E
mmmm
Perde Blad.
Zaterdag 26 Juni 1926
ZONDER iïllJ KUNT GIJ NIETS.
Hoe dieper ik door denk, hoe grootcr
m'.ju dankbaarheid wordt voor Hem, Die
cs door Zijn leven cu iijden voor mij
t.ulicvJe, Christus, de Zoon van God
\Vu worden gerechtig in Cods oog",
ir't Paulus. in zijn brief aan de Romei-
J1(,i, (3 24) „niet door onze eigen werken,
maar om niet, door een vrije gave Gods, te
welen door zijn genade, welke ons toekomt
,,,,,1 de Verlossing, welke is in Christus
Christus is dus de verdienende oorzaak
uv, onze heiligmaking; zonder Christus',
verdiensten hadden wij geen recht; nu* ech
ter kan Christus eischen, dat ons alle nocv-
,ligo genaden worden gegeven, want Hij
Ibetaalcle er voor den prijs. Christus ver
diende voor ous, omdat Hij volgens-eeuwi
ge voorbeschikking ons aller hoofd is, Hij
j: dc eerstgeborene onder alle schepselen";
Tij verdient in onzen naam.
Zoo kon, Paulus zeggen, dat evenals
jde ongelioorzaariiheid van cénen mensch
dc zonde en den dood in do wereld bracht,
jcü ook do gehoorzaamheid van een an
deren mensch dc genade beeft aango-
jlini'ht.
kn Christus deed het uit vrijen wil;
I welke verdiensten zouden er anders
zijn werk en lijden verhonden zijn ge-
fccsl, zoo Hij gedwongen was?
„Zie lk kom, om Uwen wil te volbven-
Clirislus verlangt dan ook, als Hij een-
_ia;il op aarde is, vurig naar het opgen-
blik, dat llij Zijn werk zal voltooien kur.-
door bet offer van Zijn leven, maar
In.emand is in staat Hem daartoe te bren-
llij zal Zijn uur afwachten, zooals het
[van eeuwigheid beschikt is door den Va-
jdlT.
Zoo onlsuapt Hij aan de handen van de
iwoners van Nazareth, die Hem van de
jls .wilden werpen; zoo ontkomt hij aan
Ie Joden, die Hem willen- steenigen. Zijn
jr was nog niet gekomen.
Maar als het uur eenmaal daar is, geeft
zich met de grootst mogelijke vrijwil-
iglieid cn liefde over aan de handen van
[bra, die Hem zullen dooden.
Door die vrijwillige overgave van
lüjn leven wordt voor ons verdiend do ver-
izaing, do genade, het eeuwig heil, door
liiam vermorst; zooals Paulus het uit-
Irakt: „Krachtens dozen wil. worden .wij
fliciligd door de opoffering, welke Jezus
kislus eens voor altijd, van zijn eigen
til aam gedaan heeft". (1-Icbr. 10 10).
'I beseft het toch: „voor allen is .Chris-
lus gestorven" (It Cor. 5 15). „Christus
lis verzoening geworden, niet alleen voor
iii7.e zonden, maar voor de zonden der go-
[hctrle wereld". (I Joes 2 2), zoodat Chris
tus de Middelaar is tusschen de menschen
God; „Eén Middelacr tusschen God en
menschen, de mensch Christus Jezus."
Willen wij dus met ernst onze heiligheid
tai-ken, dan kunnen wij die niet anders
weken dan in Christus, in Zijn goddelijk
jpenblocd. In geen anderen naam is cr za-
igheid.
Hoe passend en juist heeft dan ook ons
aller geestelijke vader van de Katholieken
»an Nederland, Mgr. van de Wetering,
Aartsbisschop van Utrecht, op het Inter-
BliQnaal Eucharistisch Congres gezegd:
.Katholiek leven is C hr is t us-
o v e n".
Maar hoe is het dan ook duidelijk, dat,
uaar Katholieken niet leven als heiligen,
ji ook Christus leven niet beleven, zij ook
Ibristus voorbeeld niet volgen; zij, om
Inristus' wille geen afstand weten Ie doen
sa de werèldsche begeerten en de ijdel-
"den van het vleesch.
Ncodig zal daarvoor zijn de geest van
iffer en gebed. En liet is nog maar bij ve
in al le waar, dat zij den geest van offer
d'.eel missen, en het gebed zeer slecht be-
efenen, en alleen in een sleur en uit ge-
loontc.
Hoe andere te verklaren dc verschrikke-
zware schaduw welke er nog ligt op
it Koomsche leven in Nederland, door
l'n Aartsbisschop in Amerika zoo scherp
nagegeven.
-Ü zouden dus moeten zeggen: vele ka-
J"lieken zoeken de heiligheid niet, of
lebben er zelfs een zekere vrees voor, om-
,t zo weten, dan afstand te moeten doen
'n al hetgeen in de „slechte" wereld hem
beha gelijk voorkomt.
Maai als ze aldus niet mei en door
«nstus leven, als ze dan aldus niet de
Ruigheid zoeken, hoe zullen ze dan een-
ntal dat heerlijke loflied, 't we'k den ho-
doorschalt, kunnen meejubelen: „Gij
"I ous vrijgekocht in Uw bloed"? (Apoc.
9).
bij dezulken, die de heiligheid niet
ken, die zeggen: ,de heiligheid is niet
l(?' 10'i> &ij ligt buiten mijn bereik", een
1 fJ'k aan geloof, en daardoor aan ver-
nuwen?
?al 2°ude toch dwaas zijn.
°°rop staat immers, dat bet Gods plan
veilig te maken. Welnu de voldoe-
z Jan Christus is een oneindige ge-
e£n overvloedige; een voldoening,
«w bracht tot het leven der heiligheid
Wateren van bet Doopsel.
,s geen scheidsmuur tusschen ons en
Vader. Christus heeft alles
1 "lionCn a"os betaald en alle genaden
I zoo (Int wij „rijk geworden zijn
aan al zijn goederen." Wie zegt, dat hij de
heiligheid niet bereiken kan spreekt een
leugen.
Als hij maar werkt in verbinding met
Christus; als hij maar allesloslaat, wat
hem van Christus afhoudt; want zonder
Dezen is Lij inderdaad niet in staat tot
heiligheid te komen, of deze to bewaren.
„Zonder Mij kunt gij niets." (Joes. 15: 5).
Geen twijfel dUs, maar een geloovig
vertrouwen op de door Christus verdiende
genaden zal ons zeker heilig maken, mits
wij slechts vrijwillig medewerken en ook
zelf heilig willen worden. En 't is Gods
plan, gij inoogt U niet er aan onttrekken.
Gr.
Mlpl
TIJDSCHRIFTEN.
v.
Terwijl „Dc Katholiek" meer dan 80 ja-
reu het leidende tijdschrift was, kwamen
omstreeks 1853, vooral na de Aprilbewe
ging verschillende andere periodieken, en
kele meer litterair georiënteerd,den cul-
luurarbeid yofi „De Katholiek" uitbreiden
cn versterken.
Er waren nog altijd kringen te over,
waar men aan een meer wetenschappelijk
tijdschrift niets had; in«n was er niet of
nog niet rijp voor.
Wo noemden reeds de door Alberdingk
Thijm in 1852 gegrondveste „Volksalma
nak voor Nederlands,ch Katholieken" en
door hem geredigeerd tot zijn dood in
1389. Sindsdien is de Almanak voortge
zet door Jan Sierde onder den titel „Ka
tholiek Jaarboekje."
Van zijn beste pennevruchten beeft Al-
berdingk Thijin in zijn Almanak gepubli
ceerd.
Tal van historische schetsen uit het
Amsterdamsche leven, welke bijzonder in
verband stonden met liet Roomsch verle
den, werden opgenomen en in 't bijzonder
noemen we de nog altijd lezenswaardige
en soms ontroerende „Portretten van
Joost van den Vondel", waarover we in
déze rubriek meermalen gesproken, heb
ben.
Een Almanak komt in talloos vele han
den, blijft minstens het gehcele jaar door
bewaard, wordt herhaaldelijk geraadpleegd
ca het mengelwerk 'wordt gelezen en lier-
lezen.
Zoo 'lieeft Alberdingk Thijm heel wat
gedaan om gevoel te kweeken voor Room-
sche litteratuur in den goeden zin.
Maar Thijm deed meer.
In 1855 richtte hij „De Dietsche Wa
rande-" op met den neventilel: „Tijdschrift
voor Ncderlandsche Oudheden oh nieuwe
re kunst cn letteren." Vooral de neven-
titel duidt dé strekking aan. Thijm wilde 't
bewustzijn versterken van 't Roomsch ver
leden en organisch verband leggen met
het heden. In 1887 werd hel tijdschrift
voreeffigd met het Vlaamschc tijdschrift
„Belfort", onder redactie van Mej. Bcl-
paire, die nog altijd ondanks haar hoogen
leeftijd ten nauwste verbonden is aan
„Dietsche Warande en Belfort". Men her
innert zich, dat voor eenige weken te Ant
werpen feest werd gevierd ter herdenking
van het feit dat Mej. Belpaire, ik meen
reeds 50 jaren aan do redactie verbondon
is, waarbij zij ook door Noord-Nederland-
sche letterkundigen waardig werd gehul
digd.
Do eerste jaren van „De Dietsche Wa
rande" waren al even vruchtdragend nis
•do latere van het gecombineerde tijdschrift.
Zeer gewaardeerde medewerkers uit den
eersten tijd waren Pater Allard, Jan Wil
lem Brouwers do kunstzinnige pastoor
van Bovenkerk, en Jhr. Mr. Victor de
Stuers, onverschrokken kampvechter voor
oudheidkundig schoon en groote vriend en
bewonderaar van den bouwmeester Dr.
Cuypers. Enorm heeft de „Dietsche Wa
rande" medegewerkt aan de verheffing
van het peil der Katholieke geestesbe
schaving, vooral door liet beden steeds te
plaatsen tegen den achtergrond 'van het
Middeleeuwsché leven en de traditie le
bezielen tot levende kracht voor het wor
dende.
Inlusschen gevoelde ook-do Ncderland
sche provincie der Jezuïeten behoefte aan
een eigen tijdschrift, dat evenwel van al-
gemeene heteekenis moest zijn, maar in
den aanvang vooral, door leden van dc
Sociëteit werd verzorgd. Het gaat niet
aan, hier alle verdienstelijke medewer
kers op te sommen. Enkelen willen wc
noemen: In de eerste plaats Pater Allard,
en in de tweede plaats Pater Bernard van
Meurs, wien wij nog altijd in deze kolom
men eenige artikelen moeten wijden. De
eerste, de prettige en pittige stylist, man
van zeldzame kennis; de tweede de fijn
gevoelige dichter vooral van het Bctuw-
scho volksleven, die trouwens ook fraai cn
onderhoudend proza wist to schrijven, o.a.
oen nog altijd lezenswaardig studie over
den roman. En ten slotte moeten we onder
do vele andere medewerkers nog noemen
de zoo hoogst verdienstelijke pas overleden
Pater Jonckbloedt, die o.a. schreef over
Indische zaken, waarvan hij door zijn
missie-arbeid op Java uitnemend op de
l oogte was. Hij liet een krachtig en nuch
ter woord hooren over de Multatuli-affairc
en beschouwde den door Dageraadsmen-
schen en allerlei vrijgeesten uitbundig
verheerlijkten wildeman Mnltaluli in het
licht van dc Katholieke levensbeschou
wing. Ook schreef Pater Jonckbloedt ccni-
go jaren geleden over Henr. Roland Holst.
Ten slotte willen wc om ons bij de lijst
der oudere tijdschriften le beperken, nog
melding maken van „De Wachter" in 1871
als letterkundig en politiek tijdschrift op
gericht door Dr. Herman Schaepmann -on
den historicus Dr. Nuyens. Het is geen
wonder, dat een uitermate zelfstandig en
oorspronkelijk man als Dr. Schaepmann
zijn eigen organen moest bobben om zich
te niteD, hetzij over politiek of litteraire
criliek, hetzij om zijn gevoelens in dicht-
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER
Lcidens burgemeester ziek.
De eerste tijding dienaangaande klonk
onrustwekkend, maar gelukkig volgdo
spoedig een meer geruststellende, welke
laatste bewaarheid moge worden.
Reeds bij do opening der Jan Steen-ten
toonstelling zal men don heer de Gijsclaar
noode gemist hebben, want waar een groo
te Leidenaar moet gehuldigd worden mag
immers de eerste majesteit der Sleutelstad
niet ontbreken. En stellig zal hot ook den
burgervader gespeten hebben, juist toen
op het ziekbed to zijn neergeworpen, want
de bravo Jan lijkt mij een schilder naar
zijn hart, over wien hij gaarne zou gespro
ken hebben.
Over Jan Steen is veel kwaad gesproken,
maar een artist, die een kleine 800 schil
derijen beeft nagelaten en welke!
moet naarstig geschilderd hebben, ook al
■ging hem dit werk nog zoo vlot af. Het
nageslacht lette echter meer op zijn vroo-
lijke stukken die „huishoudens van Jan
Steen"! zag er do vaak ernstige kant
van over 't hoofd en deed zoo den meester
onrecht.
Jhr. de Gijselaar lijkt mij daarentegen
juist de man, die Steon's ernst niet onder
schat zal hebben, want als deze zegt hij
gaarne lachende de waarheid en wel zoo
danig, dat men de kern van zijn schijnbaar
luchtig woord gaarne aanvaardt.
Wie Leiders burgervader met zijn" broe
den, voorzichtigen tred, zijn joyiaal ge
zicht, zijn onafscheidelijke sigaar, zijn on
vermoeid groetende hoed ziet wandelen,
denkt onwillekeurig: Daar valt mee lo
pralen! J3il is zeer juist gezien,maar
een knap man, die den heer do Gijselaar
van zijn stoel praat.
Vraag dit den Raadsleden maar eens!
't Is werkelijk de moeite waard, dcu
burgemeester tijdens Raadszittingen gade
-te slaan. Tot in kleinigheden houdt hij de
hand. aan reglementen en .voorschriften,
zoodat wie deze gaarne overtreden hem
wel eens van formalisme beschuldigen.
Zeer ton onrechte evenlvel, want niet let-
terknechlerij drijft hein, doch de zeer juis
te begeerte steeds zeker te wezen van
zijn zaak, zoowel in 't groote als in 't
kleine.
Do oppositie weet dit trouwens wel en
waardeert het ook, hiertoe gebracht dooi
de groote feitenkennis van den burgemees
ter, die steeds /heel de Raadsagenda onder
dc knie heeft.
Op zoo'n agenda plegen zaken van den
meest uitcenloopocden aard te slaan: fi-
nancieele onderwerpen, houwvoordrachtcn,
onderwijsaangelegen lieden, benoemingen,
verkeersmaatregelen, dingen van aesthoti-
sclien aard, verhuringen, verpachtingen,
aatilcoópèn, praeadviozen van velerlei aard
op allerlei ingekomen adressen enz. En nu
is liet zoowel voor de wethouders die
echter ieder hun eigen terrein hebben en
daardoor vaak kunnen denken: dat is
voor mijn collega! als voor den burge
meester telkens een puzzle: waarover zal
de Raad nu spreken. Telkens komt het
voor, dat onderwerpen, waarover geboom
verwacht wordt, onbesproken worden go-
laten, terwijl punten, welk© oogenschijn-
lijk zonder debat zullen worden geaccep
teerd, tot discussie aanleiding geven. Ge
volg: ieder© wethouder moet zijn departe
ment meester wezen en de burgemeester
het geheel.
Zeker, de voorzitter eener Raadsverga
dering kan liet zich wel gemakkelijk ma
ken cn de beantwoording van alles cn nog
wat op de betrokken wethouders laden,
voor zichzelf louter do algemeonc leiding
behoudend, maar zoo is de heer dc Gijse
laar niet aangelegd. Die wil in alles graag
een woordje meesproken....
Ja, laten we dit even vasthouden. Er zijn
of waren in den Leidschen Raad leden,
die nog eens graag inlerrumpeeren, wat
wel eens aardig kan wezen, maar niet be
vorderlijk pleegt te zijn voor den rustigen
loop van het debat, vooral niet wanneer
degene, die aan 't woord is, dan weer op
zoo'n interruptie ingaat. Dc burgemeester
tracht dan ook altijd waar hij groot ge
lijk in heeft zulke onderbrekingen lo
onderdrukken, zoowel met ?ijn hamer als
met opmerkingen gelijk deze: „Zouden do
dames cn hoeren, die onderlinge gesprek
ken nu niet liever slaken"; of „U moet
het woord tot mij richten cn niet tot een
van uw medeleden."
Opperbest! Maarde lieer de Gijse
laar kan z;olf het inlerrumpeeren slecht
laten. Indien er iels gezegd wordt wat on
juist of onaangenaam is, dan is hij er
terstond bij met een verbetering: „U heeft
het volkomen mis", of met een terechtwij
zing: „Dat moest u niet zeggen; zoo iets
komt toch eigenlijk niet to pas."
maat te laten uilslroomen. Mocht zijn
sanguinisch temperament hom daarbij
verleiden in zijn oratorische poüzio soms
Jiol pat lias en verwaarde beeldspraak to
doen gebruiken, hij wist ook verzen, lo
schrijven, dio geweldig insloegen.
En zijn proza was bijna altijd belang
rijk en in ieder geval nu nog van belang
voor ieder, die do geóstesstroomingen van
de tweede helft der 19do eeuw wil ken
nen.
Inlusschen richtte Pastoor Brouwers
nog op „De Wetenschappelijke Nederlan
der", later met „De Wachter" versmolten.
Redactieinoeilijkheden 'leidden er toe,
dat Dr. Schaepmann en Dr. Nuyens wel
dra een nieuw tijdschrift „Onze Wachter"
oprichtten, dat evenwel in 1886 reeds door
„De Katholiek" werd opgeslokt, die door
zijn krachtige, bezadigdo leiding, het
meest geëigend was om al te uitbundige
schrijvers binnen zijn kolommen in 't goe
de spoor te houden.
Onze volgende beschouwing zij gewijd
aan den litterairen kring, die „Van On
zen Tijd" oprichtte. S.
Dit voorzitterlijk inlerrumpcoren spruit
voort eerstens uit het sanguinisch tem po-
ra ment van den burgemeester, waardoor
„wat op 's harten grond ligt hem naar de
keel welt", tweedeps uit bet feit. dat bij
van alle zaken zoo terdege op de hoogte
is. Ecu streven om liet zich gemakkelijk te
maken, is hem geheel vreemd. Van allo
stukken neemt hij dcgclijko kennis, alle
zaken bestudeert hij en zoo weet hij ter
stond waar dc schoon wringt als een spre
ker de dingen niet in 't juiste licht stelt.
En nu is dit het merkwaardige: nie
mand zal 't in den Raad in zijn hoofd
krijgen, den voorzitter dit zclf-inlerrum-
pceren kwalijk te nemen, want ieder weet,
dat slechts de eerlijke zucht om alles zoo
goed mogelijk te behartigen liem daarhjj
leidt, terwijl zijn groote feitenkennis her
haaldelijk zijn interrupties rechtvaardigt.
Met dit al winnen 13. en W. 't niet al-
lijd, maar ziet, dan is de voorzitter weer
terstond de loyale leider: „Ik heb hier
geen stem; de dames cn hoeren moeten
't zelf weten", zoo zegt li ij vaak als hij
zoo iets voelt aankomen. En als de meer
derheid dan van een afwijkende moening
blijk geeft, wel, dan wordt met het vol
gende punt begonnen alsof er niets ge
beurd was, tenzij in de spaarzame geval
len, waarin do voorzitter meent te moeten
aankondigen, dat van het genomen besluit
vernietiging door hem zal worden aange
vraagd. Maar dan betreft het meest ge
vallen van principiecle wetsduiding, waar
in beido partijen eigenlijk het inroepen van
een hoogere beslissing wel goed vinden.
En zoo kunnen voorzitter en Raad best
met elkaar opschieten, al gaan de golven
van hot lueeningsvcrschil wel eens hoog.
De Vroedschap vindt het dan ook beslist
niet pleizierig dal de burgemeester ziek
is, al houdt misschien zijn plaatsvervan
ger do teugels wat slapper. Geen enkel
goedgezind college stelt or Iron wens prijs
op, dat hot de teugels niet voelt, als deze
maar niet noodeloos worden aangetrokken.
Nu, dit doet de heer de 'Gijselaar nooil:
liij is een# ervaren menner.
En zooals de Baad over zijn voorzitter
denkt, zoo doet liet de stad over haar bur
gervader, die populair is als weinigen zij
ner collega's. Waaraan dit to danken UV
Niet aan liet voor iederepn bakken van
zoete broodjes, want zoowel in als builen
Jiot stadhuis zegt do heer de Gijselaar
steeds waar het op staat. Niet aan het
veel beloven, want daarvoor is hij te voor
zichtig, noch minder aan het veel geven
of'toegeven, want daarvoor, is hij le ver
standig. Nu eens hier, dan weer daar
wordt ondervonden, dal liet hoofd der ge
meente niet met zich spotten laat: dat hij
wel wil»meegaan niet den geest van don
tijd en respect heeft voor ieders overtui
ging, maar zich daarbij niet laat leiden
door begeerte, zich vrienden te maken.
Gok tracht hij niet te wezen de man van
het juiste midden, maar gaat hij zijn eigen
gang.
Zou het dan soms komen door zijn
vriendelijk optreden, door de belang.Id
ling, welke hij voor allerlei feilen, stad en
iogezclejion betreffend, aan don dag legi?
Óch, deze uiterlijkheden zouden weinig
gewicht in de schaal leggen indien Je ze
niet reeds naar den goeden kant over
helden.
Neen, '1 geheim van Jhr. de Gijsolaar's
populariteit zit eenvoudig hierin, dat hij
altijd en in alles mei oprechtheid er naar
streeft, een burgervader te zijn in den
vollen en besten zin dos woords. En
hierin slaagt hij zoo goed, dat ganscb'
Leiden zegt: hij worde maar we< gauw
beter. (De burgemeester hoeft in:ussehen
al weer zijn werkzaamheden hervat. Red.)
AJO.
OVER HET BESTENDIG GELUK
naar
Hater Abraham a Santa G 1 a r a.
Paler Abraham a Santa Clara, de be
roemde Weensche boetprediker uit do ze
ventiende eeuw, geeft ons in de volgende
regelen een les, die in onzen materialis
tisch en tijd zeer zeker waard is ernsüg
overdacht te worden.
llij zegt: Loop en hijg, dat ge zweet als
een postpaard; schaaf en graaf, dat ge
•de handen vol blaren krijgt; schrijf en
wrijf, dat dc vingers krom worden: zwoeg
en ploeg, zooveel go maar kunt; toch zult
gc er weinig of niets bij winnen, weinig
of heel geen geluk hebben, als gij uw
werk niet met God begint en aan Hem
opdraagt.
God had aan do Israëlieten het uit
drukkelijk bevel gegeven om driemaal
's jaars den tempel van Jeruzalem Ie be
zoeken, namelijk met Paschen. Pinkste
ren cn het Loofhuttenfeest. Ieder jaar
moesten allo mannen, die niet door ziekte
verhinderd waren, huis on hof verlaten
en zich op reis naar Jeruzalem begeven
om in do heilige stad hun godsdienst
plichten te vervullen. Alleen do vrouwen
en do kinderen mochten thuis blijven.
Misschien vindt men dit gebod wol wat
streng, vooral omdat Palestina midden
tusschen vijandelijke landon gelogen was
en aan alle zijden omgeven was door bar
baren. Hoe licht kondon do vijanden, tij
dens de afwezigheid der mannen, het land
niet verwoest hebben, waarin alleen vrou
wen en kinderen en ouden van dagen wa
ren achtergebleven. Ai hadden de vrouwen
zich willen verdedigen, ze zouden met
haar bezemstokkon weinig uitgericht heb
ben en de oude mannen met hun krukken
hadden nog minder weerstand kunnen
bieden. Om kort te gaan, alles stond bloot
aan de verwoesting der vijanden. Maar
boort eens, wat God beloofd heeft: „Nie
mand zal uw land begceren, terwijl gij
zult opgaan om le verschijnen voor het
aangezicht van den Heer uwen God, drie
maal in 't jaar."
Overweegt dit wel, gij grooton dor aar-
do: „Niemand zal uw land bcgeeren". enz.
Niemand zal uw koninkrijken en landen
schade toebrengen: en al verschijnt do
vijand, dan zolt go hem zegerijk overwin
nen, als gc vroom cn godvruchtig zijt in
handel cn' wandel, God voor oogeri houdt
en uw godsdienstplichten niet verzuimt.
Wie is er gelukkiger geweest in zijn re
geering dan Theodosius de Groote? SebiN
terende overwinningen heeft hü op zijn
vijanden behaald cn wat was het middel,
dat hem zooveel zegeningen aanbracht?
Niets anders dan zijn vroomheid en gods
vrucht. Want voor dat hij legen zijn vij
anden ton strijde trok, had hij met al zijn
onderdanen in de kerken vurig Gods bjj-
Ètanil afgesmeekt^ en andere godsdienstige
werken volbracht, llij placht lo zoggen:
„Door de godsvrucht wordt do vrede be
houden. do oorlog gedempt, de vijand op
de vlucht gedreven en de meest glorierijke
overwinning behaald."
Wie God oprecht vereert, /.iet zijn ge
luk vermoord.
Huisvaders en huismoeders, ik geef u
den lieilzainen raad u naar deze les te ge
dragen. Gij weet immers, welk een grooton
zogen Jacob van zijn ouden en afgeleefd on
vader Izaak ontving. „Zoo.geve God u
dan van den dauw des hemels on do vet
tigheid dor aarde. eleu zullen ti dienen
on natiën zullen zich voor u nedorbuigen.
Wees hoor over uwe broederen en do zo
nen uwer moeder zullen zich voor u neder-
buigen." Wat mag toch de ooriaak van
dien vcelvoudigen zegen geweest zijn? De
ze, en geen andere. Izaak rook den geur
der kleedoren van zijn zoon Jacob, waar
op hij hom zogende. Hot waren prïest°r-
kleedorcu, die den geur in zich opgenomen
hadden, van den wierook, waarvan in dien
tijd do aartsvaders bij hun offeranden
overvloedig gebruik maakten. Als derhalvo
do geur van het priostelijk gewaad zooveel
zegen teweegbracht, wat oen zegen mo-t
dan niet voorkomen uit vroomheid en
godsvrucht, die tot God een vort vvolria-
konder peur doen opstijgen, dan eénigo
prieslerkleedoren vermogen,
Twee seluteiima- ors woonden niet ver
van i Ikhudor; do een werkte soms dag cn
nacht; zijn knieën waren hem krom go»
trok kén door den spanriem, zijn honden
waren vereelt door den pekdraad, zijn r,.f
stond scheef v..n al het zitten en nochtans
kon hij in weerwil van al zijn werken
voor zicli en de zijnen den kost niet ver
dienen. Zijn hum- van dnarontegon gjo-j
het zao gelukkig en voorspoedig, dal Int
was, alsof de zepen in huis vloeide, of-
seliooi'. Iiij lang niet zooveel werkte als do
ander. De arme verkozel was hierover
niet weinig verbaasd en vroeg op een k^-r
aan zijn huurman: „Vriend, boo is het
toch mogelijk, dat u alles zoo voor den
wind gaaf, ik geloof waarlijk, dat Irer
nl' dnar een schat moet gevonden hebben."
Vriendelijk IncheAd antwoordde de geluk
kige sclioênma'-.cr: „Uw vermoeden, huur
man, is 'werkelijk niet van grond onthlo .l.
Dagelijks zelfs gebeurt het mij, dat. ik c«n
scliat v ind en ik hen bereid, zoo go zu'ks
verlangt er u deelachtig aan te ma':cn
Don volgenden dag nam hij don nrnvm
schopnmïikrr moe nari- 'e kerk» en trien d
dienst geëindigd was zei hij hein: „Dit is
de scliat, di" mij d.n zegen in Jiuis voert:
tracht ook j-ii dagelijks tb ".on achat la
zoeken n Gnfls zeg n zal u niet ontbre
ken De arme m n volgdo don gegeven
ra •id en ondervond, dal er weldra in er
pel k in zijn huis kwam dan voorheen en
dat hij. uit zijn vorigon slaat van nrmoodo
in een veel boteren locstand geraakte.
P. G. IIÖCKS.
BART PULVERT.
Bjrt Pulver had geluk gehad in zaken
en was nu naar eigen overtuiging
een heele mijnheer geworden.
Door hard werken en do noodigo vcino
had liij hot derdorangs-inanufaclurenwin-
kcltjc, dat liij van zijn vader erfde, tot een
van dc grootste zaken der hoofdstad ge
maakt.
Fn terwijl Bart Pulver 'zich moeiz:; in
tegen do maatschappelijke ladder up-
hoesch, sportje voor snort je, onderging oij
zachtjesaan ill uiterlijk en manier van on
treden een groote wijziging.
Van een handigon burgerjongen, ia t
durf en wilskracht, die alles hoorde en al
les zag, maar weinig zeide, omdat hij da
waarde van het gesproken woord b s Go,
was hij vergroeid tot een prollorig li r
van middelbaren leeftijd, die ten el
handelsman bleef, maar die in zijn be
spottelijke verwaandheid en schreeuweri
ge gemeenzaamheid zich van verre r-rds
als 'n onverbeterlijk parvenu deed kru-
non, ondanks zijn gouden ringen, z u
lakschoenen, zijn fonkelende dasspeld on
zijn lapjes van duizend.
Doch, gelukkig Bart Pulver was z'ch
daarvan niets bewust. Hij geloofde zi 5
werkelijk een lieolen Piot. een man m.-t
gezag on geest, in één woord eon man van
standing.
Men weet niet, of men lachen of
schreien moet, om een dergelijke verblind
heid. Misschien kan men den kerel gehik-
wenschen met doze kostelijke zelfvergo
ding. Want het schijnt een groote voldoe
ning en levensgemak te geven, zicli xdvo
tot een godje te zijn. Iedere zaak he ft
echter z'n voor, maar ook z'n togen. En
het wordt toch waarachtig al te gok, als
oen ezel gaat gcloovon dat hij oen wijs
geer is. Hoewel, men kan niet ontkpnnu,
dat er vele wijsgcerige ezels en ezelach
tige wijsgeeren de aarde onveilig maken.
Er was echter één ding, waarvan Bart
Pulver zelf ook overtuigd was, dat het
zijn schoon gelaat ontsierde.
Dat ding was een wrat, oen wrat, ge
achte lezer on lezeres, dio tot haar domein
gekozen had do linkerwang van den heer
Pulver en daar al sedert menschenheuge-
nis weelderig voortwoekerde.
Die wrat was vanaf de kinderjaren
Barljes grootste plaag geweest. Hij had
or zijn eerste liefde niet door kunnen
krijgen, omdat zij dat ding zoo vies vond;
liij had er driemaal oen blauwtje om ge-
loopen en zelfs zijn vrouw had er nooit
geheel aan kunnen gewonnen.
Ook in zijn zaken had hij er veel hin
der van ondervonden. Klanten bleven er
voor don winkel uit, omdat het ding hen
misselijk maakte, zakenlieden waren or
dubbel-voorziehtig door geworden, omdat