Dubbelzinnig.
Moeder, mag ik vanmiddag naar den
Dierentuin?
Maar Jantje, waar denk je aan?
Naar den Dierentuin als tante Emilic hier
komt.
Zoo zijn er.
Klerk (tot collega, die zich zipk voelt):
„Ik vond 't heel belabberd voor je, dat je
niet lekker bent, maar baal asjeblieft
geen flauwekul uit, nu 't net mijn beurt
Is om de griep te krijgen."
Snugger.
nasiheer: En dit is liet portret van
mijn overgrootvader.
East: Kom nou! Hij ziet er niet veel
ouder uit dan jij!
Jammer.
,,Dio man is d'r alwéér met z'n reke
ning geweest, toen u uit was, meneer",
zei de dienstbode.
„En wat heeft ie gevraagd?" vroeg
meneer.
„Hij zei dat hij al uw ribbon stuk zou
slaan, als li ij u to pakken kreeg."
„Goeie genade! En loon?"
„Nou. ik zei natuurlijk, dat 't mo speet,
dat u niet thuis was."
Plaatsvervanger.
Een dame, die hui ten gelogeerd was,
zcide tot don boer:
U is tocli niet boos, dat ik zoo eiken
dag in uw boomgaard kom wandelen?
En hof gerus(stollend antwoord luidde:
Wclneen, juffrouw, doo het maar ge
rust dan bob ik geen vogelverschrikker
noodig.
Het juiste gevolg.
Een dokter had roods al hol mogelijke
gedaan om zijn koetsier, oen dronkaard,
van diens ondeugd te genezen, doch steeds
zonder resultaat. Op zekeren dag kwam
den dokter eon boek in handen, waarin hij
oen geschiedenis las, welke naar zijn mea
ning Jan or toe zou brengen om voor
goed geheelonthouder lo worden. Hot ver
haal had betrekking op oen oude dame,
die zooveel alcohol gebruikte, dat op een
goeden koer, toen zij hot licht wilde uit
blazen. haar adem vuur vatte. De vlam
men sloegen naar binnen en deden haar
levend verbrandeny
De dokter las dozo verschrikkelijke ge
schiedenis mot den noodigon nadruk aan
zijn daarvan geweldig ontstellenden koet
sier voor, terwijl hij daaraan de op vader
lijk vermanenden toon gesproken woorden
toevoegde:
Jan. Jan, laat je dat een waarschu
wing zijn!
Zeker, zeker dokter, antwoordde de
diep getroffen Jan, zoolang ik loef,
zal ik nooit moor een lamp uitblazen!
Veeleischend.
„Hoor eens, dat glazen oog, dat ik bij u
gekocht heb...."
„Ja meneer?"
„Dal ding deugt niet. Ik probeer 't nu
al 'n dag of acht, maar ik kan
steek door zien!"
De reden.
"Waarom zou do bruid huiion? v.
iemand bij oen trouwpartij.
Zou dat zijn omdat zo haar oni
lijk huis moot verlaten?
Neon, dat is 't „iet. - anlwooN
de broer van de bruid zo heeft
man, dien ze nu trouwt lief en nu
ze, omdat ze zoo met hom te doon hl
Ceen aanbeveling.
Handelaar: In deze auto.
zul je zoo gezellig voelen, alsof j8 il
waart! J k
I\ooper: Heb je dan geen andersoa
ONZE WEDSTRIJD.
Lieve Kinderen,
Nog moei ik jullie nog even te leur stel
len. De lijsten zijn nog niet allemaal klaar
f n dc opstellen, verhaaltjes en de grapjes
van Mies en Max, om de vorkjes niet te
orgelton, nog niet allemaal nagezien. Het
is een stapel van je welsle. Er zijn er bij
de driehonderd geweest die meedongen en
i.in dit groepje waren er 61, die een ver
haaltje, versje of grapje instuurden. Dit
allemaal na (o lezen en te hooordeclcn. is
natuurlijk niet liet werk van een dag. Wel
kan ik nu roods zeggen, dal ik heel wat
mooie stukjes gekregen heb, zooals trou
wens in don loop der preken blijken zal.
Alles, wat een plaats waard is. komt er in.
Kijkt maar eens geregeld toe. Tk wil daar
om nu al vast een paar leuke dingetjes
laten plaatsen en wel van Dij meiaar en
Kmile Duym.
De eerste heeft op origineele manier
Mies en Max grapjes laten uithalen en.,
beide laten ,.er in" loopen; de tweede gunt
ons een ander kijkje van onze twee helden
en ook hij doet dal op zijn manier heel
aardig, zooals jullie hieronder zien zult.
Tk hoop niet dat jullie erg hoos op me
zuil zijn. dat ik den uitslag nu nog niet
kan meededen.
Tot Zaterdag dus. Dij voorbaat mijn
dank aan allen die meededen en vooral
aan hen of haar. die ook aan groep'G deel
namen.
Dok begin ik daarna met het beantwoor
den der brieven: er liggen er weer een
stapel op antwoord to wachten.
Eu wa'l het beantwoorden der vragen
aangaat, slechts één vraag, die mij liet
meest actueel voorkomt, zal ik voor van
daag nog beantwoorden, terwijl ik de be
antwoording der andere vragen in petto
houden zal, tol de wedstrijd achter den
rug is.
Jullie Oom "W i m.
VRAGENBUS.
Vraag 106. Waar komt de uitdruk
king vandaan: Dal is een huishouding als
van .Tan Steen. Heeff deze zegswijze iets
!e maken met don schilder Jan Steen, waar
voor een tentoonstelling gehouden wordt?
Vader zou dat eens graag weten.
Antwoord. Ja Franske, die uit
drukking is ontleend aan dien zelfden groo-
ten schilder, die in 1026 in Leiden gebo
ren word. Hij was oen der beroemdste
.-vhildors der Hollandsche school en één
der meest populaire kunstenaars. Tn4 ver
schillende Europeesche musea vindt men
een 200-tal stukken van hem en bovendien
'■eslaan er nog een 360-tal. Hij overleed iri
1679. Zijn kunst was iels aparts. Hij toe
kende liefst zooals trouwens on de ten
toonstelling duidelijk uitkomt tafereel
tjes van huishoudelijke!) aard en wel van
bevallige wanorde. Dat men er
dan ook toe kwam. om een huishouding,
waarin het onordelijk toegaat en waar de
grootste wanorde heerscht, een huishou
ding van Jan Steen Ie noemen, is gezien
zhii schilderijen heel natuurlijk en dui
delijk. Maar dal de uitdrukking „leven in
dc brouwerij brengen" afkomstig is van
de vrouw van den beroemden schilder, is
voorzeker niet zoo algemeen bekend.
Ik zal je dit verband eens verklaren en
maak dan je vader ook hier eens op attent,
Franske! Zul je?
Jah Steen leerde schilderen bij den nu
nog bekenden schilder Brouwer en hij don
groolen landschapschilder van Coyen, met
dc- dochter van wolken laatste-hij in het
huwelijk trad. Zijn kunst bracht hem even
wel niet voldoende op om een huisgezin te
onderhouden en zoo kocht zijn vader voor
hun een bierbrouwerij (e DeLft. Maar....
leven was er niet in die „brouwerij" be
halve het leven, dat de vroolijke Jan Steen
cr zelf in bracht.
Op zekeren dag kwam nu zijn vrouw de
brouwerij binnen en sprak de klassiek ge
worden woorden: „Jan, kun je niet wat
meer leven in de brouwerij brengen!" welke
woorden de snaaksche schilder beant
woordde mol het meebrengen van eenige
kwakende eenden, die hij in den met water
gevuldcn brouwketel liet rondzwemmen.
Deze en andere grappen, die op naam
v ii .Tan Steen slaan, gaven zijn huis dan
ook een schijn van gebrek aan ernst,
als gevolg, waarvan men dan ook nog be
dui ten dage spreekt van een „Huishouden
van Jan steen".
O o m W i m.
Voor de groote Jeugd en Ouderen.
Philosophische
beschouwingen over het hart.
Een der voornaamste onderwerpen, dat
tegenwoordig naast bezuiniging en sociale
kwestie, voetbal ou boksen de aandacht der
geleerden gespannen houdt, is voorzeker
hel hart. Hel kwam mij daarom gewenscht
voor jii deze wetenschappelijke
omgeving dit belangrijk onderwerp eens
echt wetenschappelijk niet U Ie behande
len. Wanneer ge om to weten, wat hol hart
eigenlijk i-. er een dierkundehoek over open
slaat, dan vindt go daar, dat het hart is
ron hollo spier, die zich geregeld samen
trek!verdeelt in twee helften enz. enz. Is
dit zoo?
Neen evenals dc maag, de longen, de
Leidsche Courant en de granaat is het
hart een orgaan en wel verreweg liet be
langrijkste orgaan. Maar "hoe belangrijk
dit orgaan ook zij, toch is de serieuze we
tenschap voorals nog niet bij machte ons
ec-nige zekerheid te geven, zelfs niet om
trent do gewichtigste vragen, (lie het hart
beroeren. Steeds en overal en bij schier
ieder menseh stool de wetenschap on harls-
g< heiinen. die nog immer in het diepst ver
borgen blijven.
Zoo is bijv. de grondstof, waaruit de
harten bestaan, zeer verschillend van aard
en samenstelling. Men treft mensehen aan
met een gouden hart. doch zeer zelden in
onzen tijd van vervalsching. Meer ko
men voor do harten van steen, zeer geschikt
tot het ingriffen van allerlei leuzen en
vermaningen. Deze steensoort heeft de bij-,
zondere eigenschap om bij doelmatige, slag
vaardige behandeling oen siroopachtige
neerslag te geven van zilte tranen, de er
kende methode ter bereiking van de z. g.
vermurwde harten. Geheel verschillend
van do stcenen harten zijn do woeko har
ten. vermoedelijk opgebouwd uit een alliage
van bolerkl.alders en margarine. Sterk ver
want aan (lo wooko harten zijn d| bloeden
de harten. Men dient zich zulks voor te
stellen als een bloedworst, dio bij het ge
ringste prinkje bloedt.
Wat er ook zij van de scheikundige sa
menstelling der harten: Zeker is het. dat
het hart sterk reageert op alcohol: daarom
noemt men dan ook een hi-tlertje een liarl-
vcrsl erkertje.
Evenmin als over dc grondstof der har
ten kan de hedendaagsche wetenschap iets
met zekerheid zeggen over de juiste lig
ging van hot hart. Vast staat alleen, dat
bij de meeste mensehen de ligging van het
hart abnormaal is immers slechts bij
groote uitzonderingen zegt men van
-iemand: dat hij hel hart op de rechte
plaats heeft. Er zijn mensehen, wien hot
hart in do kooi bonst; hij anderen ligt hel
hart op de tong. Sommige exemplaren zijn
nopt hooghartiger, want een Duilsch dich
ter beweert in vollen ernst „Tn den Au gen
liegt das Herz". Omgekeerd bestaan er ook
laaghartige mensehen zelfs zoo laaghar
tig, dal hel hart huil in de schoenen zinkt.
Dit laatste tracht men Ie voorkomen door
zulke lui een riem onder hel hart te ste
ken, waaraan ze dan hun hart weer eens
kunnen ophalen. Van weer anderen hoort
men zeggen en wel voornamelijk van hen.
die veel wandelen, dat ze hun hart onder
den arm dragen.
Ja het terrein, waarover het hart zich
kan bewegen, is schier onbegrensd. Want
evenals men spreekt van autotochten en
fietstochten, spreekt men ook van harts
tochten wat duidelijk wijst op een groote
vrijheid van beweging. Aan die onzekere
ligging van het hart Ls het dan ook lo wij
len, dat men zoo moeilijk den weg unar
iemands hart kan vinden.
De vroegere meening der geneeskundi
gen, dat elke storing of kwetsuur aan liet
hart levensgevaarlijk was, wordt door de
ervaring weerlegd; dozo loeli leert, dat er
Jioel wal mensehen leven met een ver
scheurd rn gebroken, ja zelfs een totaal
vermorzeld har. Sommigcr hart staat zelfs
in lichte laaie.
Ook is de veronderstelling, dammen zon
der hart niet leven kan beslist onhoudbaar.
De geschiedenis verhaalt van Nero dat de
man geen hart bezat en tegenwoordig
krioelt hef van )m-telooze nicnschcn.
Voor eenigen lijd leefde er in Schotland
een dichter, die zelf getuigde „Mein Herz
ist nicht hier. méin Herz ist in Hocliland".
Ja zelfs heb ik een jongen gekend, die ziin
hart op een fiets gezet had en toch was die
jongen springlevend.
En overigens hoevoien loopen er niet
rond, die hun hart hebben weggeschonken?
Of wier hart gestolen is? Er is wellicht
geen gilde zoo talrijk als het gilde der
hartedicven. En een zeer opvallend ver
schijnsel bij deze hartedicven is, dat ze zich
meestal wederzijds het hart ontstolen en
er toch wel bij varen. Doch al zijn er men-
schen, die het zonder hart kunnen stellen;
enderen houden er een dubbel stel op na
en zijn dus de z.g. dubbelhartige monschen,
terwijl elders slechts een hart voldoende is
voor meerdere individuen. Van do eerste
Cdiristenen toch lezen we, dat ze waren
één van hart.
Best mij nog een enkel woord over de af
metingen, den vorm, den inhoud, en de
werking van het hart te zeggen. Sommige
mrnsehon zijn enghartig: anderen wocr zijn
luim van hart. Soms is het zoo ruim als
een jachtveld, zoodat men lezen kan «van
1 lensehen. die jager zijn in hun hart. Een
ruim en groot hart moeten ook zij hebben,
die een of andere moeilijkheid niet over
hun hart kunnen krijgen. De diepte van
l ot hart. is niet te peilen. Er zijn men
seh en wier hart men zich nmel voorstellen
als een schommelende vrachtkar, want ge
stadig valt luiu oen of andere last of pak
van hot hart. Dij jongelui lijkt lief meer op
een lomp gladgestreken hoclscerklci. want
riic krijgen van alles op hel hart gedrukt.
De inhoud des harten is ook zeer verschil
lend. Hel is bepaald ondoenlijk ook maai
bij benadering aan te geven, av.ii er in de
harlekamors en liarlokelkon voor hartsge
heimen schuilen. Dij sommige mensehon
werkt liet hart als een geiser of spring-
bon, wan wat op des harten grond
lc-il. da! Avelt hun naar de keel.
Men kon zich voorstellen, wat oen vreemd
gevoel dit zal verwekken bij menschep, die
van hun hart een moordkuil maken. Het is
dan ook aan te hevelen zulke harten tevo
ren eens uit to storten of Ie luchten. Daar
toe zet men dan do hartkleppen open, men
krijgt dan dc z.g. openhartige monschen.
Een zeer eigenaardige gewaarwording is
ook wanneer het hart vol is en de mond
ervan overloopt. Mensehen niet verscheur
de harten. U kunt ze zich voorstellen als
de blouse of jas van een kwajongen, die
door de heg is gekropen. Nu zulke men
sehen houden er veelal hartiappen oo na,
om de zaak weer Aval op Ie knappen. Even
als de papegaai zijn ook de meeste harten
voorzien van spreekorganen, want zeer
dikwijls hoort men de stem van hel hart.
•Soms zelfs lijkt liet hart on een gramo-
phoon. vooral Lij vrouwen, die nogal graag
babbelen, en men heeft dan de klagende,
vermende, zingende en zelfs jubelende har
ten. De'gewone handeling van het hart is
slaan; 'n werking, die tiet gezien heeft van
nachtegalen en kwade schoolmeesters. Het
verschijnsel van bonzende harten treedt
vooral op bij jongelui in een of ander exa
men en niet te vergelen bij slachtoffers van
een voordrachtenavond
Tk moet eindigen. Tk meen met deze
welènschnppeliike bespreking de belang
stelling Voor dit gewichtig onderwerp te
Lebben gewekt en U den weg geopend Ie
hebben voor'verdere zelfstudie.
Kees van Roermond.
Wie volgt? Ik stel een boek in uitzicht
voor hem of haar, die in dezen geest, een
artikel maakt over: liet oor. dc tong of het
hoofd. Oom Wim.
DE AVONTUREN VAN MIES EN PdAX
door Oom Wim.
Een week later!
Max weel wat!
Wat Max. Aval?
Een muis!
Waar ia ze? Ik zal zo vangen. Dan is
de helft voor jou!
Kom mee!
Max neemt Mies mee naar de heek.
Daar staan veel perkjes vergeet-mij-nietjes.
Daar zag ik er drie loopen. Dikke, vette,
mollige heerlijke lieverdjes van snoezige
knaagdiertjes, waar mijn goed Meisje zoo
veel van houdt.
Zo komen aan de hoek.
Tk ziel niets Max, niets!
Zoek Mies. zoek! Wie zoekt, zal
vinden!
En Mies zoekt en neust en ziet ner
gens een muis of muisgelijke, lol Mies zich
zoover voorover buigt, dat ze met d'r kopje
ever de beek hangt. En (oen., een slootje
van Max en daar ligt Mies met haar broekje
in hef water te spartelen.
Max bedenkt zich niet lang. Hij zal haar
redder zijn, en nu springt hij in hol water,
pakt voorzichtig Mies bij het nekvel, en
werpt haar in het gras.
De zon heeft Mies spoedig gedroogd en
liet leed is zoo vergeten.
Domme Mies, waarom ging je zoover
naar voren?
Je hebt me gefopt, stoute Max; maar
ik hen toch niet kwaad; kom! Daar gaan
ze beide springlevend weer heen!
door Rijmelaar.
Op zek'rcn dag. in 't late uur.
Had Max een aardig avontuur.
Een kreeft, ontsnapt uit moeders pan,
Marcheerde door de keuken, man.
Eu Mux die binnen kwam gesloven.
Viel van "i lachen haast onderstboven.
Het gékke dier, 't was hem onbekend.
Kwam steeds naar achteren aangerend,
En knipte telkens met z'n schaar,
Dat vond ous Maxje wel wat raar.
En om hel op de vlucht Ie drijven,
Tlogon hij nu op haar te kijven.
Met haren, recht omhoog gezet,
Den bek wijd open, was 't nel
Of hij de kreeft zoo maar wou bijlen.
Maar ach, dat dier begon to knijpen.
Do tong van Max zat in de schaar!
Wal maakte ons hondje een misbaar!
Gelukkig hield do kreeft niet aan
En Max kon bloedend bcnengaan.
Maar Mi esje had ziju stem vernomen,
En was lachend op 't janken afgekomen.
Wel Maxje lief, wat mankeer je nou,
Je zegt zoo angstig, wou, wou, wou.
Och neen, zegt Max en gaat aan 't liegen.
Want hij Avil zijn vriendin bedriegen,
In dc keuken van dit groote huis,
Ontdekte ik een dikke muis.
Om jou te roepen begon ik te blaffen,
Waarom zou 'k anders zoo luid waffen?
Kom. kom Inch gauw, ga maar vooruit
\oor jou toch is die lekk're buit,
En woldra is Mies je op den zoek.
Maar kreeft, verscholen in een hoek,
Was voor een heel klein beetje maar
Te zien, dal was 't puntje van zijn schaar.
En Miesje, och die domme kat.
Die meende vast, 't was een rat.
En wil die mot haar pool nu grijpen.
Maar nu heg int dc kreeft te knijpen.
En vast zit Micsjes arme pool.
En mauwend, vliegt ze sapperloot.
Met kreeft en al doen- de lange gang,
Totdat het dier, nu zelf ook hang.
Tiaar losliet en weer zoekt z'n heil.
En waar was Max nu onderwijl?
Al lachend ging hij op den zoek
En vond do kat toen in een hoek.
Wel, Miesje zei hij. lieve meid.
Den jij je muisje alweer kwijl?
Ik zag je door den gang- heen vluchten,
'van mij had je toch niets ie duchten.
Maar Miesje was een Avijzo kat,
En antwoordt hierop, heel gevat:
Ik weet, dat beest kneep in m'n poot,
Maar ook jouw tong is van 't knijpen rood.
Eu willen wij goé vrinden blijven,
T.aal ons dan hier maar niet om kijven.
Wij oudervouden, dat liet loontje.
Dij ons ook kwam om T verdiende boontje.
door Emiie Duym.
Een week later.
't Is nacht.
..ATis, ik hoor wat"!
..Max, ik hoor ook-tfal".
Mies op verkenning uit en kwam met de
boodschap terug, dal een zekere Mevrouw
Snoeplust, stam der muizen, gravin van
hef Groot Hertogdom en Koninkrijk Provi
siekast was gestorven en nu door zestig
muizen, inwoners van het nu zoo in Touw
gedompelde gravinnensehap, en door enkele
ministers vergezeld, naar haar laatste
rustplaats gedragen word. Mies had ook
nog gezien, dat or een paar groote raltep,
zeker van koninklijke bloéde, bij waren.
„Gevaarlijk spul. maar lekker hapje", was
i:u Mies' spreekwoord. Even koken ze
elkander voelbeteeke'nend aan. Beiden gaan
weg. Plotseling begint Max zachtjes Ie
brommen. Groolo paniek in den rouwstoet.
Alle muizen en ministers nemen de vlucht.
Doch haast elke Prins der Gravin komt
in Miesjes buik terecht. Daar komt er nog
een. Mies is stil. Plotseling springt ze op
en brengt de „rat" oen flink aantal knau
wen, goed geteld, toe. Maar hot gevolg?
Mies hoort gekerm. Maaaax! „Hier ben ik,
Mies!" Nu beseft ze pas, dat de rat Max
was. Maar Max was door Mies gauw ver
bonden, en even daarna lagen ze allebei
weer heerlijk te slapen, 's Morgens vindt
do vrouw meer dan een twintigtal muizen
op den grond verstrooid. Ze is blij dat ze
Mies hoeft. Vijf minuten later is alles op
geruit^!. Mies likt haar hoard je nog eens
extra af, want niets van do heerlijkheid
mag verloren gaan.
Dc melcdis van het V/oud
door Lilv.
Dan trekt hij mei zijn koorknapen rriede
door de velden en akkers en zegent het
land voor het komende jaar. Nu trekken
zij hooger hot kosch in de bergen op en
houden stil daar waar een schuimende beek
uit een vols (e voorsehijii springt. Zij geeft
het beeld van een joligen blonden knaap
die, na zich eerst een poos achter do rot
sen Ie hebben schuil gehouden plotseling
schaterlachend te voorschijn springt. ITij
huppelt van steen op steen en werp zijn
blonde lokken achterover in wild overmoe
dig gebaar. Daar bij deze beek is do ge
liefkoosde verblijfplaats van de feestvie
renden. Wat heerlijke zitplaatsen geven
niet de met mos begroeide rolssleenen: hel
zachte gras waarlusschen duizenden bloe
men haar geurende kopjes opheffen. De
fluisterende hoornen beschermen met hun
bladerdak de blondgelokte der meisjes le
gen de lieelo zonnestralen, maar toch slui-
t< n zij de zon niet geheel buiten, want bree-
fie lichtbundels vallen over dit feest van
licht, kleur en muziek en verleent dit alles-
een feërieke schittering. Do meisjes
spreiden helderwitte doeken uit op het
grastapijt en de vlugge handen zetten alles
gereed voor het feestmaal. De fijne wiJe
broodon, de heerlijke vruchten, de fonke
lende land wijn roepen als om strijd: „Kom
eet en drink mii. Het is heerlijk voor mij
n Ie mogen verkwikken", en het water der
beek schuimt en bruist zoo lang totdat de
meisjes haar kruiken hebben gevuld, want
ook de beek wil haar deel van dit feest
maal géven.
Nu zetten zij zich op het eras en onder
laeli en- scherts eten en drinken zij van
Gods gaven. De tijd gaat voorbij niet zang
en muziek. Met de dansen en zangen der
meisjes, het harp- en fluitspel der herders
en de jnchtspelen der jagers. Als dan ein
delijk allen moede geworden zijn, scharen
zij zich om Jego die hun zijn Avondervolle
verhalen vertelt. Vol aandacht luisteren
zij1 naar hem en zij bemerken «iet dat het
donker avordt, dat er dreigende wolken
komen die zich in een kring om hen heen
sluiten. Ook de wind komt opzetten en de
zon verdwijnt. Plotseling springt Jego op,
bij uit een kreet en vol aDgst kijken nu al
len naar de dreigende wolken. Doch
hooren zij nu? Klinken daar geen jm
toonen door de lucht. Wat vreemde m
die? AViM cn woe 1 en toch van zoori
zaara wéemoedigen aard. Ook do oudoi
ros is opgesprongen. Krijtwit en mol
opengesperde oogeh staat hij daar,
opent den mond om le spreken, 1
steel'.Is een kreet, ontsnapt zijn n,0,
"Vlucht! vlucht! De schikgodinnen! Zij
men! A ol angst laat hij zijn oogen ove»
menigte gaan. lot hij ze plotseling vol
zetting op Jalomitza laat rusten,"en
heeft hij reden daartoe. Terwijl ieilcn
vol ontzetting heen on weer loopt en o|j
mogelijke doet om zoo spoedig mo-y
heen te gaan van deze verschrikker
plaats, staat Jilomilza geheel onder'
zoele bekoring der geheimzinnige stenii
te luisteren. Haar broeder, Miros de ot
herder, allen snellen zij naar haar (o/
smeeken haar toch mede lo gaan. „0 Jij
milza", zoo spreekt do oude herder k
toe: „kom toch, ga met ons mede, weeti
dan niet dat het de schikgodinnen ij
Kom toch voor. hot (o laat is. JalomHm
zullen u ongelukkig maken", en mot zit
ten drang wil men haar medenemen. D»
nu klinkt or een schaterlach uit de donit
wolken. Snel dalen zij naar beneden
omsluiten Jalomitza geheel en al. De wa
giert en huilt en hot is niet mogelijk buil
Pen wolkenkring staande (e blijven. Kisl
lijk trekken do wolken op en Jalomila
alleen op den groenen berg. alleen met
Klierachtige gestalten. Nu treedt, en
van hen naar voren. Zij neemt Jalom]
bij de hand cn spreekt lot haar.
..Jalomitza blijf bij ons. Onder tl
hebben wij u ui (verkoren om bij on;
zijn. Ziel wal heerlijk wij spelen en zinn
Onze woonplaats is d.iep in het woud Ita
verblijven wij. Daar'maken wij onzo w
gen. Daar vinden wij nieuwe dansen
Daar spelen wij Ijij het licht der nuu
Daar komen de kobolden bij ons. Zij ï«'i
ion ons de heerlijkste geschiedenissen n
mooier dan Jego ooit zal'kunnen spr'
Jalomitza wij zullen u leeren hoe gij
instrumenten bespelen moet. Gij zuil
ren hoe gij over het leven der racnscl
kunt beschikken..Gij zult, wonen in ou,;;
leis. Het is daar zoo mooi Jalomitza, al
schittert en blinkt als goud en wanneer,)
willen reizen, laten wij ons voortik®
op deze dankere wolken. Komt gij Ji
mitza".
Het meisje heeft al dien tijd met
'en oogen geluisterd.
(Slot volgt)
Zomerweelde.
Des Zomers in den morgenstond,
Wat wandel ik dan blij
Op den dauw doorweekten grond,
In veld, éu bosch én wei.
De bloemen bloeien in veld en bosch,
Zoo geurig en zoo rein
Het blaadje springt uit 't knopje los,
Met takjes groot en klciu.
Ja groen en bloemen overal,
In bonte kleurenpracht.
Dauwdroppels vallen in 't mos,
Door 't Avindjc koel en zacht.
Hoe rijst aan 'l blauwe firmament
De zon met blijden zin,
En zet met gouden stralenkrans
Een nieuwe dag weer iu.
Schuin valt een holle zonnestraal
In een klaterend beekje neer,
En in dionzelfden gouden straal
Dansen mugjes heen en weer.
De natuur die is zoo wondermooi
Wie haar aandachtig ziet,
Aanschouw do bloemen in haar too:
Hoor aan het vogelen lied,
De merel zingt zijn ochtendlied,
Zij wedijveren allemaal.
Daar klinkt door 't bosch het schoouol
Van koning Nachtegaal.
De statige boom uit het dichte woud.
Het bloempje uit liet dal.
Het Avindeko dat zacht en kalm,
U steeds verhalen zal.
Dat de liefde Gods u tegenspreekt.
Uit ieder blad en bloem,
Die do honig in de bloemen dreef
AA'aaromheen het bijtje zoemt.
O, sta in die Zomerweelde stil,
En luister naar liet lied,
D»t do natuur u tegen roept:
„Vergeet Uw Schepper niet!"
O, vergeet den grooten Koning nic'.
Den Schepper van 'l heelal,
T)io zon eti zee en wind gebiedt
En de bloempjes kleurt in 't dal.
Die de vruchten aan do hoornen gw
En het graau weer kiemen doet.
Heb dank, o Schepper van 't heelal-
Heb (lauk voor al hel goed!
Heb dank voor al de ZomerpracH
Die gij toovert door het veld;
A'oor het windeke dat koel en zacht
Mij steeds uw goedheid meldt.
- T hood*