist nicht hier. méin Herz ist in Hocliland". Ja zelfs heb ik een jongen gekend, die ziin hart op een fiets gezet had en toch was die jongen springlevend. En overigens hoevoien loopen er niet rond, die hun hart hebben weggeschonken? Of wier hart gestolen is? Er is wellicht geen gilde zoo talrijk als het gilde der hartedicven. En een zeer opvallend ver schijnsel bij deze hartedicven is, dat ze zich meestal wederzijds het hart ontstolen en er toch wel bij varen. Doch al zijn er men- schen, die het zonder hart kunnen stellen; enderen houden er een dubbel stel op na en zijn dus de z.g. dubbelhartige monschen, terwijl elders slechts een hart voldoende is voor meerdere individuen. Van do eerste Cdiristenen toch lezen we, dat ze waren één van hart. Best mij nog een enkel woord over de af metingen, den vorm, den inhoud, en de werking van het hart te zeggen. Sommige mrnsehon zijn enghartig: anderen wocr zijn luim van hart. Soms is het zoo ruim als een jachtveld, zoodat men lezen kan «van 1 lensehen. die jager zijn in hun hart. Een ruim en groot hart moeten ook zij hebben, die een of andere moeilijkheid niet over hun hart kunnen krijgen. De diepte van l ot hart. is niet te peilen. Er zijn men seh en wier hart men zich nmel voorstellen als een schommelende vrachtkar, want ge stadig valt luiu oen of andere last of pak van hot hart. Dij jongelui lijkt lief meer op een lomp gladgestreken hoclscerklci. want riic krijgen van alles op hel hart gedrukt. De inhoud des harten is ook zeer verschil lend. Hel is bepaald ondoenlijk ook maai bij benadering aan te geven, av.ii er in de harlekamors en liarlokelkon voor hartsge heimen schuilen. Dij sommige mensehon werkt liet hart als een geiser of spring- bon, wan wat op des harten grond lc-il. da! Avelt hun naar de keel. Men kon zich voorstellen, wat oen vreemd gevoel dit zal verwekken bij menschep, die van hun hart een moordkuil maken. Het is dan ook aan te hevelen zulke harten tevo ren eens uit to storten of Ie luchten. Daar toe zet men dan do hartkleppen open, men krijgt dan dc z.g. openhartige monschen. Een zeer eigenaardige gewaarwording is ook wanneer het hart vol is en de mond ervan overloopt. Mensehen niet verscheur de harten. U kunt ze zich voorstellen als de blouse of jas van een kwajongen, die door de heg is gekropen. Nu zulke men sehen houden er veelal hartiappen oo na, om de zaak weer Aval op Ie knappen. Even als de papegaai zijn ook de meeste harten voorzien van spreekorganen, want zeer dikwijls hoort men de stem van hel hart. •Soms zelfs lijkt liet hart on een gramo- phoon. vooral Lij vrouwen, die nogal graag babbelen, en men heeft dan de klagende, vermende, zingende en zelfs jubelende har ten. De'gewone handeling van het hart is slaan; 'n werking, die tiet gezien heeft van nachtegalen en kwade schoolmeesters. Het verschijnsel van bonzende harten treedt vooral op bij jongelui in een of ander exa men en niet te vergelen bij slachtoffers van een voordrachtenavond Tk moet eindigen. Tk meen met deze welènschnppeliike bespreking de belang stelling Voor dit gewichtig onderwerp te Lebben gewekt en U den weg geopend Ie hebben voor'verdere zelfstudie. Kees van Roermond. Wie volgt? Ik stel een boek in uitzicht voor hem of haar, die in dezen geest, een artikel maakt over: liet oor. dc tong of het hoofd. Oom Wim. DE AVONTUREN VAN MIES EN PdAX door Oom Wim. Een week later! Max weel wat! Wat Max. Aval? Een muis! Waar ia ze? Ik zal zo vangen. Dan is de helft voor jou! Kom mee! Max neemt Mies mee naar de heek. Daar staan veel perkjes vergeet-mij-nietjes. Daar zag ik er drie loopen. Dikke, vette, mollige heerlijke lieverdjes van snoezige knaagdiertjes, waar mijn goed Meisje zoo veel van houdt. Zo komen aan de hoek. Tk ziel niets Max, niets! Zoek Mies. zoek! Wie zoekt, zal vinden! En Mies zoekt en neust en ziet ner gens een muis of muisgelijke, lol Mies zich zoover voorover buigt, dat ze met d'r kopje ever de beek hangt. En (oen., een slootje van Max en daar ligt Mies met haar broekje in hef water te spartelen. Max bedenkt zich niet lang. Hij zal haar redder zijn, en nu springt hij in hol water, pakt voorzichtig Mies bij het nekvel, en werpt haar in het gras. De zon heeft Mies spoedig gedroogd en liet leed is zoo vergeten. Domme Mies, waarom ging je zoover naar voren? Je hebt me gefopt, stoute Max; maar ik hen toch niet kwaad; kom! Daar gaan ze beide springlevend weer heen! door Rijmelaar. Op zek'rcn dag. in 't late uur. Had Max een aardig avontuur. Een kreeft, ontsnapt uit moeders pan, Marcheerde door de keuken, man. Eu Mux die binnen kwam gesloven. Viel van "i lachen haast onderstboven. Het gékke dier, 't was hem onbekend. Kwam steeds naar achteren aangerend, En knipte telkens met z'n schaar, Dat vond ous Maxje wel wat raar. En om hel op de vlucht Ie drijven, Tlogon hij nu op haar te kijven. Met haren, recht omhoog gezet, Den bek wijd open, was 't nel Of hij de kreeft zoo maar wou bijlen. Maar ach, dat dier begon to knijpen. Do tong van Max zat in de schaar! Wal maakte ons hondje een misbaar! Gelukkig hield do kreeft niet aan En Max kon bloedend bcnengaan. Maar Mi esje had ziju stem vernomen, En was lachend op 't janken afgekomen. Wel Maxje lief, wat mankeer je nou, Je zegt zoo angstig, wou, wou, wou. Och neen, zegt Max en gaat aan 't liegen. Want hij Avil zijn vriendin bedriegen, In dc keuken van dit groote huis, Ontdekte ik een dikke muis. Om jou te roepen begon ik te blaffen, Waarom zou 'k anders zoo luid waffen? Kom. kom Inch gauw, ga maar vooruit \oor jou toch is die lekk're buit, En woldra is Mies je op den zoek. Maar kreeft, verscholen in een hoek, Was voor een heel klein beetje maar Te zien, dal was 't puntje van zijn schaar. En Miesje, och die domme kat. Die meende vast, 't was een rat. En wil die mot haar pool nu grijpen. Maar nu heg int dc kreeft te knijpen. En vast zit Micsjes arme pool. En mauwend, vliegt ze sapperloot. Met kreeft en al doen- de lange gang, Totdat het dier, nu zelf ook hang. Tiaar losliet en weer zoekt z'n heil. En waar was Max nu onderwijl? Al lachend ging hij op den zoek En vond do kat toen in een hoek. Wel, Miesje zei hij. lieve meid. Den jij je muisje alweer kwijl? Ik zag je door den gang- heen vluchten, 'van mij had je toch niets ie duchten. Maar Miesje was een Avijzo kat, En antwoordt hierop, heel gevat: Ik weet, dat beest kneep in m'n poot, Maar ook jouw tong is van 't knijpen rood. Eu willen wij goé vrinden blijven, T.aal ons dan hier maar niet om kijven. Wij oudervouden, dat liet loontje. Dij ons ook kwam om T verdiende boontje. door Emiie Duym. Een week later. 't Is nacht. ..ATis, ik hoor wat"! ..Max, ik hoor ook-tfal". Mies op verkenning uit en kwam met de boodschap terug, dal een zekere Mevrouw Snoeplust, stam der muizen, gravin van hef Groot Hertogdom en Koninkrijk Provi siekast was gestorven en nu door zestig muizen, inwoners van het nu zoo in Touw gedompelde gravinnensehap, en door enkele ministers vergezeld, naar haar laatste rustplaats gedragen word. Mies had ook nog gezien, dat or een paar groote raltep, zeker van koninklijke bloéde, bij waren. „Gevaarlijk spul. maar lekker hapje", was i:u Mies' spreekwoord. Even koken ze elkander voelbeteeke'nend aan. Beiden gaan weg. Plotseling begint Max zachtjes Ie brommen. Groolo paniek in den rouwstoet. Alle muizen en ministers nemen de vlucht. Doch haast elke Prins der Gravin komt in Miesjes buik terecht. Daar komt er nog een. Mies is stil. Plotseling springt ze op en brengt de „rat" oen flink aantal knau wen, goed geteld, toe. Maar hot gevolg? Mies hoort gekerm. Maaaax! „Hier ben ik, Mies!" Nu beseft ze pas, dat de rat Max was. Maar Max was door Mies gauw ver bonden, en even daarna lagen ze allebei weer heerlijk te slapen, 's Morgens vindt do vrouw meer dan een twintigtal muizen op den grond verstrooid. Ze is blij dat ze Mies hoeft. Vijf minuten later is alles op geruit^!. Mies likt haar hoard je nog eens extra af, want niets van do heerlijkheid mag verloren gaan. Dc melcdis van het V/oud door Lilv. Dan trekt hij mei zijn koorknapen rriede door de velden en akkers en zegent het land voor het komende jaar. Nu trekken zij hooger hot kosch in de bergen op en houden stil daar waar een schuimende beek uit een vols (e voorsehijii springt. Zij geeft het beeld van een joligen blonden knaap die, na zich eerst een poos achter do rot sen Ie hebben schuil gehouden plotseling schaterlachend te voorschijn springt. ITij huppelt van steen op steen en werp zijn blonde lokken achterover in wild overmoe dig gebaar. Daar bij deze beek is do ge liefkoosde verblijfplaats van de feestvie renden. Wat heerlijke zitplaatsen geven niet de met mos begroeide rolssleenen: hel zachte gras waarlusschen duizenden bloe men haar geurende kopjes opheffen. De fluisterende hoornen beschermen met hun bladerdak de blondgelokte der meisjes le gen de lieelo zonnestralen, maar toch slui- t< n zij de zon niet geheel buiten, want bree- fie lichtbundels vallen over dit feest van licht, kleur en muziek en verleent dit alles- een feërieke schittering. Do meisjes spreiden helderwitte doeken uit op het grastapijt en de vlugge handen zetten alles gereed voor het feestmaal. De fijne wiJe broodon, de heerlijke vruchten, de fonke lende land wijn roepen als om strijd: „Kom eet en drink mii. Het is heerlijk voor mij n Ie mogen verkwikken", en het water der beek schuimt en bruist zoo lang totdat de meisjes haar kruiken hebben gevuld, want ook de beek wil haar deel van dit feest maal géven. Nu zetten zij zich op het eras en onder laeli en- scherts eten en drinken zij van Gods gaven. De tijd gaat voorbij niet zang en muziek. Met de dansen en zangen der meisjes, het harp- en fluitspel der herders en de jnchtspelen der jagers. Als dan ein delijk allen moede geworden zijn, scharen zij zich om Jego die hun zijn Avondervolle verhalen vertelt. Vol aandacht luisteren zij1 naar hem en zij bemerken «iet dat het donker avordt, dat er dreigende wolken komen die zich in een kring om hen heen sluiten. Ook de wind komt opzetten en de zon verdwijnt. Plotseling springt Jego op, bij uit een kreet en vol aDgst kijken nu al len naar de dreigende wolken. Doch hooren zij nu? Klinken daar geen jm toonen door de lucht. Wat vreemde m die? AViM cn woe 1 en toch van zoori zaara wéemoedigen aard. Ook do oudoi ros is opgesprongen. Krijtwit en mol opengesperde oogeh staat hij daar, opent den mond om le spreken, 1 steel'.Is een kreet, ontsnapt zijn n,0, "Vlucht! vlucht! De schikgodinnen! Zij men! A ol angst laat hij zijn oogen ove» menigte gaan. lot hij ze plotseling vol zetting op Jalomitza laat rusten,"en heeft hij reden daartoe. Terwijl ieilcn vol ontzetting heen on weer loopt en o|j mogelijke doet om zoo spoedig mo-y heen te gaan van deze verschrikker plaats, staat Jilomilza geheel onder' zoele bekoring der geheimzinnige stenii te luisteren. Haar broeder, Miros de ot herder, allen snellen zij naar haar (o/ smeeken haar toch mede lo gaan. „0 Jij milza", zoo spreekt do oude herder k toe: „kom toch, ga met ons mede, weeti dan niet dat het de schikgodinnen ij Kom toch voor. hot (o laat is. JalomHm zullen u ongelukkig maken", en mot zit ten drang wil men haar medenemen. D» nu klinkt or een schaterlach uit de donit wolken. Snel dalen zij naar beneden omsluiten Jalomitza geheel en al. De wa giert en huilt en hot is niet mogelijk buil Pen wolkenkring staande (e blijven. Kisl lijk trekken do wolken op en Jalomila alleen op den groenen berg. alleen met Klierachtige gestalten. Nu treedt, en van hen naar voren. Zij neemt Jalom] bij de hand cn spreekt lot haar. ..Jalomitza blijf bij ons. Onder tl hebben wij u ui (verkoren om bij on; zijn. Ziel wal heerlijk wij spelen en zinn Onze woonplaats is d.iep in het woud Ita verblijven wij. Daar'maken wij onzo w gen. Daar vinden wij nieuwe dansen Daar spelen wij Ijij het licht der nuu Daar komen de kobolden bij ons. Zij ï«'i ion ons de heerlijkste geschiedenissen n mooier dan Jego ooit zal'kunnen spr' Jalomitza wij zullen u leeren hoe gij instrumenten bespelen moet. Gij zuil ren hoe gij over het leven der racnscl kunt beschikken..Gij zult, wonen in ou,;; leis. Het is daar zoo mooi Jalomitza, al schittert en blinkt als goud en wanneer,) willen reizen, laten wij ons voortik® op deze dankere wolken. Komt gij Ji mitza". Het meisje heeft al dien tijd met 'en oogen geluisterd. (Slot volgt) Zomerweelde. Des Zomers in den morgenstond, Wat wandel ik dan blij Op den dauw doorweekten grond, In veld, éu bosch én wei. De bloemen bloeien in veld en bosch, Zoo geurig en zoo rein Het blaadje springt uit 't knopje los, Met takjes groot en klciu. Ja groen en bloemen overal, In bonte kleurenpracht. Dauwdroppels vallen in 't mos, Door 't Avindjc koel en zacht. Hoe rijst aan 'l blauwe firmament De zon met blijden zin, En zet met gouden stralenkrans Een nieuwe dag weer iu. Schuin valt een holle zonnestraal In een klaterend beekje neer, En in dionzelfden gouden straal Dansen mugjes heen en weer. De natuur die is zoo wondermooi Wie haar aandachtig ziet, Aanschouw do bloemen in haar too: Hoor aan het vogelen lied, De merel zingt zijn ochtendlied, Zij wedijveren allemaal. Daar klinkt door 't bosch het schoouol Van koning Nachtegaal. De statige boom uit het dichte woud. Het bloempje uit liet dal. Het Avindeko dat zacht en kalm, U steeds verhalen zal. Dat de liefde Gods u tegenspreekt. Uit ieder blad en bloem, Die do honig in de bloemen dreef AA'aaromheen het bijtje zoemt. O, sta in die Zomerweelde stil, En luister naar liet lied, D»t do natuur u tegen roept: „Vergeet Uw Schepper niet!" O, vergeet den grooten Koning nic'. Den Schepper van 'l heelal, T)io zon eti zee en wind gebiedt En de bloempjes kleurt in 't dal. Die de vruchten aan do hoornen gw En het graau weer kiemen doet. Heb dank, o Schepper van 't heelal- Heb (lauk voor al hel goed! Heb dank voor al de ZomerpracH Die gij toovert door het veld; A'oor het windeke dat koel en zacht Mij steeds uw goedheid meldt. - T hood*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14