E mmmm Perde Blad. Zaterdag 26 Juni 1926 ZONDER iïllJ KUNT GIJ NIETS. Hoe dieper ik door denk, hoe grootcr m'.ju dankbaarheid wordt voor Hem, Die cs door Zijn leven cu iijden voor mij t.ulicvJe, Christus, de Zoon van God \Vu worden gerechtig in Cods oog", ir't Paulus. in zijn brief aan de Romei- J1(,i, (3 24) „niet door onze eigen werken, maar om niet, door een vrije gave Gods, te welen door zijn genade, welke ons toekomt ,,,,,1 de Verlossing, welke is in Christus Christus is dus de verdienende oorzaak uv, onze heiligmaking; zonder Christus', verdiensten hadden wij geen recht; nu* ech ter kan Christus eischen, dat ons alle nocv- ,ligo genaden worden gegeven, want Hij Ibetaalcle er voor den prijs. Christus ver diende voor ous, omdat Hij volgens-eeuwi ge voorbeschikking ons aller hoofd is, Hij j: dc eerstgeborene onder alle schepselen"; Tij verdient in onzen naam. Zoo kon, Paulus zeggen, dat evenals jde ongelioorzaariiheid van cénen mensch dc zonde en den dood in do wereld bracht, jcü ook do gehoorzaamheid van een an deren mensch dc genade beeft aango- jlini'ht. kn Christus deed het uit vrijen wil; I welke verdiensten zouden er anders zijn werk en lijden verhonden zijn ge- fccsl, zoo Hij gedwongen was? „Zie lk kom, om Uwen wil te volbven- Clirislus verlangt dan ook, als Hij een- _ia;il op aarde is, vurig naar het opgen- blik, dat llij Zijn werk zal voltooien kur.- door bet offer van Zijn leven, maar In.emand is in staat Hem daartoe te bren- llij zal Zijn uur afwachten, zooals het [van eeuwigheid beschikt is door den Va- jdlT. Zoo onlsuapt Hij aan de handen van de iwoners van Nazareth, die Hem van de jls .wilden werpen; zoo ontkomt hij aan Ie Joden, die Hem willen- steenigen. Zijn jr was nog niet gekomen. Maar als het uur eenmaal daar is, geeft zich met de grootst mogelijke vrijwil- iglieid cn liefde over aan de handen van [bra, die Hem zullen dooden. Door die vrijwillige overgave van lüjn leven wordt voor ons verdiend do ver- izaing, do genade, het eeuwig heil, door liiam vermorst; zooals Paulus het uit- Irakt: „Krachtens dozen wil. worden .wij fliciligd door de opoffering, welke Jezus kislus eens voor altijd, van zijn eigen til aam gedaan heeft". (1-Icbr. 10 10). 'I beseft het toch: „voor allen is .Chris- lus gestorven" (It Cor. 5 15). „Christus lis verzoening geworden, niet alleen voor iii7.e zonden, maar voor de zonden der go- [hctrle wereld". (I Joes 2 2), zoodat Chris tus de Middelaar is tusschen de menschen God; „Eén Middelacr tusschen God en menschen, de mensch Christus Jezus." Willen wij dus met ernst onze heiligheid tai-ken, dan kunnen wij die niet anders weken dan in Christus, in Zijn goddelijk jpenblocd. In geen anderen naam is cr za- igheid. Hoe passend en juist heeft dan ook ons aller geestelijke vader van de Katholieken »an Nederland, Mgr. van de Wetering, Aartsbisschop van Utrecht, op het Inter- BliQnaal Eucharistisch Congres gezegd: .Katholiek leven is C hr is t us- o v e n". Maar hoe is het dan ook duidelijk, dat, uaar Katholieken niet leven als heiligen, ji ook Christus leven niet beleven, zij ook Ibristus voorbeeld niet volgen; zij, om Inristus' wille geen afstand weten Ie doen sa de werèldsche begeerten en de ijdel- "den van het vleesch. Ncodig zal daarvoor zijn de geest van iffer en gebed. En liet is nog maar bij ve in al le waar, dat zij den geest van offer d'.eel missen, en het gebed zeer slecht be- efenen, en alleen in een sleur en uit ge- loontc. Hoe andere te verklaren dc verschrikke- zware schaduw welke er nog ligt op it Koomsche leven in Nederland, door l'n Aartsbisschop in Amerika zoo scherp nagegeven. -Ü zouden dus moeten zeggen: vele ka- J"lieken zoeken de heiligheid niet, of lebben er zelfs een zekere vrees voor, om- ,t zo weten, dan afstand te moeten doen 'n al hetgeen in de „slechte" wereld hem beha gelijk voorkomt. Maai als ze aldus niet mei en door «nstus leven, als ze dan aldus niet de Ruigheid zoeken, hoe zullen ze dan een- ntal dat heerlijke loflied, 't we'k den ho- doorschalt, kunnen meejubelen: „Gij "I ous vrijgekocht in Uw bloed"? (Apoc. 9). bij dezulken, die de heiligheid niet ken, die zeggen: ,de heiligheid is niet l(?' 10'i> &ij ligt buiten mijn bereik", een 1 fJ'k aan geloof, en daardoor aan ver- nuwen? ?al 2°ude toch dwaas zijn. °°rop staat immers, dat bet Gods plan veilig te maken. Welnu de voldoe- z Jan Christus is een oneindige ge- e£n overvloedige; een voldoening, «w bracht tot het leven der heiligheid Wateren van bet Doopsel. ,s geen scheidsmuur tusschen ons en Vader. Christus heeft alles 1 "lionCn a"os betaald en alle genaden I zoo (Int wij „rijk geworden zijn aan al zijn goederen." Wie zegt, dat hij de heiligheid niet bereiken kan spreekt een leugen. Als hij maar werkt in verbinding met Christus; als hij maar allesloslaat, wat hem van Christus afhoudt; want zonder Dezen is Lij inderdaad niet in staat tot heiligheid te komen, of deze to bewaren. „Zonder Mij kunt gij niets." (Joes. 15: 5). Geen twijfel dUs, maar een geloovig vertrouwen op de door Christus verdiende genaden zal ons zeker heilig maken, mits wij slechts vrijwillig medewerken en ook zelf heilig willen worden. En 't is Gods plan, gij inoogt U niet er aan onttrekken. Gr. Mlpl TIJDSCHRIFTEN. v. Terwijl „Dc Katholiek" meer dan 80 ja- reu het leidende tijdschrift was, kwamen omstreeks 1853, vooral na de Aprilbewe ging verschillende andere periodieken, en kele meer litterair georiënteerd,den cul- luurarbeid yofi „De Katholiek" uitbreiden cn versterken. Er waren nog altijd kringen te over, waar men aan een meer wetenschappelijk tijdschrift niets had; in«n was er niet of nog niet rijp voor. Wo noemden reeds de door Alberdingk Thijm in 1852 gegrondveste „Volksalma nak voor Nederlands,ch Katholieken" en door hem geredigeerd tot zijn dood in 1389. Sindsdien is de Almanak voortge zet door Jan Sierde onder den titel „Ka tholiek Jaarboekje." Van zijn beste pennevruchten beeft Al- berdingk Thijin in zijn Almanak gepubli ceerd. Tal van historische schetsen uit het Amsterdamsche leven, welke bijzonder in verband stonden met liet Roomsch verle den, werden opgenomen en in 't bijzonder noemen we de nog altijd lezenswaardige en soms ontroerende „Portretten van Joost van den Vondel", waarover we in déze rubriek meermalen gesproken, heb ben. Een Almanak komt in talloos vele han den, blijft minstens het gehcele jaar door bewaard, wordt herhaaldelijk geraadpleegd ca het mengelwerk 'wordt gelezen en lier- lezen. Zoo 'lieeft Alberdingk Thijm heel wat gedaan om gevoel te kweeken voor Room- sche litteratuur in den goeden zin. Maar Thijm deed meer. In 1855 richtte hij „De Dietsche Wa rande-" op met den neventilel: „Tijdschrift voor Ncderlandsche Oudheden oh nieuwe re kunst cn letteren." Vooral de neven- titel duidt dé strekking aan. Thijm wilde 't bewustzijn versterken van 't Roomsch ver leden en organisch verband leggen met het heden. In 1887 werd hel tijdschrift voreeffigd met het Vlaamschc tijdschrift „Belfort", onder redactie van Mej. Bcl- paire, die nog altijd ondanks haar hoogen leeftijd ten nauwste verbonden is aan „Dietsche Warande en Belfort". Men her innert zich, dat voor eenige weken te Ant werpen feest werd gevierd ter herdenking van het feit dat Mej. Belpaire, ik meen reeds 50 jaren aan do redactie verbondon is, waarbij zij ook door Noord-Nederland- sche letterkundigen waardig werd gehul digd. Do eerste jaren van „De Dietsche Wa rande" waren al even vruchtdragend nis •do latere van het gecombineerde tijdschrift. Zeer gewaardeerde medewerkers uit den eersten tijd waren Pater Allard, Jan Wil lem Brouwers do kunstzinnige pastoor van Bovenkerk, en Jhr. Mr. Victor de Stuers, onverschrokken kampvechter voor oudheidkundig schoon en groote vriend en bewonderaar van den bouwmeester Dr. Cuypers. Enorm heeft de „Dietsche Wa rande" medegewerkt aan de verheffing van het peil der Katholieke geestesbe schaving, vooral door liet beden steeds te plaatsen tegen den achtergrond 'van het Middeleeuwsché leven en de traditie le bezielen tot levende kracht voor het wor dende. Inlusschen gevoelde ook-do Ncderland sche provincie der Jezuïeten behoefte aan een eigen tijdschrift, dat evenwel van al- gemeene heteekenis moest zijn, maar in den aanvang vooral, door leden van dc Sociëteit werd verzorgd. Het gaat niet aan, hier alle verdienstelijke medewer kers op te sommen. Enkelen willen wc noemen: In de eerste plaats Pater Allard, en in de tweede plaats Pater Bernard van Meurs, wien wij nog altijd in deze kolom men eenige artikelen moeten wijden. De eerste, de prettige en pittige stylist, man van zeldzame kennis; de tweede de fijn gevoelige dichter vooral van het Bctuw- scho volksleven, die trouwens ook fraai cn onderhoudend proza wist to schrijven, o.a. oen nog altijd lezenswaardig studie over den roman. En ten slotte moeten we onder do vele andere medewerkers nog noemen de zoo hoogst verdienstelijke pas overleden Pater Jonckbloedt, die o.a. schreef over Indische zaken, waarvan hij door zijn missie-arbeid op Java uitnemend op de l oogte was. Hij liet een krachtig en nuch ter woord hooren over de Multatuli-affairc en beschouwde den door Dageraadsmen- schen en allerlei vrijgeesten uitbundig verheerlijkten wildeman Mnltaluli in het licht van dc Katholieke levensbeschou wing. Ook schreef Pater Jonckbloedt ccni- go jaren geleden over Henr. Roland Holst. Ten slotte willen wc om ons bij de lijst der oudere tijdschriften le beperken, nog melding maken van „De Wachter" in 1871 als letterkundig en politiek tijdschrift op gericht door Dr. Herman Schaepmann -on den historicus Dr. Nuyens. Het is geen wonder, dat een uitermate zelfstandig en oorspronkelijk man als Dr. Schaepmann zijn eigen organen moest bobben om zich te niteD, hetzij over politiek of litteraire criliek, hetzij om zijn gevoelens in dicht- BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER Lcidens burgemeester ziek. De eerste tijding dienaangaande klonk onrustwekkend, maar gelukkig volgdo spoedig een meer geruststellende, welke laatste bewaarheid moge worden. Reeds bij do opening der Jan Steen-ten toonstelling zal men don heer de Gijsclaar noode gemist hebben, want waar een groo te Leidenaar moet gehuldigd worden mag immers de eerste majesteit der Sleutelstad niet ontbreken. En stellig zal hot ook den burgervader gespeten hebben, juist toen op het ziekbed to zijn neergeworpen, want de bravo Jan lijkt mij een schilder naar zijn hart, over wien hij gaarne zou gespro ken hebben. Over Jan Steen is veel kwaad gesproken, maar een artist, die een kleine 800 schil derijen beeft nagelaten en welke! moet naarstig geschilderd hebben, ook al ■ging hem dit werk nog zoo vlot af. Het nageslacht lette echter meer op zijn vroo- lijke stukken die „huishoudens van Jan Steen"! zag er do vaak ernstige kant van over 't hoofd en deed zoo den meester onrecht. Jhr. de Gijselaar lijkt mij daarentegen juist de man, die Steon's ernst niet onder schat zal hebben, want als deze zegt hij gaarne lachende de waarheid en wel zoo danig, dat men de kern van zijn schijnbaar luchtig woord gaarne aanvaardt. Wie Leiders burgervader met zijn" broe den, voorzichtigen tred, zijn joyiaal ge zicht, zijn onafscheidelijke sigaar, zijn on vermoeid groetende hoed ziet wandelen, denkt onwillekeurig: Daar valt mee lo pralen! J3il is zeer juist gezien,maar een knap man, die den heer do Gijselaar van zijn stoel praat. Vraag dit den Raadsleden maar eens! 't Is werkelijk de moeite waard, dcu burgemeester tijdens Raadszittingen gade -te slaan. Tot in kleinigheden houdt hij de hand. aan reglementen en .voorschriften, zoodat wie deze gaarne overtreden hem wel eens van formalisme beschuldigen. Zeer ton onrechte evenlvel, want niet let- terknechlerij drijft hein, doch de zeer juis te begeerte steeds zeker te wezen van zijn zaak, zoowel in 't groote als in 't kleine. Do oppositie weet dit trouwens wel en waardeert het ook, hiertoe gebracht dooi de groote feitenkennis van den burgemees ter, die steeds /heel de Raadsagenda onder dc knie heeft. Op zoo'n agenda plegen zaken van den meest uitcenloopocden aard te slaan: fi- nancieele onderwerpen, houwvoordrachtcn, onderwijsaangelegen lieden, benoemingen, verkeersmaatregelen, dingen van aesthoti- sclien aard, verhuringen, verpachtingen, aatilcoópèn, praeadviozen van velerlei aard op allerlei ingekomen adressen enz. En nu is liet zoowel voor de wethouders die echter ieder hun eigen terrein hebben en daardoor vaak kunnen denken: dat is voor mijn collega! als voor den burge meester telkens een puzzle: waarover zal de Raad nu spreken. Telkens komt het voor, dat onderwerpen, waarover geboom verwacht wordt, onbesproken worden go- laten, terwijl punten, welk© oogenschijn- lijk zonder debat zullen worden geaccep teerd, tot discussie aanleiding geven. Ge volg: ieder© wethouder moet zijn departe ment meester wezen en de burgemeester het geheel. Zeker, de voorzitter eener Raadsverga dering kan liet zich wel gemakkelijk ma ken cn de beantwoording van alles cn nog wat op de betrokken wethouders laden, voor zichzelf louter do algemeonc leiding behoudend, maar zoo is de heer dc Gijse laar niet aangelegd. Die wil in alles graag een woordje meesproken.... Ja, laten we dit even vasthouden. Er zijn of waren in den Leidschen Raad leden, die nog eens graag inlerrumpeeren, wat wel eens aardig kan wezen, maar niet be vorderlijk pleegt te zijn voor den rustigen loop van het debat, vooral niet wanneer degene, die aan 't woord is, dan weer op zoo'n interruptie ingaat. Dc burgemeester tracht dan ook altijd waar hij groot ge lijk in heeft zulke onderbrekingen lo onderdrukken, zoowel met ?ijn hamer als met opmerkingen gelijk deze: „Zouden do dames cn hoeren, die onderlinge gesprek ken nu niet liever slaken"; of „U moet het woord tot mij richten cn niet tot een van uw medeleden." Opperbest! Maarde lieer de Gijse laar kan z;olf het inlerrumpeeren slecht laten. Indien er iels gezegd wordt wat on juist of onaangenaam is, dan is hij er terstond bij met een verbetering: „U heeft het volkomen mis", of met een terechtwij zing: „Dat moest u niet zeggen; zoo iets komt toch eigenlijk niet to pas." maat te laten uilslroomen. Mocht zijn sanguinisch temperament hom daarbij verleiden in zijn oratorische poüzio soms Jiol pat lias en verwaarde beeldspraak to doen gebruiken, hij wist ook verzen, lo schrijven, dio geweldig insloegen. En zijn proza was bijna altijd belang rijk en in ieder geval nu nog van belang voor ieder, die do geóstesstroomingen van de tweede helft der 19do eeuw wil ken nen. Inlusschen richtte Pastoor Brouwers nog op „De Wetenschappelijke Nederlan der", later met „De Wachter" versmolten. Redactieinoeilijkheden 'leidden er toe, dat Dr. Schaepmann en Dr. Nuyens wel dra een nieuw tijdschrift „Onze Wachter" oprichtten, dat evenwel in 1886 reeds door „De Katholiek" werd opgeslokt, die door zijn krachtige, bezadigdo leiding, het meest geëigend was om al te uitbundige schrijvers binnen zijn kolommen in 't goe de spoor te houden. Onze volgende beschouwing zij gewijd aan den litterairen kring, die „Van On zen Tijd" oprichtte. S. Dit voorzitterlijk inlerrumpcoren spruit voort eerstens uit het sanguinisch tem po- ra ment van den burgemeester, waardoor „wat op 's harten grond ligt hem naar de keel welt", tweedeps uit bet feit. dat bij van alle zaken zoo terdege op de hoogte is. Ecu streven om liet zich gemakkelijk te maken, is hem geheel vreemd. Van allo stukken neemt hij dcgclijko kennis, alle zaken bestudeert hij en zoo weet hij ter stond waar dc schoon wringt als een spre ker de dingen niet in 't juiste licht stelt. En nu is dit het merkwaardige: nie mand zal 't in den Raad in zijn hoofd krijgen, den voorzitter dit zclf-inlerrum- pceren kwalijk te nemen, want ieder weet, dat slechts de eerlijke zucht om alles zoo goed mogelijk te behartigen liem daarhjj leidt, terwijl zijn groote feitenkennis her haaldelijk zijn interrupties rechtvaardigt. Met dit al winnen 13. en W. 't niet al- lijd, maar ziet, dan is de voorzitter weer terstond de loyale leider: „Ik heb hier geen stem; de dames cn hoeren moeten 't zelf weten", zoo zegt li ij vaak als hij zoo iets voelt aankomen. En als de meer derheid dan van een afwijkende moening blijk geeft, wel, dan wordt met het vol gende punt begonnen alsof er niets ge beurd was, tenzij in de spaarzame geval len, waarin do voorzitter meent te moeten aankondigen, dat van het genomen besluit vernietiging door hem zal worden aange vraagd. Maar dan betreft het meest ge vallen van principiecle wetsduiding, waar in beido partijen eigenlijk het inroepen van een hoogere beslissing wel goed vinden. En zoo kunnen voorzitter en Raad best met elkaar opschieten, al gaan de golven van hot lueeningsvcrschil wel eens hoog. De Vroedschap vindt het dan ook beslist niet pleizierig dal de burgemeester ziek is, al houdt misschien zijn plaatsvervan ger do teugels wat slapper. Geen enkel goedgezind college stelt or Iron wens prijs op, dat hot de teugels niet voelt, als deze maar niet noodeloos worden aangetrokken. Nu, dit doet de heer de 'Gijselaar nooil: liij is een# ervaren menner. En zooals de Baad over zijn voorzitter denkt, zoo doet liet de stad over haar bur gervader, die populair is als weinigen zij ner collega's. Waaraan dit to danken UV Niet aan liet voor iederepn bakken van zoete broodjes, want zoowel in als builen Jiot stadhuis zegt do heer de Gijselaar steeds waar het op staat. Niet aan het veel beloven, want daarvoor is hij te voor zichtig, noch minder aan het veel geven of'toegeven, want daarvoor, is hij le ver standig. Nu eens hier, dan weer daar wordt ondervonden, dal liet hoofd der ge meente niet met zich spotten laat: dat hij wel wil»meegaan niet den geest van don tijd en respect heeft voor ieders overtui ging, maar zich daarbij niet laat leiden door begeerte, zich vrienden te maken. Gok tracht hij niet te wezen de man van het juiste midden, maar gaat hij zijn eigen gang. Zou het dan soms komen door zijn vriendelijk optreden, door de belang.Id ling, welke hij voor allerlei feilen, stad en iogezclejion betreffend, aan don dag legi? Óch, deze uiterlijkheden zouden weinig gewicht in de schaal leggen indien Je ze niet reeds naar den goeden kant over helden. Neen, '1 geheim van Jhr. de Gijsolaar's populariteit zit eenvoudig hierin, dat hij altijd en in alles mei oprechtheid er naar streeft, een burgervader te zijn in den vollen en besten zin dos woords. En hierin slaagt hij zoo goed, dat ganscb' Leiden zegt: hij worde maar we< gauw beter. (De burgemeester hoeft in:ussehen al weer zijn werkzaamheden hervat. Red.) AJO. OVER HET BESTENDIG GELUK naar Hater Abraham a Santa G 1 a r a. Paler Abraham a Santa Clara, de be roemde Weensche boetprediker uit do ze ventiende eeuw, geeft ons in de volgende regelen een les, die in onzen materialis tisch en tijd zeer zeker waard is ernsüg overdacht te worden. llij zegt: Loop en hijg, dat ge zweet als een postpaard; schaaf en graaf, dat ge •de handen vol blaren krijgt; schrijf en wrijf, dat dc vingers krom worden: zwoeg en ploeg, zooveel go maar kunt; toch zult gc er weinig of niets bij winnen, weinig of heel geen geluk hebben, als gij uw werk niet met God begint en aan Hem opdraagt. God had aan do Israëlieten het uit drukkelijk bevel gegeven om driemaal 's jaars den tempel van Jeruzalem Ie be zoeken, namelijk met Paschen. Pinkste ren cn het Loofhuttenfeest. Ieder jaar moesten allo mannen, die niet door ziekte verhinderd waren, huis on hof verlaten en zich op reis naar Jeruzalem begeven om in do heilige stad hun godsdienst plichten te vervullen. Alleen do vrouwen en do kinderen mochten thuis blijven. Misschien vindt men dit gebod wol wat streng, vooral omdat Palestina midden tusschen vijandelijke landon gelogen was en aan alle zijden omgeven was door bar baren. Hoe licht kondon do vijanden, tij dens de afwezigheid der mannen, het land niet verwoest hebben, waarin alleen vrou wen en kinderen en ouden van dagen wa ren achtergebleven. Ai hadden de vrouwen zich willen verdedigen, ze zouden met haar bezemstokkon weinig uitgericht heb ben en de oude mannen met hun krukken hadden nog minder weerstand kunnen bieden. Om kort te gaan, alles stond bloot aan de verwoesting der vijanden. Maar boort eens, wat God beloofd heeft: „Nie mand zal uw land begceren, terwijl gij zult opgaan om le verschijnen voor het aangezicht van den Heer uwen God, drie maal in 't jaar." Overweegt dit wel, gij grooton dor aar- do: „Niemand zal uw land bcgeeren". enz. Niemand zal uw koninkrijken en landen schade toebrengen: en al verschijnt do vijand, dan zolt go hem zegerijk overwin nen, als gc vroom cn godvruchtig zijt in handel cn' wandel, God voor oogeri houdt en uw godsdienstplichten niet verzuimt. Wie is er gelukkiger geweest in zijn re geering dan Theodosius de Groote? SebiN terende overwinningen heeft hü op zijn vijanden behaald cn wat was het middel, dat hem zooveel zegeningen aanbracht? Niets anders dan zijn vroomheid en gods vrucht. Want voor dat hij legen zijn vij anden ton strijde trok, had hij met al zijn onderdanen in de kerken vurig Gods bjj- Ètanil afgesmeekt^ en andere godsdienstige werken volbracht, llij placht lo zoggen: „Door de godsvrucht wordt do vrede be houden. do oorlog gedempt, de vijand op de vlucht gedreven en de meest glorierijke overwinning behaald." Wie God oprecht vereert, /.iet zijn ge luk vermoord. Huisvaders en huismoeders, ik geef u den lieilzainen raad u naar deze les te ge dragen. Gij weet immers, welk een grooton zogen Jacob van zijn ouden en afgeleefd on vader Izaak ontving. „Zoo.geve God u dan van den dauw des hemels on do vet tigheid dor aarde. eleu zullen ti dienen on natiën zullen zich voor u nedorbuigen. Wees hoor over uwe broederen en do zo nen uwer moeder zullen zich voor u neder- buigen." Wat mag toch de ooriaak van dien vcelvoudigen zegen geweest zijn? De ze, en geen andere. Izaak rook den geur der kleedoren van zijn zoon Jacob, waar op hij hom zogende. Hot waren prïest°r- kleedorcu, die den geur in zich opgenomen hadden, van den wierook, waarvan in dien tijd do aartsvaders bij hun offeranden overvloedig gebruik maakten. Als derhalvo do geur van het priostelijk gewaad zooveel zegen teweegbracht, wat oen zegen mo-t dan niet voorkomen uit vroomheid en godsvrucht, die tot God een vort vvolria- konder peur doen opstijgen, dan eénigo prieslerkleedoren vermogen, Twee seluteiima- ors woonden niet ver van i Ikhudor; do een werkte soms dag cn nacht; zijn knieën waren hem krom go» trok kén door den spanriem, zijn honden waren vereelt door den pekdraad, zijn r,.f stond scheef v..n al het zitten en nochtans kon hij in weerwil van al zijn werken voor zicli en de zijnen den kost niet ver dienen. Zijn hum- van dnarontegon gjo-j het zao gelukkig en voorspoedig, dal Int was, alsof de zepen in huis vloeide, of- seliooi'. Iiij lang niet zooveel werkte als do ander. De arme verkozel was hierover niet weinig verbaasd en vroeg op een k^-r aan zijn huurman: „Vriend, boo is het toch mogelijk, dat u alles zoo voor den wind gaaf, ik geloof waarlijk, dat Irer nl' dnar een schat moet gevonden hebben." Vriendelijk IncheAd antwoordde de geluk kige sclioênma'-.cr: „Uw vermoeden, huur man, is 'werkelijk niet van grond onthlo .l. Dagelijks zelfs gebeurt het mij, dat. ik c«n scliat v ind en ik hen bereid, zoo go zu'ks verlangt er u deelachtig aan te ma':cn Don volgenden dag nam hij don nrnvm schopnmïikrr moe nari- 'e kerk» en trien d dienst geëindigd was zei hij hein: „Dit is de scliat, di" mij d.n zegen in Jiuis voert: tracht ook j-ii dagelijks tb ".on achat la zoeken n Gnfls zeg n zal u niet ontbre ken De arme m n volgdo don gegeven ra •id en ondervond, dal er weldra in er pel k in zijn huis kwam dan voorheen en dat hij. uit zijn vorigon slaat van nrmoodo in een veel boteren locstand geraakte. P. G. IIÖCKS. BART PULVERT. Bjrt Pulver had geluk gehad in zaken en was nu naar eigen overtuiging een heele mijnheer geworden. Door hard werken en do noodigo vcino had liij hot derdorangs-inanufaclurenwin- kcltjc, dat liij van zijn vader erfde, tot een van dc grootste zaken der hoofdstad ge maakt. Fn terwijl Bart Pulver 'zich moeiz:; in tegen do maatschappelijke ladder up- hoesch, sportje voor snort je, onderging oij zachtjesaan ill uiterlijk en manier van on treden een groote wijziging. Van een handigon burgerjongen, ia t durf en wilskracht, die alles hoorde en al les zag, maar weinig zeide, omdat hij da waarde van het gesproken woord b s Go, was hij vergroeid tot een prollorig li r van middelbaren leeftijd, die ten el handelsman bleef, maar die in zijn be spottelijke verwaandheid en schreeuweri ge gemeenzaamheid zich van verre r-rds als 'n onverbeterlijk parvenu deed kru- non, ondanks zijn gouden ringen, z u lakschoenen, zijn fonkelende dasspeld on zijn lapjes van duizend. Doch, gelukkig Bart Pulver was z'ch daarvan niets bewust. Hij geloofde zi 5 werkelijk een lieolen Piot. een man m.-t gezag on geest, in één woord eon man van standing. Men weet niet, of men lachen of schreien moet, om een dergelijke verblind heid. Misschien kan men den kerel gehik- wenschen met doze kostelijke zelfvergo ding. Want het schijnt een groote voldoe ning en levensgemak te geven, zicli xdvo tot een godje te zijn. Iedere zaak he ft echter z'n voor, maar ook z'n togen. En het wordt toch waarachtig al te gok, als oen ezel gaat gcloovon dat hij oen wijs geer is. Hoewel, men kan niet ontkpnnu, dat er vele wijsgcerige ezels en ezelach tige wijsgeeren de aarde onveilig maken. Er was echter één ding, waarvan Bart Pulver zelf ook overtuigd was, dat het zijn schoon gelaat ontsierde. Dat ding was een wrat, oen wrat, ge achte lezer on lezeres, dio tot haar domein gekozen had do linkerwang van den heer Pulver en daar al sedert menschenheuge- nis weelderig voortwoekerde. Die wrat was vanaf de kinderjaren Barljes grootste plaag geweest. Hij had or zijn eerste liefde niet door kunnen krijgen, omdat zij dat ding zoo vies vond; liij had er driemaal oen blauwtje om ge- loopen en zelfs zijn vrouw had er nooit geheel aan kunnen gewonnen. Ook in zijn zaken had hij er veel hin der van ondervonden. Klanten bleven er voor don winkel uit, omdat het ding hen misselijk maakte, zakenlieden waren or dubbel-voorziehtig door geworden, omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9