Vreqs.
Tiet meisje. nis haar aanbidder voor het
eerst een -lochlje met haar maakt in een
taxi: Cia hier zitten, lieveling; dau kun
jo de taximeter niet zien!
Jantje lacht en Jantje huilt.
M'n broertje heeft vanmorgen ge
huild van hot lachen.
JToe kan (lal nou?
Vader sneed zich bij het schoren. En
m'n broertje lachte. -Maar vader zag heil
En toon huilde die!
Zijn eerste cliënt.
Advocaat Vermeer, die z'u eersten cliënt
op zijn kantoor ontvangt, grijpt, om indruk
te maken, naar de telefoon, welke nog niet
aangesloten is en zegt: Jawel, zeker,
maar ik weet niet of ik lijd heb, uw zaak
te bepleiten, maar zal het probeeren. Ilij
richt zich daarna tot z'n cliënt en vraagt:
Wat kan ik voor u doen?
Cliënt: Ik ben van do gemeente-tele
foon en kom uw toestel aansluiten op het
net.
Hei restaurant.
Waar is de gerant, dan zal ik 'm eens
wat vertellen..*., riep do vertoornde gast
dio bedorven vleesch gekregen had.
Dio is uit, meneer! zei do kellner.
Zoo, en waar kan ik 'm vinden?
Aan den overkant meneer, daar
luncht hij gewoonlijk!
Haar critiek.
Jo toast gisteren aan 't diner herin
nerde me aan don tijd toen jo me nog het
Jiof maakte.
TToe zoo?
Ik dacht dat je nooit tot 't einde zou
komen.
Iets anders.
Zij: Ik heb iets, waar ik je over s.
ken wou, George.
IIijO, ik was bang, dat ie spreken
wou over iets dat jo nog niet hebt.
Niet zóó dcof.
Uw vrouw hoort niet goed. is 't wel?
Neen; maar. ze weet altijd als de
buren iets kwaads van me verteld hebben.
Baas boven baas.
Een predikant had reeds een paar ach
tereenvolgende Zondagen bemerkt, dat eon
oudo lieer gedurende de preek zat te sla
pen. Dit begon hem te hinderen en na af
loop van den dienst riep, hij den jongen>
die den slaper naar de kerk vergezelde,
in het portaal.
Wie is dio oude lieer.' dien jij naar
de kerk vergezelt?
Grootpapa.
Nou, indien je hom gedurende mijn
predikatie wakker houdt, krijg jo elke
week een stuiver van me.
De twee volgende Zondagen was de
oude heer vol aandacht voor do preek,
doch op den derden Zondag zag de predi
kant hem weer indutten. De verontwaar
digde predikant liet direct den jongen
roepen.
Ik dacht, dat je je grootpapa wakker
zoudt houden, als ik je elko week een
stuiver gaf?
Ja, maar nu geeft opa me een dub
beltje als ik hem niet stoor, luidde liet
antwoord.
Dom bij locyal.
Zij: O, je behoeft niet te denken, dat
jo zoo bewonderenswaardig bent. Op den
avond, dat jo aan mij werd voorgesteld
zag je er heel dom uit.
Ilij; Een coïncidentie. De waarheid
is, dat ik toen heel dom was.
Een malie vraag.
Een oud heertje stond verbaasd to kij
ken naar de hoopen sneeuw, welke de
straatvegers legen den trottoirkant veeg
den.
En wal doe je nu met "al die hoopen,
vroeg liet heertje.
Die verbranden wc, was het ant
woord.
Vraag en wedervraag.
"Was uw vader niet kruidenier!
vroeg de adellijke jonge man aan den
dichter, mot wien hij aan tafel zat, en dien
hij een hatelijkheid wilde toevoegen.
-Ja, antwoordde do ander.
Waarom maakto hij dat ook niet van
u? hernam de windbuil.
Dat zal ik u zeggen, zei do dichter.
Maar eerst een vraag: was uw vader een
heer?
Natuurlijk!
Nu.... waarom maakte hij dat ook
riiet van u?
Brutale vraag.
Vader: Toen ik een jongen was, sprak
ik nooit een leugen.
en meenden, dat Oom cn Tante hij de band
waren, om verder te vertellen van dat
groole land van over de zee. En 't was een
teleurstelling voor hen, dat ze geen van
heide op vonden!
krijgen we toch zeker een kerst
boom, hé Moeder?
Ja Piet, dat zou ik wel denken.
Oh, ik weet het wel zeker; anders
vraag ik hem aan Peetoom en dan zal hij
mij dien niet weigeren. Hij is rijk, heel
lijk en geeft mij alles wat ik vraag.
Zou je denken Piet.
Zeker Moedor! Oom Piel en Tante
Annv zijn heel braaf. Wat lonk, hé moe
der, dat ze precies vóór Kerstmis komen!
Dat zal me een feest worden!
Eon feest, zooals we nog nooit gehad
hebben.
En heeft Oom cu Tante ook wat voor ons
mcegebracht moedertje?
Dat weet ik niet Piet. Ik denk van
niet, maar weer daar maar gerust op
hoor! Oom heeft ons reeds heel goed bo-
dacht cn nu zal vodr mijn lioven Pieter
haasje wel een kleinigheidje aan don kerst
boom komen te hangen. Schrijven jullie
maar alien eens op, wat jullie hartje be
geert. Als het niet te hoog-in de'papieren
loopt, dan zal Oompje wel zorgen, dat
morgen alles present is.
Heeft dat Oompje gezégd Moeder!
Dan weet ik er alles van. Oom is "rijk en
kijkt niet op (wee kwartjes meer of minder.
Wal geeft hij 0111 oen'gulden! Een rijks
daalder is nog mag een kleinigheid voor
hem. Zoo rijk is hij.
En toen gingen de kinderen hun verlan-
gingslijsljes maken, wat heel wat voeten
in de aarde had. Ze wisten immers niet,
of liet oom niet te duur was en of zo wel
zooveel mochten vragen. Eindelijk wartm
de lijstjes klaar en in een enveloppe Lij
dbaar netjes aan het adres bezorgd van
Oom, die wel verder zorgen zóu, dat elk
der kinderen, van den grootste lot den
kleinste tevreden zou ziin.
(Wordt vervolgd).
Ongehoorzaamheid gestraft.
Jantje zat altijd vol van roovers en moor-
dcnaarsgeschiedenisscu. Nu wilde hij daar
ook wel eens. wat meer van vreten en wou
ook graag wel eens een avontuurtje bele
ven, maar ze mochten hem natuurlijk niet
doodmaken. Op een Woensdagmiddag had
hij zijn kameraad opgestookt, dat hij eens
naar dat oude gebouw zou gaan dat even
buiten hun dorp stond. Nu Kareltje vond
het goed. Ze zeiden natuurlijk niets tegen
wie dan ook, en gingen welgemoed op stap
Jantje en Kareltje hadden heiden liun bo
terhammen. meegenomen dio ze van de
meid gekregen hadden en gezegd dat zij
wat in bot bosch gingen spelen. Nu dat
deden ze wel meer en kregen dan altijd
een paar boterhammen mede. Maar hun
doel was nu het oude gebouw. Vol moed
maar toch een beetje bevreesd, was Jantje
wel, want, hij wist dat hij iels deed wat
Vader en Moeder nooit 'zouden toeslaan.
Niet dat Vader of Moeder voor dat oude
gebouw bevreesd waren, al werd er dik
wijls verteld, dat het daar spookte. Maar
zo wilden ook niet dat hun kinderen onge
hoorzaam waren daar Vader hun al eens
gezegd had daar nooit iu te gaan, daar
soms in oude huizen dc sloten erg verroest
zijn, cn zij dan soms niet meer open gaan.
Maar ja, wat zij niet mogen, is dikwijls
voor lmn juist iets om het toch eens te
onderzoeken en Jantje dacht heelemaal
niet moer aan wat Vader gezegd had en
hij was niet alleen. Zijn vriendje had cr
l-.eelemaal geen erg in. Zoo zijn zo iu het
huis gegaan en zouden het ook eens goed
onderzoeken of er geen roovers of moor
denaars in waren. Jantje ging voorop en
was zijn- vrees heelemaal vergeten. Eerst
eens heneden en dan naar hoven, zei hij.
Beneden was alles gauw nagezien. Een
heelo boel oudo rommel, ook wel van men
schen die er geslapen hadden cn misschien
nog zouden komen slapen, zooals zwervers
die geen huis hadden. Toen naar boven.
Maar van roovers of moordenaars was
niets te zien. Nu zegt Jan, wij zullen zelf
eens roovortje spelen, nu ga jij slapen en
ik haal alles weg en doe dit masker voor.
Maar jij moet niet schreeuwen, anders
zouden soms menschen ons hooren. Karel
tje ging slapen en Jantje haalde alles weg
en bracht het beneden. Toen wachtte hij tot
Kareltje naar beneden kwam en ging zoo
lang op de vodden liggen. Nu waren beiden
erg vermoeid en zo vielen in slaap. Karel
tje boven en Jantje beneden. Hoo lang zij
geslapen hadden, wisten zij zelf niet,
Zoontje: Wanneer beul u er dan mee
begonnen, vader?
Van kwaad tci erger.
Wat een leelijk meisje is dat daar
aan de overzijde van de tafel, sprak hij
tot zijn buurdame.
Dat is mijn zuster, mijnheer, ant
woordde do dame beleedigd.
Natuurlijk, natuurlijk, hernam hij
beschaamd; „hoo dom van me, dat ik de
gelijkenis niet dadelijk heb opgemerktl
Ongescbooln.
Iloe is Richard in zijn engagements
tijd?
Hij is nog tamelijk ongeschoold,
maar hij leert aardig aan.
Gepaste opmerking.
Hebt gij nog iets te zeggen voordat
ik het vonnis uitspreek? vroeg de politie-
rechter. -
Alleen dit. EdclAchlb dat ik met
weinig al zéér tevreden hen!
Zou het waar zijn?
Waarom dragon de schepen toch
altijd vrouwennamen papa?
Omdat de op takeling zooveel geld
kost, mijn jongen!
De schoonmaak.
Meester: Waarom zie jo er de laat
ste weken (och zoo verwaarloosd en on-
gewasschen uit, jongen?
maar toen Kareltje wakker werd was het
donker. Hij riep zijn vriendje, die toen ook
naar hoven kwam cn zei maar gauw onze
boterham op eten en dan naar huis. Zij
zaten te eten, maar wat hoorden zij hene
den. Nu is cr toch echt een roever of moor
denaar. Zij hooren loopeu, razen en nog
een tweede persoon. Nu denkt Jantje, ik
doe de deur dicht 011 dan kunnen zi.i toch
tenminste niet hoven komen en de sleutel
draai ik 0111 en Jantje en Kareltje zijii nu
muisstil. Daar komt er oen de tr-ip op, vred-
selijk, maar deze staat voor de deur, om
dat deze op slot is, begint de kerel te ra
zen terwijl Jantje en Kareltje van angst
boven en O. L. I-I. om hulp vragen.. Hij
gaat naar beneden, maar even later hoor
den zij aan den buitenkant een bons tegen
het raam, dat aan scherven valt. Er was
een steen naar binnen gevlogen, verschrikt
en bevend over alle ledematen beginnen
onze helden te huilen cn denken dat hun
laatste uur geslagen is. Beneden heeft men
hun huilen gehoord en weten niet wal er
boven aan de hand is. Nu wordt een lad
der aan den buitenkant ge^ct dat zien do
jongens. Jantje zegt, Kareltje wat zal ons
nu, overkomen? Laten wij nou maar aan
Onzen Lieven Heer vergiffenis vrsA'i voor
al 't kwaad wat wij gedaan hebben, ook
dat wc zoo ongehoorzaam zijn geweest. Nu
beginnen zij hardop te hidden en daarbij
rolden de tranen hij tuilen. Dc man huilen
vroeg: „wat moet dat hier? hoc komen jul
lie hier?" Oeli meneer de rooVer, zei Ka
reltje, wij zullen het niet meer doen, mogen
wij aslublicft naar onze Moeder loc. O,
lieve meheertje alle dagen zullen wij voor
u bidden. Als jo ons niet dood maakt, maar
do man.was erg boos, omdat zij hot goed
beneden gebracht hadden cn de deur op
slot gedaan hadden. Win-zal de ruit beta
len die ik stuk moest gooien. Dio steen
had jullie ook wol kunnen treffen. Wat
moeien jullie hier doen? daar zijn jullie
niet af. O meheer ik zal die ruit wel uit
mijn spaarpot betalen. Als ik maar naar
huis raag. Niks hoog! zegt de man, maar
r.a lang hidden en smeeken nam de man
hun voorzichtig op do ladder mee naar be
neden. De deur was met geen mogelijkheid
open te maken. Ook bracht dio hun thuis
en kreeg de verzekering dat Jantjes vader
dc ruit en liet slot uit Jantjes spaarpot zou
laten maken. Nu Jantje was al veel te
blij, dat hij cr nog zoo góed was afgekomen
Wat hadden de Moeders en Vaders onder
wijl een angst uitgestaan! Het was al ne
gen uur eer onze jongens thuis waren. Zoo
gaat het met kinderen, dio niet gehoorza
men. Jozef Kieft.
De Wolf en het Lammetje.
Een wit lainracrfje had zijn stal verla
ten, en daar hot zeer dorstig was. dronk
het uit een heldere heek Een wolf. die
dien morgen nog niets gegoten had, kwam
-cr toevallig voorbij. Toen hij hot vette lam
metje bemerkte, zoido hij tot zich zelf: „Nu
hel» ik mijn ontbijt gevonden". Daarna
wendde hij zich tot hol arme lammetje cn
zeido: „Wie heeft ie toegestaan, uit mi.,11
beek te drinken? Jo maakt het water hee
lemaal troebel." „Mijnheer do wolf", nril-
wordde het anno dier, „ik maak het water
heelemaal niet troebel". „Wel je map kt het
wel troebel, en bovendien heb jc verleden
jaar ook iets kwaads over mij verteld".
„Dat is onmogelijk, want ik ben pas oen
half jaar oud." „Als gij liet niet waart,
dan was het zeker je broer, of een ander
uit je familie. Maar vandaag wil ik mij
over deze beleediging wreken."
Bij deze woorden sleepte hij het arme
dier in liet midihm vnn het woud. ou ver
scheurde het onmiddellijk.
Dora Becker.
'k Ken een jongetje.
Ik ken een jongetje dat altijd maar pruilt,
En om elk klein dingetje maai? huilt.
Ik ken oen jongetje dat alles hebben wil,
En als hij liet niet krijgt dan maar gilt.
Ik ken een jongetje dut 's avonds nooit
naar bed wil gaan.
En 's ochtends nooit op tijd op wil staan.
Ik ken een jongetje, dat altijd alles
beter weet,
Ei raad eens nu boe dat jongetje heet?
Weet ge het nti? Ik zeg het lekker niet.
Anders is broertje kwaad, gelijk go ziet.
Dora Becker.
Schooljongen: Omdat ze (huls aai
de grooto schoonmaak bezig #ijn, meester
Poëzie en proza.
Operazanger in zijn bravour-aria?
Wie ademt niet als ik de zoete rozom
geuren
Man in de engelenbak: Kom daj
maar 's bier zitten, dan zal je wel ander»
redeneeren.
Veel „geheugen".
Je chirft nog te ontkennen? T-.yc«
personen bobben je immers gezien!
11c zou cr tienduizend hier kunnen
laten komen, die hefc niet gezien hebben,
Niet goed begrepen.
Heb jc goede getuigen, vroeg
Getuigen? herhaalde het meisje, dat
zich op de advertentie had aangemeld.
Moet u getuigen van mij hebben?
Natuurlijk, sprak mevrouw. Er stond
in de advertentie: van goodo getuigen
voorzien.
O ja, zei do ander. Dat heb ik wel
gelezen, maar ik dacht, dat dat op u sloeg.
De pientere agent,
De chaffour van een taxi is dezer dogen
bekeurd, omdat hij dronken was.
Een verkeersagent vatte argwaan, om.
dat de man abnormaal veel- consideratie
aan den dag legde voor fietsen en voet
gangers.
St. Willibrord.
Toen eenmaal de heilige Willibrord,
Die heel, heel heilig was
De menschen leerde en onderwees
En 'tEvangelie las,
Toen waren de menschen heidenen nog.
't Was Zomer on heel heet,
De goeie Sin te Willibrord
En praatte zich in 'l zweet.
Toon kreeg bij eens een ergen doist,t
'En water was er niet,
Het land was droog en enkel zand,
Geen vogel zong een lied.
De heilige Sinto "Willibrord,
Hij was éen heilig, heilig man.
Die deed (oen heel bijzonder iets,
Wat 'n lieiiige doen slechts kan.
Hij knielde neer: hij had heel lang
En toondaar springt
'n. Straaltje water uit den grond,
Dat klaar als zilver blinkt.
O, dank TT, dank U Lieven Heer,
Zegt de heilige, zeer ontdaan,
Ik wist wel, dat Gij uw dienaar thans,
Niet onverhoord liet gaan.
Hij drinkt nu en 'f water spuit al voorl,
En 't straaltje wordt een bron:
En dio bron zou velen 'brengen nog,. .3
Tot Jcstis Liefdèszon.
Nog altijd vlooit do wond'e bron,
Gelijk ze al Cu wen doet.
Laaf dit 'zoo blijven Lieve Keer.
Tot Iioil van Neérlandsch 'bloed.
Wim Driessen.
Dc Engelbewaarder.
Daar spreekt iets in mijn hartje,
Zoo ernstig en zoo stil,
O. 't spreek! daar toch zoo treurig,
Als ik niet luisteren wil!
Dan dreigt hot -en vermaant het
En maakt mii (och zoo bang, 1
En vlug komt er een kleurtje,
Gevlogen op mijn wang.
Maar ben ik braaf, dan fluistert
Het stemmetje ook snel:
„Zoo is het goed. mijn lieve, 1
„Zoo doet mijn kindje wel."
Zog. moeke, wat in 't liarljo,
Dan toch wel wezen mag?
..Hot is, mijn kind, uw Engel,
Die al!?s hoorde en zag!"
Hrfn.
Groei moeders breikous.
„Grootmoedertje, grootmoedertje zog,-
J.og nu eens oven die breikous weg!
Grootmoedertje bed even, dat go kunt
luisteren,
'k Zal jo eens stil in 't cor wat fluisteren»
-Dat jo moot zwijgen voor ieder, zacht'. .J
Stil gaal de breikous neer, Grootmoeder
wacht.
Grootmoedor, 0 't is zoo groot mijn geheim,
't Bosch was zoo mooi en zoo wit ca
zoo ruim.
IJs was zoo heerlijk, om over te zweven,
En daar schreef hij mijn naam,
Grootmoedertje, had u zoo iets ooit
gedacht?
Stil ligt de breikous, Grootmoeder lacht.
.Grootmoedertje, 0 mijn geheim is zoo
groot,
't Bosch leek to gloeien in avondrood,
't Scheen wel een wereld van sprookjes
cn droonicn
Tom schreef hij mijn naam weer in de
hoornen!
Grootmoedertje nu, wat lacht u zoo zacht-,
Stil blijft de breikous of grootmoedertje
dacIiE
„Kindje, och wacht jij ook evenhieq. 'o-J.
Dat ik een heel kleine vraag aan jou doe»
En vraag maar, kindje. Maar jo moet
luist ren,
'k Zal die heel stil in 't oog ïc fluisteren:.
„Schreef hij zijn naam in je hartje,
zoo zacht-
Op gaal d? breikous weer! Kindje
goe nacl)1
Oiska.
CORRESPONDENTIE.
Dora Becker, Leiden.— Om
jou een ploiziertjo te doen, laat ik dat
rijmpje plaatsen. Maar, maak nu eens een
versje met meer zorg, ik wed dat liet lukt
En het verhaaltje? Dat is niet zelf gedacht
Boortje! Ik heb dit sprookje reeds eerder
gelezen. Dag Dora! Groet je ouders van
me!
Wim D r i e s s c n, Oudo Vest, L e i-
d e n. Ik heb jo bijdragen in dank ont
vangen Neefje en ik zal het versje nu al
vast plaatsen. Als jo veel versjes maakt.
lian.».ja dan zal ik eens zien of nog
niet een mooi boekje van do plank valt.
Woet jo wat je nu eens moest doen; maak
eens een mooi en goed doordacht versje
voor den volgenden wedstrijd, die a.s. Za
terdag begint. Zie je, dun heb je twee kau-
scn en dan!.... Dag Wim! Kijk vandaag
eens.
Grot h a, T, e i d e n. Flink zon! Heb
ik het niet gezegd? Ik hen overtuigd Cro-
iha, dat uit jouw dichterlijke pen nog vele
versjes zulten vloeien, die een plaatsje
waard zijn. Ik houd me voor moer aanbe
volen. Dag Gretha! Kijk de volgende week
cons.
G i s k a Schimmel, Leiden.
Maar Giska, dat is geen bloempje zelf ge
kweekt en geplant in eigen tuin. Toch vind
ik het versje boel, heel mooi en ik zal het
laten plaatsen om jou aan te zetten tot het
maken van een eigen versje, wiens eigen
dom jo niemand betwisten kan. Dag Giska!
Zie ik je do volgende week ook!
Honk Loos, O u d - A d e. Dus
cle Engelbewaarder is van llenki zelf. Na
tuurlijk hoeft pa een beetje geholpen, maar
dat is heelemaal niet erg. Je bent een flink
manneke en ik zie je zeker terug hé, dan
weer met oen versje, waar ik mijn hoedje
voor zal afnemen. Dag Honk! Maak jo je
dichterlijken Pa ook mijn groeten! Hoor
cons wat Hein schrijft! en lees dan eens
zijn versje!
Lieve Oom Wim,
Een antwoord op uw vraag,
Dat doe ik zelf heel graag.
Daar ik altijd de versjes lees,
Was ik allang van plan geweest
Om ook eens mee te -doen
In eenvoud en fatsoen.
Zoo kwam met hulp van pa
„De Engelbewaarder" dra
Klaar op oen vel papier,
Tot ons allergrootst pleizier.
Het is ontstaan uit eigen brein
Eu ik ik heet kleine llein.
Dag Oom Wim,
Hein!
De volgende week ga ik door mot het be
antwoorden der vragen voor zoover ruimte
's altijd en.let wel op.dan ko
tven de prijsraadsels. Tot Zaterdag dus!
Jullie Oom Wim.
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur VI.
Een week later!
Twee schooljongens met do sehooltas-
schen op den rug gaan op stap. Ze hebben
nog tijd: kunnen bost nog een spelletje
doen.
Zoo wordt besloten. De tasscben worden
achter een boom neergegooid Een der tas
scben is open. Het pakje met boterham
men kijkt er uit.
Mies 011 Max zijn in do buurt.
Max ruikt wat! Mies ook.
Max heeft hongorl Mies lust ook wel
■tfat.
Blijf hier slaan Maxi Ik ga op inspec
tie uit. Ik ruik ham!
Heerlijk Mies! Ga en inspecteer! Eer
lijk deelen, hopr!
Altijd eerlijk Max!
Mies gaat en.... komt terug met een
pakje brood in d'r hek. Beide verdwijnen
onder een lagen struik en peuzelen brood
en ham netjes op. Dan gaan ze vergenoegd
verder!
Eindelijk staken de jongens het spel;
grijpen hun t'asschen en loopen zoo hard,
ze kunnen. Het slaat 9 uur. En 's middags!
Een der twee jongens vindt geen boter
hammen meer.
Zeker verloren, zegt ie en.... doelt met
zijn kameraad de boterhammen, die deze
wel in zijn taschjo vond.
TWEE BROEDERS
door Oom Wim.
VIL
Nog zijn de-blinden in het huisje van
Jan niet dicht en kan men van de straatzij
best zien, wat er zooal gedaan werd en wie
zich in do kamer bevindt c-n-wie aan
dachtig toeluisterde kon het gesprek zelf
hooren der vier huisgenooton, die thans
stom van verbazing om. de tafel geschaard
zitten eu opgewonden redeneoren over
die beurs met geld, waarvan de herkomst
maar niet was aan Ie wijzen.
Nceu, dat geld boort ons niet tnc.
Hoe het hier kwam, zal nog wel opgelost
worden, ofschoon ik er met mijn verstand
r.ict bij kan. Hoe liet ook zij: we zullen de
beurs naar de politie brengen en....
zullen we d'r nader van hooren.
Ja man, zoo zullen we doen! Eerlijk
heid is een deugd, die men ons niet, zal
kunnen onlnemen.
Als de bedoeling is, dat die hours voor
ons bestemd is, dan zullen we ze toch wel
ontvangen. Maar ons iets tooëigeneri, wat
niet het onze is, dat zou diefstal zijn en
daaraan zou ik me niet willen schuldig
maken, al had ik geen stuk droog brood in
liuis.
Zoo denk ik er ook over vrouw
En zoo deuken wij er ook over, spreekt
de heer, die ongemerkt binnentrad, op
den voet gevolgd door een dame in bont
mantel gehuld....
Van schrik springen allen recht, die
daar om de tafel geschaard waren. Een
donderslag bij helderen hemel kon niet
meer ontsteltenis hebben teweeggebracht,
dan de plotselinge verschijning van Piot
en zijn vrouw, temidden dier brave men
schen, die hot maar niet eens konden
worden over de groole vraag: hoe komt
dat geld daar op tafel en aan wien behoort
het.
-— Zoo denken wij er ook over lieve Men
schen: eerlijkheid gaat boven alles, maar
dat geld behoort U loc, dat zeg ik.
Wie is U en wie is deze dame, dio ons
de eer aandoet, hier in ons midden te ko
men en naar U zegt ons te komen verblij
den met een beurs vol goudgeld, waarmee
wij werkelijk verlegen zijn.
Wie wij zijn? Wel, ik zal mijn hoed
eens afzetten en mijn overjas uittrekken,
wellicht dat Piet uit Amerika dan heter
herkend wordt en.... deze dame is, je
schoonzuster mijn broeder en nu geen ver
dere complimenten meer.
Dat was een vragen heen en weer tot
laat in don nacht. „Wie had dat nu ooit
gedacht en dat vóór Kerstmis zoo samen
te zijn", had Jan wel voor don tienden
1 keer uitgeroepen, met iels in de stom, waar
uit aandoening sprak en innerlijke blijd
schap beide.
Wat zat dat stelletje daar knusjes bij
elkaar.
Het spreekt dat Oome Pie,t liet middel-
runt was van liet gesprek. En is het te
verwonderen, dat ook de kleintjes, die
ieeds te bed lagen, wakker werden en
eventjes, heel eventjes maar Oom en Tan.'e
uit Amerika de hand mochten komen druk
ken? Vooral Piet, die het zoo dikwijls had
over zijn rijken oom in Amerika, kwam
niet uitgekeken en was ineens klaar wak
ker en 't had moeder heel wat moeite ge
kost, eer ze ham weer naar bed kreeg.
Dien nacht sliepen de kinderen van lou
ter pret en pleizier zeer onrustig en voor
dag en dauw waren ze reeds uit de veer en